Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Oost Gelre

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Oost Gelre
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening Wet werk en bijstand
CiteertitelAfstemmingsverordening Wet werk en bijstand
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpMaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 149
  2. Wet werk en bijstand, art. 8a

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

30-09-201130-09-2011intrekking

20-09-2011

Elna / Groenlose Gids 29-09-2011

20-09-2011 / 8
19-11-201030-09-2011nieuwe regeling

06-03-2007

Elna / Groenlose Gids 11-11-2010

06-03-2007/11

Tekst van de regeling

Intitulé

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand

De raad van de gemeente Oost Gelre;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 15 januari 2007;

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b, en artikel 18 van de Wet werk en bijstand;

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet;

overwegende dat:

- op grond van artikel 8, eerste lid onder b van de Wet werk en bijstand de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid Wet werk en bijstand; en

- op grond van artikel 8a van de Wet werk en bijstand de gemeenteraad bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;

besluit:

vast te stellen de navolgende “Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand”.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

1. In deze verordening wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

b. algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

c. bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

d. bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet ;

e. bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 35, eerste lid van de wet;

f. langdurigheidstoeslag: de langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de wet;

g. afstemming: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

h. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oost Gelre;

i. benadelingsbedrag: de bruto kosten van bijstand die door de schending van de inlichtingenplicht van belanghebbende en door een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid van belanghebbende worden teruggevorderd;

j. belanghebbende is de belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Het afstemmen van de uitkering

1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening de bijstand afgestemd.

2. De verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten, de omstandigheden waarin hij verkeert en de duur van de gedraging.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

1. De afstemming wordt toegepast op de bijstandsnorm.

2. Inafwijking van het eerste lid kan de afstemming ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet.

3. In afwijking van het eerste lid kan de afstemming op basis van de bijstandsnorm worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag, indien de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand of langdurigheidstoeslag, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4 Het besluit tot het afstemmen van de bijstand

In het besluit tot het opleggen van een afstemming worden in ieder geval vermeld: de reden van de afstemming, de duur van de afstemming, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardafstemming.

Artikel 5 Afzien van het afstemmen van de bijstand

1. Het college ziet af van het opleggen van een afstemming indien:

a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

b. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een afstemming wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

2. Het college kan afzien van het opleggen van een afstemming indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

3. Indien het college afziet van het opleggen van een afstemming op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

4. Bij het te laat verstrekken van informatie aan het college, waarbij het verzuim geen gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand, wordt volstaan met een schriftelijke waarschuwing. Dit is echter niet mogelijk als in een periode van twee jaar voorafgaand aan het verzuim al een schriftelijke waarschuwing voor een dergelijk verzuim is afgegeven.

Artikel 6 Ingangsdatum, tijdvak, recidive en herleving

1. De afstemming wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de afstemming aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

2. Een afstemming wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een afstemming die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk binnen drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

3. In afwijking van het eerste lid kan de afstemming met terugwerkende kracht worden toegepast, voor zover de bijstand of de langdurigheidstoeslag nog niet is uitbetaald.

4. Daar waar mogelijk is de periode van afstemming die wordt toegepast op de bijstand gekoppeld aan de periode gedurende welke de belanghebbende de aan hem opgelegde verplichtingen, verwijtbaar niet nakomt. De duur van de afstemming bedraagt echter minimaal de termijnen die in de hoofdstukken 2 tot en met 4 staan vermeld.

5. Indien de belanghebbende, binnen 1 jaar nadat een verwijtbare gedraging zich heeft voorgedaan, wederom zijn verplichtingen verwijtbaar niet nakomt, worden de minimale termijnen waaraan in lid 4 wordt gerefereerd en welke in de hoofdstukken 2 tot en met 4 staan vermeld verdubbeld. Met een besluit waarmee een afstemming is opgelegd, wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.

Artikel 7 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de afstemming uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste afstemming is gesteld.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 8 Indeling in categorieën van gedragingen; hoogte en duur van de afstemmingen

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1. Eerste categorie, waarbij een afstemming behoort van vijf procent van de bijstandsnorm gedurende één maand :

a. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

2. Tweede categorie, waarbij een afstemming behoort van 20 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand:

a. het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders verstrekken van de bijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de bijstand.

b. het in de periode voorafgaand aan de bijstandsverlening en/of de periode gedurende de bijstandsverlening niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

c. het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in de arbeid, op een aangegeven tijd en plaats te verschijnen;

d. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

3. Derde categorie, waarbij een afstemming behoort van 50 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand:

a. gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

b. het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering en scholing gericht op arbeidsinschakeling.

4. Vierde categorie: , waarbij een afstemming behoort van 100 procent van de bijstandsnorm gedurende drie maanden:

a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

5. De hoogte en duur van de afstemmingen worden onverminderd artikel 2, tweede lid en met toepassing van artikel 6, vierde lid vastgesteld.

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 9 Te laat verstrekken van gegevens, onverwijld verstrekken van gegevens

1. Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt met toepassing van artikel 54 van de wet een afstemming opgelegd van vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.

2. Bij toepassing van artikel 17, eerste lid van de wet dient als onverwijld te worden verstaan: bij het eerste of eerstvolgende rechtmatigheidsonderzoeksformulier of, indien dit niet van toepassing is, vóór de eerste van de maand volgend op de maand waarin het feit dan wel de omstandigheid als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de wet zich heeft voorgedaan.

Artikel 10 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of langdurigheidstoeslag, wordt een afstemming opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

2. Onverminderd artikel 2, tweede lid en artikel 6, vierde lid, wordt de afstemming op de volgende wijze vastgesteld:

a. bij een benadelingsbedrag tot € 2000,--: 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

b. bij een benadelingsbedrag van € 2000,-- tot € 4000,--: 50% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

c. bij een benadelingsbedrag van € 4000,-- tot € 6.000,--: 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

3. Indien het benadelingsbedrag boven de aangifte grens van het Openbaar Ministerie ligt, wordt aangifte gedaan en wordt de strafmaat aan Justitie overgelaten. Derhalve geen afstemming van de bijstand.

Artikel 11 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand

1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de afstemming, onverminderd artikel 2, tweede lid, vijf procent van de bijstand gedurende een maand.

2. Van het opleggen van de afstemming bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een afstemming

Artikel 12 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een afstemming opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

2. Onverminderd artikel 2, tweede lid en artikel 6, vierde lid, wordt de afstemming op de volgende wijze vastgesteld:

a. bij een benadelingsbedrag tot € 2000,--: 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

b. bij een benadelingsbedrag van € 2000,-- tot € 4000,--: 50% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

c. bij een benadelingsbedrag van € 4000,-- of meer: 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Artikel 13 Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een afstemming opgelegd van minimaal vijftig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Artikel 14 Nadere verplichtingen

Indien aan belanghebbende een of meerdere verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de wet zijn opgelegd en deze niet in voldoende mate worden nagekomen, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een afstemming toegepast van 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Artikel 15

Indien aan belanghebbende een verplichting zoals bedoeld in artikel 56 van de wet is opgelegd en deze niet of niet in voldoende mate wordt nagekomen, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een afstemming toegepast van 50% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 16 Beleid

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels vaststellen.

Artikel 17 Citeertitel

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels vaststellen.

Artikel 18 De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2007 onder intrekking van de “Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand, welke is vastgesteld bij raadsbesluit van 03-01-2005.

Artikel 19 Wet inburgering , IOAW en IOAZ

Deze verordening is overeenkomstig van toepassing op gedragingen die hebben plaatsgevonden in het kader van de Wet Inburgering, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 6 maart 2007,

 

de raadsgriffier,

mw. drs. M.A.H. Heffels

de voorzitter,

H.J. van der Woude