Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Dongen

Debiteurenbeleidsplan 2004

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDongen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingDebiteurenbeleidsplan 2004
CiteertitelDebiteurenbeleidsplan 2004
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpSociale zaken en werkgelegenheid

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet Werk en Bijstand

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

N.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2005Nieuwe regeling

11-11-2004

Gemeentelijke informatiekrant, 25-11-2004

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Debiteurenbeleidsplan 2004

 

 

1. Inleiding

Bijstand wordt als regel om niet verstrekt. Dit betekent dat de bijstandsgerechtigde deze bijstand in beginsel niet hoeft terug te betalen. In een aantal – limitatieve – situaties kan het voorkomen dat een andere vorm van bijstand kan of moet worden gekozen dan “bijstand om niet”. De Wet werk en bijstand kent nog twee andere vormen, te weten bijstand in de vorm van een geldlening of bijstand in de vorm van borgtocht.Bij een geldlening wordt op voorhand bepaald dat de verstrekte bijstand (eventueel in termijnen) moet worden terugbetaald. In geval van bijstand in de vorm van borgtocht kan dit in de toekomst aan de orde zijn. Bij “bijstand om niet” is terugbetaling alleen aan de orde wanneer de bijstand in een later stadium door de gemeenten wordt teruggevorderd. Hiertoe dient altijd een terugvorderingsbesluit te worden genomen.De vraag of bijstand daadwerkelijk zal worden teruggevorderd is afhankelijk van de wijze waarop de gemeente onder de nieuwe Wet werk en bijstand het terugvorderings- en verhaalsbeleid vorm geeft.In de Algemene bijstandswet waren terugvordering en verhaal van bijstand als verplichting in de wet opgenomen. Met de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand per 1 januari 2004 is aan deze verplichting een einde gekomen.In tegenstelling tot Terugvordering (waarbij de bijstand wordt teruggevorderd van de belanghebbende die de bijstand heeft ontvangen) is bij Verhaal sprake van het “terughalen” van kosten van bijstand op een derde. Wanneer de onderhoudsplichtige echtgenoot zijn wettelijke verplichting niet, of niet geheel, nakomt dan kan de gemeente de kosten van bijstand op deze onderhoudsplichtige verhalen.Dit lijkt eenvoudiger dan het is. De complicaties worden onder andere veroorzaakt doordat het verhaalsrecht een combinatie is van bestuursrecht en burgerlijk recht.

 

1.1. Geschiedenis

Het terugvorderings - en verhaalsrecht in de Algemene bijstandswet heeft een aantal ontwikkelingen doorgemaakt. Oorspronkelijk was het terugvorderings- en verhaalsrecht hoofdzakelijk als bevoegdheid in de wet opgenomen.Op 1 augustus 1992 heeft het terugvorderings- en verhaalsrecht in de Algemene bijstandswet (Abw) een verplichtend karakter gekregen. Daarna werd op 1 januari 1996 de (nieuwe) Abw van kracht. Verder bracht de Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid een aantal ingrijpende wijzigingen aan in het terugvorderingsrecht. Deze wet trad voor de gemeenten in werking op 1 juli 1997. Als voorlopig laatste ontwikkeling had de Wet terugvordering en verhaal in verband metherziening van het debiteurenbeleid vanaf 1 augustus 1998 de nodige gevolgen. Op grond hiervan kregen gemeenten ruimere kwijtscheldingsbevoegdheden, zoals de mogelijkheid van het bieden van een afkoopsom of de kwijtschelding van de resterende bijstandsschuld nadat de debiteur gedurende 5 jaar onafgebroken aan de betalingsverplichting heeft voldaan. Onder de nieuwe Wet werk en bijstand is de wettelijke verplichting verdwenen en is terugvordering en verhaal een algehele bevoegdheid van gemeenten geworden. Inhoudelijk zijn de bepalingen in de WWB niet wezenlijk anders dan die in de Abw.

 

1.2. De Wet werk en bijstand

In de Algemene bijstandswet waren terugvordering en verhaal van bijstand als verplichting in de wet opgenomen. Met de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand met ingang van 1 januari 2004 is aan deze verplichting een einde gekomen. Onder de WWB zijn gemeenten volledig financieel verantwoordelijk voor de bijstandsverlening. Zij worden hiertoe gecompenseerd door middel van een uitkering uit het Gemeentefonds. Tevens hebben gemeenten meer vrijheid gekregen tot het ontwikkelen van eigen beleid. Per 1 januari 2004 is zowel terugvordering als verhaal een bevoegdheid van gemeenten geworden. Gemeenten zijn derhalve vrij om te bepalen of zij nog gebruik maken van hun bevoegdheid om bijstand terug te vorderen van de belanghebbende dan wel te verhalen op eenderde. Gemeenten dienen hiertoe echter wel een bestendig beleid te ontwikkelen. Onder WWB kunnen gemeenten per individuele situatie bepalen of zij wel of niet van hun bevoegdheid gebruikmaken. Het verdient aanbeveling om hiertoe beleid te ontwikkelen en dit op nemen in een beleidsregel of een beleidshandboek. Terugvordering en verhaal is vaak onderwerp van bezwaar- en beroepsprocedures. De rechter zal over het algemeen een besluit toetsen aan het gemeentelijk beleid in deze. Wanneer dit beleid niet is beschreven dan zal het besluit in het individuele geval zorgvuldig moeten worden gemotiveerd. Bovendien brengt het ontbreken van een uitgeschreven beleid het risicovan willekeur met zich. In de Beleidsregels en Uitvoeringsvoorschriften Terugvordering en Verhaal is dit Debiteurenbeleidsplan nader uitgewerkt c.q. samengevat.Gelet op de bevoegdheid van het college zijn de volgende uitgangspunten m.b.t. terugvordering en verhaal onder het regime van de WWB gehanteerd:het onder de Abw ontwikkelde beleid wordt zo veel mogelijk gecontinueerd (rechtsgelijkheid);van de bevoegdheid tot verhaal en terugvordering wordt optimaal gebruik gemaakt gelet op de volledige financiële verantwoordelijkheid van de gemeente voor de uitvoering van de WWB alsmede in het licht van de handhaving: bijstandsfraude kan en mag niet beloond worden door ten onrechte verstrekte bijstand niet terug te vorderen;waar mogelijk wordt het beleid vereenvoudigd in verband met het bevorderen van efficiency, doelmatigheid en beheersbaarheid;in het kader van fraudepreventie wordt ingezet op effectieve terug- en invorderingHet bovenstaande impliceert dat aan de bevoegdheid van het college volledig invulling gegeven wordt, waarbij uiteraard op grond van individuele omstandigheden afgeweken kan worden van het beleid. Hierbij valt te denken aan het afzien van terugvordering, kwijtschelding en afkoop. In de nieuwe financieringssystematiek belanden de inkomsten uit de incasso van teruggevorderde bijstand rechtstreeks in de gemeentekas. Vanuit dat oogpunt kan het uitoefenen van de bevoegdheid tot terugvordering en verhaal financieel aantrekkelijk zijn. Aan de andere kant zullen gemeenten geneigd zijn een kosten-baten afweging te maken. Terugvordering en verhaal van bijstand is een arbeidsintensieve aangelegenheid. Wanneer de kosten hiervan niet opwegen tegen de baten dan kunnen gemeenten de afweging maken of zij nog van hun wettelijke bevoegdheid gebruik willen maken.

 

1.3. Belangrijkste veranderingen

De belangrijkste veranderingen in de WWB met betrekking tot terugvordering en verhaal zijn:§ de wettelijke verplichting tot terugvordering en verhaal is omgezet in een bevoegdheid;§ de administratiefrechtelijke boete is verdwenen. Op grond van de WWB kan alleen nog een maatregel worden opgelegd. Het opleggen van een (strafrechtelijke) boete geschied alleen nog in het strafrechtelijke traject door de strafrechter;§ er komt een nieuw stelsel van kinderalimentatie. Verhaal vanwege onderhoudsplicht jegens de ex-partner of minderjarige kinderen zal hiermee volledig verdwijnen;§ de oude verhaalsbepalingen van de Abw blijven vanaf 1 januari 2004 voorlopig van kracht (in de vorm van een bevoegdheid) tot het moment waarop het nieuwekinderalimentatie-stelsel in werking treedt.Met uitzondering van de hierboven genoemde veranderingen blijft het terugvorderings- enverhaalrecht ongewijzigd ten opzichte van de Algemene bijstandswet. Het is echter volledig aan de gemeente om van de wettelijk geboden mogelijkheden gebruik te maken.

 

2. De terugvorderingsgronden in de WWB

De terugvorderingsbepalingen zoals die voorheen in de Abw waren opgenomen zijn in beginsel volledig in de WWB opgenomen. Met uitzondering van het omzetten van een verplichting in een bevoegdheid wordt met de WWB geen inhoudelijke wijziging in de terugvorderingsgronden beoogd. Wel is de redactie van de wetsbepalingen aangepast, zijn formuleringen ingekort en is de volgorde en rangschikking van wetsartikelen enigszins aangepast. Bovendien zijn de bepalingen over het afzien van terugvordering (i.v.m. dringenden redenen, schuldenproblematiek, kruimelbedragen en het nieuwe debiteurenbeleid 1998) verdwenen. Deze bepalingen zijn niet meer nodig omdat terugvordering als geheel een bevoegdheid is geworden. Wel maakt deze wijziging het raadzaam dat gemeenten een eigen kwijtscheldingsbeleid vaststellen.Op grond van artikel 58 WWB is de gemeente bevoegd (en dus niet meer verplicht) om over te gaan tot terugvordering indien de bijstand:§ ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend (58 lid 1 sub a WWB);§ is verleend in de vorm van een lening en de hieraan verbonden verplichtingen niet worden nagekomen (58 lid 1 sub b WWB);§ voortvloeit uit gestelde borgtocht (58 lid 1 sub c WWB);§ bij wijze van voorschot is verleend en bij nader inzien geen recht op bijstand bestaat (58 lid 1 sub d WWB);§ anderszins onverschuldigd is betaald voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen (58 lid 1 sub e WWB);§ anderszins onverschuldigd is betaald (58 lid sub f), waaronder begrepen:o het achteraf over dezelfde periode waarin bijstand is verleend beschikken (of kunnenbeschikken) over middelen;o het naderhand ontvangen van een vergoeding of tegemoetkoming voor kostenwaarvoor ook reeds bijstand is verleend.De hier genoemde terugvorderingsgronden vormen het wettelijke kader waarbinnen de gemeente haar beleidsvrijheid verder dient vorm te geven.

 

2.1 Niet nako­men in­lich­tin­gen­pli­cht

Op grond van artikel 17 lid 1 WWB is belanghebbende verplicht aan burgemeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht op bijstand, de hoogte of de duur van de bijstand of op het bedrag dat aan hem wordt uitbetaald.Hierbij zijn de navolgende drie aspecten van belang:- onverwijld;- redelijkerwijs duidelijk zijn;- gegevens die van invloed kunnen zijn.OnverwijldIn beginsel dient belanghebbende een relevante wijziging in zijn omstandigheden per direct te melden aan de gemeente. In jurisprudentie is dit enigszins genuanceerd in die zin dat van de belanghebbende verwacht mag worden dat hij zo spoedig mogelijk nadat de wijziging in de omstandigheden zich heeft voorgedaan, het bestuursorgaan hiervan in kennis stelt. Het kan per situatie verschillen in hoeverre de belanghebbende “zo spoedig mogelijk” melding maakt van relevante omstandigheden. Aanvaarding van een voltijds dienstbetrekking heeft direct consequenties voor het recht op bijstand. Hiervan dientdirect melding te worden gemaakt. Is er echter sprake van inkomsten in deeltijd, terwijl deze pas in een volgende maand daadwerkelijk betaalbaar worden gesteld, dan kan een mededeling hierover op de inkomstenverklaring eveneens als tijdig worden aangemerkt.Redelijkerwijs duidelijk zijnDit begrip is een objectief criterium. Beoordeeld wordt of iemand kan weten dat bepaalde informatie voor de gemeente relevant is. In de praktijk is hierover in het algemeen weinig discussie. De wetgever heeft dit criterium in het verleden toegevoegd aan het wetsartikel over de inlichtingenplicht naar aanleiding van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Het betrof een zaak waarin de belanghebbende met succes aanvoerde dat hij op geen enkele manier had kunnen weten dat de informatie die hij had verzwegen van belang was voor het recht op bijstand.Gegevens die van invloed kunnen zijnNiet belanghebbende maar de gemeente bepaalt of gegevens van belang zijn. De gemeente beoordeelt of de gegevens daadwerkelijk het recht, de hoogte, de duur of het bedrag aan bijstand beïnvloeden. Dit vloeit met name voort uit artikel 53a WWB, waarin is vastgelegd dat de gemeente bepaalt welke gegevens door de belanghebbende moeten worden aangeleverd.Indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenplicht door belanghebbende ten onrechte of teveel bijstand is verleend, dan kunnen b&w overgaan tot herziening of intrekking van het besluit tot toekenning van bijstand (54 lid 3 sub a WWB). Hiermee wordt de rechtsgrond onder de betaalde bijstand weggenomen. De reeds uitbetaalde bijstand kan vervolgens op grond van artikel 58 lid 1 sub a WWB worden teruggevorderd.

 

2.2 Geldlening of borgtocht

Bij een geldlening wordt op voorhand bepaald dat de verstrekte bijstand moet worden terugbetaald. Aan de bijstand die in de vorm van een lening wordt verstrekt dient in de beschikking uitdrukkelijk een terugbetalingsverplichting te worden verbonden. Terugvordering van als geldlening verstrekte bijstand komt pas aan de orde als de vastgestelde terugbetalingsverplichting niet wordt nagekomen. Terugvordering geschiedt op grond van artikel 58 lid 1 sub b WWB (83, eerste lid Abw). Het beleid m.b.t. geldleningen wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 9.Bijstand kan worden verleend in de vorm van borgtocht indien een derde geldverstrekker (bijvoorbeeld een kredietbank) zonder deze borgstelling niet tot kredietverlening wil overgaan. Wanneer de belanghebbende vervolgens niet aan zijn verplichtingen in het kader van de geldlening voldoet dan zal de geldverstrekker de borg aanspreken. Deze is in dat geval verplicht de gehele lening ineens af te lossen. De vordering gaat van de eerste geldverstrekker (de kredietbank) over op de (tweede) borgsteller. Vervolgens krijgt deze borgsteller een vordering op de belanghebbende. De gemeente zal als borgsteller op enig moment (direct, of in een later stadium) de bijstand willen terugontvangen. Hiertoe dient een afzonderlijk terugvorderingsbesluit te worden genomen op grond van artikel 58 lid 1 sub c WWB.

 

2.3 Voorschotten

Artikel 52 WWB bepaalt, dat, indien de noodzaak aannemelijk is, zonder voorafgaand onderzoek, bijstand in de vorm van een voorschot kan worden verleend. Deze bijstand heeft automatisch de vorm van een geldlening. De voorschotverstrekking kan slechts plaatsvinden indien en voor zolang burgemeesters en wethouders nog geen besluit inzake het recht bijstand bekend hebben gemaakt.Met betrekking tot het verlenen van voorschotten kunnen drie situaties worden onderscheiden:1. Over de periode waarop het voorschot betrekking heeft, bestaat geen recht op bijstand, maar wel over de daarop aansluitende periode. Het voorschot wordt teruggevorderd op grond van artikel 58 lid 1 onderdeel d WWB. De invordering op grond van dit terugvorderingsbesluit kan plaatsvinden door middel van verrekening met de toegekende bijstand.2. Er bestaat in het geheel geen recht op bijstand: noch over de periode waarop het voorschot betrekking heeft, noch over de daarop volgende periode. Het voorschot wordt teruggevorderd op grond van artikel 58 lid 1 onderdeel d WWB. De invordering van dit terugvorderingsbesluit dient zonodig plaats te vinden door middel van vereenvoudigd loonbeslag3. Over de periode waarover het voorschot is verleend, bestaat recht op bijstand. In de toekenningsbeschikking moet het college dit tot uitdrukking brengen. Hiermee wordt aan de reeds verleende bijstand het voorschotkarakter ontnomen. Daarbij kan het echter voorkomen dat de verstrekte voorschotten hoger zijn dan het bedrag aan bijstand waar daadwerkelijk recht op bestaat. De grondslag voor de terugvordering van de teveel betaalde bijstand is in dit geval artikel 58 lid 1 onderdeel e WWB De mogelijkheid tot het verstrekken van voorschotten is beperkt tot de periode waarin de beslistermijn van 8 weken nog niet is verstreken en het college nog geen besluit inzake de aanvraag heeft genomen. Indien het college toch gedurende een langere periode voorschotten verstrekt (bijvoorbeeld omdat het niet lukt om binnen de beslistermijn een besluit te nemen) dan betekent dit indien er geen recht op bijstand blijkt te bestaan over de periode waarover het college onbevoegd een voorschot heeft verstrekt, het voorschot niet kan worden teruggevorderd op grond van artikel 58 lid 1 onderdeel d WWB. Het college kan wel, indien ook aan de overige voorwaarden van de bepaling is voldaan de terugvordering baseren op artikel 58 lid 1 onderdeel e WWB.

 

2.4 De onverschuldigde betaling, administratieve vergissing

Dat wat onverschuldigd is betaald kan worden teruggevorderd. Dit is een algemeen rechtsbeginsel. Daardoor is het ook van toepassing in het bestuursrecht. In het Burgerlijk Wetboek is dit rechtsbeginsel met zoveel woorden neergelegd in artikel 6:203.De formulering “anderszins ten onrechte is betaald” impliceert dat het hier een soort “rest-artikel” betreft. Indien in een gegeven situatie geen van de eerder genoemde terugvorderingsgronden aanwezig is dan kan de bijstand op grond van artikel 58 lid 1 sub e worden teruggevorderd. Van anderszins onverschuldigd betaalde bijstand is sprake wanneer bijstand wordt betaald als gevolg van een administratieve vergissing. Een bijzondere vorm is de onverschuldigde betaling aan een willekeurige derde. Deze wordt hieronder eveneens toegelicht.Terugvordering van een onverschuldigde betaling kan alleen indien de belanghebbende (of betreffende derde) redelijkerwijs kon begrijpen dat er onverschuldigd is betaald. Om te kunnen beoordelen of aan dit kenbaarheids­vereiste is voldaan zijn de volgende elementen van belang:- de inhoud van de beschikking- de algemeen verstrekte informatie/gegeven voorlichting door de dienst sociale zaken- de specifiek aan de klant verstrekte informatie door een medewerker van sociale zaken- het kennis-/begripsniveau van de klant- zijn eerdere ervaringen met sociale zaken- feiten van algemene bekendheid.Terugvordering op grond van een administratieve vergissing moet dus altijd gemotiveerd worden aan de hand van dit kenbaarheidsvereiste.Bovendien geldt een vervaltermijn van 2 jaar (artikel 58 lid 5 WWB). Onderneemt de gemeente binnen deze 2 jaar in het geheel geen actie, dan vervalt de vordering en kan deze niet meer worden teruggevorderd.Administratieve vergissing (betaling aan cliënt)Het kan voorkomen dat “per ongeluk” aan de bijstandsgerechtigde meer wordt betaald dan volgens het toekenningsbesluit gerechtvaardigd was. In dat geval wordt gesproken van de zogeheten administratieve vergissing. Dit levert een onverschuldigde betaling op (aan de betaling ligt immers geen besluit ten grondslag) die op grond van artikel 58 lid 1 sub e kan worden teruggevorderd.Administratieve vergissing (betaling aan willekeurige derde)Verleende bijstand wordt teruggevorderd op grond van de terugvorderingsartikelen in de WWB. Dit betekent dat bij het ontbreken van een bijstandsrelatie er niet kan worden teruggevorderd op grond van de WWB. Een bijstandsrelatie bestaat met degene aan wie bijstand (mede) is toegekend, alsmede degene voor wie de verleende bijstand (mede) was bestemd. Als het niet gaat om bijstand (bijvoorbeeld een verstrekking ten onrechte uit een gemeentelijke subsidie), of als de bijstand per ongeluk is betaald aan een iemand anders dan voor wie hij was bestemd (bijvoorbeeld in verband met een naamsverwisseling) dan is er eveneens sprake van een “zuivere onverschuldigde betaling”. Als degene die deze onverschuldigde betaling ten onrechte heeft ontvangen niet bereid blijkt het ten onrechte betaalde bedrag terug te betalen dan kan de gemeente een verzoekschrift richten aan de rechtbank. In dat geval is de vordering gebaseerd op artikel 6:203 Burgerlijk Wetboek.De onverschuldigde betaling in relatie tot herziening/intrekkingAls door de gemeente een betaling wordt verricht zonder dat hieraan een toekenningsbesluit ten grondslag ligt dan is er in juridische zin geen sprake van bijstand. Is er bijvoorbeeld méér betaald dan in het toekenningsbesluit wordt vermeld, of wordt er langer doorbetaald dan volgens het besluit is toegestaan, dan is er sprake van een onverschuldigde betaling. De oorzaak van de onverschuldigde betaling ligt niet in een gebrekkig toekenningsbesluit. Er is in deze situaties dan ook geen reden om tekomen herziening of intrekking van het toekenningsbesluit. Over het algemeen vloeit de foutieve betaling voort uit een administratieve vergissing.

 

2.5 De onverschuldigde betaling, middelen of vergoeding achteraf

In twee gevallen kan sprake zijn van bijstand waarvan achteraf komt vast te staan dat deze onverschuldigd is betaald:§ over de periode waarover bijstand is verleend ontvangt de belanghebbende achteraf alsnog middelen (inkomen of vermogen), o.a. aan­spra­ken op boedelscheiding, loon­door­beta­lin­gen na een ge­rech­te­lijke pro­cedu­re;§ de belanghebbende ontvangt achteraf een vergoeding of tegemoetkoming voor kostenwaarvoor ook reeds bijstand is verleend, bijvoorbeeld kosten waarvoor bijzondere bijstand is verleend en later alsnog via de ziektekostenverzekering een vergoeding wordt verstrekt.Deze terugvordering vindt zijn basis in artikel 58 lid 1 onder e sub 1 en 2 WWB. Bij deze vorm van onverschuldigde betaling is niet van belang of belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat ten onrechte bijstand ontving. Ook de vervaltermijn van 2 jaar is in dit geval niet van toepassing. Bijstand is complementair: het vult aan op eigen middelen. Indien feitelijk niet wordt beschikt of kan worden beschikt over voldoende middelen van bestaan dan bestaat recht op bijstand. Als naderhand over de periode waarin bijstand is verleend middelen beschikbaar komen, dan moeten deze middelen alsnog in aanmerking worden genomen. Deze wijze van terugvordering vloeit als het ware voort uit het karakter van de WWB als aanvullende bestaansvoorziening op de eigen middelen.De periode waarover de bijstand moet worden teruggevorderd is bij het achteraf ontvangen van inkomsten veelal eenvoudig vast te stellen. Bij vermogen ontstaat ervaak discussie over de ingangsdatum van de terugvordering. Als hoofdregel geldt dat kan worden teruggevorderd vanaf het moment waarop de aanspraak op het vermogen is ontstaan. Bij een aanspraak op een erfenis is dit het moment waarop de erflater is overleden. Bij een aanspraak voortvloeiend uit een boedelscheiding is dit het moment waarop de echtscheiding wordt uitgesproken. Bij een uitkering wegens blijvende invaliditeit na een ongeval is dit het moment van het ongeval.De terugvordering kan vanzelfsprekend niet eerder ingaan dan de ingangsdatum van de toegekende bijstandsuitkering. Bij terugvordering wegens achteraf ontvangen middelen was de aanspraak op deze middelen blijkbaar nog niet bekend of (als de aanspraak wel bekend was) kon nog niet feitelijk over de middelen worden beschikt. Onder de oude Abw was deze vorm van terugvordering vastgelegd in artikel 82 Abw. In de WWB dient deze vorm van terugvordering te worden gemotiveerd met artikel 58 lid 1 sub f WWB, met verwijzing naar artikel 11 WWB (artikel 7 Abw) en de artikelen met betrekking tot het in aanmerking nemen kasmiddelen (artikel 31 WWB), inkomen (31 of 32 WWB) of vermogen (34 WWB).

 

In de in het debiteurenbeleidsplan genoemde gevallen gebruik maken van de bevoegdheid tot terugvorderingherziening en intrekking van het toekenningsbesluit

 

3. Intrekking en herziening

Met de inwerkingtreding van de Wet Boeten (1 juli 1997) werd in de Algemene bijstandswet (en de Ioaw en Ioaz) de verplichting tot herziening en intrekking van het toekenningsbesluit geïntroduceerd. De herziening of intrekking van het toekenningsbesluit leidt ertoe dat de rechtsgrond onder de verleende bijstand “wegvalt”.De bepalingen rondom herziening en intrekking zijn hoofdzakelijk ongewijzigd in de WWB opgenomen met één belangrijk verschil: de verplichting tot herziening/intrekking is gewijzigd in een bevoegdheid.Gelet op vaste jurisprudentie is het overigens aan te bevelen om vooralsnog herzieningsbesluiten te motiveren met zowel artikelen uit zowel de Abw en WWB (artikel 54 lid 3 WWB als artikel 69 lid 3 Abw). Vorderingen die in 2004 ontstaan behoeven niet dubbel gemotiveerd te worden.Artikel 54 WWB (69 Abw) noemt enkele situaties waarbij herziening of intrekking aan de orde is. Dit zijn de situaties waarin sprake is van het ten onrechte verlenen van bijstand als gevolg van:· schending van de inlichtingenplicht door belanghebbende, 54 lid 3 sub a WWB (69 lid 3 sub a Abw);· een andere reden (dan het schenden van de inlichtingenplicht, 54 lid 3 sub b WWB (69 lid 3 sub b Abw);Tot slot kan na het verstrijken van de hersteltermijn op grond van artikel 54 lid 4 WWB (69 lid 4 Abw) het recht op bijstand worden ingetrokken met ingang van de datum van opschorting.

 

3.1.Intrekking/herziening wegens niet nakomen inlichtingenplicht

Indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenplicht door belanghebbende ten onrechte of teveel bijstand is verleend, dan kunnen b&w overgaan tot herziening of intrekking van het besluit tot toekenning van bijstand (54 lid 3 sub a WWB). Hiermee wordt de rechtsgrond onder de betaalde bijstand weggenomen. De reeds uitbetaalde bijstand kan vervolgens op grond van artikel 58 lid 1 sub a WWB worden teruggevorderd.

 

3.2. Intrekking/herziening om een andere reden

Indien de bijstand anderszins ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend moet de gemeente het besluit herzien/intrekken op grond van artikel 54, derde lid onder b, en de teveel verstrekte bijstand terugvorderen. Het gaat hierbij om andere situaties (“…indien anderszins ten onrechte bijstand is verleend”) dan om schending van de inlichtingenplicht door belanghebbende. De gemeente heeft hiermee de mogelijkheid om besluiten die niet (meer) juist zijn te herzien. Dit kan zijn omdat de gemeente bij de toekenning een fout heeft gemaakt. Maar ook het niet tijdig verwerken van gegevens die door de cliënt zijn gemeld valt hieronder.In gevallen waarin het ten onrechte ontvangen van bijstand niet is veroorzaakt door debelanghebbende, wordt deze enigszins beschermd tegen het zonder meer herzien of intrekking van een besluit naar het verleden. De gemeente dient in deze situaties de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen. Op grond van het beginsel van rechtszekerheid kan een in het verleden vastgesteld recht niet zonder meer met terugwerkende kracht worden gewijzigd. Veelal zal door de gemeente moeten worden beoordeeld in hoeverre de belanghebbende kon begrijpen dat er iets niet klopte aan het toekenningsbesluit. Kon de belanghebbende dit begrijpen, dan is dat een reden om over te gaan tot herziening of intrekking. Kon hij niet begrijpen dat er iets aan de hand was,dan kan de gemeente ook niet overgaan tot aanpassing van een eerder vastgesteld recht met terugwerkende kracht.Het begrip “anderszins ten onrechte …” van artikel 54 lid 3 sub b WWB moet niet worden verward met het begrip “hetgeen anderszins ten onrechte is betaald” van artikel 58 lid 1 sub e en f WWB. Dit laatste artikel duidt op de zogeheten “zuivere onverschuldigde betaling”. Hiervan is sprake als een betaling wordt verricht (aan belanghebbende of aan een willekeurige derde) terwijl hieraan niet een toekenningsbesluit ten grondslag ligt. In dat geval is geen sprake van een toekenningsbesluit dat gerepareerd moet worden, maar van een willekeurige betaling als gevolg van een administratieve vergissing. Herziening of intrekking van een besluit is dan niet aan de orde.

 

3.3. Intrekking na opschorting en hersteltermijn

Op grond van artikel 17 lid 1 WWB is belanghebbende verplicht aan burgemeester en wethouders op verzoek inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de (verdere) beoordeling van het recht op bijstand. De gemeente bepaalt welke gegevens moeten worden overgelegd en de wijze en het tijdstip waarop deze moeten worden verstrekt (artikel 53a WWB). Indien de belanghebbende niet tijdig aan deze verplichting voldoet en hem dit te verwijten valt (of anderszins onvoldoende medewerking verleent, bijvoorbeeld het weigeren van een huisbezoek) dan is hij in verzuim. De gemeente kan in dat geval het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten op grond van artikel 54 lid 1 WWB.De opschorting gaat in:· op de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft (bijv. bij een melding op een rechtmatigheidsformulier) of;· vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode het verzuim betrekking heeft.De gemeente dient per beschikking mede te delen dat het recht op bijstand is opgeschort, en de belanghebbende een termijn te bieden waarbinnen het verzuim kan worden hersteld (hersteltermijn, 54 lid 2 WWB). Herstelt de belanghebbende her verzuim niet dan kan de gemeente het recht op bijstand met ingang van de datum van opschorting intrekken (artikel 54 lid 4 WWB).Wanneer de datum van intrekking samenvalt met de datum van opschorting dan zal terugvordering van bijstand niet aan de orde zijn. Mocht uit nader onderzoek blijken dat over een periode die ligt vóór de opschortingsdatum ten onrechte bijstand is verleend dan moet alsnog worden bezien of moet worden overgegaan tot herziening of intrekking op grond van artikel 54 lid 3 WWB.In de uitvoeringspraktijk moet onderscheid worden gemaakt tussen het opschorten van het recht op uitkering en het blokkeren van de betaling. Het opschorten van het recht op uitkering is het gevolg van het niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht waardoor het recht (tijdelijk) niet kan worden beoordeeld. Dit opschorten dient bij besluit te gebeuren. Tegen besluit kan bezwaar worden gemaakt.

 

Voorstel: in voornoemde gevallen gebruik maken van de bevoegdheid tot herziening en intrekking van het toekenningsbesluit

 

4. Van wie vordert de gemeente terug

Er is sprake van terugvordering in het geval de verleende bijstand wordt teruggevorderd van de klant of ex-klant zelf en de partner, waarmee hij/zij ten tijde van de uitkering samenwoonde.

 

4.1 Terugvordering van gehuwden / samenwonenden

Hoofdregel is dat de bijstand wordt teruggevorderd van degene aan wie ten onrechte of teveel bijstand is verleend. Aan gehuwden of personen die een gezamenlijke huishouding voeren wordt de bijstand als gezinsbijstand verstrekt (artikel 11 lid 4 WWB). De gezinsleden worden elk als belanghebbende beschouwd. Als hoofdregel geldt dat bijstand van alle in de bijstand betrokken gezinsleden kan worden teruggevorderd. Dit vloeit voort uit artikel 59 lid 1 WWB (artikel 79 Abw). De beschikking dient dan ook aan iedere partner afzonderlijk gericht te worden. Dit betekent dat indien de samenwoning verbroken is er aan iedere partner afzonderlijk een beschikking verstuurd dient te worden. Indien beide partners nog steeds of weer samenwonend zijn, kan volstaan worden met één beschikking gericht aan beide partners. De partners zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbeta­ling (59 lid 3 WWB). Dit houdt in dat de gemeente elke partner voor de gehele vordering kan aan­schrijven, dus niet ieder voor de helft. Deze bepaling is in het bijzonder van belang als de partners inmiddels gescheiden leven of gaan leven terwijl de vordering nog niet is voldaan. Wanneer een der partners de vordering voldoet hoeft de ander uiteraard niet meer te betalen. De betalende partner kan regres nemen op de niet betalende partner, d.w.z. hij kan via de rechter afdwingen dat de ander zijn 'aandeel' in het ontstaan van de vordering aan hem moet vergoe­den.

 

4.2 Terugvordering van verzwegen partner

Op grond van artikel 59 lid 2 WWB kan bijstand die als gevolg van schending van deInlichtingenplicht niet als gezinsbijstand is verleend, maar wel als gezinsbijstand verleend had moeten worden, tevens worden teruggevorderd van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Eenvoudiger gesteld: bijstand die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, kan tevens van de verzwegen partner worden teruggevorderd.Duidelijk moet zijn dat de bijstandsontvanger het voeren van een gezamenlijke huishouding met deze partner heeft verzwegen (art. 17 lid 1 WWB en artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 Wet SUWI).De terugvordering richt zich niet alleen op degene aan wie de bijstand is toegekend, maar ook op degene met wiens middelen bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden. De beschikking dient dan ook aan iedere partner afzonderlijk gericht te worden. Alle gezinsleden waarvan in bovengenoemde situaties kan worden teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd.

 

Voorstel: toepassing geven aan de bevoegdheid ex. Artikel 59 WWB, waarbij de bijstand teruggevorderd wordt van alle belanghebbende gezinsleden, dan wel de verzwegen partner

 

5. Wat vordert de gemeente terug

5.1 Bruto of netto terugvordering

Artikel 58 lid 4 WWB bepaalt het volgende: Bij gebreke van tijdige betaling kan de vordering worden opgehoogd met de wettelijke rente en de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand ver­strekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhou­dings­plichtige is, alsmede de ziekenfondspremie kunnen worden teruggevorderd, voorzover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.Slechts in een aantal gevallen moet het college afzien van brutering en kan alleen de netto bijstand teruggevorderd worden. Bij de beantwoording van de vraag of ten onrechte verstrekte bijstand netto dan wel bruto teruggevorderd dient te worden is het volgende van belang:1) wanneer wordt het besluit tot terugvordering genomen en op welke periode heeft het terugvorderingsbesluit betrekking: a) ligt de periode waarover wordt teruggevorderd in voorgaande kalenderjarenb) ligt de periode waarover wordt teruggevorderd in het­zelfde kalenderjaar als waarin het besluit tot terug­vordering wordt genomenc) een combinatie van a) en b);2) op welk tijdstip wordt de vordering voldaan.De beoordeling dient vervolgens als volgt plaats te vinden:Ad 1a) De bijstand wordt teruggevorderd over voorgaande kalen­derjaren: naast het nettobedrag dienen ook de loonbelasting en premies volksverzekeringen te worden teruggevorderd.Ad 1b) De bijstand welke wordt teruggevorderd heeft betrekking op het lopende kalenderjaar: in dit geval kan worden volstaan met terugvordering van het netto uitgekeerde bedrag. Echter wanneer aan het eind van het betreffende kalenderjaar blijkt dat de vordering in het geheel niet of niet geheel is voldaan dient de (res­tant)vorde­ring te worden gebruteerd con­form het onder ad 2a) vermelde. Indien de vordering in de loop van het jaar is ontstaan en het college heeft nagelaten belanghebbende hiervan tijdig in kennis te stellen (waardoor deze niet meer in staat is om binnen het kalenderjaar terug te betalen) is het in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur om bruto terug te vorderen als belanghebbende bij tijdige confrontatie met het terugvorderingsbesluit in staat zou zijn geweest om de vordering binnen het kalenderjaar af te lossen.N.B. Bij terugbetaling van het nettobedrag worden bij de boeking van de ontvangst de daarbij behorende loonbelas­ting en verzekeringspremies verrekend met de reeds geboekte aan de fiscus en de uvi af te dragen bedra­gen. Uit artikel 58 lid 4 WWB volgt dat het college verplicht is, indien mogelijk, gebruik te maken van de mogelijkheid tot verrekening. Het college heeft dus niet de keuze om in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld fraudeschulden, altijd bruto terug te vorderen. Andersom is ook het feit dat belanghebbende geen verwijt kan worden gemaakt t.a.v. het ontstaan van de terugvorderingsschuld geen reden om van brutering af te zien.ad 1c) De terug te vorderen bijstand heeft zowel betrekking op een voorgaand kalenderjaar als op het lopende kalender­jaar:- t.a.v. het ten onrechte verstrekte bedrag over voor­gaande kalenderjaren dient gehandeld te worden zoals onder ad 1a) is beschreven;- t.a.v. het ten onrechte verstrekte bedrag in het lopen­de kalenderjaar dient gehandeld te worden zoals vermeld onder ad 1b), mits betrokkene de vordering mbt het huidige kalenderjaar ook in het huidige kalenderjaar aflost.

 

5.2 Premie ziekenfondsverzekering

Artikel 58 lid 4 WWB bepaalt eveneens, dat de vordering wordt verhoogd met de ziekenfondspremie, voorzover deze niet verrekend wordt.

 

5.3 Werkelijk genoten inkomsten

Bijstand wordt teruggevorderd uitsluitend tot het bedrag waarover men later de beschikking krijgt of tot het bedrag dat niet zou zijn verleend indien juiste en volledige inlichtingen waren verstrekt. Indien dit laatste niet is vast te stellen doordat belanghebbende weigert de juiste en volledige inlichtingen te verstrekken, dan wordt de volledige uitkering teruggevorderd over de periode, waarin deze inlichtingen ontbreken. Indien men inkomsten uit arbeid heeft verzwe­gen dienen in dit geval de vrijlatingsbepalingen te worden toege­past. De Hoge Raad heeft deze lijn in haar arresten bevestigd. Overigens is dit slechts in een beperkt aantal gevallen van toepassing. Ten aanzien van de premieregeling hoeft deze lijn niet te worden gevolgd omdat er sprake is van eigen gemeente­lijk beleid.

 

Voorstel: Bij de terug te vorderen bijstand de door de gemeente afgedragen loonbelasting en premies volksverzekeringen te verdisconteren middels de in dit beleidsplan opgenomen systematiek

 

6. Afzien van terugvordering

Aangezien in de WWB terugvordering een bevoegdheid is van het college, is het in beginsel aan het college om te bepalen of van deze bevoegdheid gebruik moet worden gemaakt.De wetgever heeft gemeend dat het college, gelet op de eigen beleidsruimte, een goede afweging kan maken wanneer van terugvordering kan worden afgezien. Daarbij wordt wel verwacht dat het college een terugvorderingsbeleid voert dat een effectieve bijdrage levert aan een adequate fraudebestrijding. Voorts heeft de wetgever overwogen dat de plicht tot terugvordering ook in de Abw niet absoluut was. In de artikelen 78 lid 3 Abw (dringende redenen), 78a Abw (schulden), 78b Abw (kruimelbedragen) en 78c Abw (doelmatigheidsredenen) waren de gronden om van terugvordering af te zien gegeven. Van het college wordt verwacht dat het een actief terugvorderingsbeleid voert, waarbij het uitgangspunt is dat teveel of ten onrechte verleende bijstand wordt teruggevorderd. Bij de beoordeling door het college of er redenen zijn om af te zien van terugvordering kan het college kijken naar deze zelfde omstandigheden zonder dat er echter wettelijke restricties gelden ten aanzien van de wijze waarop het college de afweging moet maken.In de hierna genoemde gevallen kan worden besloten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van teruggevorderde bijstand, in afwijking van de hoofdregel dat daar waar mogelijk daadwerkelijk wordt overgegaan tot verhaal en terugvordering.

 

6.1 Dringende reden

In incidentele gevallen kan zich een situatie voordoen, waarbij aanschrij­ving van de debiteur onredelijk wordt geacht. Dan kan besloten worden om van terugvor­dering of verdere invordering af te zien wegens dringende redenen. Zowel omstandigheden van financiële als van immaterië­le aard aan de kant van de debiteur kunnen bij die beoordeling een rol spelen. Daarbij moet dan wel de kanttekening gemaakt worden, dat het hebben van schulden op zich geen dringende reden vormt. Verder moet altijd getoetst worden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur . De beoordeling of de gemeente al dan niet heeft gehandeld in overeenstemming met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur kan ertoe leiden dat geheel of gedeeltelijk van terugvordering wordt afgezien. Daarbij is onder meer de zesmaandenjurisprudentie (zie 6.5) en de jurisprudentie rondom de zogenoemde redelijke termijn van belang. Wanneer het college tijdens de terugvorderingsprocedure de redelijke termijn schendt, zal het college het terug te vorderen bedrag moeten matigen ter compensatie van de te lange behandelingsduur.

 

6.2 Schuldenproblematiek

Op verzoek van de debiteur kan (gedeeltelijk) van (verdere) invordering worden afgezien als dat noodzakelijk is voor het tot stand komen van een schuldregeling. Dit geldt echter alleen voor bijstandsvorde­rin­gen, die niet het gevolg zijn van fraude of ander verwijtbaar gedrag en niet gedekt worden door pand of hypotheek. Het meewerken aan schuldsanering is gebonden aan diverse voorwaarden:er moet sprake of de verwachting zijn van een structurele problematische schuldensituatie. Deze schuldensituatie is dusdanig dat men niet meer of op korte termijn niet in staat is schulden te voldoen;medewerking van de gemeente is noodzakelijk om de schuldregeling tot stand te laten komen. Onderzoek naar de totale schuldensituatie is vereist. Als niet alle schuldeisers in de regeling zijn betrokken of de regeling kan ook t ot stand komen zonder medewerking van de gemeente dan mag niet van terugvordering worden afgezien;de vordering van de gemeente moet minstens naar evenredigheid met vorderingen van schuldeisers uit gelijke rangorde worden voldaan;uitkeringsschulden uit verwijtbaar gedrag mogen niet in een dergelijke regeling worden meegenomen;indien de schuld is gedekt door hypotheek of pand is dit eveneens het geval;het besluit tot afzien van terugvordering treedt niet in werking voordat de schuldregeling tot stand is gekomen. Als binnen 12 maanden geen regeling tot stand is gekomen, dan wordt het besluit ingetrokken en tot invordering van het gehele bedrag overgegaan;indien men zich niet houdt aan de aflossingsverplichtingen of er zijn onjuiste gegevens verstrekt die tot het besluit hebben geleid dan wordt eveneens het gehele bedrag ingevorderd.Indien een verzoek om een schuldregeling wordt ingediend wordt de totale schuldenlast geïnventariseerd. In overleg met de Stadsbank wordt bezien of een schuldregeling haalbaar is. Indien een gemeentelijke vordering in het totale schuldenpakket is opgenomen, wordt aan bovengenoemde criteria getoetst.

 

6.3 Afzien van terugvordering bij kruimelbedrag

Ook onder de WWB kan aan de circulaire van 30-9-2002 toepassing worden gegeven. Ditbetekent dat van terugvordering kan worden afgezien indien het terug te vorderen bedrag een bedrag van € 113,45 op jaarbasis niet te boven gaat. Deze keuze is gemaakt om de kosten de baten niet (verre) te laten overstijgen. Vanuit de dienst SZW wordt wel een minnelijke poging gedaan om de debiteur tot betaling te bewegen. Wanneer invordering kan plaatsvinden door verrekening met de lopende uitkering is er nauwelijks sprake van te maken kosten en wordt in beginsel tot verrekening overgegaan. In andere gevallen wordt van beslaglegging afgezien en wordt het betreffende bedrag buiten invordering gesteld.

 

6.4 Afzien van terugvordering om doelmatigheidsredenen

Gelet op het onder de Abw ingezette beleid zal op grond van doelmatigheidsredenen in de volgende gevallen op verzoek van de debiteur kunnen worden afgezien van (verdere) terugvordering indien de debiteur:a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode -vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de invorderingskosten- alsnog heeft betaald;c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten;d. een bedrag, gelijk aan minstens 50% van de restsom, in één keer aflost (indien aan voorgaande voorwaarden voldaan is).De onder a. en b. genoemde termijn is drie jaar als het gemiddelde inkomen van de debiteur in die periode de beslagvrije voet niet te boven is gegaan en de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.De regeling geldt niet ten aanzien van vorderingen, die door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt.

 

6.5. zesmaanden-jurisprudentie

Een bestuursorgaan dient gegevens die leiden tot wijziging in uitkeringsrechten met voortvarendheid af te handelen. Indien zes maanden na ontvangst van een signaal nog ten onrechte c.q. teveel bijstand wordt verstrekt, dan kan voor dit deel onder omstandigheden geen gebruik meer worden gemaakt van de bevoegdheid tot terugvordering volgens jurisprudentie. De WWB-regels rondom afzien van terugvordering zijn ook van toepassing op een vordering die betrekking heeft op een periode voor 1 januari 2004.

 

6.6. Werkwijze afzien van terugvordering

1. Uitzonderingen op het afzien van (verdere) terugvordering incl. afkoop.

Voordat verder ingegaan wordt op de werkwijze met betrekking tot het beleid rondom het afzien van (verdere) terugvordering, wordt onderstaand aangegeven in welke situaties onverkort vastgehouden blijft worden aan volledige invordering: A. Fraudevorderingen van € 5445,00 (bruto) of hoger komen –behoudens in dit plan genoemde uitzonderingen- niet in aanmerking voor het afzien van (verdere) terugvordering incl. afkoop. Bij fraude is sprake van een doelbewuste benadeling; er is een rechtsnorm geschonden. Naarmate het fraudebedrag hoger is, is de schending ernstiger. Hoewel invordering in deze situaties vaak moeizaam en zonder grote aflossingsbedragen verloopt, is het uit maatschappelijk oogpunt onwenselijk om in dergelijke situaties een fors deel niet in te vorderen: naarmate de vordering hoger is, zal het aandeel dat afgeboekt wordt ook hoger zijn. In zekere zin, los van een eventuele veroordeling, zou dit dan betekenen dat fraude (financieel) loont. Hoewel het niet wenselijk is dat mensen langer dan vijf jaar aflossen op schulden, weegt in deze situaties de zwaarte van de benadeling zodanig dat het invorderingstraject in beginsel onbegrensd is. Slechts in zeer dringende gevallen kan hiervan worden afgeweken. Ook zal een uitzondering moeten worden gemaakt voor een door de rechter voorgeschreven schuldsanering op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen. Overigens maakt ook deze wet een voorbehoud voor schulden die het gevolg zijn van verwijtbaar handelen. Een opgelegde boete of een terugvordering als gevolg van een opgelegde maatregel kan niet buiten invordering worden gesteld of afgekocht.Wanneer belanghebbende meer dan één fraudevordering heeft, kunnen dezevorderingen niet buiten invordering worden gesteld of worden afgekocht. Er is dan sprake van een meervoudig verwijtbaar handelen. Waar een enkelvoudige fraudevordering nog gepardonneerd kan worden, geldt dit niet in een situatie van cumulatie van fraudevorderingen. Meervoudige fraudevorderingen kunnen alleen voor matiging in aanmerking komen in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen.

 

Als overgangsregel geldt het volgende: alle openstaande (resterende) fraudevorderingen, waarover een terugvorderingsbesluit is genomen door burgemeester en wethouders voor de datum van 1 juli 1999 gelden tezamen als één fraudevordering.

 

2. Afzien van terugvordering na voldoening van 36 c.q. 60 termijnen.

Afzien van terugvordering is mogelijk als individuele omstandigheden hiertoe aanleiding geven. Deze individuele omstandigheden kunnen gelegen zijn in de kansen op werk, vermogenssituatie, de schuldpositie etc.. Het zal altijd moeten gaan om een afweging van deze individuele belangen.Bij fraudevorderingen is afzien van terugvordering slechts mogelijk als belanghebbende gedurende tenminste 60 maanden aan zijn aflossingsplicht heeft voldaan. Bij niet-fraudevorderingen is afzien van terugvordering na tenminste 36 maanden mogelijk. De aflossingplicht waaraan moet zijn voldaan is dan het volledig voor beslag vatbare bedrag. Als belanghebbende niet aan deze termijnen heeft voldaan, is afzien van terugvordering mogelijk nadat hij de ontbrekende termijnen alsnog heeft betaald.

 

3. Afzien van terugvordering via afkoop.

Als er geen individuele omstandigheden zijn, die aanleiding geven tot het afzien van terugvordering genoemd onder punt 1. dan kan belanghebbende, op het moment dat hij 36 c.q. 60 termijnen heeft voldaan, aanbieden het restant van de vordering af te kopen tegen finale kwijting. De achterliggende gedachte om afkoop eerst mogelijk te maken na verloop van voornoemde termijn is, dat zoveel mogelijk voorkomen moet dat belanghebbende direct na het ontstaan van de vordering met een aanbod tot afkoop kan komen. Belanghebbende moet eerst aantonen serieus zijn aflossingsverplichtingen na te komen. Bij het aanbod tot afkoop wordt de volgende lijn gehanteerd: bij fraudevorderingen kan het restant van de vordering afgekocht worden tegen 60% en bij niet-fraudevorderingen kan het restant van de vordering tegen 50% worden afgekocht. Een verschil van 10%, hoewel arbitrair, is als redelijk te beschouwen; iemand met een fraudeschuld wordt niet onevenredig zwaar benadeeld, terwijl er wel een gerechtvaardigd onderscheid is ten opzichte van iemand met een “gewone” schuld.Bij hoge vorderingen zal het afkoopbedrag vaak dusdanig zijn dat afkoop ineens niet reëel is. Indien niet tot het afzien van terugvordering overgegaan kan worden, kan in zeer uitzonderlijke situaties tot afkoop worden overgegaan, waarbij het dan voor de hand ligt een laag percentage te hanteren. Er dient rekening te worden gehouden met de aard van de vordering en de omstandigheden van persoon en gezin.

 

Voorbeelden afkoop na van toepassing zijnde termijn:

Niet-fraudevordering € 5.000,00

Afgelost 36 x € 90,00 = € 3.240,00 (= volledige voor beslag vatbare bedrag)

Restant vordering € 1.760,00Afkoop 50% = € 880,00.

Afgelost is € 4.120,00 en € 880,00 wordt buiten invordering gesteld.

 

Niet-fraudevordering € 5.000,00Afgelost 60 x € 50,00 = € 3.000,00 (= betalingsregeling o.b.v. draagkracht)

Restant vordering € 2.000,00

Afkoop 50% = € 1.000,00.

Afgelost is € 4.000,00 en € 1.000,00 wordt buiten invordering gesteld.

 

Fraudevordering € 5.000,00

Afgelost 60 x € 50,00 = € 3.000,00 (= betalingsregeling o.b.v. draagkracht) Restant vordering € 2.000,00Afkoop 60% (fraudevordering) = € 1.200,00. Afgelost is € 4.200,00 en € 800,00 wordt buiten invordering gesteld.

 

Voorbeelden afkoop op verzoek van belanghebbende na b.v. 26 maanden aflossing:

In deze situatie kan geen toepassing gegeven worden aan bovenstaande; de termijn waaraan gerelateerd wordt is altijd 36 of 60 maanden.

 

Niet-fraudevordering € 5.000,00

Afgelost 26 x € 50,00 € 1.300,00

Restant vordering € 3.700,00

Te verwachten restant aflossing(geschat): 34 x € 60,00 € 2.040,00

Restant vordering € 1.660,00

Afkoop: 50% = € 830,00 + nog af te lossen € 2.040,00 = € 2.870,00.

Afgelost is dan € 4.170,00 en € 830,00 wordt buiten invordering gesteld.

 

Fraudevordering € 5.000,00

Afgelost 26 x € 50,00 € 1.300,00

Restant vordering € 3.700,00

Te verwachten restant aflossing(geschat): 34 x € 60,00 € 2.040,00

Restant vordering € 1.660,00

Afkoop: 60% = € 996,00 + nog af te lossen € 2.040,00 = € 3.036,00.

Afgelost is dan € 4.336,00 en € 664,00 wordt buiten invordering gesteld.

 

4. Afzien van (verdere) terugvordering bij non-betaling.

Wanneer een belanghebbende gedurende 5 jaar niet heeft afgelost en de verwachting is niet dat hij op enig moment zal voldoen, kan afgezien worden van terugvordering (niet-fraude- zowel als fraudevordering). Hiervan is slechts sprake als belanghebbende:reeds (aantoonbaar) lopende aflossingsverplichtingen heeft, waarop wordt afgelost en waarbij hij op of onder 90% van het bestaansminimum verkeert, terwijl de verwachting is dat dit in de toekomst zo zal blijven;vaststaat dat de gemeente geen prioriteit kan geven aan de eigen vordering (bijvoorbeeld bij huurschuld met dreigende uitzetting, belastingschuld); ener op termijn geen verbetering in de persoonlijke omstandigheden te verwachten valt.Tevens kan op grond van dit artikel van (verdere) terugvordering worden afgezien, indien een debiteur als het ware ongrijpbaar/onvindbaar is. Deze zaken kunnen na 5 jaar worden afgeboekt en uit het bestand worden verwijderd. Bij de laatste hercontrole dient er een finaal overzicht van alle stappen en (on)mogelijkheden te worden gegeven. Voorts dient informatie van Burgerzaken en het Centraal Bevolkingsregister te zijn bijgevoegd. Tot slot gaat het hierbij om debiteuren, die in het buitenland verblijven. Vaak ontbreken in dit soort situaties de juridische instrumenten om in te kunnen vorderen. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft voor de invordering in het buitenland een procedure voorgeschreven, maar verleent zelf geen bemiddeling. In een aantal landen dient een eventuele beschikking van de kantonrechter of de rechtbank door de rechterlijke macht aldaar opnieuw te worden beoordeeld. Zelfs na goedkeuring is het de vraag of het dan daadwerkelijk tot invordering komt. Dergelijke procedures zijn tijdrovend en duur. Als een debiteur zich kennelijk in het buitenland heeft gevestigd en niet het voornemen heeft om terug te keren naar Nederland, dan kan tot afboeking worden overgegaan. Het kosten-batenaspect mag in deze geen grond tot het afboekingsbesluit zijn. Als beleid zal worden aangehouden dat de termijn van vijf jaar aanvangt op het moment dat:de betaling is gestopt;de betalingsverplichting is aangevangen, maar dat nimmer betalingen zijn verricht.

 

5. Afzien van (verdere) terugvordering bij cumulatie van niet-fraudevorderingen en/of tezamen met één fraudevordering tot € 5.445,00.

De problematiek van de cumulatie van vorderingen wordt actueel op het moment dat beoordeeld dient te worden of de vordering(en) buiten invordering gesteld kunnen worden. Met name bij cumulatie van vorderingen ontstaat een spanningsveld tussen enerzijds het beginsel dat iedere vordering zo veel mogelijk volledig dient te worden terugbetaald en anderzijds het beginsel dat het niet wenselijk is dat een persoon langer dan 5 jaar op 90% van het minimumniveau leeft tengevolge van aflossing van schulden. Iedere vordering dient afzonderlijk te worden beoordeeld met betrekking tot de vraag of volledige afboeking dan wel afkoop mogelijk is. Dit kan tot gevolg hebben dat belanghebbende langer dan 36 c.q. 60 maanden een aflossingsverplichting heeft. Door de vorderingen op het moment van beoordeling van afzien van (verdere) terugvordering als afzonderlijke vorderingen te beschouwen, wordt ook de eigen verantwoordelijkheid van belanghebbende meer onderstreept, dan wanneer alle vorderingen als één worden beschouwd. Vaak is het zo dat er, gelet op de geringe aflossingscapaciteit, slechts op één vordering wordt afgelost. Als dit de vastgestelde aflossing is, voldoet belanghebbende daarmee aan zijn aflossingsplicht ten aanzien van alle vorderingen.Als regel geldt bij meerdere vorderingen: de ontstaansoorzaak van de jongste vordering bepaalt de doorlooptijd van en de einddatum van incasso op het totale pakket, mits binnen twee jaar voorafgaand aan de jongste vordering geen fraudevordering is ontstaan. Dan bepaalt immers de fraudevordering de minimale doorlooptijd. Is er sprake van meerdere vorderingen dan kennen deze voor wat betreft het afzien van (verdere) terugvordering een gelijke behandeling (dus niet voor wat betreft de aflossingsduur en –hoogte).

 

Voorbeelden:

1. Niet-fraudevordering, ontstaan 01-10-1995: € 1.800,002.

Niet-fraudevordering, ontstaan 01-10-1997: € 2.500,003.

Fraudevordering, ontstaan 01-10-1999: € 5.000,00

 

Op 01-10-2000 wordt op verzoek beoordeeld of belanghebbende op individuele gronden voor buiten invordering in aanmerking komt.

 

Antwoord: Nee. Er is twee jaar afgelost op vordering 1., als vordering 2. ontstaat. De aflossing op 1. wordt voortgezet. Nadat 1. is afgelost, wordt 2. afgelost. Omdat vordering 3. preferent is, wordt met ingang van 01-10-1999 afgelost op 3.

Nadat 60 maanden op vordering 3 is afgelost (d.w.z. op 1-10-2004, kan worden beoordeeld of belanghebbende voor het buiten invordering stellen dan wel afkopen in aanmerking komt.

 

Berekening:De aflossing wordt gesteld op € 45,00 per maand.40 x € 45,00 = € 1.800,00 (van 01-10-1995 tot 01-02-1999; omdat na 24 maanden ook een andere vordering is ontstaan van gelijke preferentie, wordt de aflossing gewoon voortgezet). Afgelost: € 1.800,00; restant vordering: € 0,00

 

Aflossing 01-02-1999 tot 01-10-1999: 8 x € 45,00 = € 360,00

Restant vordering: € 2.140,00

Omdat deze vordering preferent is: direct aflossen per 01-10-1999: 60 x € 75,00 (10% i.p.v. 6%!) = € 4.500,00. Restant: € 500,00

 

Als besloten wordt dat belanghebbende op individuele gronden voor het afzien van terugvordering in aanmerking komt, worden vordering 2. (€ 2.140,00) en 3. (€ 500,00) buiten invordering gesteld. Als het afzien van terugvordering niet aan de orde is, kan belanghebbende voor afkoop in aanmerking worden gebracht. Voor afkoop geldt dan 50% van € 2.140,00 + 60% van € 500,00 = € 1.370,00.

 

Voorstel: in de in dit beleidsplan aangegeven gevallen, mede gelet op het ontwikkelde beleid in het kader van de Abw, na individualisering afzien van verdere terug- danwel invordering

 

7. Verval en verjaringVerjaring

De algemene regel met betrekking tot verjaring is dat de verjaringstermijn die betrekking heeft op het instellen van een rechtsvordering van toepassing is.Deze algemene verjaringstermijn is 20 jaar (artikel 3:306 Burgerlijk Wetboek), wat inhoudt dat er niet meer dan 20 jaar mag zijn verstreken na de betaling van de bijstand.Als de vordering binnen de verjaringstermijn door een rechterlijke uitspraak wordt vastgesteld verjaart deze niet meer.Een vorde­ring uit onverschuldigde betaling verjaart door verloop van 5 jaar na aanvang van de dag, volgende op die waarop de schuldeiser zowel met het bestaan van de vordering als met de persoon van de ontvanger bekend is geworden. De vordering vervalt in ieder geval 20 jaar nadat deze is ontstaan (kosten van bijstand zijn gemaakt) (artikel 3:309 Burgerlijk Wetboek). Ook voor verhaal geldt dat kosten van bijstand, die meer dan 5 jaar voor de datum van het besluit tot verhaal zijn gemaakt, niet worden verhaald.De verjaringstermijn kan op de volgende wijzen worden gestuit:- een schriftelijke aanmaning of het schriftelijk kenbaar maken dat men het recht op nakoming voorbe­houdt (artikel 3:317 Burgerlijk Wetboek);- erkenning door de debiteur door betaling of een andere handeling (artikel 3:318 Burgerlijk Wetboek).Na een stuitingshandeling begint een nieuwe verjarings­termijn van 5 jaar m.i.v. de dag na de stuitingshandeling. (artikel 3:319 Burgerlijk Wetboek). De verjaringstermijn kan uitsluitend definitief worden gestuit door een rechterlijke uitspraak waarin de vordering wordt toegewezen. De bepalingen omtrent verjaring zijn van toepassing op elke vorm van bijstand waaraan een terugbetalingsverplichting is verbonden en geldt dus ook voor geldleningen waarvoor nog geen terugvorderingsbesluit is genomen. Voor wat betreft verjaring moet steeds worden nagegaan hoe de verjaringsbepalingen luidden op het moment dat de bijstand werd verstrekt, omdat het materieel recht van toepassing is. Als een bijstandsvordering op het punt staat te verjaren (na 20 jaar) moet de vordering alsnog worden vastgelegd door een rechterlijke beschikking om tot invordering te kunnen overgaan.Een uitzondering op bovenstaande hoofdregel wordt gevormd door artikel 58, lid 1 sub e en lid 5 van de WWB waarin de vervaltermijn voor anderszins onverschuldigde betalingen wordt geregeld.Deze vervaltermijn is absoluut en kan niet worden gestuit, wat inhoudt dat alle bijstand die vóór de vervaltermijn is verstrekt in het geheel niet kan worden teruggevorderd. Concreet is sprake van een vervaltermijn van 2 jaar vóór de datum waarop het terugvorderingsbesluit is verzonden,terwijl de terugvordering ook nog afhankelijk is van de vraag of de belanghebbende redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat er onverschuldigd werd betaald.

 

8. Invordering

8.1. Invorderingsbesluit

Het besluit dat betrekking heeft op de hoogte van de termijnen en de wijze van betaling wordt ook wel het invorderingsbesluit genoemd. Uit artikel 60 lid 1 WWB vloeit voort dat het (eerste) invorderingsbesluit onderdeel moet uitmaken van het terugvorderingsbesluit. Vanaf 1 juli 1997 beschikt een besluit tot terugvordering over een executoriale titel. Dit betekent dat zonder tussenkomst van een rechter tot invordering kan worden overgegaan.De wijze van invordering of effectuering moet zijn opgenomen in het terugvorderingsbesluit. De invordering kan echter wijzigen, zowel in hoogte van de aflossing als in de wijze van betalen. Daarom kunnen naast het oorspronkelijke terug- en invorderingsbesluit ook nieuwe afzonderlijke invorderingsbesluiten voorkomen. Iedere nieuwe betalingsregeling levert een nieuw invorderingsbesluit op. Een invorderingsbesluit kan dus meerdere malen worden genomen.

 

8.2. Terugbetaling ineens

Een debiteur wordt in de gelegenheid gesteld om binnen 30 dagen na verzending van de terugvorderingsbeschikking de vordering te betalen. Is terugbe­taling ineens niet mogelijk, dan vindt de invordering in maandelijkse termijnen plaats. Er zijn geen wettelijke voorschriften die aangeven op welke wijze het aflossingsbedrag dient te worden vast­gesteld. In ieder geval moet een debiteur over een inkomen van 90% van de bijstands­norm kunnen blijven beschikken, de zogenaamde beslagvrije voet (Wet beslag op loon en uitkeringen en andere periodieke betalingen).

 

Voorstel: Bij het vaststellen van het maandelijkse aflossingsbedrag onderscheid te maken tussen debiteuren, die een uitkering van de gemeente ontvangen, en debiteuren waarvan de uitkering is beëindigd. Daarnaast wordt onderscheid gemaakt in fraudevorderingen en niet-fraudevorderingen (Conform het onder de Abw ontwikkelde beleid). Bij de aflossing van vorderingen, welke zijn ontstaan als gevolg van een opgelegde maatregel of boete, wordt aangesloten bij het beleid omtrent de fraudevorderingen.

 

8.3. Hoogte maandelijks aflossingsbedrag debiteur met bijstandsuitkering

 

Voorstel: Indien de vordering niet binnen 30 dagen is voldaan, wordt bij niet-fraudevorderingen het aflossingsbedrag vastgesteld op 6% van het toepasselijke normbedrag en toeslag en bij fraudevorderingen op 10% van het toepasselijke normbedrag en toeslag. (Conform het onder de Abw ontwikkelde beleid)

 

Indien door een andere schuldeiser beslag is gelegd, kan de gemeente een beroep doen op verrekening op grond van artikel 6:127 BW.

 

8.4. Hoogte maandelijks aflossingsbedrag debiteur waarvan bijstandsuitkering is beëindigd

Indien terugbetaling in één keer vanwege de financiële situa­tie niet mogelijk is, kan een betalingsregeling worden getroffen. Hierbij wordt uitgegaan van een regeling op basis van maandelijkse termijnbetalingen. Bij een redelijk lage vordering kan een maandelijks bedrag overeengekomen worden, zonder dat een draagkrachtberekening is gemaakt. De vordering dient dan ongeacht het saldo binnen drie jaar voldaan te zijn.

 

Voorstel: bij relatief lage vorderingen bedraagt het minimale aflossingsbedrag bij een fraudevordering € 90,00 per maand en bij een niet-fraudevordering € 55,00 per maand. Is er geen overeen­stemming te bereiken, dan wordt er een onderzoek naar de financiële draagkracht van de debiteur ingesteld. (Conform het onder de Abw ontwikkelde beleid)

 

8.5. Draagkrachtonderzoek

Een draagkrachtonderzoek vangt aan met de toezending van een inlichtingenformu­lier aan de debiteur. In verband met onze bevoegdheid om zo nodig beslag te leggen als de debiteur weigert inlich­tingen te verstrekken over zijn financiële positie, moet de verzending van dit formulier altijd worden geregistreerd. Dit gebeurt door verwijzing naar het formulier in de terugvorderingsbeschikking. Een andere mogelijkheid is verwijzing in een begeleidend schrijven als een draagkrachtonder­zoek pas aan de orde komt bij een verzoek van de debiteur om uitstel van betaling of verlaging van het termijnbedrag.De debiteur moet het formulier retourneren met bewijsstukken. Blijft hij in gebreke dan krijgt hij een herinnering. Is het formulier wel ingevuld teruggeko­men, maar zijn niet alle bewijsstukken bijgevoegd, dan moet de afweging worden gemaakt of het verantwoord is om zonder die bewijsstukken het onderzoek af te ronden. Wordt het gevraagde ook na herinnering niet ingeleverd dan volgt bij nieuwe vorderingen en heronderzoeken direct de beslagprocedure. Bij verzoeken van de debiteur om uitstel van betaling of verlaging van het termijnbedrag ontvangt de debiteur eerst een beschikking dat de eerder vastge­stelde aflossingsverplich­ting blijft gehandhaafd, waarna zonodig ook de beslag­procedure volgt. De berekening van de draagkracht:

 

Voorstel: Als gepaste regeling wordt bij fraudevorderingen beschouwd 10% van de toepasselijke norm en toeslag verhoogd met de draagkracht. Bij een inkomen tot 110% van de toepasselijke norm is de draagkracht nihil. Bij een inkomen boven 110% van de toepasselijke norm is de draagkracht 50% van het bedrag dat die 110% te boven gaat, met een minimum van € 55,00 per maand. (Conform het onder de Abw ontwikkelde beleid)

 

Voorbeeld: Toepasselijke bijstandsnorm is € 700,00, inkomen is € 900,00.Aflossing is: 10% van € 700,00 = € 70,0050% van € 130,00 = € 65,00€ 135,00

 

Voorstel: Als gepaste regeling wordt bij niet-fraudevorderingen beschouwd 6% van de toepasselijke norm en toeslag verhoogd met de draagkracht. Bij een inkomen tot 110% van de toepasselijke norm is de draagkracht nihil. Bij een inkomen boven 110% van de toepasselijke norm is de draagkracht 50% van het bedrag dat die 110% te boven gaat. (Conform het onder de Abw ontwikkelde beleid)

 

Voorbeeld: Toepasselijke bijstandsnorm is € 700,00, inkomen is € 900,00. Aflossing is: 6% van € 700,00 = € 42,0050% van € 130,00 = € 65,00€ 107,00.

 

De aflossingsbedragen berekend aan de hand van bovenstaande draagkrachtberekening worden naar beneden afgerond op hele euro’s.

Bovenstaande benadering inzake het vaststellen van draagkracht is duidelijk en heeft als voordeel dat er niet meer hoeft te worden afgewogen of er met bepaalde schulden rekening gehouden zou moeten worden, omdat de resterende schulden met de restant draagkracht afgelost kan worden. Indien het op grond van uitzonderlijke omstandigheden toch gewenst is met de aflossing van andere schulden rekening te houden, dan dient daarbij aan de volgende criteria te worden getoetst:de aard en hoogte van de bijstandsvordering;de aard en hoogte van de andere schulden;wanneer en in welke omstandigheden de andere schulden ontstaan zijn;het inkomen en vermogen van debiteur;de leefomstandigheden van debiteur. De beoordeling is strenger als het om fraudevorderingen gaat en ook als het rekening houden met andere schulden zou betekenen dat er lange tijd helemaal niets op de bijstandsvordering wordt afgelost.Voor alle vorderingen geldt: is er reeds derdenbeslag gelegd en de bijstandsvordering is preferent, dan dient de afdeling zelf beslag te leggen teneinde de invordering te effectueren. Op het moment dat een cliënt uitstroomt uit de uitkering betekent dit meestal dat belanghebbende meer inkomsten gaat ontvangen. Dit betekent tevens dat er een grotere betalingscapaciteit ontstaat om schulden af te lossen. Belanghebbende is hierdoor een groot gedeelte van zijn meer-inkomsten kwijt aan de aflossing van zijn schuld aan de gemeente. De ervaring heeft geleerd dat met name bij grotere schulden het animo en de motivatie voor uitstroom een stuk minder is. Met schiet er immers financieel niet veel mee op.

 

Voorstel:Om het debiteurenbeleid beter af te stemmen op het gevoerde arbeidsmarktbeleid en belanghebbende meer profijt te geven van zijn uitstroom wordt de betalingscapaciteit, in het eerste jaar na uitstroom niet berekend aan de hand van het inkomen, maar bepaald op 10% van de laatst geldende norm en toeslag bij fraudevorderingen en op 6% van de laatst geldende norm en toeslag bij niet-fraudevorderingen. (Conform het onder de Abw ontwikkelde beleid)

 

Vorderingen gedekt door pand of hypotheek worden steeds volledig teruggevorderd. Er ligt immers een overeenkomst aan ten grondslag waarin roerende (pand) of onroerende (hypotheek) zaken tot zekerheid van de geldlening dienen. Als bijvoorbeeld bij executie de opbrengst van de zaak onvoldoende is om de vordering te dekken, ligt het in de lijn om voor dit deel van de vordering de werkwijze van de niet-fraudevorderingen te hanteren. Voor zover in een regeling van overheidswege een andere terugbetalingsverplichting is bepaald, gaat deze regeling boven het in deze beleidsnota bepaalde (b.v. inzake vorderingen ingevolge het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen).

 

8.6. Wanbetaling en invorderingsprocedures

Wanneer een debiteur (ex-klant) weigert om de vordering terug te betalen dan wel een getroffen betalingsre­geling niet meer nakomt, wordt de debiteur via 3 aanmaningen in de gelegenheid gesteld om alsnog langs minnelijke weg tot betaling over te gaan. Bij debiteuren met een WWB-uitkering kan overigens meteen tot inhouding worden overgegaan. Blijft een debiteur toch in gebreke, dan volgt het juridische incassotraject. De mogelijkheden hiertoe zijn verrekenen met de lopende uitkering, vereenvoudigd derdenbeslag of executoriaal beslag.

 

8.7. Verrekenen

Wanneer er sprake is van een schuldeiser en een schuldenaar die tegelijkertijd een vordering hebben op elkaar, dan mag een schuldeiser een vordering verrekenen met een prestatie die hij naar de schuldenaar moet verrichten. Deze bevoegdheid vloeit voort uit artikel 6:127 Burgerlijk Wetboek. Toestemming van de belanghebbende is hiervoor niet noodzakelijk. Verrekening is een vorm van executie die voorgaat op beslaglegging door een derde. Voor deze vorm van verrekenen moet aan de volgende vereisten worden voldaan:Er moet een wederkering schuldenaarschap bestaan. Het gaat hier om het over en weer voldoen van een schuld. De door de belanghebbende te ontvangen bijstand, en de ten onrechte verleende bijstand die moet worden terugbetaald, worden beschouwd als de hier bedoelde wederkerige schuld;Er moet gelijksoortigheid van schuld en prestatie zijn. Hieruit vloeit voort dat bijstand alleen met bijstand kan worden verrekend. Dit betekent dat een ten onrechte verleende bijstand niet met bijvoorbeeld een Wvg-vergoeding kan worden verrekend;Er moet een bevoegdheid zijn om betaling van de vordering af te dwingen. Verrekening is een vorm van tenuitvoerlegging. Dit kan niet zonder executoriale titel. Het tenuitvoerleggen van deze titel is pas aan de orde als debiteur niet aan de vastgestelde betalingsverplichting voldoet;Bij verrekening is de gemeente gehouden aan de beslagvrije voet;Verrekening kan alleen voor zover de uitkering voor beslag vatbaar is (dus bijvoorbeeld niet met bijzondere bijstand voor specifieke kosten).In twee gevallen kan verrekening onmiddellijk plaatsvinden en behoeft deze niet vooraf te gaan door een terugvorderingsbesluit:De verrekening van de als voorschot verleende bijstand met de toegekende bijstand (artikel 52 lid 3 WWB);De verrekening van inkomsten ontvangen in de voorafgaande drie maanden (artikel 58 lid 3 WWB).

 

8.8. Verrekenen van reservering vakantietoeslag

In de praktijk komt het vaak voor dat bij de beëindiging van een bijstandsuitkering een vordering ontstaat. Tegelijkertijd is de gemeente gehouden om vanwege de beëindiging van de bijstand de gereserveerde vakantietoeslag aan de cliënt uit te betalen. Indien er geen executoriale titel aanwezig is, is er formeel geen basis om direct over te gaan tot het verrekenen van de gereserveerde vakantietoeslag met de ontstane vordering. De gehanteerde werkwijze is om deze verrekening wel toe te passen, waarbij ervan wordt uitgegaan dat belanghebbende hiertegen geen bezwaar heeft. Als de belanghebbende echter naar aanleiding van de afrekening binnen 14 dagen aangeeft niet in te stemmen met deze vorm van verrekening, dient de verrekening ongedaan te worden gemaakt en wordt de ingehouden vakantietoeslag alsnog gerestitueerd. Belanghebbende wordt in de beschikking gewezen op deze mogelijkheid.Opgemerkt wordt dat de hierboven beschreven problematiek van verrekening van vakantietoeslag zich alleen voordoet bij nieuwe vorderingen die bij de beëindiging van de bijstand zijn ontstaan. Indien er sprake is van een oude vordering waarbij reeds vast staat dat de betalingsregeling door belanghebbende niet wordt nagekomen, dan kan de openstaande reservering vakantietoeslag direct worden aangewend ter verrekening met de openstaande (oude) vordering.

 

8.9. Vereenvoudigd derdenbeslag

De gemeente kan op vereenvoudigde wijze beslag leggen op periodieke uitkeringen zoals loon, pensioenen, alimentatie en sociale uitkeringen die belanghebbende ontvangt. Een inkomen uit studiefinan­ciering is niet vatbaar voor beslag. Bij beslag op een periodieke uitkering moet altijd rekening worden gehouden met de beslagvrije voet. Dit is het gedeelte van het inkomen waarover belanghebbende moet kunnen blijven beschikken.De procedure is als volgt:De gemeente stuurt met een kennisgeving een afschrift van het terugvorderingsbesluit naar degene van wie de debiteur een periodieke uitkering ontvangt. Hierin wordt de beslagvrije voet aangegeven. De derde-beslagene moet de kennisgeving binnen 8 dagen voor gezien terugzenden aan de gemeente. De werkgever of uitkeringsinstantie mag zich niet verzetten tegen het gelegde beslag, maar is verplicht de kennisgeving voor gezien te ondertekenen en terug te sturen. Wordt het beslag desondanks niet uitgevoerd, dan moet de werkgever/uitkerings­instantie voor het kantongerecht vervolgd worden. Door de terugzending is het beslag gelegd. De derde-beslagene wordt hiermee verplicht het voor beslag vatbare bedrag uit te betalen aan de gemeente. De gemeente moet binnen 7 dagen na retourontvangst van de kennisgeving een afschrift van die kennisgeving aangetekend verzenden aan de debiteur. Als de gemeente dit nalaat kan de debiteur de President van de rechtbank vragen het beslag op te heffen.

 

8.10. Berekening beslagvrije voet

Bij beslag op een periodieke inkomstenbron moet altijd rekening worden gehouden met de beslagvrije voet. Dit is het gedeelte van het inkomen waarover de debiteur altijd moet kunnen blijven beschikken. De beslagvrije voet bedraagt 90% van de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm (inclusief vakantietoeslag), inclusief de eventuele gemeentelijke toeslag. Voor personen, die in een inrichting verblijven, bedraagt de beslagvrije voet de verzorgings- of verpleegprijs vermeerderd met 2/3 van de zak- en kleedgeldnorm. Verlaging/verhoging beslagvrije voet Nadat de basishoogte van de beslagvrije voet is vastgesteld, geeft de wet nog een aantal gevallen waarin de beslagvrije voet moet worden verhoogd of verlaagd. Als gelijktijdig sprake is van verhogende en verlagende factoren, moet de volgorde van de wettelijke bepalingen worden aangehouden. Verlaging beslagvrije voetIndien de echtgenoot of geregistreerde partner van de schuldenaar eigen inkomsten heeft, kan de beslagvrije voet van de schuldenaar lager worden vastgesteld. Deze verlaging is afhankelijk van de situatie van betrokkenen. Daarbij kunnen zich twee verschillende situaties voordoen:De echtgenoot of geregistreerde partner van de schuldenaar is niet mede aansprakelijk voor de schuld, waardoor artikel 475d lid 3 Rv wel van toepassing is. In dat geval dient de beslagvrije voet van de schuldenaar te worden verminderd met de inkomsten van de “niet-beslagen” echtgenoot of geregistreerde partner. De schuldenaar dient altijd minimaal de helft van de beslagvrije voet voor echtgenoten over te houden, ongeacht de hoogte van het inkomen van de andere echtgenoot/partner. Voorbeeld: De bijstandsnorm voor een echtpaar is € 1.100,00, het inkomen van de partner bedraagt netto € 800,00 per maand.De beslagvrije voet bedraagt:90% van € 1.100,00 = € 990,00te verminderen met het loon van de partner met een maximum van 45% van de bijstandsnorm € 495,00De beslagvrije voet is derhalve € 495,00De echtgenoot of geregistreerde partner van de schuldenaar is wel mede aansprakelijk voor de schuld, waardoor artikel 475d lid 3 Rv niet van toepassing is. Dan is sprake van een gezamenlijke schuld, waarvoor beide echtgenoten/partners hoofdelijk aansprakelijk zijn. Dit betekent dat alle inkomensbestanddelen van het echtpaar die vatbaar zijn voor beslag bij elkaar opgeteld dienen te worden en de beslagvrije voet wordt berekend op basis van 90% van de bijstandsnorm voor een echtpaar. Andere inkomsten van de schuldenaarDe beslagvrije voet wordt verlaagd met andere voor beslag vatbare inkomsten van de schuldenaar waarop geen beslag ligt. Deze inkomsten kunnen bestaan uit loon van meerdere werkgevers, uitkering van meerdere instanties of een combinatie daarvan. Het gaat hierbij alleen om inkomsten die de schuldenaar daadwerkelijk ontvangt. Halvering beslagvrije voetIndien en voor zolang de debiteur weigert om de gevraagde informatie te verstrekken over (de hoogte van) het inkomen (welke nodig is om de beslagvrije voet vast te stellen), kan de beslagvrije voet worden gehalveerd op grond van artikel 475g lid 2 Rv.Verhoging beslagvrije voetDe beslagvrije voet wordt verhoogd met:De premie voor een particuliere of aanvullende ziektekostenverzekering. Dit geldt niet voor de nominale premie.De woonkosten voor zover deze, na aftrek van de ontvangen huursubsidie of woonkostentoeslag, meer bedragen dan de minimum huurgrens van de Huursubsidiewet. Deze verhoging van de beslagvrije voet mag echter niet meer bedragen dan de maximale huursubsidie waarop de schuldenaar bij een minimuminkomen recht heeft.

 

8.11. Procedure beslag via deurwaarder

Het kan voorkomen dat er geen loon of periodieke uitkering is, waarop vereenvoudigd derdenbeslag kan worden gelegd. In deze situatie wordt de invordering overgedragen aan een deurwaarder/incassobureau. Echter indien het adres van belanghebbende niet bekend is, wordt de invordering niet overgedragen en wordt er een heronderzoek gepland. De deurwaar­der kan overgaan tot beslagleg­ging op en executie van privé-goederen van de debiteur en eventueel bedrijfsgoe­deren (alleen mogelijk bij een eenmanszaak of een v.o.f.), dan wel tot beslagleg­ging op en executie van het aanwezige vermogen(sbestanddeel).In de meeste gevallen zal de deurwaarder periodiek bedragen ontvangen van de debiteur, deze in depot houden ('derdenrekening') en tussentijds dan wel bij totale voldoening van schuld, rente en kosten aan de gemeente overmaken onder aftrek van de door hem gemaakte kosten. De debiteurenconsulent rapporteert, indien nodig, tussentijds over de voortgang.

 

8.12. Heronderzoeken en bewaking op de ontvangsten

In het Heronderzoeksplan is aangegeven wanneer een heronderzoek gepland dient te worden ten behoeve van de debiteuren. Tijdens een heronderzoek worden alle vorderingen in één onderzoek afgehandeld. Indien een vordering binnen 5 jaar is voldaan, wordt afgezien van het instellen van een heronderzoek. Door middel van het verzenden van aanmaningen vindt bewaking op de ontvangsten plaats. Indien een debiteur zijn betalingsverplichtingen niet (meer) nakomt, wordt een procedure gestart gericht op volledige invordering.

 

8.13. Invordering tijdens lopende procedure bezwaar en beroep

Tegen het besluit tot terugvordering staat de mogelijk­heid van bezwaar en beroep bij respectie­velijk het Colle­ge van burgemeester en wethouders en de rechtbank open. Het aanwenden van deze rechtsmid­delen schorst de invorde­ring niet. Echter het gedurende deze procedures treffen van invorderings­maatregelen kan tot een schadeclaim tegen de gemeente leiden op grond van een onrechtmatige daad wanneer een debiteur in bezwaar of beroep in het gelijk wordt ge­steld. Een besluit tot terugvordering wordt derhalve in beginsel wel direct geëxecuteerd, echter in uitzonderingssi­tuaties wordt -na afwe­ging van de risico's- gewacht met executie tot het be­sluit na bezwaar en/of beroep onher­roe­pelijk is geworden.

 

8.14. Paspoortsignalering

Artikel 22 van de Paspoortwet biedt de mogelijkheid om het reisdocument te weigeren dan wel vervallen te verklaren van personen die nalatig zijn in het nakomen van betalingsverplichtingen en het gegronde vermoeden aanwezig is, dat de debiteur zich door verblijf in het buitenland aan invordering onttrekt. Het drempelbedrag voor de signaleringen wegens schulden is vastgesteld op € 5.000,00. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken heeft een procedure opgesteld inzake de paspoortsignale­ring. Ingeval het vermoeden bestaat dat de debiteur voor onbepaalde tijd naar het buitenland vertrekt, verzorgt de debiteurenconsulent de paspoortsignalering overeenkomstig deze procedure met gebruikmaking van het voorgeschreven modelformulier.8.15. Cumulatie van vorderingenIndien er op een debiteur meerdere vorderingen zijn, is het vaak zo dat er, gelet op de geringe aflossingscapaciteit, slechts op een vordering tegelijk wordt afgelost. Hierbij wordt de volgende preferentie aangehouden:Fraudevorderingen gaan voor niet-fraudevorderingen.De oudste vordering wordt het eerste afgelost.

 

9. Bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening .

9.1. De geldlening, situaties waarin lening verplicht is

In een beperkt aantal situaties is de gemeente verplicht de bijstand te verlenen in de vorm van een geldlening. Dit is het geval wanneer sprake is van het verstrekken van een voorschot, wanneer de aanvrager een eigen woning bewoont, en wanneer sprake is van een geldlening aan een zelfstandige. Hieronder worden de situaties waarin een lening verplicht is gesteld achtereenvolgens behandeld.Bijstand moet in de vorm van een geldlening worden verleend in de volgende gevallen:§ bijstand verleend aan de eigenaar van de zelfbewoonde woning (artikel 50 WWB). Zie 9.2. inzake de eigen woning en 9.3. inzake Krediethypotheek§ leningen aan zelfstandigen (zie 9.4) in verband met:o bedrijfskapitaal;o levensonderhoud;o voorbereidingskredieten aan starters;§ bijstand die bij wijze van voorschot wordt verleend (artikel 52 WWB)..

 

9.2. De eigen woning in de WWB

De wettelijke regeling rondom Krediethypotheek zoals die tot 1 januari 2004 in de Abw was opgenomen komt in de WWB niet terug.In deze paragraaf wordt de nieuwe wettelijke regeling in de WWB toegelicht. Voor reeds bestaande Krediethypotheken blijven de oude regels van toepassing. Deze worden in hieronder toegelicht.In gevallen waarin de aanvrager een eigen woning bewoont waarin een overwaarde aan vermogen aanwezig is, is de gemeente vanaf 1 januari 2004 verplicht de bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken.Alvorens echter over te gaan tot bijstandsverlening dient de gemeente zich de vraag te stellen of verkoop van de woning, of verdere bezwaring met hypotheek, in redelijkheid van de belanghebbende kan worden gevergd (artikel 50 lid 1 WWB).Van het in de woning aanwezige vermogen mag per 1 januari 2004 € 42.000,- worden vrijgelaten (artikel 34 lid 2 sub d WWB). Het is vervolgens een keuze van de gemeente of op de woning ook een krediethypotheek wordt gevestigd waarmee aflossing van de verstrekte lening wordt zeker gesteld. Ten aanzien van oude en nieuwe situaties geldt het navolgende overgangsrecht (artikel 12 Invoeringswet WWB):§ op de bijstand die op 31-12-03 (de peildatum) wordt verleend, en waarbij sprake is vanKrediethypotheek, blijven de bepalingen van de oude Abw van toepassing (zie 15.1.2);§ indien de bijstand wordt aangevraagd op een datum die ligt tussen de datum van plaatsing van de WWB in het Staatsblad (9 oktober 2003) en 1 januari 2004, dan wordtKrediethypotheek gevestigd op basis van de nieuwe regels in de WWB.Het wordt gemeenten hiermee niet toegestaan om de nieuwe (soepeler) regels van de WWB toe te passen op Krediethypotheek die onder de Abw is gevestigd. Zo kan alleen de invoering van de WWB ook geen argument zijn tot hertaxatie van het onroerend goed. In gevallen waarin de bijstand is aangevraagd vóór 1 januari 2004, doch na de datum waarop de WWB in het Staatsblad is verschenen dient de gemeente de nieuwe regels van de WWB toe te passen. Hiermee worden gemeenten tevens in staat gesteld om bijstand die weliswaar pas in 2004 wordt toegekend, maar voor een deel betrekking heeft op een periode die ligt vóór 1 januari 2004, te verlenen in de vorm van Krediethypotheek op basis van de nieuwe WWB.Met het verdwijnen van de wettelijke bepaling over Krediethypotheek heeft de gemeente ook de vrijheid om te bepalen welke vrijlatingen op het vermogen worden toegepast alvorens wordt bepaald tot welk bedrag hypotheek wordt gevestigd. Dit biedt de gemeente ruimte om in individuele situaties gemotiveerd tot bepaalde vrijlatingen te komen. Wel zal de gemeente hiertoe een bestendig beleid moeten ontwikkelen ter bevordering van rechtsgelijkheid en het voorkomen van willekeur.In afwachting van nog verder te ontwikkelen WWB-beleid is besloten bij een eigen woning en bepaalde woonschepen in voorkomende gevallen aan te sluiten bij bestaande regelgeving op grond van de Abw indien sprake is van een vermogen boven de vastgestelde grens van € 42.000,00.

 

9.3. Krediethypotheek onder de Abw: oude gevallen ongewijzigd

Op grond van artikel 20, lid 1 en 2 van de Abw had, indien een belanghebbende een eigen woning bewoonde, de bijstand de vorm van een geldlening onder verband van Krediethypotheek. De hypotheek diende tot zekerheid van de geldlening.Indien de wetgever deze mogelijkheid niet zou hebben opgenomen dan zou de bewoner van een eigen woning die bijstandsafhankelijk wordt de woning moeten verkopen of een hogere hypotheek moeten nemen om in zijn levensonderhoud te voorzien. Dit zou alleen niet aan de orde zijn indien de overwaarde in de woning lager zou zijn dan de bescheiden vermogensgrens, het standaardbedrag aan vermogen dat in alle gevallen wordt vrijgelaten. Meestal is deze overwaarde echter hoger.In de Invoeringswet WWB is vastgelegd dat op reeds onder de oude Abw gevestigdekrediethypotheek de oude regels van de Abw van toepassing blijven. Op grond van deze regels hoeft de belanghebbende met een eigen woning die bijstand ontvangt, in de woning blijft wonen en de woning niet verkoopt, de verstrekte geldlening niet terug te betalen. Mocht de uitkering om wat voor reden dan ook worden beëindigd dan dient de lening voor zover mogelijk te worden voldaan binnen 10 jaar. Na 10 jaar wordt het eventuele restant van de geldlening rentedragend.Indien de woning wordt verkocht, of wanneer de eigenaar komt te overlijden, dan wordt de lening, doordat de gemeente haar recht van hypotheek uitoefent, in één keer uit de opbrengst van de verkoop van de woning voldaan.Voor geldleningen onder verband van krediethypotheek waarvan de hypotheekakte is gevestigd vóór 1 januari 1996 geldt een ander terugbetalingregime. Het toen geldende Bijstandsbesluit krediethypotheek bepaalde dat voor deze “oude” gevallen vanaf het moment van beëindiging van de bijstand voor levensonderhoud zowel aflossing als rente verschuldigd is. Gedurende 25 jaar moet jaarlijks 4% van de hoofdsom worden afgelost. De rente bedraagt 5% van het openstaande saldo van de geldlening.

 

9.4. ZelfstandigenZelfstandigen komen als afzonderlijke doelgroep, in tegenstelling tot de oude Abw, niet meer terug in de WWB. Voor zelfstandigen is afzonderlijke regelgeving in voorbereiding. In artikel 7 van de Invoeringswet WWB is bepaald dat het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz) van kracht blijft tot het moment waarop een nieuwe wet in werking treedt waarin de bijstandsverlening aan zelfstandigen afzonderlijk wordt geregeld.Het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz) wordt in die zin aangepast dat de regeling per 1 januari 2004 zelfstandig, dat wil zeggen zonder de Algemene bijstandswet als basis, kan worden gecontinueerd. Hiertoe zullen enkele kernbepalingen van de Abw in de Bbz worden opgenomen.Omdat de Bbz inhoudelijk per 1 januari 2004 niet wijzigt worden hieronder de regels rondom zelfstandigen zoals opgenomen in de Abw kort toegelicht. De toelichting is beperkt tot datgene wat van belang is voor terugvordering van bijstand.De wetgever kent bij de bijstandsverlening aan zelfstandigen twee specifieke mogelijkheden:bijstandsverlening in bedrijfskapitaal (artikel 22 Abw) en in het levensonderhoud (artikel 23 Abw). In beide situaties is de vorm van een geldlening gekozen. Voor het bedrijfskapitaal kan tevens bijstand in de vorm van een borgtocht worden verleend.BedrijfskapitaalIndien een zelfstandige op de particuliere markt het noodzakelijke bedrijfskapitaal niet kan verwerven, kan de gemeente, indien hij voldoet aan een aantal eisen, hem een geldlening verstrekken. In sommige gevallen kan het verstrekte kapitaal om niet worden gegeven. Omdat bijstandsverlening aan zelfstandigen niet mag leiden tot concurrentievervalsing, handelt de gemeente hier als een soort bank.Over deze lening is dan ook rente verschuldigd.Vaak worden bij de verstrekking van de geldlening voor bedrijfskapitaal diverse verplichtingen opgelegd en zekerheden gevraagd. Zo kan bijvoorbeeld pandrecht worden gevestigd op de goederen die worden aangeschaft en / of hypotheek worden gevestigd op (bedrijfs)panden. Dit soort extra zekerheden kunnen in een later stadium worden uitgewonnen indien niet aan de betalingsverplichting wordt voldaan.LevensonderhoudHet vaststellen van het inkomen van een zelfstandige is niet eenvoudig. Daarom wordt in eerste aanleg de bijstand voor levensonderhoud in de vorm van een geldlening verstrekt. Wanneer meteen sprake is van inkomsten binnen de onderneming, dan worden deze vaak met behulp van een fictief bedrag in mindering gebracht op de bijstand.Ook hier geldt dat soms de verstrekte bijstand voor levensonderhoud om niet kan worden gegeven (artikel 23, lid 3 Abw).Zodra het inkomen over het betreffende boekjaar definitief is vastgesteld, wordt dit afgezet tegen een voor de zelfstandige vastgestelde jaarnorm. Op die wijze wordt het recht op bijstand berekend en definitief vastgesteld. Voor zover achteraf blijkt dat er teveel bijstand is betaald dan blijft het meerdere als geldlening open staan en moet worden terugbetaald.Voor zowel de geldlening voor bedrijfskapitaal als de lening voor levensonderhoud geldt dat betrokkene aan de overeengekomen aflossingsverplichting dient te voldoen. Indien dit niet behoorlijk geschiedt dient het bedrag van de openstaande lening ineens in zijn geheel opeisbaar te worden gesteld (artikel 20 Bbz). Hiertoe dient de gemeente op grond van artikel 58 lid 1 sub b WWB een afzonderlijk terugvorderingsbesluit te nemen. Als ook hierna betaling achterwege blijft kunnen eventuele zekerheden kunnen worden uitgewonnen.

 

9.5. Voorschot

Kortheidshalve wordt voor nadere bijzonderheden rondom voorschotten verwezen naar wat onder 2.3 is vermeld.

 

9.6. Aflossing van de geldlening

Bij de toekenning van bijstand in de vorm van een geldlening zal de gemeente deaflossingsverplichting moeten vaststellen. Het is van belang om de aflossingsregeling als verplichting in de toekenningsbeschikking op te nemen. Eerst wanneer deze verplichting niet wordt nagekomen kan de gemeente de bijstand terug vorderen door het nemen van een afzonderlijk terugvorderingsbesluit.Daar waar bijstand in de vorm van een geldlening moet worden verleend (imperatief) heeft de wetgever de wijze van aflossen geregeld, dan wel in de wet zelf (het voorschot), dan wel in nadere regelgeving (Besluit krediethypotheek bijstand, Besluit bijstandsverlening zelfstandigen).Als bijstand in de vorm van een geldlening kan worden verleend (facultatief) kan de gemeente zelf beleidsregels over de terugbetaling van de geldlening vaststellen.

 

9.7. De geldlening: situaties waarin lening niet verplicht is

In de overige in de wet genoemde situaties kan bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht worden verstrekt. De vorm van een lening is in die gevallen geen wettelijke verplichting. Dit doet zich voor in de navolgende situaties:§ er wordt bijstand verleend terwijl redelijkerwijs kan worden aangenomen dat op korte termijn over voldoende middelen zal worden beschikt (artikel 48 lid 2 sub a WWB). § de noodzaak tot bijstandsverlening is het gevolg van een tekortschietend besef vanverantwoordelijkheid (artikel 48 lid 2 sub b WWB).§ de bijstand heeft betrekking op een waarborgsom (artikel 48 lid 2 sub c WWB). § de bijstand wordt verleend ter aflossing van een schuldenlast (48 lid 2 sub d en 49 WWB). § er wordt bijstand verleend voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen (artikel 51 WWB).

 

9.8. Op korte termijn voldoende middelen beschikken

Er zijn situaties waarbij belanghebbende feitelijk over voldoende middelen (inkomen dan wel vermogen) beschikt of gaat beschikken maar het geld nog niet voor handen is. Dan bestaat op grond van artikel 48 lid 2 sub a WWB de mogelijkheid om bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken.In de praktijk kan dit het volgende betekenen:- de situatie is vooraf bekend en het geld komt op korte termijn beschikbaar- de situatie is vooraf bekend maar het geld komt niet op korte termijn beschikbaar- de situatie is nog niet duidelijk.Artikel 48 lid 2 sub a WWB noemt twee belangrijke elementen:§ de aanspraak op de middelen moet redelijkerwijs vast staan;§ de belanghebbende kan op korte termijn over de middelen beschikken;De aanspraak op deze middelen moet in beginsel vast staan. Als belanghebbende nog in een procedure verwikkeld is, moet worden bekeken in hoeverre deze aanspraak echt bestaat. Staat die aanspraak vast dan kan de bijstand in de vorm van een geldlening worden verleend, mits aan het tweede element wordt voldaan. Het tweede element is dat de middelen op korte termijn beschikbaar komen. De duur van de termijn is niet wettelijk vastgelegd. In Dongen wordt terughoudend met deze bepaling omgegaan; in die zaken waarbij niet op voorhand bij de toekenning van de bijstand met zekerheid is vast te stellen dat op korte termijn , waarbij gedacht wordt aan een korte, afgebakende periode van b.v. 3 maanden, inkomsten en/of middelen vrijkomen, wordt 48, lid 2 sub a van de WWB niet toegepast. Bijstandsverlening vindt dan volgens de hoofdregel in artikel 48 lid 1 WWB om niet plaats.Mocht er achteraf alsnog sprake zijn van middelen die betrekking hebben op de periode waarin bijstand is verleend dan kan de bijstand op grond van artikel 58 lid 1 sub f WWB en het door de gemeente vastgestelde terugvorderingsbeleid worden teruggevorderd. Wanneer artikel 48, lid 2 sub a WWB wel is toegepast en een geldlening is verstrekt, dient deze lening volledig te worden terugbetaald. Zodra de belanghebbende immers over de middelen beschikt, is hij tot terugbetaling in staat. In de toekenningsbeslissing moet nadrukkelijk als verplichting worden opgenomen dat de lening wordt afgelost zodra de middelen beschikbaar zijn.

 

9.9. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Als de noodzaak tot (eerdere) bijstandsverlening is ontstaan door verwijtbaar handelen of nalaten van belanghebbende kan op grond van artikel 48 lid 2 sub b WWB bijstand in de vorm van een geldlening plaatsvinden. Van tekortschietend besef is over het algemeen sprake als de belanghebbende door bepaalde gedragingen zichzelf in bijstandsbehoevende omstandigheden brengt.Zo zal er bijvoorbeeld bij het niet aanvragen van een voorliggende voorziening, terwijl de mogelijkheid daartoe inmiddels is verstreken, sprake zijn van tekortschietend besef. In dat geval kan bijzondere bijstand in de vorm van een lening worden verstrekt.Bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid behoort, naast het verstrekken van bijstand in de vorm van een geldlening, ook het geheel of gedeeltelijk weigeren van de uitkering in de vorm van een maatregel (artikel 18 WWB). Bij periodieke bijstand wordt in de praktijk eerder gekozen voor het opleggen van een maatregel dan het verstrekken van een geldlening. Dat neemt niet weg dat ook periodieke bijstand (tijdelijk) in de vorm van een geldlening kan worden verstrekt. Bij de terugbetaling van bijstand die tengevolge van ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid in de vorm van een geldlening is verstrekt wordt aangesloten bij de aflossings- en kwijtscheldingsregeling van fraudeschulden, zoals in deze nota bepaald.

 

9.10. Waarborgsom

In verschillende situaties kan het voorkomen dat de belanghebbende een waarborgsom moet voldoen ter verkrijging van een bepaalde prestatie. Bijvoorbeeld bij het betrekken van nieuwe woonruimte moet de huurder soms een waarborgsom betalen. Over het algemeen, krijgt de huurder deze waarborgsom bij beëindiging van het huurcontract weer terug. De waarborgsom blijft in feite toebehoren aan de huurder maar hij kan er niet over beschikken. Er kan een noodzaak bestaan om voor deze kosten bijzondere bijstand te verlenen. Omdat de waarborgsom over het algemeen weer zal worden terugbetaald aan de huurder vond de wetgever het wenselijk om de bijstand die is verleend voor dezewaarborgsom de vorm van een lening te geven (artikel 48 lid 2 sub c WWB).Een geldlening die wegens een te betalen waarborgsom wordt verstrekt moet volledig worden terugbetaald.

 

9.11. Schulden

In beginsel behoren schulden niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan. Uitgangspunt zoals dat ook in de toelichting op de WWB is geformuleerd is dat een ieder zelf verantwoordelijkheid draagt voor zijn eigen schulden. Artikel 13 lid 1 sub f bevat hiertoe een uitsluitingsgrond die ertoe leidt dat voor schulden geen bijstand kan worden verleend indien de belanghebbende bij het ontstaan van de schulden, of daarna, over voldoende middelen beschikte.Dit betekent dat alleen in uitzonderingssituaties, waarin het ontstaan van schulden het directe gevolg is van het ontvangen van inkomen beneden bijstandsniveau, bijstand voor schulden mogelijk is. Over het algemeen betreft dit situaties waarin het maken van schulden noodzakelijk was om in het levensonderhoud te kunnen blijven voorzien.Artikel 48 lid 2 sub d en artikel 49 WWB bieden de mogelijkheid om in dat geval bij wijze van uitzondering bijstand te verlenen, doch wel in de vorm van borgtocht (om zodoende alsnog een saneringskrediet van een kredietbank mogelijk te maken) of een geldlening.Voor aflossing en verdere terug- en invordering wordt per individueel geval beoordeeld of het beleid zoals dat geldt voor tekortschietend besef van verantwoordelijkheid / fraudeschulden moet worden toegepast.

 

9.12. Duurzame gebruiksgoederen

Een duurzaam gebruiksgoed is een goed dat in principe meerdere jaren gebruikt kan worden (zoals bijvoorbeeld een koelkast, meubels of vloerbedekking). De kosten van aanschaf en / of vervanging van duurzame gebruiksgoederen behoren in beginsel tot de (incidenteel) voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten moeten dan ook worden voldaan uit het norminkomen en de aanwezige draagkracht, door reservering vooraf (sparen) dan wel door aflossing in termijnen achteraf (lenen). Als belanghebbende door bijzondere omstandigheden niet in de gelegenheid was om te reserveren en ook het aangaan van een lening bij een bank niet tot de mogelijkheden behoort, dan kan op grond van artikel 51 WWB bijstand voor deze kosten plaatsvindenin de vorm van een geldlening.Goederen die slechts kort gebruikt kunnen worden zijn dus niet duurzaam (zoals bijvoorbeeld de huur van een verhuisbusje of schoonmaakmiddelen). Daarvoor kan uitsluitend “bijstand om niet” worden verstrekt.In principe geldt voor leningen voor duurzame gebruiksgoederen de volgende aflossing:bij een lopende uitkering wordt de geldlening terugbetaald via inhouding op de uitkering van 6% van het toepasselijke normbedrag. Indien het verstrekken van de geldlening een gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid dan bedraagt de inhouding 10 % van de toepasselijke norm. Indien door een andere schuldeiser beslag is gelegd, kan de gemeente een beroep doen op verrekening. Indien de verstrekking van de geldlening een aanvulling is op een lening voor dezelfde kosten bij de stadsbank, dan geldt de betaling van de maandelijkse aflossing aan de Stadsbank als voldoening van de betalingsverplichting;bij beëindiging van de uitkering wordt de aflossing vastgesteld op 6% c.q. 10% van de toepasselijke norm, verhoogd met de draagkracht. Bij een inkomen van 110% van de toepasselijke bijstandsnorm is de draagkracht nihil. Bij een inkomen boven de 110 % van de van toepassing zijnde bijstandsnorm is de draagkracht 50% van het bedrag dat die 110% te boven gaat.De restantschuld van een dergelijke geldlening kan worden omgezet in bijstand om niet als aan de volgende criteria is voldaan:debiteur heeft gedurende 36 maanden c.q. 60 maanden (bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid) aan zijn aflossingsverplichting voldaan, ende reserveringscapaciteit dreigt in gevaar te komen.Dat laatste is vrijwel uitsluitend het geval als de debiteur gedurende de betreffende maanden steeds een bijstandsuitkering heeft genoten en hij die uitkering na afloop van die termijnen nog steeds geniet.Indien de hoogte van de ten gevolge van ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid als geldlening verstrekte bijstand meer bedraagt dan € 5.445,00 dient gehandeld te worden volgens de regels bij fraudevorderingen rondom afzien van terugvordering / afkoop.Als er tijdens de aflossing van leenbijstand opnieuw leenbijstand wordt toegekend, dan wordt de maximale aaneengesloten aflossingstermijn nooit langer dan 36 of 60 maanden.Hiervan kan in individuele gevallen worden afgeweken ten nadele van belanghebbende, indien de ernst van verwijtbaar handelen dit rechtvaardigt.Op het moment dat de belanghebbende zijn overeengekomen aflossingsverplichting niet nakomt, wordt tot terugvordering overgegaan van het resterende bedrag van de geldlening. De “normale” terugvorderingsregels zoals die in deze nota zijn opgenomen worden dan gevolgd.

 

9.13. Bijstand in de vorm van borgtocht

Het komt voor dat een geldverstrekker (over het algemeen een kredietbank) alleen wil overgaan tot het verstrekken van een geldlening als er een persoon of instelling is die borg staat voor de verplichtingen van belanghebbende.Wanneer de belanghebbende vervolgens niet aan zijn verplichtingen in het kader van de geldlening voldoet dan zal de kredietbank de borg aanspreken. Deze is in dat geval verplicht de gehele lening ineens af te lossen. De vordering gaat van de eerste geldverstrekker (de kredietbank) over op de (tweede) borgsteller. Vervolgens krijgt deze borgsteller een vordering op de belanghebbende.Borgstelling is een vorm van bijstandsverlening. Dit betekent dat in een toekenningsbesluit vastgelegd moet zijn dat de gemeente bijstand heeft verleend in de vorm van een borgstelling. Deze bijstand komt echter pas tot uitbetaling (aan de geldverstrekker) indien de belanghebbende in gebreke blijft met het terugbetalen van de door de geldverstrekker verleende geldlening.

 

Bij geldlening en borgtocht het bovenomschreven beleid toepassen.

 

10. Bezwaar

Tegen de herzienings- / intrekkings- beëindiging- en/ of terugvorderingsbeschikking staat de bezwaarmogelijkheid open. In beginsel wordt een besluit tot terugvorderen direct geëxecuteerd ( parate execu­tie). Alleen in uitzonderingssi­tuaties wordt -na afwe­ging van de risico's- gewacht met executie tot het be­sluit na bezwaar en beroep onher­roe­pelijk is geworden. Dit dient in het individuele geval beoordeeld te worden , waarbij uitgangspunt is dat pas op verzoek van degene die bezwaar of beroep aantekent, wordt onderzocht of opschorting van de invordering wenselijk is.

 

11. Vorderingen uit andere hoofde dan de WWB.

Naast vorderingen uit hoofde van de WWB kent de dienst sociale zaken en werkgelegenheid andere vorderingen, zoals vorderingen in het kader van het Solidariteitsfonds, Minimafonds, WVG etc.. Met betrekking tot deze vorderingen dient zoveel als mogelijk aangesloten te worden bij de in deze nota verwoorde uitgangspunten.

 

12. Vorderingen welke in rechte zijn vastgesteld.

Ook vorderingen die al in rechte zijn vastgesteld komen voor buiteninvorderingstelling en afkoop in aanmerking volgens de regels zoals opgenomen in deze nota. Indien hiervan zou worden afgeweken, zou rechtsongelijkheid ontstaan tussen terugvorderingen van na 1 juli 1997, waarbij het besluit tot terugvordering reeds een executoriale titel heeft, en terugvorderingen van voor 1 juli 1997, waarbij indien het niet tot een minnelijke regeling komt de kantonrechter ingeschakeld dient te worden.