Organisatie | Leiden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011 |
Citeertitel | Besluitvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2011 | 27-01-2012 | Nieuwe regling | 07-12-2010 Stadskrant 17 december 2010 | Onbekend |
Begripsbepalingen In dit besluit wordt verstaan onder:
De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011;
Hulp bij het huishouden, zoals genoemd in artikel 1, eerste lid, sub h, van de Wet, een woonvoorziening, een vervoervoorziening of een rolstoelvoorziening;
Elke voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een aanvrager bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt, met dien verstande dat bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woonruimte een voorziening slechts dan als woonvoorziening wordt aangemerkt indien zij:
Een voorziening die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een aanvrager bij het zich lokaal verplaatsen ondervindt;
Een voorziening die kan bestaan uit:
Een bouwkundige of woontechnische belemmering, die aantoonbaar in de weg staat bij het normale gebruik van de woonruimte en die rechtstreeks ondervonden wordt als gevolg van lichamelijke functionele beperkingen van de belanghebbende. Eén en ander voor zover de belemmering niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen;
h. Gemeenschappelijke ruimte(n)
Gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woonruimten,
bestemd en noodzakelijk om de woning van de aanvrager vanaf de toegang van het
woongebouw te bereiken; i. Wet
De Wet maatschappelijke ondersteuning;
Een instelling als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ);
Het tweede kalenderjaar, voorafgaande aan het jaar waarin de maatschappelijke
ondersteuning, het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming
l. Collectief Vraagafhankelijk Vervoer regio Leiden (CVV)
Het openbaar vervoerssysteem voor de regio Leiden dat op verzoek van de passagier het vervoer regelt van deur tot deur;
De gemeenten Leiden, Leiderdorp, Kaag & Braassem, Oegstgeest, Voorschoten en Zoeterwoude;
Het tarief per zone openbaar vervoer conform de nationale strippenkaart;
De auto die op naam staat van de aanvrager dan wel zijn of haar partner, waarbij minimaal één van beiden in het bezit is van een geldig rijbewijs;
Vervoer per auto van de persoon met beperkingen door particulieren, niet zijnde de persoon met beperkingen zelf;
Verzorgende die voor het eigen kind, aangehuwde kind of pleegkind kinderbijslag op
grond van de Algemene Kinderbijslag wet ontvangt;
Het aantal kilometers per kalenderjaar dat de aanvrager met de tegemoetkoming kan reizen en waarop de berekening van de hoogte van de vervoersvoorzieningen zoveel mogelijk is afgestemd;
Een echtgeno(o)t(e) zoals bedoeld in artikel 1, tweede en derde lid, van de Wet;
Degene voor wie een voorziening is of wordt aangevraagd, hetzij door
Hoofdstuk 3 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget
Toekenning persoonsgebonden budget
Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting vindt plaats op verzoek van de aanvrager, nadat deze uitdrukkelijk is geïnformeerd over de voor- en nadelen hiervan.
Het persoonsgebonden budget kan indien nodig worden aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten. Onder instandhoudingskosten worden verstaan: de kosten die noodzakelijk zijn om de verstrekte voorziening in stand te houden, in het bijzonder de kosten van onderhoud en reparatie en, voor zover noodzakelijk, de verzekeringskosten.
Weigering persoonsgebonden budget
Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget.
Controle persoonsgebonden budget
Bij verstrekkingen van een woonvoorziening vanaf € 20.000,00 en voor hulp bij het huishouden vanaf € 7.500,00 zoals genoemd artikel 4.1, eerste en tweede lid, van dit Besluit, zal de controle voor 100% plaatsvinden. De controle vindt plaats na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van elk kalenderjaar.
De verantwoording over het persoonsgebonden budget vindt plaats over het totaal van het toegekende bedrag, inclusief de betaalde eigen bijdrage. 5. Voor een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden geldt, dat over 1,5% van het bedrag, met een minimum van € 250,00 en tot een maximum van € 1.250,00 per jaar, geen verantwoording hoeft te worden afgelegd.
Hoofdstuk 3a Bijzondere regels over de eigen bijdrage
(beperkte actieradius) € 45,50 per periode van 4 weken;
d.Een scootermobiel voor gebruik in de woonomgeving
(grotere actieradius) € 54,00 per periode van 4 weken;
In afwijking van het eerste lid vindt op aanvraag van de persoon aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend een voorlopige vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen plaats, indien redelijkerwijs te verwachten is dat het inkomen in het lopende jaar ten minste € 1.816,00 lager zal zijn dan het inkomen, bedoeld in het eerste lid.
Indien het derde lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar definitieve vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen over dat jaar plaats. Indien daarbij blijkt dat het bijdrageplichtig inkomen minder dan € 1.816,00 lager is geweest dan het inkomen, bedoeld in het eerste lid, vindt definitieve vaststelling plaats in overeenstemming met het eerste lid.
Wijziging burgerlijke staat of leeftijd
Voor de toepassing van de artikelen 3.6 van de Verordening en artikel 3.5 van dit besluit wordt een wijziging in de burgerlijke staat van de ongehuwde persoon of gehuwde personen en het bereiken van een van belang zijnde leeftijd van een van deze personen in aanmerking genomen met ingang van de datum waarop die wijziging plaatsvindt.
Niet opleggen van de eigen bijdrage
De eigen bijdrage wordt niet opgelegd voor zover:
binnen een jaar nadat de aanbieder van de maatschappelijke ondersteuning de naam, het adres en de woonplaats alsmede de omvang van de maatschappelijke ondersteuning heeft aangeleverd bij de op grond van artikel 16 van de Wet aangewezen rechtspersoon, deze rechtspersoon de naam, het adres en de woonplaats niet heeft teruggevonden in de gemeentelijke basisadministratie.
Hoofdstuk 4 Hulp bij het huishouden
Categorieën van hulp bij het huishouden
Hulp bij het huishouden kan door het College worden verstrekt op grond van de volgende
categorieën: a. Categorie A: Op de woning gerichte huishoudelijke werkzaamheden, indien noodzakelijk
aangevuld met werkzaamheden gericht op de persoonlijke eigendommen.
b.Categorie B: Categorie A, aangevuld met organisatie van de huishouding in verband met
chronische ziekte of beperking, indien noodzakelijk ook aangevuld met het verzorgen en
opvangen van jonge kinderen en eventueel aangevuld met activiteiten bij een
Hoogte van persoonsgebonden budget en financiële tegemoetkoming
Het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen bedraagt ten hoogste de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.
Het in artikel 5.9, tweede lid, van de Verordening genoemde afschrijvingsschema voor terugbetaling luidt als volgt:
Bij verkoop in het eerste jaar: 100% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;
bij verkoop in het tweede jaar: 85% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;
bij verkoop in het derde jaar: 70% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;
bij verkoop in het vierde jaar: 55% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;
bij verkoop in het vijfde jaar: 40% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;
bij verkoop in het zesde jaar: 25% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten;
bij verkoop in het zevende jaar: 10% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten.
1. Het bedrag van de verhuiskostenvergoeding als bedoeld in artikel 5.3, sub a, van de Verordening bedraagt € 1.950,00.
Vergoeding bij ‘ontruiming’ aangepaste woonruimte
Het college kan vergoeding in de verhuis- en inrichtingskosten van maximaal € 4.000,00 verstrekken aan een persoon die ten behoeve van een persoon met functiebeperkingen een aangepaste woonruimte ontruimt.
Vergoeding van woonruimteaanpassing
Een vergoeding in de kosten van woonruimteaanpassing als bedoeld in artikel 5.3, sub b, van de Verordening wordt slechts verstrekt indien de aanpassing leidt tot opheffing of aanzienlijke vermindering van ergonomische belemmeringen die de aanvrager bij het normale gebruik van de woning ondervindt en
Nadere voorwaarden bij woonruimteaanpassing
spoedeisende medische omstandigheden daartoe aanleiding geven.
Een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonwagen wordt slechts verstrekt indien:
de hoofdbewoner van de woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Huisvestingswet.
Een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonschip wordt slechts verstrekt indien:
Een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een binnenschip wordt slechts verstrekt indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit, van een binnenschip, dat:
Kosten van onderhoud, keuring en reparatie 1. Voor het verstrekken van een financiële tegemoetkoming in verband met onderhoud, keuring en reparatie, als bedoeld in artikel 5.3, sub e1, van de Verordening geldt dat alleen de werkelijk gemaakte kosten, tot een maximum van de in het tweede en derde lid vermelde bedragen, van onderhoud, keuring en reparatie van de volgende onderdelen voor een vergoeding in aanmerking komen:
woningen wordt bepaald aan de hand van onderstaande tabel:
De in deze tabel genoemde maximale bijdragen zijn één maal per jaar declarabel. De bijdrage voor de woonhuislift is voor twee maal onderhoud per jaar.
De maximale toeslagen op de bovenvermelde tarieven betreffende onderhoud zijn:
50% voor installaties geplaatst buiten de woning;
50% voor installaties die meer dan één verdieping overbruggen;
50% voor installaties, uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijdbeveiliging respectievelijk elektrisch wegklapbare raildelen.
3.De maximale vergoeding voor kosten van afzonderlijke keuring van diverse soorten liften in woningen wordt bepaald aan de hand van onderstaande tabel:
Kosten in verband met tijdelijke huisvesting
Een financiële tegemoetkoming in de noodzakelijk geachte kosten van tijdelijke huisvesting die door de aanvrager worden gemaakt in verband met het aanpassen van zijn huidige woonruimte of de door de aanvrager nog te betrekken woonruimte kan alleen worden verstrekt voor de periode dat de woonruimte ten gevolge van het verrichten van de woonruimteaanpassing niet bewoond kan worden en de aanvrager dubbele woonlasten heeft.
Kosten in verband met huurderving
1. Een financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving als bedoeld in artikel 5.3, sub e3, van de Verordening, kan worden verstrekt, indien ten gevolge van de huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte sprake is van verlies van huurinkomsten. 2. De termijn gedurende welke een financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt, bedraagt ten hoogste zes maanden.
3.De hoogte van de financiële tegemoetkoming is gelijk aan de noodzakelijk te maken huurkosten met een maximum gelijk aan de restwaarde van de aangebrachte woonvoorzieningen.
Het verwijderen van woonvoorzieningen
Een financiële tegemoetkoming in de kosten van verwijdering van een woonruimteaanpassing als bedoeld in artikel 5.3, sub e4, van de Verordening, kan worden verstrekt, indien de woonruimte in de huidige staat niet opnieuw verhuurbaar is.
Een aanvrager kan voor een uitraasruimte, als bedoeld in artikel 5.3, sub f, van de Verordening in aanmerking worden gebracht indien sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin aanvrager tot rust kan komen.
Het college verstaat onder een algemene voorziening, waaronder een collectieve vervoersvoorziening, zoals bedoeld in artikel 6.1, sub a, van de Verordening: het gebruik van een gemaximeerd aantal zones met het collectief vraagafhankelijk vervoer regio Leiden (CVV) tegen regulier strippentarief 65+ en 65-, met daarbij een vrij besteedbaar bedrag dat voor vervoer als genoemd in dit Besluit onder artikel 6.3, eerste lid, sub a tot en met f, en voor het collectief vraagafhankelijk vervoer regio Leiden kan worden aangewend.
Het college verstaat onder een vervoersvoorziening in natura zoals bedoel in artikel 6.1, sub b, van de Verordening: een al dan niet aangepaste voorziening in de vorm van:
Vervoersvoorziening als persoonsgebonden budget
Het college verstaat onder een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening zoals bedoel in artikel 6.1, sub c en sub d, van de Verordening;
Inkomensdefinitie en – grens (algemeen gebruikelijke) vervoersvoorzieningen
Voor de toepassing van artikel 6.4 van de Verordening wordt onder inkomen verstaan het bruto inkomen van de aanvrager van 18 jaar of ouder en, indien van toepassing, dat van diens echtgeno(o)t(e) dan wel het (gezamenlijk) bruto inkomen van de ouder(s) of pleegouder(s) van de aanvrager jonger 18 jaar na aftrek van:
de daarover verschuldigde loonbelasting of inkomstenbelasting; b. de daarover verschuldigde premies volksverzekeringen, premies werknemers-
verzekeringen dan wel een inhouding die met één of meer van deze premies
overeenkomt alsmede de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van de
Zorgverzekeringswet; c. ten laste van de belanghebbende komende verplichte bijdragen ingevolge een
pensioenregeling en daarmee vergelijkbare regelingen; d. andere ten laste komende verplichte inhoudingen.
Voor de toepassing van artikel 6.4 van de Verordening worden de volgende inkomensgrenzen gehanteerd: a. voor aanvragers jonger dan 65 jaar wordt de inkomensgrens gesteld op de op 1 januari van het betreffende kalenderjaar geldende bijstandsnorm voor gehuwden, inclusief vakantiegeldreservering, als bedoeld in artikel 21 van de Wet werk en bijstand; b. voor aanvragers van 65 jaar of ouder wordt de inkomensgrens gesteld op de op 1 januari van het betreffende kalenderjaar geldende bijstandsnorm voor gehuwden, inclusief vakantiegeldreservering, als bedoeld in artikel 22 van de Wet werk en bijstand; c. voor aanvragers die permanent in een instelling verblijven wordt de inkomensgrens gesteld op de op 1 januari van het betreffende kalenderjaar geldende bijstandsnorm voor gehuwden, inclusief vakantiegeldreservering, als bedoeld in artikel 23 van de Wet werk en bijstand.
Het recht op een vervoervoorziening
1.Het college houdt bij de verstrekking van een vervoervoorziening rekening met de
2.De aanvrager kan slechts voor een (aanpassing van een) auto als verstrekking in natura
of als persoonsgebonden budget in aanmerking komen, indien geen van de overige in
artikelen 6.1, 6.2 en 6.3 genoemde voorzieningen als adequaat kan worden aangemerkt.
3.De aanvrager die in het bezit is van een eigen auto kan door af te zien van een aanspraak
op de in artikel 6.1 genoemde voorziening kiezen voor een voorziening als genoemd in artikel
komen als hij over een adequate stalling beschikt. De kosten van deze stalling moeten in redelijke verhouding staan tot de huur- of aanschafkosten alsook tot de verwachte gebruiksduur van de betreffende voorziening.
Bepalingen ten aanzien van de verstrekking
Verordening, kan voor een bepaalde tijd worden gegeven.
De vergoeding in de kosten van vervoer, als genoemd in dit Besluit onder artikel 6.1 en artikel 6.3, eerste lid, wordt gesteld op 50% van het maximumbedrag voor deze voorziening indien er tevens een verplaatsingsmiddel als genoemd in artikel 6.3, tweede lid, sub c, of artikel 6.2, sub a, b of d, of een financiële tegemoetkoming in de kosten hiervoor, wordt of is toegekend.
vervoer en tenminste één van hen geen gebruik kan maken van het CVV, wordt aan elk van
hen 50% van het maximumbedrag voor een voorziening in de kosten van vervoer, als
genoemd in dit Besluit onder artikel 6.3, eerste lid, toegekend als het vervoerspatroon samenvalt en 75% indien dit niet of niet geheel het geval is.
6.Voor zover echtgenoten beiden geen gebruik kunnen maken van het reguliere openbaar
vervoer maar wel van het CVV, wordt aan elk van hen toegekend:
dan wordt deze voor de toepassing van artikel 6.1 en artikel 6.3, eerste lid, aangemerkt als
a) voor gebruik van het CVV 384 zones
(uit te betalen aan de exploitant van het CVV)
b) voor vervoer vrij besteedbaar € 282,00
3.De persoonsgebonden budgetten voor vervoervoorzieningen, als genoemd in artikel 6.3, bedragen op jaarbasis maximaal:
a) voor vervoer per taxi € 1.830,00
(2.000 kilometer, eigen € 0,16 per kilometer)
b) voor vervoer per eigen auto of vervoer door derden € 564,00
c) voor een combinatie van a en b:
voor de taxi (1.000 kilometer) € 915,00
plus voor de auto (1.000 kilometer) € 282,00
d) voor een rolstoeltaxi € 2.790,00
(2.000 kilometer, eigen bijdrage € 0,16 per kilometer)
e) voor een voor rolstoelgebruik aangepast vervoermiddel € 564,00
f) voor een combinatie van d en e:
voor de rolstoeltaxi (1.000 kilometer) € 1.395,00
plus voor rolstoelgebruik aangepast vervoermiddel (1.000 kilometer) € 282,00
g) voor een bruikleenauto/buitenwagen met verbrandingsmotor € 222,00
6. De hoogte van de gemaximeerde tegemoetkoming als bedoeld in het tweede en derde lid kan naar boven en naar beneden worden vastgesteld indien de individuele vervoersbehoefte daartoe aanleiding geeft.
7. De hoogte van de gemaximeerde tegemoetkoming als bedoeld in artikel 6.1.en artikel 6.3,
eerste lid, wordt voor aanvragers tot 16 jaar gesteld op een percentage van de in het tweede en derde lid van dit artikel genoemde bedragen, namelijk: a. 0% voor aanvragers tot 4 jaar; b. 25% voor aanvragers van 4 tot 6 jaar; c. 50% voor aanvragers van 6 tot 12 jaar; en d. 75% voor aanvragers van 12 tot 16 jaar.
8. De vergoeding voor de gehandicaptenparkeerkaart of -plaats is gelijk aan de kosten die hiervoor door het college bij de aanvrager in rekening worden gebracht.
Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen zoals bedoeld in artikel 6.3, derde lid, sub b, c en d, wordt vastgesteld op basis van de prijs van de goedkoopste adequate voorziening in natura, waarin verrekend onderhoud en reparatie, zoals die door het college aan de leverancier wordt betaald.
Persoonsgebonden budget voor gekochte scootermobielen
Het persoonsgebonden budget voor een gekochte scootermobiel omvat twee bestanddelen: een eenmalige vergoeding voor de aanschaf inclusief standaard fabrieksopties (A) en een jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering (B). Het persoonsgebonden budget bedraagt, rekening houdend met de kosten voor verzekering en onderhoud voor de gehele gebruiksperiode, als bedoeld in het derde lid, ten hoogste: a.. voor een scootermobiel voor gebruik in de woonomgeving (8 km/uur): € 2.800,00 (A) + € 1.100,00 (B) = € 3.900,00; b. voor een scootermobiel voor gebruik in de woonomgeving (10 km/uur): € 3.100,00 (A) + € 1.250,00 (B) = € 4.350,00; c. voor een scootermobiel voor buiten en intensief gebruik (15 km/uur): € 4.725,00 (A) + € 1.750,00 (B) = € 6.475,00.
De jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van een scootermobiel wordt voor de eerste keer verstrekt in het jaar volgend op het jaar van aanschaf. In het jaar van aanschaf wordt een voorschot van € 50,00 verstrekt op de tegemoetkoming voor kosten van verzekering.
Persoonsgebonden budget voor gehuurde scootermobielen
Indien de aanvrager een scootermobiel huurt waarbij onderhoud, reparatie en verzekering zijn inbegrepen, komt hij in aanmerking voor ten hoogste een persoonsgebonden budget van: a.. € 3.900,00 indien het betreft een scootermobiel voor gebruik in de woonomgeving (8 km/uur): b. € 4.350,00 indien het betreft een scootermobiel voor gebruik in de woonomgeving (10 km/uur); c. € 6.475,00 indien het betreft een scootermobiel voor buiten en intensief gebruik (15 km/uur).
Hoofdstuk 7 Overige manieren van verplaatsen
Persoonsgebonden budget voor gekochte rolstoelen
1.Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel omvat twee bestanddelen: een eenmalige vergoeding voor de aanschaf inclusief standaard fabrieksopties (A) en een jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en eventueel verzekering (B). Het persoonsgebonden budget bedraagt, rekening houdend met de kosten voor verzekering en onderhoud voor de gehele gebruiksperiode, als bedoeld in het derde lid, ten hoogste:
De jaarlijkse tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van een rolstoel wordt voor de eerste keer verstrekt in het jaar volgend op het jaar van aanschaf. Voor elektrische rolstoelen wordt in het jaar van aanschaf een voorschot van € 50,00 verstrekt op de tegemoetkoming voor kosten van verzekering.
11 Indien degene aan wie een persoonsgebonden budget voor een rolstoel is toegekend, binnen 6 jaar verhuist, wordt het bedrag van de restwaarde van de eerder verstrekte rolstoel gevorderd, tenzij het college van de nieuwe woonplaats de verstrekking overneemt.
Persoonsgebonden budget voor gehuurde rolstoelen
primair buiten, maar ook binnenshuis: € 10.625.
Een sportrolstoel zoals bedoeld in artikel 7.1, sub d, van de Verordening wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget. Het persoonsgebonden budget bedraagt € 2.450,00 welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.
Toelichting op het besluit voorzieningen MO 2011
Naast de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is er een Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning. Hierin zijn bij elkaar gebracht alle bedragen, die op basis van de verordening moeten worden vastgesteld, evenals de nadere regels waarnaar in de verordening al wordt vooruitgewezen.
Door het opnemen van alle bedragen in een Besluit is het niet nodig om bij wijziging van de bedragen, bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling daarvan plaatsvindt, de verordening te wijzigen. Een aanpassing van de betreffende bepalingen in het Besluit kan aanzienlijk sneller plaatsvinden via een collegebesluit.
Op grond van een rechterlijke uitspraak is de bepaling van de omvang van de eigen bijdrage sinds 2009 opgenomen in de Verordening maatschappelijke ondersteuning, in plaats van in dit besluit.
Een omvattend onderwerp dat in het Besluit aan de orde komt is het persoonsgebonden budget. Van alle soorten voorzieningen waarvoor een persoonsgebonden budget mogelijk is wordt in het Besluit aangegeven hoe het bedrag daarvan wordt vastgesteld.
Begripsbepalingen Algemeen Hoewel het VNG-model geen begripsbepalingen biedt is het dienstig geacht om van een aantal begrippen toch een omschrijving op te nemen. De meeste hiervan zijn afkomstig uit de begripsbepalingen van de Verordening voorzieningen gehandicapten 2006.
Artikel 1.1, sub b De Wet (artikel 1, eerste lid, sub h) geeft als omschrijving van ‘hulp bij het huishouden’: “het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort”.
Artikel 1.1, sub d De toepassing van een ‘uitraasruimte’ staat beschreven in artikel 5.7, derde lid, van de Verordening.
Hoewel hier wordt gesproken van ‘verplaatsing binnen de woonruimte, dan wel voor verplaatsing in en rondom de woning’, laat dit onverlet dat de rolstoel ook in de wijde omgeving kan worden gebruikt.
Onder ‘een aanpassing aan de rolstoel’ vallen ook de handbike, beensteunen, etc.
De handbike is dus geen aparte voorziening, maar een aanpassing aan een rolstoel. Hij kan worden verstrekt als er een duidelijke behoefte is voor sportbeoefening (m.n. bij georganiseerde sportbeoefening), dan wel op grond van een medische noodzaak.
Artikel 1.1, sub t Ook in het Besluit wordt het begrip “aanvrager” omschreven. Het begrip staat weliswaar al in de Verordening omschreven, maar het is toch wenselijk geacht om dit nog eens te herhalen in het Besluit.
Artikel 2.1, eerste lid Deze bepaling sluit aan bij de omschrijving van het begrip ‘aanvrager’ in artikel 1.1, sub u, van de Verordening. Artikel 2.3, algemeen In dit hoofdstuk is geen bepaling opgenomen over een termijn voor het beschikken op een aanvraag. De algemene wettelijke termijn (Algemene wet bestuursrecht) bedraagt acht weken. Het verder preciseren van een termijn is niet zinvol, omdat de behandelingsduur van veel aanvragen mede afhankelijk is van een aantal door de gemeente niet te beïnvloeden factoren. Dat is met name het geval wanneer aan het CIZ om advies moet worden gevraagd. Wel zal de aanvrager, indien de aanvraag meer tijd vergt dan gebruikelijk, hiervan op de hoogte worden gesteld. Artikel 2.3, zesde lid Het motiveringsbeginsel van de beschikking wordt hier ten overvloede opgenomen, voor de duidelijkheid.
Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget
Artikel 3.1, eerste lid De strekking van deze bepaling is dat aan de aanvrager zal worden gevraagd om bij hulp bij het huishouden een expliciete keuze te maken tussen een verstrekking in natura of een verstrekking in de vorm van persoonsgebonden budget, waaronder een vergoeding voor het inhuren van een alfahulp. De recente wetswijziging schrijft voor dat in het geval van een persoonsgebonden budget voor een alfahulp er sprake moet zijn van “geïnformeerde toestemming” van de aanvrager.
Artikel 3.1, tweede lid Deze bepaling is een uitwerking van artikel 3.4, eerste lid, sub b, van de Verordening. Het begrip “goedkoopst adequaat” moet worden begrepen als volgt: eerst wordt onderzocht welke oplossingen adequaat zijn en vervolgens wordt van deze de goedkoopste gekozen.
In de toelichting van de verordening is al aangegeven dat bij het bepalen van de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt gekregen naar de te verstrekken goedkoopst adequate voorziening in de natura (beter gezegd de compensatie die via die voorziening wordt geboden). De gewijzigde wet spreekt van een “vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget” (artikel 6 van de wet). Dit dient gelezen te worden als dat het persoonsgebonden budget toereikend dient te zijn om tot een met natura vergelijkbare compensatie van de beperking te komen. Als referentiepunt voor de budgetbepaling is het resultaat (het compenseren van de beperking via een pgb door de burger) belangrijker dan het bedrag dat de gemeente kwijt is in natura. Artikel 3.2 Deze bepaling is een uitwerking van artikel 3.1, eerste lid, van de Verordening.
Het gaat hierbij om concrete aanwijzingen die leiden tot een ernstig vermoeden van onvermogen in het omgaan van betrokkene met een persoonsgebonden budget. Niet alleen de fysieke en mentale vermogens van de aanvrager zijn van belang, maar ook de omstandigheid of een andere persoon deze taak voor hem waarneemt of kan overnemen. Hierbij moet worden gedacht aan een wettelijke vertegenwoordiger (mentor of bewindvoerder) of een betrouwbare zaakwaarnemer. Artikel 3.3, tweede lid De controle vindt dus plaats na afloop van de periode die met de verstrekking is gemoeid. Beslaat deze periode meerdere kalenderjaren, dan vindt een jaarlijkse controle plaats.
Artikel 3.3, vierde lid De verantwoording van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming betreft het hele budget inclusief de eigen betaling en exclusief het deel dat hieronder in het 5e lid is beschreven.
Artikel 3.3, vijfde lid Deze bepaling omschrijft welke gedeelte van het persoonsgebonden budget als ‘vrij besteedbaar’ kan worden beschouwd. Ook in de informatie bij de individuele beschikking zal hierop worden gewezen.
Bijzondere regels over de eigen bijdrage
Hier wordt geregeld dat de maximale periode waarover een eigen bijdrage kan worden gevraagd maximaal 3 kalenderjaren is. De eigen bijdrage wordt per periode van 4 weken geheven.
Volgens de Wet maatschappelijke ondersteuning mag de eigen bijdrage nooit meer bedragen dan de kostprijs van de voorziening. In dit artikel worden de kostprijzen vastgesteld. De bedoeling is dat de hoogte van de kostprijs voor hulp bij het huishouden gelijk aan de minimale tarieven die verwacht worden als uitkomst van het Dynamische Selectiemodel bij hulp in natura. Het bedrag voor scootmobielen is afgeleid van het huurbedrag dat de gemeente gemiddeld maandelijks betaalt voor het betreffende model aan de drie gecontracteerde leveranciers.
Artikel 3.5 Het hier gehanteerde inkomensbegrip is eveneens afkomstig uit de Algemene maatregel van bestuur en sluit aan bij de bestaande praktijk met betrekking tot het verstrekken van hulp bij het huishouden (huishoudelijke verzorging).
Artikelen 3.6 en 3.7 Ook deze artikelen zijn overgenomen uit de Algemene maatregel van bestuur.
Algemeen De vraag ligt voor de hand of er geen anti-cumulatiebepaling gewenst is om stapeling van eigen bijdragen, denk bijv. aan ziektekosten, kosten van aangepast schoeisel en overige AWBZ-regelingen, tegen te gaan. De Wmo is echter preferent ten opzichte van andere regelgeving, zodat een dergelijke bepaling met betrekking tot eigen bijdragen niet nodig is. In de toelichting bij de Algemene maatregel van bestuur is hierover het volgende opgemerkt: “Anders dan bij de Wvg gaat de Wmo-bijdrage thans voor op de AWBZ. Dit betekent dat burgers die voor een bepaalde Wmo-voorziening reeds een eigen bijdrage betalen, maar daarvoor het maximum nog niet hebben bereikt, voor de AWBZ slechts een eigen bijdrage betalen tot dat voor hen geldende maximum. Dit geldt ook voor de eigen bijdrage die in mindering wordt gebracht op het persoonsgebonden budget op grond van de AWBZ.” Door deze bepaling is ook het totaal van de eigen bijdrage die de gemeente zelf kan vragen aan aanvragers die verschillende voorzieningen tegelijk hebben, aan grenzen gebonden.
In het kader van de aanbesteding 2009 zijn de oorspronkelijke 4 categorieën naar zwaarte van hulp bij het huishouden vervangen door twee categorieën. Het besluit is daarop vorig jaar al aangepast.
Het onderscheid in categorieën heeft implicaties voor de vraag welke hulpverlener zal worden ingezet. De situatie waarin het hulp vragende huishouden verkeert, inclusief de regie en het regelvermogen van de aanvrager, en het ‘profiel’ van de hulpverlenende persoon moeten op elkaar aansluiten.
Tot ‘op de woning gerichte huishoudelijke werkzaamheden’ behoren de grovere werkzaamheden als stof afnemen, afwassen, opruimen, ramen zemen en het schoonmaken van het sanitair.
Onder ‘huishoudelijke werkzaamheden gericht op persoonlijke eigendommen’ vallen werkzaamheden die zich meer richten op persoonlijke eigendommen en lijfgoed. Denk hierbij aan taken als was of kleding opbergen, bed opmaken en het verzorgen van planten en huisdieren. Ook het incidenteel opwarmen van een maaltijd in de magnetron en het klaarzetten van de broodmaaltijd kan hieronder worden gerekend.
Voorbeelden van ‘activiteiten behorende bij de organisatie van het huishouden’ zijn het helpen bij het voorbereiden van de maaltijd, dagelijkse opvoedingsactiviteiten en administratieve werkzaamheden zoals het plannen en beheren van middelen met betrekking tot het huishouden.
Bij ‘activiteiten behorende bij een situatie van een ontregelde huishouding’ moet worden gedacht aan zaken als het instrueren over het omgaan met hulpmiddelen, textielverzorging, omgaan met het huishoudenbudget of begeleiding bij opvoeding.
Het koken in de zin van het volledig bereiden van een volwaardige maaltijd behoort slechts in tijdelijke noodsituaties tot de voorziening ‘hulp bij het huishouden’, omdat hiervoor voorliggende voorzieningen (Tafeltje Dek Je, kant-en-klaarmaaltijden, etc.) bestaan. Dit moet worden onderscheiden van het simpel opwarmen van een maaltijd waarvan hierboven sprake is.
Vanwege de verandering van 4 categorieomschrijvingen naar het hanteren van 2 categorieën wordt de volgende overgangsbepaling gehanteerd: bij bestaande klanten (dat wil zeggen die op 1-1-2009 een geldige indicatie in een van de vier soorten hadden) duurt de oude indicatie met de afgegeven categorie voort totdat herindicatie noodzakelijk danwel aan de orde is. Nieuwe klanten (d.w.z. die na 1-1-2009 een indicatie krijgen) krijgen hun indicatie in categorie A of B.
Is ingevoegd om het gehanteerde dynamisch selectiemodel voor hulp bij het huishouden op hoofdlijnen in het Wmo-besluit op te nemen en te bepalen dat de cliënt voorafgaand aan de selectie de keuze moet maken voor een pgb en niet nadat de selectie en toewijzing heeft plaats gevonden. Dat laatste zou namelijk de gemeenten in de onwenselijk situatie brengen dat zij op cliëntniveau contractbreuk pleegt richting aanbieders.
De hier gehanteerde tarieven zijn getoetst aan de voorstellen van de landelijke belangenvereniging voor houders van een persoonsgebonden budget en landelijke bekende gemiddelden. Recente jurisprudentie laat zien dat gemeenten voor beoordeling of de hoogte van het pgb toereikend is, niet gebonden zijn aan de tarieven voor de hulp in natura met instellingen als referentie. Het is vooral belangrijk of met het versterkte bedrag de compensatie kan worden bereikt. De particuliere inkoopmarkt van hulp bij het huishouden (de “witte” werkster) kan/mag daarbij als referentiepunt worden genomen. In die zin zou een tarief van circa € 15,00 voor categorie A toereikend kunnen zijn. In 2009 is het persoonsgebonden budget voor categorie A op € 16,50 gezet. Dit tarief wordt niet verlaagd, maar wel bevroren op niveau van 2009.
Dit lid bepaalt dat bestaande cliënten tot aan de herindicatie via de van de AWBZ-afgeleide systematiek hun persoonsgebonden budget blijven ontvangen. De genoemde bedragen zijn in 2010 licht naar boven bijgesteld, zodat ze deelbaar zijn door 12 (maanden).
Algemeen De hier opgenomen bepalingen zijn een neerslag van de in Leiden vóór 1 januari 2007 bestaande praktijk. Dat betekent dat de relevante bepalingen uit hoofdstuk 2 van de Verordening voorzieningen gehandicapten 2006 en het bijbehorende Financieel besluit, voor zover niet reeds opgenomen in de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning in dit hoofdstuk een plaats hebben gevonden.
Hiermee wordt aangegeven, dat wordt uitgegaan van de daadwerkelijk gemaakte kosten, indien deze lager uitvallen dan die van de geaccepteerde offerte.
Artikel 5.3, eerste lid Het hier genoemde bedrag van € 1.950,00 is afgeleid van de vóór 1 januari 2007 bestaande ‘Wvg-praktijk’ en in 2010 periodiek geïndexeerd.
Artikel 5.4 Hetzelfde als bovenstaande geldt voor het hier genoemde bedrag van € 4.000,00.
De tekst van dit artikel is conform de regels van het landelijk Liftinstituut inzake het keuren en onderhouden van liften en met de Europese aanbesteding van de levering en het onderhoud van liften die in 2010 heeft plaatsgevonden en per 1 januari 2011 heeft geleid tot een nieuwe raamcontract met de bestaande leverancier.
Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel Algemeen De hier opgenomen bepalingen zijn een neerslag van de in Leiden vóór 1 januari 2007 bestaande praktijk. Dat betekent dat de relevante bepalingen uit hoofdstuk 3 van de Verordening voorzieningen gehandicapten 2006 en het bijbehorende Financieel besluit, voor zover niet al opgenomen in de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, in dit hoofdstuk zijn opgenomen. Artikel 6.7, tweede en derde lid De meeste bedragen zijn voor 2011 licht naar boven bijgesteld, zodat ze deelbaar zijn door 12 (maanden), zonder afrondingsproblemen.
De bedragen in het eerste lid zijn gerelateerd aan de huurprijzen van de goedkoopste adequate voorzieningen in natura. De opgenomen bedragen zijn daar waar nodig per 1 januari 2010 aangepast in verband met de uitkomst van de nieuwe Europese aanbesteding voor Wmo-hulpmiddelen.
De mogelijkheid om een scootermobiel aangeschaft via een pgb bij overlijden, verhuizing of niet adequaat zijn, terug te geven aan de gemeente is vanwege onuitvoerbaarheid per 2011 geschrapt. De tabel voor terugbetaling van de restwaarde in deze gevallen is aangepast.
Indien een scootermobielgebruiker verhuist naar een andere gemeente, neemt deze laatste gemeente in het algemeen het beheer/verantwoordelijkheid van de voorziening over. Dit artikel is toegevoegd voor het geval de ontvangende gemeente niet wil meewerken.
Hoofdstuk 7 Overige manieren van verplaatsen Algemeen De hier opgenomen bepalingen zijn een neerslag van de in Leiden vóór 1 januari 2007 bestaande praktijk. Dat betekent dat de relevante bepalingen uit hoofdstuk 4 van de Verordening voorzieningen gehandicapten 2006 en het bijbehorende Financieel besluit, voor zover niet al opgenomen in de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning , in dit hoofdstuk zijn opgenomen.
De bedragen in het eerste lid zijn gerelateerd aan de prijzen van de goedkoopste adequate voorzieningen in natura. De opgenomen bedragen zijn daar waar nodig per 1 januari 2010 aangepast in verband met de uitkomst van de nieuwe Europese aanbesteding voor Wmo-hulpmiddelen.
De mogelijkheid om een rolstoel aangeschaft via een pgb bij overlijden, verhuizing of niet adequaat zijn, terug te geven aan de gemeente is vanwege onuitvoerbaarheid per 2011 geschrapt. De tabel voor terugbetaling van de restwaarde in deze gevallen is aangepast.
Artikel 7.4 Het hier genoemde bedrag van € 2.450,00 is afgeleid van de vóór 1 januari 2007 bestaande ‘Wvg-praktijk’ en is in 2010 periodiek geïndexeerd.
Algemeen Deze artikelen zijn de voor regelgeving als deze gebruikelijke slotbepalingen.
Artikel 8.2, die bepaalt dat het College nadere (uitvoerings)regels kan stellen, bijvoorbeeld in het Handboek Voorzieningen Wmo, is nieuw ingevoegd.
Nota van wijzigingen besluit voorzieningen MO 2011
De bedragen in het bijgevoegd Wmo-besluit 2011 wijken op 1 punt af van het Wmo-besluit 2010, namelijk de bedragen zoals opgenomen in artikel 6.7.2 en 6.7.3.
NB: In het Wmo-besluit zijn meer bedragen opgenomen. Indien een bedrag niet is opgenomen in de bovenstaande tabel, blijft deze in 2011 ongewijzigd.
Verder wijkt het bijgevoegd Wmo-besluit 2011 inhoudelijk gezien op 1 punt af van het Wmo-besluit 2010. Het betreft het teruggeven of terugbetalen van een rolstoel of een scootermobiel die via een persoonsgebonden budget is aangeschaft. In de huidige regel in de artikelen 6.8 en 7.2 is geregeld dat de rechthebbende (of erfgenamen) het middel bij de gemeente mogen inleveren dan wel de restwaarde moeten vergoeden.
Ten aanzien van het eerste punt, inlevering bij de gemeente, is geconstateerd dat deze regel niet past bij de wijze waarop de gemeente Leiden bij natura haar middelen verstrekt, namelijk via een huurconstructie. De gemeente bezit dus in de regel geen mobiliteitsmiddelen en houdt dus ook geen depot aan waar niet in gebruikt zijnde middelen bewaard worden. Het zou erg onpraktisch en duur zijn deze wel aan te leggen voor een handvol PGB-houders die hun middel zouden willen leveren. Derhalve wordt voorgesteld deze regel te schrappen.
Bij het tweede onderdeel het vergoeden van de restwaarde is geconstateerd dat de tabel die de gemeenten hanteert voor de vaststellen van de restwaarde niet goed past bij rolstoelen en scootermobielen als de roerende goederen. Derhalve wordt voorgesteld de restwaardetabel als volgt aan te passen: