Organisatie | Zaanstad |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit Voorzieningen Maatschappelijke ondersteuning 2011 |
Citeertitel | Onbekend |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Verordening individuele voorzieningen gemeente zaanstad
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2011 | 01-01-2012 | Onbekend | 07-12-2010 Gem.blad 2010, 92 | z/2010/392591 |
Hoofdstuk 1. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget
Artikel 1. Regels rond verstrekking en verantwoording
Een persoonsgebonden budget kan alleen worden toegekend indien een individuele voorziening is geïndiceerd. Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager
Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:
De controle over de verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt plaats steekproefsgewijs waarbij de steekproef minimaal een omvang heeft van 25% van de verstrekte persoonsgebonden budgetten, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar.
Het deel van het toegekende Pgb-budget dat niet wordt besteed aan de geïndiceerde dienst of voorziening, wordt niet uitgekeerd, wordt verrekend of dient te worden terugbetaald aan de gemeente.
Hoofdstuk 2. Eigen bijdragen, eigen aandeel, besparingsbedrag en klanttarief collectief vervoer
Artikel 2. Omvang van de eigen bijdragen en het eigen aandeel bij hulp bij het huishouden
Het bedrag dat ongehuwde personen tussen 18 en 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 17,80 per vier weken, met dien verstande dat indien het inkomen meer bedraagt dan € 22.636 het bedrag van € 17,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 22.636;
Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt € 17,80 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 15.838 het bedrag van € 17,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 15.838;
Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen indien een van beiden ouder is dan 18 jaar en jonger is dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 25,40 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijk inkomen meer bedraagt dan € 27.902 het bedrag van € 25,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijk inkomen en € 27.902;
Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 25,40 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijk inkomen meer bedraagt dan € 22.100 het bedrag van € 25,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijk inkomen en € 22.100.
De maximale eigen bijdrage voor HBH 1 bedraagt € 18,50,-, voor HBH 2 € 23,50 per uur en voor HBH 3 € 25,50 per uur.
Als een voorziening mede een algemeen gebruikelijke voorziening inhoudt, wordt van de aanvrager een eigen inbreng gevraagd. Hierbij geldt dat de eigen inbreng voor een fiets, een fietsvoorziening of een scootmobiel boven 12 km/uur € 360,- bedraagt;
Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden
Artikel 5. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden.
Voor de vaststelling van de hoogte van het Pgb voor hulp bij het huishouden wordt een bedrag beschikbaar gesteld dat per uur bedraagt:
De bedragen tot 2 uur per week 2x per jaar als voorschot op rekening van de budgethouder worden overgemaakt. De bedragen vanaf 2 uur per week zullen 4 keer per jaar bij voorschot op rekening van de budgethouder worden overgemaakt.
Het Pgb-bedrag kan op rekening van een derde worden overgemaakt, als de geïndiceerde daar een machtiging voor heeft verleend tenzij er overwegende bezwaren zijn om het bedrag naar deze derde over te maken.
Elke individuele budgethouder hulp bij het huishouden kan gebruik maken van de dienstverlening van de Sociale verzekeringsbank (Svb).
Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen
De financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel of het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.
Het in artikel 21 van de van de verordening individuele voorzieningen genoemde afschrijvingsschema luidt als volgt: afschrijving in 10 jaar.
voor het eerste jaar 100 % van de meerwaarde,
voor het tweede jaar 90 % van de meerwaarde,
voor het derde jaar 80 % van de meerwaarde,
voor het 10e jaar 10% van de meerwaarde
Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 15 onder a van de verordening individuele voorzieningen bedraagt:
De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor woningsanering bedraagt, wanneer het gaat om het vervangen van zachte door harde vloerbedekking, maximaal € 50,00 per strekkende meter.
Voor woningsanering gelden de volgende afschrijvingstermijnen:
is een artikel nieuwer dan 2 jaar: 100% vergoeding
is een artikel 2-4 jaar oud: 75% vergoeding
is een artikel 4-6 jaar oud: 50% vergoeding
is een artikel 6-8 jaar oud; 25% van de werkelijk gemaakte kosten
is een artikel 8 jaar of ouder: geen vergoeding.
De noodzakelijke kosten voor onderhoud en reparatie van trapliften, plafondliften, elektrische deuropeners, was-föhninstallaties en elektrische verstellingen van keukens of wastafels wordt volledig vergoed aan de eigenaar van de woning. De bedragen hiervoor zijn opgenomen in bijlage 1.
Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken als genoemd in artikel 19 lid 2 tot en met 5 van de verordening individuele voorzieningen bedraagt € 5.000,-.
Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde gelijkwaardig aan de in de betreffende situatie te verstrekken voorziening in natura, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, gebaseerd op het bedrag voor onderhoud en reparatie dat de gemeente betaalt voor een dergelijke voorziening die in natura wordt verstrekt.
De inkomensgrens waarboven een auto, met een auto vergelijkbare voorzieningen (inclusief de financiële tegemoetkomingen zoals benoemd in artikel 9) en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen, zoals genoemd in artikel 25 van de verordening Individuele voorzieningen, bedraagt 120% van het verzamelinkomen op het relevante sociaal minimum, zoals deze zijn genoemd in art 2.
De vergoeding van de aanpassing aan de eigen auto bedraagt de volledige kostprijs.
De vergoeding van de aanpassing van de eigen auto bedraagt maximaal € 1.250,- indien de aanvrager geïndiceerd is voor het collectief systeem van aanvullend vervoer maar niet in aanmerking wil komen voor de collectieve voorziening. Deze autoaanpassing kan alleen verstrekt worden in plaats van het collectief vervoer als deze voor een periode van minimaal 5 jaar adequaat geacht wordt.
Indien op grond van lid 2 een autoaanpassing wordt toegekend kan in aanvulling daarop geen financiële tegemoetkoming in de kosten van gebruik eigen auto of (rolstoel)taxi worden verstrekt.
Het bedrag genoemd in lid 2 is een gemaximeerde vergoeding en wordt niet vaker dan eens per vijf jaar verstrekt. Het geldt tevens als bijdrage voor het onderhoud en reparatie van de autoaanpassing.
Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning
Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld als tegenwaarde gelijkwaardig aan de inde betreffende situatie te verstrekken voorziening in natura, verhoogd met het bedrag voor onderhoud en reparatie dat de gemeente betaalt voor een dergelijke voorziening die in natura wordt verstrekt.
Een sportrolstoel of sporthulpmiddel wordt uitsluitend verstrekt als forfaitair bedrag. Het bedrag van deze tegemoetkoming bedraagt € 2.638,-, welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel of sporthulpmiddel voor een periode van drie jaar.
Hoofdstuk 7 Advisering en samenhangende afstemming
Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 30 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning indien van toepassing aandacht besteed aan:
de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;
de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren, ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek of psychosociaal probleem;
de woning en de woonomgeving van de aanvrager;
de psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;
de sociale omstandigheden van de aanvrager.
Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.
De in dit besluit geldende bedragen kunnen jaarlijks door burgemeester en wethouders aangepast worden conform de ontwikkelingen van de materiele consumptie index, die voor de gemeentelijke begroting wordt gehanteerd. Uitzondering hierop vormen de bedragen voor de eigenbijdragen zoals genoemd in de Algemene Maatregel van Bestuur, behorende bij de Wmo. Deze bedragen worden jaarlijks gewijzigd aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie.
In afwijking van het vorige lid wordt het tarief van de collectieve ritten aangepast aan de prijsontwikkeling overeenkomstig de OV-tarieven van de blauwe strippenkaart.
BIJLAGE 1: Maximale financiële tegemoetkoming van de kosten van onderhoud en keuring van woonvoorzieningen
De genoemde bedragen gelden voor zover niet geregeld in een contract met een leverancier.
Alleen de werkelijk gemaakte kosten van de onder a t/m i genoemde onderdelen, komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming, tot een maximum van het, voor die onderdelen, vastgestelde bedrag.
Mechanische inrichting voor het verstellen van keukenblok of wastafel
Open- en sluitingsmechanisme voor deuren
Toiletten voorzien van onderspoel- en föhn inrichting
De maximale vergoeding voor onderhoud en keuringen bedraagt excl. BTW
* de prijs van de startkeuring is bij de nieuwprijs inbegrepen
** balansliften worden niet meer gemaakt en er is derhalve geen startkeuring
Onderhoudskosten woonvoorzieningen
Er is een maximale toeslag van 50% op bovenvermelde bedragen als: de installatie buiten de woning is geplaatst, er meer dan 1 verdieping wordt overbrugd en als er elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijdbeveiliging respectievelijk wegklapbare raildelen.
Productgroep 1; Handbewogen rolstoelen
Subproductgroep 1.a. ; Duwwandelwagen incidenteel / kortdurend
Subproductgroep 1.b. ; Rolstoel permanentgebruik, vast frame
Subproductgroep 1.c. ; Hoepelrolstoel incidenteel /kortdurend gebruik
Subproductgroep 1.d. ; Hoepelrolstoel , vouwframe voor (semi) permanent gebruik
Subproductgroep 1.e. ; Hoepelrolstoel , actief gebruik
Subproductgroep 1.f. ; Vastframe hoepelrolstoel , actief gebruik
Productgroep 2; Elektrisch aangedreven rolstoelen
Subproductgroep 2.a.; Elektrische rolstoel voor gebruik binnenshuis en in directe woonomgeving
Subproductgroep 2.b.; Elektrische rolstoel voor gebruik binnenshuis en buitenshuis
Subproductgroep 3.a.; Scootmobiel; maximale snelheid 10 km per uur
Subproductgroep 3.b.; Scootmobiel; maximale snelheid 15 km per uur
Productgroep 4; Driewielfietsen
Subproductgroep 4.a.; Driewielfietsen voor volwassenen
Subproductgroep 4.b.; Driewielfietsen voor kinderen
Subproductgroep 4.b.; Elektrische driewielfietsen voor volwassenen
Productgroep 5; Elektrische tilliften
Subproductgroep 5.a.; Elektrische tilliften passief
Subproductgroep 5.b.; Elektrische tilliftenactief
Ropox actieve Sta op Lift 20050
Productgroep 6; Douche en toilethulpmiddelen
Subproductgroep 6.a.; Eenvoudige douche- en toilet hulpmiddelen
Guardian douche toiletstoel 10000
Subproductgroep 6.b.; Douche- en toilet hulpmiddelen, zelfbewegers
Subproductgroep 7.a.; Badliften met aandrijving door waterdruk
Subproductgroep 7.b.; Badliften met elektrische aandrijving
Toelichting Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Zaanstad 2011
De systematiek van de verordening individuele voorzieningen is dat steeds algemene voorzieningen, waaronder het collectief vervoer, het primaat hebben. Bij algemene voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk, waar tegenover staat dat de algemene voorziening een snel te realiseren oplossing biedt en bij algemene voorzieningen een eenvoudige en lichte toets plaatsvindt en geen eigen bijdrage wordt gevraagd.
Bij alle andere voorzieningen geldt dat een persoonsgebonden budget kan worden gevraagd waarbij dan de volgende bijzondere regels gelden:
Artikel 1. Regels rond verstrekking:
2 Het kan hierbij gaan, op individuele gronden beoordeeld, om mensen met een ernstige verslaving of wilsonbekwaamheid die geen zaakwaarnemer hebben, en mensen die schulden hebben waarbij een persoonsgebonden budget kan worden opgeëist door schuldeisers. Ook wanneer eerder is gebleken dat belanghebbende niet goed kan omgaan met een persoonsgebonden budget, wordt deze niet verstrekt.
Verder bestaat voor het collectief vervoer geen mogelijkheid voor een Pgb. Een nadere uitwerking van de overwegende bezwaren is opgenomen in “beleid en uitvoeringskader voor het persoonsgebonden budget in de Wmo”.
Wanneer een goedkopere (maar wel adequate) voorziening dan de geïndiceerde voorziening is aangeschaft door de budgethouder, bijvoorbeeld een occasion, wordt alleen het bestede bedrag vergoed. De termijn waarop de budgethouder geacht wordt van de voorziening gebruik te maken, kan worden aangepast indien de aangeschafte voorziening niet nieuw is.
In geval van hulp bij het huishouden worden alleen die uren vergoed die ook daadwerkelijk zijn gemaakt. Wanneer teveel voorschot is betaald, vindt verrekening plaats met de volgende voorschotperiode. Bij beëindiging van de indicatie dient het teveel betaalde bedrag aan de gemeente te worden terugbetaald. Indien er geen verrekening of terugbetaling plaatsvindt wordt het PGB teruggevorderd.
Artikel 2: omvang van de eigen bijdrage of het eigen aandeel bij hulp bij het huishouden
Hoofdstuk IV van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van de Algemene Maatregel van Bestuur wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Lid 2 van artikel 4.1. geeft aan dat de gemeenteraad kan bepalen dat de genoemde bedragen in gelijke mate gewijzigd worden. Wat onder “in gelijke mate” wordt begrepen, staat verwoord in de concept AMvB op pagina 21. Ook het percentage van 15% kan door de gemeenteraad naar beneden gewijzigd worden. In dit artikel worden de bedragen genoemd zoals die van toepassing zijn.
Voor de voormalige Wvg-voorzieningen wordt, nog geen eigen bijdrage geheven.
Er is gekozen voor het opleggen van een eigen bijdrage van 15% van het meerinkomen ten opzichte van het genoemde norminkomen. Onder dit norminkomen is deze eigen bijdrage maximaal € 231,40 per jaar (=13 perioden x € 17,80) voor een alleenstaande en € 330,20 (=13 perioden x € 25,40) voor gehuwde personen. De eigen bijdrage mag nooit meer bedragen dan de kostprijs van de verstrekte voorziening.
Van personen jonger dan 18 jaar mag wettelijk gezien geen eigen bijdrage gevraagd
De maximaal te heffen eigen bijdrage wordt gesteld op € 18,50 voor HBH 1, € 23,50 voor HBH 2 en € 25,50 voor HBH 3. Dit is wat de klant maximaal per uur zal betalen.
Wanneer een voorziening wordt verstrekt waarmee een algemeen gebruikelijke voorziening wordt vervangen of kan worden vervangen, zoals gebeurd bij verstrekking van een driewielfiets, een snellere scootmobiel (boven de 12 km/uur) of een ander soort fietsvoorziening, zal alleen verstrekking van de meerkosten aan de orde zijn. Dat betekent dat het algemeen gebruikelijke deel niet vergoed zal worden. Het algemeen gebruikelijke deel zal door de aanvrager zelf betaald moeten worden in de vorm van een eigen inbreng. Dit artikel bepaalt het bedrag van deze inbreng. Het bedrag voor een redelijk eenvoudige, kwalitatief goede fiets is door het college gesteld op € 360,-.
Voor een scootmobiel van boven de 12 km/uur geldt ook een besparingsbijdrage van € 360,-.
Artikel 4: klanttarief collectief vervoer
In artikel 4 worden de tarieven aangegeven die een cliënt dient te betalen bij gebruikmaking van het collectief vervoer.
Alleen in geval van eenmalige belangrijke gebeurtenissen in de privé-sfeer kan er gebruik gemaakt worden van een prioritaire rit. Dit zijn bijvoorbeeld inzegening huwelijk, begrafenis of examen.
Artikel 5: vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden
5.1 Dit artikel geeft aan hoe het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld. Er is voor gekozen om de indicatie voor Pgb hulp bij het huishouden in uren af te geven. In dit artikel worden de vergoedingen per uur gegeven.
De tarieven worden in 2011 niet verhoogd.
Omdat de bedragen tot 2 uur per week niet zo hoog zijn, zullen deze 2x per jaar bij voorschot worden betaald aan de budgethouder. Bij 2 uur of meer wordt 4x per jaar bij voorschot betaald aan de budgethouder. De verantwoording vindt plaats binnen 4 weken na het aflopen van de voorschotperiode
5.3 Met het ingaan van de Wmo in 2007 waren niet alle lokale aanbieders van hulp bij het huishouden gecontracteerd. Wel bestond er de situatie dat vanuit een verzorgingshuis huishoudelijke hulp werd verleend in de omliggende wijk/aanleunwoningen. Er is toen besloten om via een Pgb de hulp voort te zetten. Omdat het vaak om oude mensen ging voor wie het niet eenvoudig was om het budget te beheren en te verantwoorden, is de mogelijkheid geboden van een collectief Pgb. Inmiddels is er opnieuw aanbesteed en zijn er per 1 januari 2010 13 leveranciers, waaronder ook de lokale aanbieders. De mogelijkheid van een collectief pgb is niet meer nodig. Wel blijft de mogelijkheid voor de geïndiceerde om het budget op rekening van een derde over te maken, tenzij er overwegende bezwaren zijn om het budget aan een derde over te maken.Een nadere uitwerking van de overwegende bezwaren bij feitelijke betaling van het Pgb aan een derde is opgenomen in “beleid en uitvoeringskader voor het persoonsgebonden budget in de Wmo”.
In het geval van het overmaken van het Pgb op rekening van een derde zijn er drie opties:
Ad 1: Een bewindvoerder wordt door de rechter aangewezen en daarmee is duidelijk dat de bewindvoerder de administratie van de cliënt verzorgt. De bewindvoerder verzorgt dan ook het beheer en de verantwoording van het Pgb.
Ad 2: Zaakwaarneming vindt plaats zonder tussenkomst van de rechter maar de zaakwaarnemer heeft wel bevoegdheid om namens de cliënt te handelen. De zaakwaarnemer is een “neutraal” persoon. Dit betekent dat de zaakwaarnemer geen relatie met de levering van de hulp kan hebben en dus geen bemiddelingsbureau of zorgleverancier kan zijn.
Ad 3: een andere derde kan bijvoorbeeld een bemiddelingsbureau zijn of iemand die de klant helpt met het regelen en beheer van het budget. Er is een aantal randvoorwaarden die gelden voor deze situatie:
Vanaf 1 januari 2010 heeft de Gemeente Zaanstad met 13 leveranciers een overeenkomst voor hulp bij het huishouden, wat voldoende keuzevrijheid biedt voor de geïndiceerde. Als er twijfels zijn over de mogelijkheden van de klant om het budget goed te beheren en te verantwoorden, kan de klant gewezen worden op de mogelijkheden voor hulp in natura.
De gemeente gaat geen overeenkomst aan met Pgb-bemiddelingsbureaus.
5.4. Het Pgb-servicecentrum van de Sociale verzekeringsbank biedt ondersteuning aan budgethouders hulp bij het huishouden. Een individuele budgethouder kan zelf geen overeenkomst aangaan, dit kan alleen de gemeente. De Gemeente Zaanstad is een overeenkomst aangegaan. Een budgethouder kan ondersteuning krijgen informatievoorziening op arbeidsrechtelijk terrein, modelovereenkomsten en collectieve verzekeringen en voorzieningen, salarisadministratie bij werkgeverschap en loondoorbetaling bij ziekte en Arbo-dienstverlening.
Artikel 6, lid 1 regelt hoe de financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel of het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld.
Het gaat daarbij om het bedrag van de goedgekeurde offerte. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Te denken valt hierbij aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht.
Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen. Om welke kosten het zal kunnen gaan zal verder worden uitgewerkt in de Beleidsregels individuele voorzieningen.
Artikel 6, lid 2 geeft aan dat bij verkoop van een aangepaste woning binnen 10 jaar
een eventueel bedrag, dat het gevolg is van de meerwaarde van de woning door de aanpassing, aan het college moet worden terugbetaald.
Artikel 6, lid 3 en 5 tenslotte leggen vast welke bedragen verstrekt worden als het gaat om een verhuiskostenvergoeding, woningsanering en onderhoud en reparatie van woningaanpassingen.
Artikel 7 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld voor een individuele vervoersvoorziening. Hierbij zal het gaan om b.v. een driewielfiets of scootmobiel. Uitgegaan wordt, conform de verordening, van een gelijkwaardige voorziening. Als daar sprake van is, kan verhoging plaatsvinden met een bedrag dat noodzakelijk is voor onderhoud en reparatie. Voor voorzieningen die de gemeente in natura verstrekt, wordt aan de leverancier maandelijks een vast bedrag voor onderhoud en reparatie betaald. Eenzelfde bedrag zal verstrekt worden aan personen die de voorziening in de vorm van een Pgb wensen te ontvangen. Dit bedrag zal jaarlijks bij voorschot worden verstrekt aan de bugethouder als de budgethouder een onderhoudscontract kan overleggen.
Vaststelling van de hoogte van het Pgb zal geschieden op basis van het plan van eisen ten aanzien van de voorziening.
De afschrijvingstermijn van de voorziening bedraagt 7 jaar.
Artikel 8 legt vast vanaf welke grens de auto en vergelijkbare voorzieningen algemeen gebruikelijk wordt geacht. Deze grens werd in de Wvg uitgedrukt in termen afgeleid van het norminkomen. De Algemene Maatregel van Bestuur spreekt evenwel niet meer over het norminkomen maar hanteert 120% van het verzamelinkomen op het relevante sociaal minimum. De bedragen van het relevant sociaal minimum worden benoemd in artikel 2.
Artikel 9 legt een aantal bedragen vast voor autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding en de rolstoeltaxikostenvergoeding. In de Beleidsregels individuele voorzieningen wordt vastgelegd wat de voorwaarden voor verstrekking zijn.
Artikel 10 legt de bedragen vast voor een autoaanpassing. Deze bedragen zijn overgenomen uit het Besluit financiële tegemoetkoming voorzieningen gehandicapten.
11.1 Artikel 11 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld voor een rolstoel. Uitgegaan wordt, conform de verordening, van een gelijkwaardige voorziening. Als daar sprake van is, kan verhoging plaatsvinden met een bedrag dat noodzakelijk is voor onderhoud en reparatie. Voor rolstoelen die de gemeente in natura verstrekt, wordt aan de leverancier maandelijks een vast bedrag voor onderhoud en reparatie betaald. Eenzelfde bedrag zal verstrekt worden aan personen die de voorziening in de vorm van een Pgb wensen te ontvangen. Dit bedrag zal jaarlijks bij voorschot worden verstrekt aan de budgethouder als de budgethouder een onderhoudscontract kan overleggen.
Elke rolstoel die enige aanpassing behoeft, zal uitkomen op een ander bedrag. Daarom vindt vaststelling van het Pgb bij rolstoelen plaats per rolstoel op basis van het vastgestelde plan van eisen waaraan deze voorziening moet voldoen.
11.2 De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wvg of in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingswijze, zoals bij de Wvg, voortgezet, hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een forfaitair bedrag . Dit bedrag is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van 3 jaar. Na deze 3 jaar kan opnieuw een sportrolstoel worden aangevraagd. Met ingang van de nieuwe verordening individuele voorzieningen 2009 is het ook mogelijk een sporthulpmiddel aan te schaffen. Sportservice Noord Holland kan sporters ondersteunen en adviseren hierbij.
Artikel 30 van de verordening bepaalt dat in het Besluit bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen, besluit kan nemen.
In de verordening individuele voorzieningen heeft het college bepaald dat de bedragen in dit besluit jaarlijks aangepast kunnen worden conform de ontwikkeling van de materiele consumptie index. Deze index wordt ook voor de gemeentelijke begroting gehanteerd. De bedragen voor eigen bijdragen zoals die in de Algemene Maatregel van Bestuur zijn gesteld, dienen jaarlijks gewijzigd te worden aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie.