Organisatie | Arnhem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Procedureverordening planschade Arnhem 2011 |
Citeertitel | Procedureverordening planschade Arnhem 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
De verordening vervangt de Procedureverordening planschade 2005.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
03-02-2011 | nieuwe regeling | 31-01-2011 Arnhemse Koerier, 02-02-2011 | 2010.0.126.004 |
Het recht als bedoeld in artikel 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening bedraagt € 300, met dien verstande dat het recht dat wordt geheven van een aanvrager, die in het laatste kalenderjaar voor de aanvraag inkomsten had die gelijk of lager waren dan bijstandsniveau, € 100 bedraagt.
Artikel 4 Opdracht tot advisering
Indien een aanvraag kennelijk gegrond en eenvoudig van aard is, beslist het college op de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag of, indien de aanvrager van wie de aanvraag kennelijk gegrond en eenvoudig van aard is de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, binnen acht weken na ontvangst van de aanvullende gegevens.
Artikel 7 Werkwijze van de adviseur
De adviseur houdt een hoorzitting, waar de aanvrager en een vertegenwoordiger van het college in de gelegenheid worden gesteld de aanvraag toe te lichten, de voor de advisering over de aanvraag relevante informatie te verschaffen, onderscheidenlijk een standpunt van het college kenbaar te maken. Eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbende worden eveneens in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken.
Alvorens een advies uit te brengen zendt de adviseur binnen zestien weken na de dagtekening van de opdracht tot advisering een ontwerp daarvan aan het college, aan de aanvrager, aan eventuele andere betrokken bestuursorganen en aan de belanghebbende. De adviseur kan deze termijn onder opgaaf van redenen met ten hoogste vier weken verlengen.
Het recht zoals dat gold op grond van de Procedureverordening planschade 2005 blijft van toepassing op aanvragen om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening die zijn ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van Wet ruimtelijke ordening (1 juli 2008) of die nog tot 1 september 2010 kunnen worden ingediend waarbij een schadevergoeding wordt gevraagd op grond van een planologische maatregel die vóór 1 juli 2008 onherroepelijk is geworden.
Grondslag tegemoetkoming planschade
Krachtens artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan degene die in de vorm van inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een planologische maatregel, op aanvraag een tegemoetkoming in planschade worden toegekend, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming in planschade niet voldoende anderszins verzekerd is.
Veel procedureregels die gevolgd moeten worden bij het in behandeling nemen van zo’n aanvraag om tegemoetkoming waren voorheen opgenomen in een procedureverordening. Nu zijn een groot aantal van deze regels rechtstreeks opgenomen in de Wro en het Bro. Toch blijven een aantal onderwerpen over die in een procedureverordening geregeld moeten blijven. Dit zijn onderwerpen ten aanzien waarvan in het Besluit Ruimtelijke Ordening (Bro) (artikel 6.1.3.3, tweede lid) is bepaald dat de verordening hier in ieder geval betrekking op moet hebben. Deze onderwerpen zijn:
- de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur;
- de gevallen waarin een adviescommissie wordt ingeschakeld;
- het tijdstip waarop de adviseur wordt ingeschakeld; de wijze waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro vooraf in de aanwijzing van de adviseur worden gekend, dan wel na deze aanwijzing kunnen wraken en
- de wijze waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro onder verslaglegging worden gehoord en bij de opstelling van het advies en de hierbij geldende termijnen worden betrokken.
Deze onderwerpen zijn dan ook terug te lezen in de nieuwe procedureverordening planschadevergoeding 2011. Vooral de wijze van inschakeling van de adviseur, die dus niet in de Wro en het Bro is geregeld, maakt een nieuwe procedureverordening noodzakelijk.
Regels omtrent de indiening van de aanvraag
Een onderwerp die in de nieuwe verordening niet teruggelezen wordt betreft de bepalingen omtrent de indiening van de aanvraag om tegemoetkoming in planschade. De reden is dat hierover al uitgebreid bepalingen zijn opgenomen in de nieuwe Wro en het nieuwe Bro. Deze bepalingen zijn dus niet opnieuw in de nieuwe verordening opgenomen. Voor de inhoud van de bepalingen over de indiening van de aanvraag wordt verwezen naar artikel 6.1, lid 3, 4 en 5 Wro en naar artikel 6.1.1.1., 6.1.2.1, 6.1.2.2. en 6.1.3.1 Bro.
Bij de definiëring van de begrippen is aansluiting gezocht bij de Wro en het Bro en voor zover dit noodzakelijk werd geacht is een aanvulling gegeven. Voor een juiste interpretatie van deze verordening is naast raadpleging van artikel 1 kennisneming van de algemene bepalingen in artikel 6.1.1.1 Bro van belang.
Volgens artikel 6.4 van de Wro hebben Burgemeester en wethouders de verplichting om van de aanvrager van een tegemoetkoming een recht te heffen van in beginsel € 300.
Het recht is bedoeld als een drempelbedrag. Een drempelbedrag moet de beslissing van mensen om al dan niet een aanvraag in te dienen beïnvloeden.
Mensen die zonder zo’n recht lichtvaardig een aanvraag indienen onder het mom van ‘niet geschoten altijd mis’ moeten door de heffing van zo’n recht weerhouden worden van het indienen van een aanvraag en mensen die echt het gevoel hebben schade te lijden, moeten zich er niet door laten weerhouden. Om deze reden wordt indien op de aanvraag geheel of ten deel positief wordt beslist het betaalde recht weer teruggestort bij toewijzing van het planschadeverzoek.
Om het beoogde doel te bereiken, is in de verordening een onderscheid gemaakt naar inkomenscategorieën. Voor mensen die het jaar voorafgaand aan het verzoek aantoonbaar inkomsten hebben genoten die gelijk zijn aan of lager dan bijstandsniveau wordt het recht verlaagd tot € 100. Voor de overige verzoekers wordt het recht vastgesteld op € 300.
Artikel 3 Adviescommissie planschade
Dit artikel bevat bepalingen omtrent de samenstelling van de adviescommissie. De tekst spreekt voor zich.
Artikel 4 Opdracht tot advisering
Dit artikel bevat bepalingen omtrent de opdrachtverstrekking.
Hoewel uitgangspunt zal zijn dat bijna in alle gevallen de opdracht zal worden verstrekt aan de commissie zijn er situaties denkbaar dat volstaan kan worden met een opdracht aan een adviseur niet zijnde de commissie. Dit zal zijn in situaties waarin een aanvraag kennelijk gegrond is maar waarvan de verwachting bestaat dat de uitkomst van het advies snel duidelijk zal zijn dat een aanvraag wel of niet zal leiden tot een toekenning van het verzoek om tegemoetkoming in planschade. Als een aanvraag kennelijk ongegrond en bovendien eenvoudig van aard is, kan een opdrachtverstrekking op grond van het tweede lid geheel achterwege blijven. Van deze situatie kan sprake zijn, als eerder in klaarblijkelijk identieke gevallen de adviseur tot de conclusie is gekomen dat een aanvraag gegrond is.
Deze situatie speelt niet bij een aanvraag die onvolledig of kennelijk ongegrond is. Immers dan hoeft op grond van artikel 6.1.3.2 Bro geen advies te worden gevraagd. Er kan sprake zijn van kennelijke ongegrondheid als eerder in klaarblijkelijk identieke gevallen de adviseur tot de conclusie is gekomen dat een aanvraag ongegrond is.
Naar aanleiding van het vijfde lid geldt dat de opdracht niet eerder verstrekt wordt dan nadat de termijn om te wraken is verstreken en er geen verzoeken tot wraking zijn ingediend, dan wel door het college afwijzend is beslist over een ingediend verzoek tot wraking (zie ook het bepaalde in artikel 5).
Met dit artikel wordt uitvoering gegeven aan het bepaalde in het Bro dat de verordening regels moet bevatten over de wijze waarop de aanvrager en eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere belanghebbenden vooraf in de aanwijzing van de adviseur worden gekend, dan wel deze na aanwijzing kunnen wraken.
Artikel 6 Deskundigheid en onafhankelijkheid
Met dit artikel wordt uitvoering gegeven aan het bepaalde in het Bro dat de verordening regels moet bevatten over de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur.
Artikel 7 Werkwijze van de adviseur
Dit artikel geeft de wijze weer waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden worden gehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken.
In het tweede lid is bepaald dat de gemeente hulp verleent aan de adviseur of adviescommissie, door alle voorhanden zijnde informatie met betrekking tot de aanvraag om tegemoetkoming in planschade ter beschikking te stellen. Daarnaast wordt alle relevante informatie die naar het oordeel van de adviseur of van de adviescommissie nodig is voor de beoordeling van de aanvraag aan hen ter beschikking gesteld.
Het derde en vierde lid bevatten regels over achtereenvolgens de hoorzitting, de bezichtiging en de taxatie. Deze onderdelen behoeven niet afzonderlijk te worden georganiseerd. Het is mogelijk om de hoorzitting te combineren met de bezichtiging en/of taxatie. In het Bro is geregeld dat van de bezichtiging mag worden afgezien, indien uit de inhoud van de aanvraag aanstonds blijkt dat deze behoort te worden afgewezen.
In het Bro is bepaald dat de verordening aandacht moet schenken aan de wijze waarop de aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden bij de opstelling van het advies moeten worden betrokken. Ter uitvoering hiervan is in het zesde lid geregeld dat de adviseur alvorens advies uitbrengt eerst een ontwerp-advies uitbrengt en dit binnen zestien weken na dagtekening van de opdracht aan de gemeente, aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden toezendt. Deze termijn kan met ten hoogste vier weken worden verlengd.
Verder is in het zevende lid bepaald dat de gemeente, de aanvrager, eventuele andere bestuursorganen en andere belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld om binnen acht weken na toezending van het ontwerp advies schriftelijk op het ontwerp advies te reageren.
Met deze tekst is aansluiting gezocht met de tekst zoals die is opgenomen in de uitvoeringswet Wro. Dit artikel spreekt voor zich.