Organisatie | Midden-Drenthe |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bomenverordening |
Citeertitel | Bomenverordening |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp |
Deze verordening vervangt de Kapverordening, zoals deze is vastgesteld op 16 december 1993 door de gemeenteraad van Beilen.
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
03-06-1999 | 27-12-2016 | nieuwe regelinng | 27-05-1999 De Middenvelder van 2 juni 1999 | Onbekend |
ARTIKEL 1: Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
boom: een houtachtig, overblijvend gewas met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 10 centimeter op 1,30 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam. In het kader van een herplant- of instandhoudingplicht kunnen voorschriften gesteld en maatregelen genomen worden voor bomen kleiner dan 10 cm dwarsdoorsnede op 1,30 meter boven maaiveld;
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstanden buiten de bebouwde kom in de zin van de Boswet, indien het betreft:
houtopstand, die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en niet gelegen is binnen een bebouwde kom tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt en, ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are, ofwel in geval van rijbeplanting, gerekend over het totale aantal rijen, niet meer bomen omvat dan 20.
ARTIKEL 3: Aanvraag vergunning
Wanneer de teammanager van de Landelijke Service bij Regelingen (LASER) van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan burgemeester en wethouders een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwen burgemeester en wethouders dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.
De vergunning wordt geacht te zijn geweigerd, indien geen beslissing is genomen binnen de wettelijke beslistermijn (acht weken).
Indien een vergunning wordt verleend of geweigerd, wordt deze beslissing zo spoedig mogelijk openbaar gemaakt in een lokaal dag- of nieuwsblad.
ARTIKEL 7: Standaardvoorwaarde van niet-gebruik
Een vergunning wordt verleend onder de standaardvoorwaarde van feitelijk niet-gebruik tot het moment van definitief worden van vergunning oftewel tot het moment dat:
ARTIKEL 9: Bijzondere vergunningsvoorschriften
Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door burgemeester en wethouders te geven aanwijzingen moet worden herplant. Indien het gemeentelijk beleid of een bestemmings-. bomen-, groen-, of landschapsplan de te vellen houtopstand direct of indirect als waardevol omschrijft, wordt, zo veel mogelijk, een herplantplicht opgelegd.
ARTIKEL 10: Herplant-/instandhoudingsplicht
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van burgemeester en wethouders is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond, dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn. Wordt een verplichting als bedoeld in dit lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald op welke wijze en binnen welke termijn niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.
Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
De gemeenteraad beslist op een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 17, juncto artikel 13, vierde lid van de Boswet.
ARTIKEL 12: Afstand van de erfgrenslijn
De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op een meter voor bomen en op nihil voor heggen en heesters
ARTIKEL 13: Bestrijding van iepziekte
Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gevaar opleveren van verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van de iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door burgemeester en wethouders is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:
ARTIKEL 14: Verhouding tussen kap- en bouw- of aanlegvergunning
Een kapvergunning kan worden geweigerd, nadat een bouw- of aanlegvergunning is verleend indien de rechthebbende aanvrager van een kapvergunning niet of niet tijdig, of niet volledig de aanwezigheid heeft gemeld van een beeldbepalend of anderszins waardevolle houtopstand aan burgemeester en wethouders.
ARTIKEL 17: Uitzicht belemmerende beplanting
De rechthebbende op een boom, heg, struik of andere beplanting welke aan het wegverkeer het vrije uitzicht kan belemmeren of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar kan opleveren, is verplicht deze beplanting te snoeien of op te binden of te verwijderen na aanschrijving door burgemeester en wethouders binnen een door hen te stellen termijn en overeenkomstig hun aanwijzingen.
Hij die handelt in strijd met artikel 2, eerste lid, dan wel een voorschrift onderscheidenlijk een verplichting als bedoeld in het vorige lid niet nakomt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie. Tevens kan een rechterlijke veroordeling op grond van dit artikelopenbaar gemaakt worden. Bij de strafmaatbepaling kan rekening worden gehouden met de boomwaarde.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van burgemeester en wethouders aangewezen personen.
De kapvergunningsaanvragen, die zijn ingediend voor de inwerkingtreding volgens artikel 21 vallen onder de verordening die van kracht was voorafgaande aan deze verordening.
Deze verordening kan worden aangehaald als: Bomenverordening
Zij treedt in werking met ingang van de dag volgende op de afkondiging, met ingang van welke datum de hierna genoemde verordening vervalt:
de Kapverordening vastgesteld op 16 december 1993 door de raad van de gemeente Beilen die bij raadsbesluit d.d. 22 januari 1998 geldig is verklaard voor het gehele gebied van de gemeente Middenveld.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad,
gehouden op 27 mei 1999,
de secretaris,
de voorzitter,
R.Timmer
R.W. ter Avest
Tenzij anders vermeld, gaat het om wijzigingen t.o.v. de Model-kapverordening VNG (1986) en/of de Model-Algemene Plaatselijke Verordening (1994)
De aanwezigheid van bomen en houtopstanden is van groot belang voor de kwaliteit en de beleving van het landschap en de woonomgeving. Ze bepalen het beeld van een dorp of wijk voor de bewoners en de bezoekers. Bomen beschermen ons tegen fel zonlicht door schaduwwerking en bieden luwte wanneer het waait. Daarnaast zijn bomen van belang voor milieu en natuur. Ze zuiveren de lucht, beïnvloeden het microklimaat en leveren voedsel, schuil- en nestmogelijkheden voor vogels en insecten. Belangen kortom die individuele kwaliteiten overschrijden. Dit brengt mee dat het wenselijk is aan bomen en houtopstanden een zekere bescherming te geven.
In de praktijk geven bomen soms echter ook problemen zoals afval van bladeren, bloesems en vruchten alsmede ongedierte, schaduw of hun omvang die na verloop van jaren wordt bereikt. De planter van dergelijke bomen voorziet die problemen bij aankoop of aanplant meestal niet zodat men de boom na verloop van jaren wil weghalen.
Om de waarden en functies van bomen volledig tot hun recht te laten komen moeten bomen op de juiste plaats staan.
Het lijkt wenselijk differentiatie aan te brengen in de beschermwaardigheid van bomen. Bomen zijn vaak een onderdeel van een particuliere tuin. De overheid moet in beginsel niet treden in de particuliere vrijheid van tuininrichting; daarvoor bestaat pas reden wanneer het geduide algemene belang reëel aan de orde is. Een genuanceerde regelgeving is daarom ook wenselijk.
Artikel 1: Begripsomschrijvingen
Alhoewel in artikel 2 het kapverbod wordt ingesteld bij bomen met een dwarsdoorsnede van ten minste 20 centimeter is er voor gekozen de definitie uit de model-bomenverordening te
De definitie van het begrip boom is opgenomen vanwege de discussie over wat wel en geen
boom is, vooral bij meerstammigheid, zeer jonge bomen en boomachtige struiken. Gekozen is voor een precieze defenitie met eenvoudig te controleren voorwaarden, opdat zo min mogelijk twijfel kan ontstaan. Mocht deze zich toch nog voordoen dan zou de vakliteratuur (boomflora e.d.) doorslaggevend moeten zijn.
De minimaal 10 cm doorsnede is gekozen, omdat deze maat ook vaker gebruikt wordt bij het bepalen van het al dan niet gemakkelijk verplaatsbaar zijn van bomen. Vanzelfsprekend moet de minimumgrootte niet gelden voor aanplant in het kader van een herplant- of instandhoudingplicht.
In het algemeen vallen onder houtwallen alle lintvormige begroeiingen van enige uitgestrektheid bestaande uit bomen en/of struiken. Houtwallen zijn duidelijk omvangrijker dan heggen of hagen of de in het tweede lid van artikel 2 bedoelde wegbeplantingen en eenrijige beplantingen langs landbouwgronden.
Toegevoegd is de definitie van 'grotere (lint) begroeiing in de vorm van heesters en struiken'.
Vanwege de grote ecologische waarde van dergelijke begroeiingen (bijv. een meidoom- of mispelhaag) is bescherming hiervan een noodzaak. Er staat begroeiing in plaats van beplanting om ook spontaan opgeslagen groen bescherming te bieden. Wel geldt evenals voor de houtwal dat het om een 'grotere' begroeiing, dus 'van enige omvang' moet gaan (vgl. toelichting op model-k.v. '86 van de VNG, vervolgblz. IV.5.3). De lintvormigheid is minder van belang: ook bijv. een grotere driehoek met heesters kan waardevol zijn door soort of ligging. Toegevoegd is: 'een beplanting van bosplantsoen' om een beplanting van inheemse of reguliere bomen en struiken in stedelijke omgeving te kunnen beschermen. Voor de leesbaarheid is de woordvolgorde gewijzigd.
De definitie van hakhout blijft opgenomen, omdat nog steeds, zij het sporadisch, dergelijk houthakgebruik voorkomt. Een dusdanig gebruik van bomen als deel van het (bedrijfs-) huishouden betekent een verbondenheid met bomen die op zich een te beschermen waarde vormt.
Nieuw is 'boomvormers', of: opnieuw uitgelopen boomstronken, die door hun aard of omvang evenzeer bescherming kunnen behoeven als iedere andere boom.
De definitie van knotten/kandelaberen is op verzoek van vele gemeenten opgenomen in de versie 1996. Deze begripsomschrijving is bedoeld ter afbakening van illegaal en ondeskundig snoeien of terugzetten van daarvoor ongeschikte bomen. Deze definitie vult nader de mogelijkheid aan om zonder kapvergunning onderhoud te kunnen plegen aan daarvoor wel geschikte bomen als bepaald in artikel 2 lid 3 sub c van deze verordening. Ook voor de vakkundige begrenzing van het 'geknot' als vermeld in artikel 2 lid 2 sub a is deze definitie nuttig.
Toegevoegd wordt de boomwaardebepaling aangezien een landelijke eenheid in financiële benadering dringend gewenst is en deze methode de meest gebruikte blijkt. Uit de zich snel ontwikkelende rechtspraak blijkt ook de rechter steeds meer de boomwaarde (methode Raad) te erkennen, zowel voor gemeentelijke- als voor particuliere bomen. Belangrijk blijkt in een concreet geval een goede motivering en doelstelling van de gekozen waardebepalingsmethode.
In geval van grotere schadebedragen aan bomen (bijv. een bedrag vanaf ca. f 5000,- lijkt dan ook de tussenkomst van een onafl1ankelijk, beëdigd taxateur van bomen en houtige gewassen zeer aan te bevelen. In de versie 1996 is tekstueel volledigheid nagestreefd door toevoeging van 'volgende' voor 'factoren'.
1.De omschrijving van 'vellen' omvat ook 'het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van houtopstand ten gevolge kunnen hebben'. Deze omschrijving komt overeen met die in de wet (artikel1, tweede lid). Om misverstanden uit te sluiten zijn toegevoegd 'verplanten' of 'ernstig ontsieren'. De nadere omschrijving heeft alleen betrekking op (actieve) handelingen en niet op het (passieve) nalaten van handelingen zoals bijvoorbeeld het nalaten van onderhoud, het niet nemen van maatregelen om ernstig bedreigde houtopstand veilig te stellen, het lijdelijk toezien dat houtopstand -al dan niet door toedoen van anderen- te gronde gaat. Het leek te ver te gaan om een dergelijk 'stilzitten' onder het begrip 'vellen' te brengen. Tegen ernstige verwaarlozing kan echter wel worden opgetreden. In dit verband wordt verwezen naar artikel 9 en de toelichting daarop. Toegevoegd is 'zowel boven- als ondergronds' om ook op te kunnen treden tegen ernstige, ondergrondse beschadiging bij bijv. de aanleg van kabels en leidingen. De expliciete, ondergrondse bescherming lijkt nodig gezien de merkwaardige achterstelling van het kappen van wortels tegenover het afsnijden van takken in artikel 5:44 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. Vgl. Bomennieuws 3/41992, blz. 66 e.v. Belangrijk is in dit verband de uitspraak van de Hoge Raad van 15/12/1992 (ongepubliceerd/JBR) in de zaak Slootjes. De Hoge Raad stelde dat ook het vakkundig, rigoureus knotten tot een stam met uitsteeksels (het zgn. kandelaren of kandelaberen) ernstig beschadigen in de zin van dit artikel kan zijn en dus kapvergunningplichtig is.
Artikel 2 geeft de werkingssfeer van de regeling aan. De regeling geldt zowel binnen als buiten de bebouwde kom.
De vraag of houtopstand binnen of buiten de bebouwde kom is gelegen, is om vier redenen van belang:
Wanneer het provinciaal bestuur een verordening heeft vastgesteld, die te vergelijken is met de Zeeuwse beplantingsverordening. ArtikeI 2, eerste lid, van die verordening bepaalt onder meer dat het verboden is een houtopstand te vellen zonder vergunning van gedeputeerde staten voor zover het houtopstanden betreft gelegen buiten de bebouwde kom, dan wel zonder vergunning van burgemeester en wethouders der betrokken gemeente voor zover het houtopstanden betreft gelegen binnen de bebouwde kom.
Tweede lid, onderdelen a tot en met d (uitzonderingen krachtens de Boswet) Lid 2 geeft een groep uitzonderingen op het in het eerste lid gestelde verbod. De onder a tot en met d vervatte uitzonderingen vloeien voort uit artikel 15, lid 2, van de wet, waarin de categorieën bomen of houtopstanden worden genoemd, ter bewaring waarvan de gemeentelijke wetgever geen regels mag stellen. Hiertoe behoren o.a. wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen- Bij wet van 8 december 1982, Stb. 706, is echter voor de hier bedoelde wilgen en populieren een uitzondering gemaakt, doordat aan artikel 15, tweede lid, onder a, van de Boswet is toegevoegd 'tenzij deze zijn geknot' . De gemeentelijke wetgever heeft daarmee de mogelijkheid gekregen regelen te stellen ter bewaring van knotwilgen en knotpopulieren die deel uitmaken van wegbeplantingen of eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden. Het kapverbod geldt wel voor wilgen en populieren, niet zijnde wegbeplantingen of eenrijige beplanting op of langs landbouwgronden, waarbij niet van belang is of deze wel of niet zijn geknot. Tweede lid, onderdeel e (uitzondering voor bosbouwondernemingen) Onderdeel e geeft in het eerste gedeelte een uitzondering, waartoe de wet eveneens verplicht. Ingevolge artikel 15, lid 3, van de Boswet is de gemeenteraad immers niet bevoegd regelen te stellen ter bewaring van bossen en andere houtopstánden die deel uitmaken van bosbouwondernemingen, die als zodanig bij het Bosschap geregistreerd staan en gelegen zijn buiten de bebouwde kom. Artikel 2 bevat niet de uitzondering die artikel 5, lid I, van de Boswet voor het rijk in het leven roept. Genoemd artikel bepaalt dat meldings- en herplantplicht niet van toepassing zijn, wanneer de grond, waarop de velling zal worden verricht, nodig is voor de uitvoering van een werk overeenkomstig een goedgekeurd bestemmingsplan, bij voorbeeld het bouwen van woningen of de aanleg van wegen. De modelbepalingen gelden ook in die gevallen, zij het dat toepassing zich zal beperken tot situaties waarin door een kleine wijziging van de plaatsing van het werk een belangrijke houtopstand aan een onnodige opoffering kan ontkomen. In onderdeel e wordt niet gesproken van houtopstand die 'gelegen is buiten de bebouwde kom'. Met het oog op het bestaan van verscheidene bebouwde kommen in de gemeente worden -in navolging van artikel 15, derde lid, van de Boswet -de woorden 'niet gelegen zijn binnen een bebouwde kom' gebruikt- Wanneer gedeputeerde staten ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet ontheffing van de verplichting tot het vaststellen van bebouwde-komgrenzen hebben verleend, kan de zinsnede 'en niet gelegen zijn binnen een bebouwde kom' vervallen. In de versie 1996 is de toevoeging van versie 1994 die luidde: 'houtopstanden, die op bosbouwkundige of bedrijfseconomische wijze worden geëxploiteerd, indien het betreft: ' vervangen door: 'houtopstanden buiten de bebouwde kom in de zin van de Boswet'. Reden van deze herziene toevoeging is een verschil van interpretatie over de 1994-tekst zoals bleek uit overleg met vertegenwoordigers van het Ministerie L. N .V. en de V. N. G. .Gemeenten die progressief willen interpreteren kunnen de 1994 tekst aanhouden. maar lopen het risico van een andere opvatting in hoger beroep voor de Afdeling Bestuursrechtspraak (die na advies van het Ministerie uitspraak doet). Daarom is in de 1996-versie het door alle betrokkenen aanvaarde compromis van 'buiten de bebouwde kom' opgenomen. De 1996-wijziging impliceert dus dat bijvoorbeeld fruitbomen 'binnen de bebouwde kom in de zin van de Boswet' wel kapvergunningplichtig zijn maar fruitbomen buiten deze bebouwde kom vogelvrij zijn. Grens van deze bebouwde kom behoort bekend te zijn binnen de gemeente en is overigens na te vragen op het provinciehuis. Bij afwezigheid van deze grens (eigenlijk in strijd met artikel 1, 1id 5 Boswet) valt zij samen met de buitengrens van de gemeente. De 1994-tekst grijpt terug op de oorspronkelijke bedoeling van de Boswet, namelijk dat er geen Kapvergunning nodig is voor houtopstanden, die om commerciële redenen worden gehouden. Uit de jurisprudentie lijkt de Kroon soms de commerciële strekking van dit artikel te veronachtzamen in tegenstelling tot de parlementaire discussie (vgl. blz. IV 5.6 e.v. toelichting model-k.v.'86). Bewust wordt in deze formulering niet gesproken van 'om bosbouwkundige of bedrijfseconomische motieven/redenen geëxploiteerd', omdat iemands motieven en redenen moeilijk te bewijzen zijn. Het betreft hier immers een strafbepaling, zodat die motieven/redenen bewezen moeten kunnen worden aangezien een en ander deel uit kan maken van een te bewijzen tenlastelegging. Eveneens is afgezien van 'houtopstanden, die deel uitmaken van het vermogen van een op bosbouw-, hout- of fruitteelt gerichte onderneming' .Deze laatste formulering lijkt toch te beperkt, omdat bomen ook buiten een onderneming om geëxploiteerd kunnen worden. Onder b. is vruchtbomen veranderd in fruitbomen, als een nadere invulling van het afbakenend begrip vruchtbomen van artikel 11id 4 onder e van de Boswet. Zoals de VNG-toelichting aangeeft, is hier ook bedoeld fruitbomen en het uitzonderen van bomen van commerciële fruittelers. Bijna iedere boom is immers letterlijk een vrucht(dragende) boom. Met deze aanpassing is bedoeld een einde te maken aan de jurisprudentie, waarin de rechter soms alle vruchtbomen vogelvrij verklaarde, dan wel bijvoorbeeld notenbomen, als vruchtbomen in de zin van dit artikel beschouwde (bijv. Kb. 24.10.'86, nr. 43, M & R '87/8, blz. 297). Onder a. zijn de populieren en wilgen vooraan gezet voor de leesbaarheid, maar inhoudelijk staat er hetzelfde. Onder e is t.o. v. de 1994-tekst de oorspronkelijke tekst hersteld: 'geen grotere oppervlakte dan 10 are ofwel' (vgl. art.2 lid 2 sub e met de VNG model-tekst art. 4.5.2. lid 2 sub f.).
Dit zijn uitzonderingen op het vergunningvereiste die niet uit de Boswet voortkomen: Ad a. Uitzondering voor dunning. Voor houtopstanden die bij wijze van dunning worden gekapt is geen vergunning noodzakelijk. Opname van deze bepaling sluit aan bij de praktijk van het reguliere onderhoud van singels e.d. Ad b. Uitzondering voor achtertuinsituaties Voor het kappen van bomen in niet te grote achtertuinen is geen vergunning nodig. Hiermee wordt de burger vrijgelaten in de tuininrichting van zijn achtertuin. Omdat houtopstanden naast en voor een woning een grote bijdrage kunnen leveren aan het straatbeeld zijn deze niet vrijgesteld van de vergunningplicht. Om dezelfde redenen blijft in tuinen van hoekwoningen en woningen met tuinen die ook aan de achterzijde aan openbaar gebied grenzen het vergunningvereiste van toepassing. Ad. c Uitzondering op grond van Plantenziektenwet of bij aanschrijvingen Deze uitzonderingen spreken voor zich. Ad d. Uitzondering voor specifieke boomsoorten Uitgezonderd zijn een aantal boomsoorten waarvan is beoordeeld dat deze die geen enkele bescherming behoeven. Ad e. hakhout Zie toelichting bij artikel 1 Ad f. knotten/kandelaberen Niet kapvergunningplichtig is het (vakkundig) knotten/kandataberen van daarvoor geschikte knotbomen. Zie hierboven onder art. llid sub d voor de definitie van knotten/kandelaberen.
Artikel 3: Aanvraag vergunning
Schriftelijke aanvraag voor de uitgebreide procedure is vanzelfsprekend noodzaak. Een situatieschets, op te stellen door de aanvrager, blijkt in de praktijk nodig aangezien men anders een tweede maal de kapvergunning voor een andere houtopstand zou kunnen gebruiken. De woorden 'of krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid' zijn in de bepaling opgenomen in verband met gevallen waarin een overheidsorgaan, bij voorbeeld een provinciaal bestuur of een waterschap, bij wijze van bestuursdwang bomen wil vellen, die in strijd met een verordening of een waterschapskeur geplant zijn. Deze bestuursdwang zal slechts uitgeoefend kunnen worden, indien de gemeente een kapvergunning verleent. Het gemeentebestuur zou echter geen vergunning kunnen verlenen, wanneer de vergunning slechts door de zakelijk gerechtigde zou kunnen worden aangevraagd.
Bepaalde houtopstanden buiten de bebouwde kom kunnen zowel onder de Boswet als onder de kapverordening vallen. Dit betekent dat in die gevallen een voorgenomen velling moet worden gemeld aan Staatsbosbeheer en dat vergunning moet worden gevraagd aan het gemeentebestuur. Artikel 3, tweede lid, stelt nu dat de wettelijk voorgeschreven kennisgeving aan Staatsbosbeheer mede wordt Beschouwd als een vergunningsaanvraag. Deze efficiënte werkwijze is mogelijk geworden, doordat de directeur van Staatsbosbeheer van de bevestiging van de ontvangst van de kennisgeving een afschrift zendt aan het desbetreffende gemeentebestuur .Aangezien dit afschrift alle gegevens bevat, die het gemeentebestuur voor de beoordeling van de aanvraag nodig heeft, is een belangrijke vereenvoudiging verkregen die voor de belanghebbende boseigenaar vele van de bezwaren van het onderworpen zijn aan tweeërlei gezag wegneemt. De directeur Bos- en Landschapsbouw heet tegenwoordig de teammanager van de Landelijke Service bij Regelingen (LASER). Door de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hoeft geen artikel over de beslistermijn opgenomen te zijn.
In tegenstelling tot de model-k. v .'86, die de vergunning ex lege als uitgangspunt neemt en in de toelichting de weigering ex lege als mogelijkheid noemt, hebben wij gemeend dat, indien er ondanks de acht wekentermijn van de Awb geen beslissing is genomen, de houtopstand niet het loodje mag leggen ten gevolge van traagheid of twijfel bij de gemeente. Bij twijfel houtopstand bewaren lijkt aan te bevelen. Bovendien doet een weigering ex lege recht aan de rechten van derden-belanghebbenden.
De consequentie van dit artikel is dat burgemeester en wethouders na overschrijding van de termijn niet langer bevoegd zijn om alsnog op de aanvraag te beschikken (de vergunning is immers geweigerd).
In de aanhef staat 'onder andere' .De opsomming is dus niet limitatief bedoeld; er kunnen dus nog meer en andere weigeringsgronden zijn. Een enkele weigeringsgrond kan voldoende zijn om geen vergunning af te geven. Meestal echter zullen er in het concrete geval wel meer redenen of een combinatie van redenen te geven zijn. Opgenomen zijn onder meer de volgende weigeringsgronden
natuur- en milieuwaarden worden vooropgesteld overeenkomstig de huidige opvatting, dat de visuele, esthetische opvattingen over natuur-, landschaps- en dorps/stadsschoon (die dateren uit de jaren '20/'30 van deze eeuw) minder van belang zijn dan de ecologische noodzaak tot natuurbeleid. Ecologische waarden zijn in begrip 'natuur- en milieuwaarden' begrepen. Met dit vooropstellen van natuur en milieu is echter niet bedoeld een rangorde in de weigeringsgronden aan te brengen. Dus een vergunning kan evenzeer alleen op grond van bijv. aantasting van landschappelijke waarden geweigerd worden als op grond van bedreiging van natuurwaarden;
Ook is toegevoegd dat bij weigeren of onder voorschriften verlenen van een vergunning de boomwaarde als motivering gehanteerd kan worden. Ook hier geldt de bij artikel llid 3 besproken noodzaak van eenheid in fInanciële benadering en de voorzichtige toepassing hiervan. Verwijzen naar besternmings-, groen-, bomen-, of landschapsplan is natuurlijk zinvol voor de eenheid en duidelijkheid in beleid. Het beschermen van houtopstand die deel uitmaakt van de lokale of landelijke ecologische hoofdstructuur is een voorbeeld van een consequente uitvoering van beleidsvoornemens en sluit aan bij het begrip ecologische hoofdstructuur van het Nationaal Natuurbeleidsplan.
Met de algemene zorgvuldigheid, die de Algemene wet bestuursrecht introduceert, lijkt deze openbaarmaking verplicht te zijn (art.3: 40. Awb). Bovendien worden zo derdebelanghebbenden in de gelegenheid gesteld eventueel bezweer en beroep aan te tekenen.
De rechter lijkt steeds vaker van mening dat aan (evident) belanghebbenden een afschrift van de kapvergunning moet worden toegestuurd bij wijze van bekendmaking (art. 3:40 en 41 Awb).
Artikel 7: Standaardvoorwaarde van niet-gebruik
Dit artikel is om te vermijden dat de boom al feitelijk gekapt is voordat derden kennis van de Kapvergunning hebben kunnen nemen. Aansluiting is gezocht met formuleringen en systematiek uit de rechtspraak en de afstemming van de bouwvergunning op de milieuvergunning (art. 52 Woningwet).
Gedacht kan worden aan een in de kapvergunning op te nemen bepaling, volgens welke deze vergunning pas van kracht wordt:
Soortgelijke bepalingen zijn ook denkbaar, wanneer een kapvergunning wordt verleend in verband met de realisatie van een bouwplan of in verband met de aanleg van een weg. Zo kan voorkomen worden dat een boom al is gekapt, als de bouw- of aanlegvergunning na beroep of bezwaar alsnog geweigerd wordt.
Zie de uitspraak van de afdeling rechtspraak van 9 december 1980, AB 1981, 169. Aan een kapvergunning die was verleend in verband met de aanleg van een weg, was de voorwaarde verbonden dat van de vergunning pas gebruik mocht worden gemaakt, indien en zodra de Raad van State met de beoogde wegaanleg zou instemmen. De afdeling vond deze voorwaarde in het belang van natuur- en landschapsschoon, welke belangen de Kapverordening beoogt te dienen.
Artikel 8: Vervaltermijnvergunning
Dit artikel blijkt nodig te zijn om misbruik van (zeer) oude kapvergunningen tegen te gaan. Bomen groeien immers verder. In de 1996-versie is de 2e zin van de 1994-tekst vervallen en vervangen door toevoeging van het woordje 'volledig' in de eerste zin waardoor de strekking gelijk blijft.
Artikel 9: Bijzondere vergunningsvoorschriften
Nieuw is het 'zo vaak mogelijk' verwijzen naar de diverse groene plannen. Toegevoegd in 1996-versie in de tweede zin: 'het gemeentelijke beleid'. Artikel 9 stelt de mogelijkheid om een herplantplicht aan een vergunning te verbinden vast. In het algemeen mag hij die een vergunning mag weigeren, daaraan ook voorschriften verbinden. Mede gezien het feit dat dit voorschrift ingrijpend kan zijn, is het wenselijk ter zake een uitdrukkelijke bepaling op te nemen. Deze herplantplicht heeft een andere strekking dan de herplantplicht krachtens de Boswet. Daar is zij gericht op het behoud van het bosareaal (vandaar dat herplanten elders mogelijk is); bij de gemeente geschiedt een eventuele beplanting om redenen van milieubeheer en zal zij vaak zoveel mogelijk ter plaatse moeten gebeuren. De wet geeft voor herbeplanten een termijn van drie jaar . De gemeente behoeft deze termijn niet aan te houden. Behalve een termijn kunnen burgemeester en wethouders ook aanwijzingen geven met betrekking tot de herplantplicht. Denkbaar is dat een andere boomsoort wordt voorgeschreven (bijvoorbeeld iepen die beter bestand zijn tegen iepziekte). Bij vervanging van een grote boom kan worden gedacht aan herplant van een boom van vergelijkbare grootte of aanplant van meer dan één boompje.
Ook het tweede lid zou, strikt genomen, kunnen worden gemist. Immers, mislukt een beplanting aangebracht krachtens het eerste lid, dan is er sprake van het teniet gaan van beplanting. Ingevolge artikel 10, eerste lid, kan dan een verplichting tot herbeplant worden opgelegd. Het kan echter gewenst zijn ter versnelling van het herstel de eventuele vervangingsverplichting gelijktijdig met de herplantplicht op te leggen.
Dit lid is toegevoegd uit natuurbeschermingsoogpunt voor bijzondere flora en fauna in en rond een houtopstand. De procedure rond kapvergunningaanvragen lijkt de goede mogelijkheid en een juist moment om burgers meer natuurbewust te maken. Enkele gemeenten noemen reeds als voorschrift, of aanbeveling bij de vergunning: niet vellen in het broedseizoen.
Artikel 10: Herplant-/instandhoudingsplicht
Eerste lid (zelfstandige herplantplicht)Wanneer een herplantplicht alleen maar als vergunningsvoorschrift zou kunnen worden gesteld, dan zou dat betekenen dat iemand aan de oplegging van een herplantplicht kan ontkomen door zonder vergunning te vellen. De in artikel 10, eerste lid, opgenomen bepaling maakt het mogelijk in zulke gevallen een zelfstandige herplantverplichting te scheppen. In het eerste lid is toegevoegd 'dan wel op andere wijze is teniet gegaan'. Burgemeester en wethouders kunnen dus ook een verplichting tot herplantplicht opleggen, als houtopstand is teniet gegaan door verwaarlozing of door een calamiteit. Oplegging van een herplantplicht is in beginsel ook denkbaar, als houtopstand is teniet gegaan door een velling ingevolge de Plantenziektenwet of een velling in het kader van een instandhoudingplicht krachtens artikel 10, derde lid, dan wel op grond van (andere) bepalingen van de APV", bij voorbeeld in verband met de verkeersveiligheid. Gebleken is dat voor het uitvoeren van de herplantplicht soms ook de medewerking van anderen dan de zakelijk gerechtigde noodzakelijk is. Daarom is aansluiting gezocht bij de omschrijving van artikel 14, eerste lid, van de Woningwet: aanschrijvingen kunnen worden gericht tot de eigenaar of tot degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is' .Deze toevoeging is ook van belang voor gemeenten waar zich kroondomeinen bevinden. De herplantplicht kan dan worden opgelegd aan degene die 'krachtens enig duurzaam persoonlijk recht' tot het treffen van voorzieningen bevoegd is. Ook in de Boswet komt een herplantplicht voor. Artikel 3 van de Boswet verplicht de eigenaar van grond, waarop een houtopstand anders dan bij wijze van dunning is geveld of op andere wijze teniet gegaan, tot herbeplanting. Het koninklijk besluit van 20 juni 1962, Stb. 220, geeft daarvoor nadere regels . De herplantplicht die in artikel 10 is neergelegd, verschilt van de herplantplicht van de Boswet. De in artikel 10 bedoelde herplantplicht geldt niet zonder meer, maar pas wanneer burgemeester en wethouders daartoe besluiten. De herplantplicht van de Boswet bestaat uit kracht van de Boswet zelf. De herplantplicht heeft in de modelbepalingen bovendien een andere strekking dan in de Boswet: in de wet is zij gericht op het behoud van het bosareaal (vandaar dat herplanten elders mogelijk is), terwijl herbeplanting krachtens de modelbepalingen geschiedt om redenen van rnilieubeheer en daardoor vaak zoveel mogelijk ter plaatse moet gebeuren. Hieruit volgt dat een herplantplicht slechts opgelegd kan worden, wanneer hieruit een herstel van geschonden milieuwaarden kan voortkomen. Onder bepaalde omstandigheden kan degene, die het kapverbod van de gemeente heeft overtreden, onderworpen zijn aan de herplantplicht van de Boswet. In de oorspronkelijke model-kapverordening (1962) werd bepaald dat een herplantplicht op basis van deze verordening slechts kan worden opgelegd 'voor zover deze verplichting niet reeds voortvloeit uit artikel 3 van de Boswet' . Deze beperking is geschrapt. Zou deze beperking namelijk niet geschrapt worden, dan zou de herplantplicht op grond van artikel 10 wijken voor de herplantplicht op grond van artikel 3 van de Boswet. Aan de laatstbedoelde herplantplicht ligt echter -zoals gezegd -een ander motief ten grondslag. Uit de zogenaamde motieftheorie volgt, dat de gemeenten met het opleggen van een zelfstandige herplantplicht, onafhankelijk van die van de Boswet, niet hun verordenende bevoegdheid overschrijden.
Het tweede lid betreft houtopstand die nog wel in leven is, maar waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij binnen afzienbare tijd zal teniet gaan. De gemeente zou in dat geval kunnen wachten totdat de houtopstand geheel teniet is gegaan om dan vervolgens op grond van het eerste lid van artikel 10 een herplantplicht op te leggen. Het kan echter voorkomen dat de strekking van de (model-)verordening beter gediend is met het behoud van bestaande bomen dan met de vervanging daarvan. Met name valt hierbij te denken aan grote bomen. Deze zijn immers niet of slechts met grote kosten te vervangen, en wat bijvoorbeeld schoonheid, luchtzuiverende kwaliteit, nestelgelegenheid betreft, wegen zij op tegen een veelheid van jonge boompjes. Krachtens het derde lid van artikel 10 kan de zakelijk gerechtigde worden verplicht tot het in stand houden van dergelijke bomen. Deze verplichting kan inhouden het ongedaan maken of voorkomen, voor zover mogelijk van (dreigende) ernstige beschadiging of aantasting ten gevolge van weersomstandigheden, ziekten, verwaarlozing, vraat door dieren, het weghalen van bosstrooisel, bouw- en sloopwerkzaamheden, het aanleggen van terreinverhardingen, het storten van afval, enz. Op bouwterreinen is bijvoorbeeld het volgende van belang:
De verplichting tot instandhouding behoeft niet te betekenen dat van een boomgroep alle bomen moeten blijven staan. Om besmetting met ziekten te voorkomen kan zo nodig de verplichting worden opgelegd bepaalde bomen te kappen en van het terrein te verwijderen. Bij een sterk verouderd bomenbestand kan het aanbeveling verdienen het bestand te kappen onder het opleggen van een herplantplicht.
De instandhoudingverplichting krachtens artikel 10 mag uiteraard niet leiden tot strijd met verplichtingen krachtens hogere regelingen, zoals bij voorbeeld de Plantenziektenwet.
Deze door de Boswet mogelijk gemaakte schadeloosstelling wegens vellen van houtopstand is door de rechter (Kroon), voor zover ons bekend, zelden of nooit toegekend en lijkt voor een theoretisch geval gedacht (VgI. KB 29.8.'80,11, A.B.'80, 619 en KB 18.4.'84,46 A.B.'84, 444). Helaas schrijft de formele wet (Boswet) nog steeds opname van dit schijnbaar overbodige artikel voor .
Artikel 12: Afstand van de erfgrenslijn
De nieuwe leden een en twee van artikel 42 Boek 5 van het (nieuw) Burgerlijk Wetboek geven weliswaar het bekende rooirecht voor bomen binnen twee meter en heesters en hagen binnen een halve meter van de erfgrenslijn. Maar in artikel 5:421id 2 is in afwijking van het oude B. W .toegevoegd: 'tenzij ingevolge een verordening of een plaatselijke gewoonte een kleinere afstand is toegelaten' .Daarom is in deze verordening dit nieuwe artikel toegevoegd dat de erfgrensafstand aanzienlijk verkleind.
De gekozen afstand van I meter sluit aan bij de praktijk waarbij de gemeente in bermen bij de aanplant van nieuwe bomen ten minste 1 meter uit de erfscheiding blijft. Met 'nihil ' voor heggen en heesters is bedoeld deze natuurlijke wijze van erfbegrenzing te beschermen en tot de normale standaard te maken. Vele bomen en heesters zullen door deze afstandverkleining beter beschermd misschien wel gespaard worden. De juridische mogelijkheden voor burenruzies zijn hiermee enigszins verminderd. De buur kan vorderen beplantingen (bomen), die nog geen 20 jaar dichter dan 1 meter vanaf de erfgrenslijn geplant zijn, te laten rooien.
Artikel 13: Bestrijding iepziekte
Dit artikel is nieuw toegevoegd, hoewel reeds soortgelijke artikelen in den lande van kracht zijn; meestal met 'ontschorsen' in plaats van 'ontbasten'. Een bast is echter meer materie dan enkel de schors en noodzakelijk is het verwijderen van de gehele bast. Onder artikel 2 lid 3 is al kort toegelicht dat dit iepziekte-artikel nodig is geworden nu het Besluit bestrijding iepziekte is opgeheven en de Minister de gemeenten zelf de bevoegdheid heeft gelaten om tegen deze ziekte op te treden. Optreden is dringend gewenst om de iepen in ons land te behouden (vgl. de situatie in Engeland).
In het vierde lid is een bijzondere bestuursdwangbevoegdheid, in aanvulling op de algemene gemeentelijke bestuursdwangbevoegdheid, opgenomen, vanwege de ernst van de zaak en noodzaak snel te kunnen handelen, met name voor de afdeling Wegen en Groen.
Artikel 14: Verhouding tussen kap-, bouw- en aanlegvergunning
Naar aanleiding van vele praktijkproblemen in de afstemming tussen deze verschillende verordeningen is dit artikel ontworpen.
Door het tegelijkertijd afgeven van kap- en bouwvergunning wordt vermeden dat de gemeente zich zelf in moeilijke situaties manoeuvreert, bijvoorbeeld het redelijkerwijze niet meer of slechts gedeeltelijk aanvullend kunnen zijn van een kapvergunning op de reeds afgegeven bouwvergunning. Het komt voor dat gemeenten 'groene' voorwaarden in hun bouwvergunning stellen (hoewel ons dit juridisch dubieus lijkt aangezien dergelijke behoud-/herplantvoorwaarden bij de kapvergunning behoren). Dit is een weergave van de vaste rechtspraak op dit gebied dat er niet vroegtijdig gekapt mag worden als plannen nog niet definitief zijn. Definitief in zowel juridische als financiële zin. Vg1. bijvoorbeeld: Vz, ARRS 12 maart 1993. AB 324 (Madurodam). Vz. ARRS 3 sept. 1993. AB 1994. 179 of Vz. ARRS 28 aug. 1990. Gst. 1990.1 40.
Een artikel om gemeenten een paar algemene richtlijnen te geven waaraan een lokale monumentale bomenlijst.minimaal moet voldoen. Belangrijk is om de eigenaar en/of zakelijk gerechtigde en het kadastraal perceelsnummer te kennen.
Toegevoegd bij de versie 1996 is lid 5 om in het bestemmingsplan de bescherming van monumentale bomen een extra basis te geven.
Omdat bij de versie 1996 naar een hoge mate van volledigheid en duidelijkheid is gestreefd, is dit artikel expliciet opgenomen. Strikt gesproken valt een deel van deze strafrechtelijke boombescherming ook onder het VNG-model: artikelen 4.6.1. en 4.6.2. Strafmaatbepaling conform systematiek
in artikel 18 lid 3 van dit model.
Artikel 17: Uitzicht belemmerende beplanting
Zie opmerking over volledigheid in vorige artikel. Ook hier moet worden verwezen naar de (gedeeltelijke) overlapping met art. 2.1.6.3. van het VNG-model. Let op het verschil in tekst tussen beiden (bomenverordening noemt bewust niet: 'knotten' en 'opruimen van bomen').
Het apart bijeenzetten van de strafbepalingen levert meer overzichtelijkheid op.
Toegevoegd is lid 4 van anikei 6 van het VNG-model (strafbepaling voor de herplant/ instandhoudingsplicht) .
De boetecategorie blijft van de tweede categorie in verband met de artikelen 154 Gemeentewet. Ten overvloede moet misschien opgemerkt dat bij rechtspersonen een hogere boetecategorie kan gelden. Verder blijken meerdaderschap en/of medeplichtigheid regelmatig voor te komen. Toegevoegd is expliciet de mogelijkheid tot openbaarmaking als extra straf, omdat vaak niet zulke hoge boetes (kunnen) worden opgelegd, omdat (meestal) de rechter de straf oplegt in overeenstemming met de ernst van het feit de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de dader, zoals daarvan tijdens de terechtzitting is gebleken. De boomwaarde is dan ook genoemd als een van de vele factoren die meewegen, maar wel expliciet om het financiële te laten meewegen. In dit verband moet opgemerkt dat alle geïnterviewde gemeenten mededeelden bij opzettelijke, illegale kap van de volle boomwaarde van de gevelde bomen uit te gaan.
Toegevoegd nieuw lid 4 (in 1996-versie) ter loskoppeling van straf- en privaatrecht. Bedoeld is deze instructienorm om de mogelijkheid van een privaatrechtelijk optreden van een gemeente als schadelijdend boomeigenaar/beheerder niet op voorhand te frustreren door een verwijt dat er strafrechtelijk wordt opgetreden. Formeel staat immers het strafrechtelijk perspectief ('Iaakbaarheid') los van het privaatrechtelijk perspectief van geleden schade door de boomeigenaar. Niettemin is de Officier van Justitie onafhankelijk in zijn beslissing om wel of niet tot vervolging over te gaan, in de praktijk vaak de (eventuele) schadeclaim van de gemeente afwegend.
Voor de volledigheid opgenomen standaardbepalingen.
Artikel 20 (overgangsbepaling) is nieuw.
Tot slot moet er (nogmaals) op gewezen worden dat bomen of andere houtopstanden vaak elders in de A.P.V. of gemeentelijke verordeningen genoemd worden. In deze gevallen vervult de houtopstand meestal een bijrol en staat een ander doel centraal, met name:
Dit laatste artikel is wel voor lichte boomschade van belang, maar de ernstige boomschade valt onder artikel 2 in samenhang met artikel 1 lid 2 of onder artikel 10 lid lof lid 3 van de modelbomenverordening 1996. Desgewenst kan ernstige schade onder artikel 6: 162 van het Burgerlijk Wetboek vallen.