Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Arnhem

Procedureverordening planschade Arnhem 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieArnhem
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingProcedureverordening planschade Arnhem 2011
CiteertitelProcedureverordening planschade Arnhem 2011
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De verordening vervangt de Procedureverordening planschade 2005.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet ruimtelijke ordening
  2. Besluit ruimtelijke ordening
  3. Gemeentewet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

03-02-2011nieuwe regeling

31-01-2011

Arnhemse Koerier, 02-02-2011

2010.0.126.004

Tekst van de regeling

Intitulé

Procedureverordening planschade Arnhem 2011

 

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvraag: aanvraag om een tegemoetkoming in de schade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • b.

    adviseur: een persoon of commissie, die geen deel uitmaakt van of werkzaam is onder verantwoordelijkheid van enig bestuursorgaan van de gemeente Arnhem, en die belast is met de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking;

  • c.

    belanghebbende: een belanghebbende als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid van de Wet ruimtelijke ordening;

  • d.

    bijstandsniveau: de som op jaarbasis van de voor de aanvrager van toepassing zijnde maandelijkse bijstandsnormen als bedoeld in artikel 5 van Wet werk en bijstand respectievelijk de inkomensvoorzieningen zoals bedoeld in artikel 5 van de Wet investeren in jongeren;

  • e.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • f.

    planologische maatregel: schadeoorzaak als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening;

  • g.

    planschade: schade als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 2 Recht

Het recht als bedoeld in artikel 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening bedraagt € 300, met dien verstande dat het recht dat wordt geheven van een aanvrager, die in het laatste kalenderjaar voor de aanvraag inkomsten had die gelijk of lager waren dan bijstandsniveau, € 100 bedraagt.

Artikel 3 Adviescommissie planschade Arnhem

  • 1.

    Er is een commissie, genaamd de adviescommissie planschade Arnhem, die tot taak heeft om als adviseur advies uit te brengen aan het college.

  • 2.

    De commissie bestaat uit drie onafhankelijke leden, onder wie een voorzitter, die door het college worden benoemd.

  • 3.

    Het college benoemt een plaatsvervangend voorzitter. Het college kan voor elk overig lid een plaatsvervanger benoemen.

  • 4.

    De leden en hun plaatsvervangers worden telkens voor een termijn van ten hoogste vier jaar benoemd.

  • 5.

    Tot leden van de commissie worden personen benoemd die op grond van opleiding en ervaring aantoonbaar deskundig zijn.

  • 6.

    Het college kan, indien daarvoor aanleiding bestaat, te allen tijde een of meer leden tussentijds schorsen of ontslaan.

  • 7.

    Indien het lidmaatschap van een commissielid tussentijds eindigt, benoemt het college een ander lid voor de resterende periode.

  • 8.

    De leden en plaatsvervangende leden van de commissie zijn verplicht tot geheimhouding van hetgeen hun in het kader van de uitvoering van hun taak ter kennis komt.

Artikel 4 Opdracht tot advisering

  • 1.

    Indien een aanvraag kennelijk gegrond en eenvoudig van aard is, beslist het college op de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag of, indien de aanvrager van wie de aanvraag kennelijk gegrond en eenvoudig van aard is de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, binnen acht weken na ontvangst van de aanvullende gegevens.

  • 2.

    In het geval dat geen toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in het eerste lid verstrekt het college de opdracht om advies uit te brengen over de op een aanvraag te nemen beslissing aan de commissie.

  • 3.

    In gevallen waarin een aanvraag kennelijk gegrond is, kan het college de opdracht verstrekken aan een adviseur niet zijnde de commissie.

  • 4.

    De termijn waarbinnen het college de opdracht verstrekt is ten hoogste acht weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 5.

    Indien een verzoek tot wraking van de betrokken adviseur of leden van de commissie is ingediend is de termijn waarbinnen het college de opdracht verstrekt ten hoogste vier weken na de beslissing op het verzoek tot wraking.

Artikel 5 Wraking

  • 1.

    Voordat het college de opdracht aan de adviseur verstrekt worden de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbende hiervan schriftelijk in kennis gesteld.

  • 2.

    Zij kunnen binnen twee weken na de verzending van de kennisgeving schriftelijk en gemotiveerd een verzoek tot wraking van de betrokken adviseur of leden van de commissie bij het college indienen.

  • 3.

    Het college beslist op het verzoek tot wraking binnen twee weken na ontvangst van het verzoek.

Artikel 6 Deskundigheid en onafhankelijkheid

  • 1.

    Een adviseur aan wie de opdracht wordt verstrekt, is op grond van opleiding en ervaring aantoonbaar deskundig.

  • 2.

    De adviseur mag niet betrokken zijn bij de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 3.

    De adviseur is verplicht tot geheimhouding van hetgeen hem in het kader van de uitvoering van zijn taak ter kennis komt.

Artikel 7 Werkwijze van de adviseur

  • 1.

    Het college stelt aan de adviseur alle op de aanvraag betrekking hebbende informatie ter beschikking. De adviseur kan het college en de aanvrager verzoeken aanvullende gegevens te verstrekken.

  • 2.

    De adviseur houdt een hoorzitting, waar de aanvrager en een vertegenwoordiger van het college in de gelegenheid worden gesteld de aanvraag toe te lichten, de voor de advisering over de aanvraag relevante informatie te verschaffen, onderscheidenlijk een standpunt van het college kenbaar te maken. Eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbende worden eveneens in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken.

  • 3.

    De adviseur bepaalt het tijdstip waarop hij de situatie ter plaatse zal bezichtigen en nodigt de aanvrager voor de plaatsopneming uit.

  • 4.

    Ten behoeve van een taxatie van een bij de aanvraag betrokken onroerende zaak, wordt door de adviseur met de aanvrager een afspraak gemaakt.

  • 5.

    Van de in het derde lid bedoelde hoorzitting en van de in het vierde lid bedoelde bezichtiging wordt door, dan wel onder verantwoordelijkheid van de adviseur een verslag gemaakt, dat onderdeel vormt van het uit te brengen advies.

  • 6.

    Alvorens een advies uit te brengen zendt de adviseur binnen zestien weken na de dagtekening van de opdracht tot advisering een ontwerp daarvan aan het college, aan de aanvrager, aan eventuele andere betrokken bestuursorganen en aan de belanghebbende. De adviseur kan deze termijn onder opgaaf van redenen met ten hoogste vier weken verlengen.

  • 7.

    De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen alsmede de belanghebbende worden in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na de toezending van het ontwerp van het advies schriftelijk hierop te reageren.

  • 8.

    In het geval dat tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur binnen zes weken na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn een advies uit aan het college, waarbij de betreffende reacties zijn betrokken.

  • 9.

    In het geval geen of niet tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur binnen twee weken na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn een advies uit aan het college.

Artikel 8 Overgangsbepaling

Het recht zoals dat gold op grond van de Procedureverordening planschade 2005 blijft van toepassing op aanvragen om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening die zijn ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van Wet ruimtelijke ordening (1 juli 2008) of die nog tot 1 september 2010 kunnen worden ingediend waarbij een schadevergoeding wordt gevraagd op grond van een planologische maatregel die vóór 1 juli 2008 onherroepelijk is geworden.

Artikel 9 Intrekkingsbepaling

De Procedureverordening planschade 2005 wordt ingetrokken.

Artikel 10 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na de dag van bekendmaking.

Artikel 11 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als 'Procedureverordening planschade Arnhem 2011’.

Toelichting  

 

ALGEMENE TOELICHTING

 

Grondslag tegemoetkoming planschade

Krachtens artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan degene die in de vorm van inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een planologische maatregel, op aanvraag een tegemoetkoming in planschade worden toegekend, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming in planschade niet voldoende anderszins verzekerd is.

Veel procedureregels die gevolgd moeten worden bij het in behandeling nemen van zo’n aanvraag om tegemoetkoming waren voorheen opgenomen in een procedureverordening. Nu zijn een groot aantal van deze regels rechtstreeks opgenomen in de Wro en het Bro. Toch blijven een aantal onderwerpen over die in een procedureverordening geregeld moeten blijven. Dit zijn onderwerpen ten aanzien waarvan in het Besluit Ruimtelijke Ordening (Bro) (artikel 6.1.3.3, tweede lid) is bepaald dat de verordening hier in ieder geval betrekking op moet hebben. Deze onderwerpen zijn:

- de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur;

- de gevallen waarin een adviescommissie wordt ingeschakeld;

- het tijdstip waarop de adviseur wordt ingeschakeld; de wijze waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro vooraf in de aanwijzing van de adviseur worden gekend, dan wel na deze aanwijzing kunnen wraken en

- de wijze waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro onder verslaglegging worden gehoord en bij de opstelling van het advies en de hierbij geldende termijnen worden betrokken.

Deze onderwerpen zijn dan ook terug te lezen in de nieuwe procedureverordening planschadevergoeding 2011. Vooral de wijze van inschakeling van de adviseur, die dus niet in de Wro en het Bro is geregeld, maakt een nieuwe procedureverordening noodzakelijk.

 

Regels omtrent de indiening van de aanvraag

Een onderwerp die in de nieuwe verordening niet teruggelezen wordt betreft de bepalingen omtrent de indiening van de aanvraag om tegemoetkoming in planschade. De reden is dat hierover al uitgebreid bepalingen zijn opgenomen in de nieuwe Wro en het nieuwe Bro. Deze bepalingen zijn dus niet opnieuw in de nieuwe verordening opgenomen. Voor de inhoud van de bepalingen over de indiening van de aanvraag wordt verwezen naar artikel 6.1, lid 3, 4 en 5 Wro en naar artikel 6.1.1.1., 6.1.2.1, 6.1.2.2. en 6.1.3.1 Bro.

 

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

 

Artikel 1           Begripsbepalingen

Bij de definiëring van de begrippen is aansluiting gezocht bij de Wro en het Bro en voor zover dit noodzakelijk werd geacht is een aanvulling gegeven. Voor een juiste interpretatie van deze verordening is naast raadpleging van artikel 1 kennisneming van de algemene bepalingen in artikel 6.1.1.1 Bro van belang.

 

Artikel 2           Recht

Volgens artikel 6.4 van de Wro hebben Burgemeester en wethouders de verplichting om van de aanvrager van een tegemoetkoming een recht te heffen van in beginsel € 300.

Het recht is bedoeld als een drempelbedrag. Een drempelbedrag moet de beslissing van mensen om al dan niet een aanvraag in te dienen beïnvloeden.

Mensen die zonder zo’n recht lichtvaardig een aanvraag indienen onder het mom van ‘niet geschoten altijd mis’ moeten door de heffing van zo’n recht weerhouden worden van het indienen van een aanvraag en mensen die echt het gevoel hebben schade te lijden, moeten zich er niet door laten weerhouden. Om deze reden wordt indien op de aanvraag geheel of ten deel positief wordt beslist het betaalde recht weer teruggestort bij toewijzing van het planschadeverzoek.

Om het beoogde doel te bereiken, is in de verordening een onderscheid gemaakt naar inkomenscategorieën. Voor mensen die het jaar voorafgaand aan het verzoek aantoonbaar inkomsten hebben genoten die gelijk zijn aan of lager dan bijstandsniveau wordt het recht verlaagd tot € 100. Voor de overige verzoekers wordt het recht vastgesteld op € 300.

 

Artikel 3           Adviescommissie planschade

Dit artikel bevat bepalingen omtrent de samenstelling van de adviescommissie. De tekst spreekt voor zich.

 

Artikel 4           Opdracht tot advisering

Dit artikel bevat bepalingen omtrent de opdrachtverstrekking.

Hoewel uitgangspunt zal zijn dat bijna in alle gevallen de opdracht zal worden verstrekt aan de commissie zijn er situaties denkbaar dat volstaan kan worden met een opdracht aan een adviseur niet zijnde de commissie. Dit zal zijn in situaties waarin een aanvraag kennelijk gegrond is maar waarvan de verwachting bestaat dat de uitkomst van het advies snel duidelijk zal zijn dat een aanvraag wel of niet zal leiden tot een toekenning van het verzoek om tegemoetkoming in planschade. Als een aanvraag kennelijk ongegrond en bovendien eenvoudig van aard is, kan een opdrachtverstrekking op grond van het tweede lid geheel achterwege blijven. Van deze situatie kan sprake zijn, als eerder in klaarblijkelijk identieke gevallen de adviseur tot de conclusie is gekomen dat een aanvraag gegrond is.

Deze situatie speelt niet bij een aanvraag die onvolledig of kennelijk ongegrond is. Immers dan hoeft op grond van artikel 6.1.3.2 Bro geen advies te worden gevraagd. Er kan sprake zijn van kennelijke ongegrondheid als eerder in klaarblijkelijk identieke gevallen de adviseur tot de conclusie is gekomen dat een aanvraag ongegrond is.

Naar aanleiding van het vijfde lid geldt dat de opdracht niet eerder verstrekt wordt dan nadat de termijn om te wraken is verstreken en er geen verzoeken tot wraking zijn ingediend, dan wel door het college afwijzend is beslist over een ingediend verzoek tot wraking (zie ook het bepaalde in artikel 5).

 

Artikel 5           Wraking

Met dit artikel wordt uitvoering gegeven aan het bepaalde in het Bro dat de verordening regels moet bevatten over de wijze waarop de aanvrager en eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere belanghebbenden vooraf in de aanwijzing van de adviseur worden gekend, dan wel deze na aanwijzing kunnen wraken.

 

Artikel 6           Deskundigheid en onafhankelijkheid

Met dit artikel wordt uitvoering gegeven aan het bepaalde in het Bro dat de verordening regels moet bevatten over de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur.

 

Artikel 7           Werkwijze van de adviseur

Dit artikel geeft de wijze weer waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden worden gehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken.

In het tweede lid is bepaald dat de gemeente hulp verleent aan de adviseur of adviescommissie, door alle voorhanden zijnde informatie met betrekking tot de aanvraag om tegemoetkoming in planschade ter beschikking te stellen. Daarnaast wordt alle relevante informatie die naar het oordeel van de adviseur of van de adviescommissie nodig is voor de beoordeling van de aanvraag aan hen ter beschikking gesteld.

Het derde en vierde lid bevatten regels over achtereenvolgens de hoorzitting, de bezichtiging en de taxatie. Deze onderdelen behoeven niet afzonderlijk te worden georganiseerd. Het is mogelijk om de hoorzitting te combineren met de bezichtiging en/of taxatie. In het Bro is geregeld dat van de bezichtiging mag worden afgezien, indien uit de inhoud van de aanvraag aanstonds blijkt dat deze behoort te worden afgewezen.

In het Bro is bepaald dat de verordening aandacht moet schenken aan de wijze waarop de aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden bij de opstelling van het advies moeten worden betrokken. Ter uitvoering hiervan is in het zesde lid geregeld dat de adviseur alvorens advies uitbrengt eerst een ontwerp-advies uitbrengt en dit binnen zestien weken na dagtekening van de opdracht aan de gemeente, aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden toezendt. Deze termijn kan met ten hoogste vier weken worden verlengd.

Verder is in het zevende lid bepaald dat de gemeente, de aanvrager, eventuele andere bestuursorganen en andere belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld om binnen acht weken na toezending van het ontwerp advies schriftelijk op het ontwerp advies te reageren.

 

Artikel 8           Overgangsbepaling

Met deze tekst is aansluiting gezocht met de tekst zoals die is opgenomen in de uitvoeringswet Wro. Dit artikel spreekt voor zich.