Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Ooststellingwerf

Richtlijn Terug- en invordering Wet werk en bijstand 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOoststellingwerf
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingRichtlijn Terug- en invordering Wet werk en bijstand 2010
CiteertitelRichtlijn VTI 2010
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

regeling vervangt de Richtlijn Terug- en Invordering Wet werk en bijstand 2006 (2)

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet Werk Bijstand, artikelen 58, 59 en 60

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201001-01-2014nieuwe regeling

15-12-2009

Nieuwe Ooststellingwerver, 23-12-2009

B&W 15-12-2009, no 5-10
01-11-200601-01-2010nieuwe regeling

31-10-2006

Nieuwe Ooststellingwerver, 15-11-2006

B&W 31-10-2006, no 5-9

Tekst van de regeling

Intitulé

Richtlijn Terug- en invordering Wet werk en bijstand 2010

Burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf;

nr. 5 - 10

gelezen de van toepassing zijnde verhaals-, terug- en invorderingsbepalingen in de sociale wetgeving, waarvan de uitvoering is opgedragen aan de gemeenten, en uitvoering gevende aan artikel 5, eerste lid, van de Handhavingsverordening;

b e s l u i t e n :

vast te stellen de volgende

RICHTLIJN VERHAAL, TERUG- EN INVORDERING 2010

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    1. Alle begrippen, die in deze richtlijn worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Wet investeren in jongeren (WIJ), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004).

  • 2.

    In deze richtlijn wordt verstaan onder:

    • a.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de ge meente Ooststellingwerf;

    • b.

      grondslag: de voor de werkloze werknemer dan wel gewezen zelfstan dige toepasselijke grondslag als bedoeld in artikel 5, derde, vierde en vijfde lid, van de IOAW onderscheidenlijk artikel 5, vijfde lid, van de IOAZ;

    • c.

      kruimelbedrag: bedrag genoemd in de ‘Regeling terugvordering geringe bedragen’;

    • d.

      norm: de van toepassing zijnde de theoretische WWB-norm of WIJ-norm, inclusief toeslagen en vakantiegeld;

    • e.

      SUWI: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • f.

      uitkering: uitkering, bijstand en inkomensvoorziening;

    • g.

      WBvR: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

    • h.

      uitkeringsgerechtigde: de persoon met een uitkering / inkomensvoorziening op grond van de WWB, de IOAW, de IOAZ , de WIJ en Bbz 2004;

    • i.

      wet: WWB, IOAW, IOAZ, WIJ, Awb en Bbz 2004.

Hoofdstuk 2 Bevoegdheden college

Artikel 2 Gebruik recht tot verhaal, terug- en invordering

  • 1.

    Wij maken gebruik van de bevoegdheid tot verhaal zoals dat is vastgelegd in de WWB en de WIJ.

  • 2.

    Wij maken gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals dat is vastgelegd in de wet en SUWI.

  • 3.

    Wij maken gebruik van de bevoegdheid om toekenningsbesluiten en beschikkingen te herzien of in te trekken om terugvordering van uitkeringen zoals dat is vastgelegd in de wet mogelijk te maken.

  • 4.

    Op grond van dringende redenen kunnen wij afzien van het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit.

  • 5.

    Voor zover de wet en SUWI geen regels bevatten voor verhaal, terug- en invordering van verleende uitkering, zijn de regels in deze richtlijn van toepassing.

Hoofdstuk 3 Terugvordering

Artikel 3 Netto terugvordering in plaats van bruto terugvordering

  • 1.

    Er wordt bruto teruggevorderd.

  • 2.

    Van het bepaalde in het eerste lid kan worden afgeweken in de volgende situaties:

    • a.

      wanneer het een onbelaste verstrekking betreft;

    • b.

      als er sprake is van een onverschuldigde betaling;

    • c.

      wanneer achteraf na afsluiting van het boekjaar inkomsten zijn ontvangen die betrekking hebben op een periode in het vorige jaar;

    • d.

      als terugvordering in het lopende boekjaar plaatsvindt;

    • e.

      het ontbreken van verwijtbaarheid;

    • f.

      als de terugvordering het gevolg is van aantoonbare nalatigheid van de gemeente.

Artikel 4 Afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit

Van het nemen van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien indien:

  • a.

    het terug te vorderen bedrag op jaarbasis lager is dan het kruimelbedrag;

  • b.

    hiertoe een dringende reden aanwezig is.

Hoofdstuk 4 Kwijtschelding vordering

Artikel 5 Verzoek tot kwijtschelding vordering

Kwijtschelding van een vordering kan ambtshalve worden verleend of schriftelijk worden aangevraagd door de belanghebbende of een gemachtigde.

Artikel 6 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

  • 1.

    De terugvordering kan geheel of gedeeltelijk worden kwijtgescholden als:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de schuld niet meer betaald kan worden, en

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling voor alle vorderingen van de overige schuldeisers, met uitzondering van de in artikel 7, onder b, bedoelde vorderingen, zonder het verlenen van kwijtschelding niet tot stand zal komen, en

    • c.

      de vordering van de gemeente ten minste zal worden betaald naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2.

    Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

Artikel 7 Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • a.

    niet binnen twaalf maanden nadat het besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen;

  • b.

    de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

  • c.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 8 Kwijtschelding bij het voldoen aan de betalingsverplichting

In afwijking van artikel 4 kan worden besloten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de belanghebbende:

  • a.

    gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

  • b.

    gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

  • c.

    gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

  • d.

    een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.

Artikel 9 Verkorting van de periode van voldoen aan betalingsverplichting

De in artikel 8 genoemde termijn is drie jaar als:

  • a.

    het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d WvBR niet te boven is gegaan; en

  • b.

    de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting, bedoeld in de wet.

Artikel 10 Geen kwijtschelding bij pand of hypotheek

Kwijtschelding als bedoeld in artikel 7 en 8 vindt niet plaats voor vorderingen die door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behalve en voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

Hoofdstuk 5 Schending inlichtigenplicht en tekortschietend besef

Artikel 11 Aanwenden vrijgelaten vermogensbestanddelen

De belanghebbende met een terugvordering die is ontstaan als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht en tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in het bestaan, als bedoeld in de wet, is verplicht al zijn vermogensbestanddelen, waaronder het vrij te laten bescheiden vermogen, volledig aan te wenden voor de terugbetaling van vorderingen.

Artikel 12 Duur vorderingen schending inlichtingenplicht

  • 1.

    In afwijking van de artikelen 8 en 9 van deze richtlijn, kan de terugvordering die is ontstaan als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht en tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in het bestaan, als bedoeld in de wet, kwijt worden gescholden als aan de van toepassing zijnde aflossingstermijn volledig is voldaan:

    • a.

      5 jaar bij een fraudevordering tot € 20.000,00

    • b.

      6 jaar bij een fraudevordering vanaf € 20.000,00 tot € 25.000,00

    • c.

      7 jaar bij een fraudevordering vanaf € 25.000,00 tot € 30.000,00

    • d.

      8 jaar bij een fraudevordering vanaf € 30.000,00 tot € 35.000,00

    • e.

      9 jaar bij een fraudevordering vanaf € 35.000,00 tot € 40.000,00

    • f.

      10 jaar bij een fraudevordering vanaf € 40.000,00.

  • 2.

    Wanneer een belanghebbende volledig en tijdig aan zijn terugbetalingsverplichtingen, als bedoeld in artikel 13, tweede lid, heeft voldaan volgens bovenstaand schema kan een verzoek om kwijtschelding worden ingediend.

Hoofdstuk 6 Betalingsregeling

Artikel 13 Minnelijke betalingsregeling

  • 1.

    Bij de terugvordering wordt getracht met belanghebbende een minnelijke betalingsregeling te treffen.

  • 2.

    Voor de minnelijke betalingsregeling geldt tenminste de beslagvrije voet zoals vastgesteld in de artikel 475c en 475d van het WvBR, gedurende een periode als bedoeld in artikel 12 van deze richtlijn.

  • 3.

    In overeenstemming met de belanghebbende kan een hogere aflossingsregeling worden getroffen als bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Alleen in bijzondere individuele situaties kan van het maandelijkse aflossingsbedrag lager worden vastgesteld.

  • 5.

    Een minnelijke betalingsregeling wordt schriftelijk aan belanghebbende bevestigd. In de minnelijke betalingsregeling wordt het periodieke aflossingsbedrag en de periode van aflossing vermeld.

  • 6.

    Bij de vaststelling van een minnelijke betalingsregeling blijft artikel 11 van toepassing als er sprake is van schending inlichtingenplicht of tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

Artikel 14 Verplichtingen met betrekking tot de invordering

  • 1.

    Periodiek wordt een financieel debiteurenonderzoek verricht naar de voortgang van de invordering. Als het inkomen en / of vermogen daartoe aanleiding geeft kan als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd worden vastgesteld.

  • 2.

    Bij het vaststellen van de hoogte van het periodieke aflossingsbedrag tijdens het financieel debiteurenonderzoek zijn de bepalingen in artikel 11 van deze richtlijn van toepassing.

Artikel 15 Geen of niet nakomen betalingsregeling

Als de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt de terug- en invordering afgehandeld conform de wet.

Hoofdstuk 7 Overige en slotbepalingen

Artikel 16 Aflossing leenbijstand

  • 1.

    Het periodieke aflossingsbedrag voor de terugbetaling van leenbijstand, verleend voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen, als bedoeld in artikel 51, eerste lid WWB, bedraagt 6% per maand van de bijstandsnorm, gedurende een periode van tenminste 36 maanden.

  • 2.

    Het periodieke aflossingsbedrag voor de terugbetaling van leenbijstand, verleend voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen als gevolg van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, als bedoeld in artikel 51, eerste lid WWB in combinatie met artikel 48, tweede lid, onder b, bedraagt 10% per maand van de bijstandsnorm, gedurende een periode van tenminste 60 maanden.

  • 3.

    Het periodieke aflossingsbedrag voor de terugbetaling van leenbijstand verleend ten gevolge van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, als bedoeld in artikel 48, tweede lid, onder b, bedraagt 10% per maand van de bijstandsnorm, gedurende een periode waarin de versterkte leenbijstand in zijn geheel wordt teruggevorderd.

Artikel 17 Rente en kosten

Als wordt overgegaan tot terug- en invordering dan kan de vordering worden verhoogd met de wettelijke rente en eventuele bijkomende kosten.

Artikel 18 Beleid en onvoorziene situaties en hardheidsclausule

  • 1.

    Voor de uitvoering van deze richtlijn kunnen wij nadere beleidsregels vaststellen.

  • 2.

    In situaties waarin deze richtlijn niet voorziet, wordt door ons beslist.

  • 3.

    In bijzondere gevallen kunnen wij ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze richtlijn, indien toepassing van de richtlijn tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 19 Inwerkingtreding en citeerartikel

  • 1.

    Deze richtlijn treedt inwerking met ingang van 1 januari 2010 en vervangt de ‘Richtlijn Terug- en Invordering Wet werk en bijstand 2006 (2)’.

  • 2.

    De ‘Richtlijn Terug- en Invordering Wet werk en bijstand 2006 (2)’ wordt per 1 januari 2010 ingetrokken.

  • 3.

    Deze richtlijn kan worden aangehaald als ‘Richtlijn VTI 2010’.

Oosterwolde, 15 december 2009Burgemeester en wethouders voornoemd,, secretaris.                                  , burgemeester.

Toelichting 1 Algemene toelichting

Het is aan de gemeente om te bepalen in hoeverre het terugvorderings- en verhaalsbeleid daadwerkelijk in beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften wordt vastgelegd. Het opstellen van deze regels is geen wettelijke verplichting. In beginsel kan het college per individuele situatie bepalen of zij van hun bevoegdheid tot terugvordering en verhaal gebruik maken. Hiertoe kunnen zij volstaan met te besluiten dat van de in de wet gegeven bevoegdheid gebruik zal worden gemaakt.Wanneer het beleid echter niet in regels of nadere voorschriften is vastgelegd dan stelt dit hoge eisen aan de motivering van elk individueel besluit. Bij elk besluit zal immers moeten worden aangegeven waarom van de in de wet gegeven bevoegdheid gebruikt wordt gemaakt. Met name in bezwaar- en beroepsprocedures kan dit tot problemen leiden. Dit kan grotendeels worden ondervangen door te verwijzen naar beleidsregels. Bovendien biedt het beschrijven van beleid, en het publiceren hiervan, de beste waarborg tegen een willekeurige toepassing van de wettelijke bepalingen.ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTINGArtikel 1. BegripsomschrijvingenAlle begrippen die in deze richtlijn worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WWB, IOAW, IOAZ, WIJ, Bbz 2004 en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).Artikel 2. Bevoegdheden college

Het college maakt gebruik van haar wettelijke bevoegdheden om tot verhaal en terugvordering over te gaan.Artikel 3. Netto terugvordering in plaats van bruto terugvordering

Onder onbelaste verstrekkingen worden onder andere verstrekkingen in het kader van bijzondere bijstand en verleende voorschotten verstaan. Met name invallers in het onderwijs (en eventuele andere werknemers in andere bedrijfstakken) kunnen na afsluiting van het boekjaar inkomsten ontvangen die betrekking hebben op een periode in het vorige jaar. De cliënt is in deze situatie niet in staat de inkomsten op te geven in het betreffende jaar zodat bruto terugvordering de cliënt te zwaar zal treffen. Er is sprake van aantoonbare nalatigheid van de gemeente als de gemeente op de hoogte was van het feit dat er teruggevorderd dient te worden maar niet direct actie onderneemt betreffende de terugvordering waardoor bijvoorbeeld het betreffende boekjaar reeds verstreken is. Wanneer de terugvordering in het lopende boekjaar plaatsvindt is er nog geen sprake van afgedragen loonheffing en / of premies zodat deze ook niet teruggevorderd dienen te worden. 

Bij het ontbreken van alle verwijtbaarheid wordt netto teruggevorderd.

Artikel 4. Afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit

In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om in het geheel geen terugvorderingsbesluit te nemen. Dit kan enerzijds worden ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, in gevallen waarin de ten onrechte verleende bijstand dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengen hoger zijn dan de vordering (kruimelbedragen). Verder kunnen er in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien. Hiervan kan sprake zijn wanneer de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende, en hem hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Tevens zal in dat geval aannemelijk moeten zijn dat de belanghebbende niet kon weten dat hij ten onrechte bijstand ontving.Artikel 5. Verzoek tot kwijtschelding vordering 

De tekst van dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 6. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Wanneer een vordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden.

Bij terugvorderingen die zijn ontstaan als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht kan in bepaalde gevallen worden meegegaan in een schuldsanering. Hierbij speelt de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) een rol. Als de belanghebbende in een WSNP traject terecht zal komen, komt in de meeste gevallen weinig meer binnen op de vordering. Als dit aannemelijk is, kan, na overleg met de Gemeenschappelijk Kredietbank (GKB), met als onderdeel het Bureau integrale schuldhulpverlening (BISH), met het schuldsaneringsvoorstel worden ingestemd (mits een dubbel percentage in vergelijking met concurrente schuldeisers wordt aangeboden). De rechtbank heeft als richtlijn dat een terugvordering die is ontstaan als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht in de WSNP kan worden opgenomen tot vijf jaar na de ontdekking van de fraude. Naast kwijtschelding wegens schuldenproblematiek is het ook mogelijk om op andere gronden een schuld kwijt te schelden. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan kwijtschelding bij de succesvolle afronding van een re-integratietraject. Op deze wijze kan kwijtschelding, naast of aanvullend op reeds bestaande subsidiemogelijkheden, fungeren als een prikkel tot het aanvaarden van betaalde arbeid, of het deelnemen aan re-integratieactiviteiten (trajecten).

Artikel 7. Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

De tekst van dit artikel spreekt voor zich. 

Artikel 8. Kwijtschelding bij het voldoen aan de betalingsverplichting

Met de onder artikel 8, onder d. genoemde mogelijkheid tot afkoop van 50% van de restsom tegen finale kwijting dient zeer terughoudend te worden omgegaan. Van deze mogelijkheid kan alleen gebruikt gemaakt worden in situaties waarin tevoren vrijwel vast staat dat de reguliere wijze van invordering minder oplevert dan datgene dat met afkoop van 50% van het restant kan worden geïncasseerd. Daarnaast is er gedurende één jaar geprobeerd in te vorderen via een actief incassotraject en hierbij zijn alle middelen benut, zonder dat dit resultaat heeft gehad. Het is van belang dat met behulp van draagkrachtcriteria, zoals die zijn vastgelegd in artikel 13 en artikel 16 van deze richtlijn, wordt afbetaald op de vordering, zodat ook inderdaad na drie of vijf jaar kan worden overgegaan tot afzien van verdere terugvordering. Wordt niet met behulp van draagkrachtcriteria de hoogte van de maandelijkse aflossing bepaald of weigert een debiteur hierover informatie te verstrekken dan vindt geen buiteninvordering plaats van het restant van de vordering. 

Artikelen 9. Verkorting van de periode van voldoen aan betalingsverplichting

De tekst van dit artikel spreekt voor zich. 

Artikel 10. Geen kwijtschelding bij pand of hypotheek

Schulden die worden gedekt door een hypotheek of pand komen niet voor kwijtschelding in aanmerking. Door de vestiging van pand of hypotheekrecht is immers de verlening van bijstand tot stand gekomen.Artikel 11. Aanwenden vrijgelaten vermogensbestanddelen

Uitgangspunt bij de terug- en invordering is, dat de debiteur de vrijgelaten vermogensbestanddelen volledig moet aanwenden om de vordering te voldoen, als er sprake is van verwijtbaarheid (schending inlichtingenplicht) of een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Hieronder valt ook het bescheiden vrij te laten vermogen zoals bedoeld in artikel 34, derde lid WWB. Slechts in die situaties waar belanghebbende door het aanwenden van de vrijgelaten vermogensbestanddelen (eerder) een beroep zou moeten doen op bijvoorbeeld bijzondere bijstand, kan hiervan worden afgeweken. In dergelijke gevallen kan op individueel niveau worden beoordeeld of het vrij gelaten vermogen ook deels kan worden ingezet ter betaling van de vordering. 

Artikel 12. Duur vorderingen schending van de inlichtingenplicht

In het tweede lid is een koppeling gemaakt met de terugbetalingsverplichtingen, onder andere het periodieke aflossingsbedrag, zoals die zijn vastgelegd in artikel 13, tweede lid. Dit artikel spreekt verder voor zich. 

Artikel 13. Minnelijke betalingsregeling

Terugvordering wordt door middel van een beschikking kenbaar gemaakt aan de debiteur. In de beschikking wordt de debiteur gevraagd contact op te nemen met de gemeente voor het treffen van een betalingsregeling. Uitgangspunt voor de invordering is dan ook een minnelijke betalingsregeling. Tijdens het gesprek kan de debiteur zijn terugbetalingsvoorstel toelichten. Hierbij komt zijn financiële en persoonlijke situatie ter sprake. Dit kan aanleiding geven voor de gemeente om het periodieke aflossingsbedrag (tijdelijk) te matigen. Door het treffen van een minnelijke regeling wordt de bereidheid tot terugbetaling vergoot omdat partijen het eens zijn over de betalingsregeling. De minnelijke regeling wordt uiteindelijk schriftelijk vastgelegd. 

Uitgangspunt voor een minnelijke regeling is dat de debiteur maandelijks alles boven de beslagvrije voet gebruikt om de vordering af te lossen. Alleen in individuele gevallen kan hiervan naar beneden worden afgeweken. Hogere aflossingen zijn toegestaan. Hierbij moet wel worden bedacht dat het aanbod van de debiteur moet passen binnen de financiële mogelijkheden van de persoon of zijn gezin. 

De in dit artikel voorgeschreven aflossingsbedragen zijn ook van toepassing op debiteuren die niet (meer) voldoen aan hun aflossingsverplichtingen zoals die zijn verbonden aan verstrekte leenbijstand (artikel 16). 

Artikel 14. Verplichtingen met betrekking tot de invordering

Het college verricht regelmatig onderzoek naar de hoogte van het inkomen. Voor de frequentie en vormgeving van het financieel debiteurenonderzoek wordt verwezen naar het heronderzoekplan. 

Artikel 15. Geen of niet nakomen betalingsregeling

Als de debiteur geen betalingsregeling treft of zich niet houdt aan de afgesproken betalingsregeling dan wordt de invordering voortgezet op grond van de wettelijke bepalingen, zoals vastgelegd in de Awb. Dit betekent invordering door middel van een aanmaning en een dwangbevel. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het handboek Schulinck.Artikel 16. Aflossing leenbijstand

Uitgangspunt is dat bijstand in de vorm van een geldlening op enig moment wordt terugbetaald. De WWB kent geen algemene regels voor de terugbetaling van bijstand die in de vorm van een geldlening is verstrekt. Wel bepaalt artikel 51, tweede lid WWB dat als er een geldlening voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen (bijvoorbeeld woninginrichting) wordt verstrekt het college de aflossingsbedragen en de duur van de aflossing mede afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. In dit artikel geeft het college hier een nadere invulling aan. 

In het eerste lid is er sprake van de terugbetaling van een geldlening voor de aanschaf van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen. De persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende maken het noodzakelijk dat er leenbijstand wordt verstrekt. Er is geen sprake van nalatigheid of verwijtbaar gedrag van de belanghebbende. 

In het tweede lid is er sprake van verwijtbaar gedrag. Belanghebbende heeft nagelaten geheel of gedeeltelijk te reserveren of een niet-noodzakelijke lening afgesloten, waardoor hij een beroep moet doen op leenbijstand voor noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen. Leenbijstand kan worden verstrekt in dergelijke gevallen maar het maandelijkse aflossingbedrag wordt hoger en de terugbetalingstermijn langer vastgesteld, in vergelijking met leenbijstand in een niet verwijtbare situatie. 

De terugbetalingsregeling zoals vastgesteld in het eerste en tweede lid blijft voor de belanghebbende ook na een beëindiging van de periodieke bijstand / uitkering normaal van kracht, tenzij niet meer wordt voldaan aan de betalingsregeling. In geval van wanbetaling zal het resterende deel van de vordering worden terug- en ingevorderd met toepassing van artikel 15c derde lid, onder b. 

In het derde lid is sprake van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Hierbij moet worden gedacht aan gedragingen zoals het onverantwoordelijk besteden of interen van het vermogen voorafgaande aan de verlening van bijstand, waardoor men eerder een beroep moet doen op bijstand. Ook het niet of te laat aanvragen van een voorliggende voorziening en het niet nakomen van een alimentatieverplichting vallen onder deze categorie. De opsomming die wordt gegeven is niet limitatief. De leenbijstand wordt verstrekt tot aan het benadelingsbedrag. De verstrekte lening moet volledig terugbetaald worden. Daarnaast zal in dergelijke gevallen nog een maatregel moeten worden opgelegd. De opgelegde maatregel wordt daarbij het eerst uitgevoerd. Zie hiervoor artikel 13 en de toelichting op artikel 13 van de Maatregelverordering. 

Bij beëindiging van de periodieke bijstand wordt het aflossingsbedrag opnieuw vastgesteld conform artikel 13, tweede lid. 

In het handboek Schulinck wordt in Hoofdstuk 9. ‘Vormen van Bijstand’, paragraaf 9.3, vanaf onderdeel 4. ‘Aflossing bijstand in de vorm van een geldlening’ hier nog verder op ingegaan, met name op de gemeentelijke beleidsregels. 

Artikel 17. Rente en kosten

Wanneer de belanghebbende de betalingsverplichting niet nakomt, dan dienen van de in artikel 15 genoemde vormen van dwanginvordering kosten te worden gemaakt. Deze kosten hebben betrekking op zowel verschuldigde rente als overige kosten van betekening en dergelijke. Deze kosten worden in beginsel vastgesteld op een percentage van de hoofdsom. Deze kosten worden door de deurwaarder vastgesteld en in rekening gebracht. 

Artikelen 18 en 19

Deze artikelen spreken voor zich.