Organisatie | Limburg |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Omgevingsverordening Limburg |
Citeertitel | Omgevingsverordening Limburg |
Vastgesteld door | provinciale staten |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp | Milieu, ontgrondingen, water, wegen |
Geen
Wet milieubeheer art. 1.2, Waterwet art.2.4, 2.8, 2.14 en 5.1, Ontgrondingenwet art. 5, Wegenwet art.57, Provinciewet art. 145 en 150
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
28-06-2013 | 16-01-2015 | art. 8.1 | 21-06-2013 Provinciaal Blad, 2013, 49 | Onbekend | |
01-01-2011 | 28-06-2013 | Nieuwe regeling | 17-12-2010 Provinciaal Blad, 2010, 86 | Onbekend |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen 1.1 algemene begripsbepaling 1.2 functioneel daderschap 1.3 bekendmaking besluiten van algemene strekking
Hoofdstuk 2 Milieubeschermingsgebieden § 1 Algemeen 2.1 aanwijzing milieubeschermingsgebieden 2.2 algemene regels 2.3 aanduiding waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, stiltegebieden § 2 Beschermingsgebieden grondwater a. Waterwingebieden 2.4 bouwstoffen, grond en baggerspecie 2.5 verboden inrichtingen 2.6 verboden handelingen 2.7 uitzonderingen 2.8 ontheffing b. Grondwaterbeschermingsgebieden 2.9 overeenkomstige toepassing verbodsbepalingen 2.10 verboden inrichtingen 2.11 instructiebepaling omgevingsvergunningen 2.12 regels voor overige inrichtingen 2.13 ontheffing c. De gebieden Roerdalslenk en Venloschol (boringvrije zones) 2.14 Roerdalslenk 2.15 Venloschol 2.16 uitzonderingen 2.17 ontheffing § 3 Bodembeschermingsgebied Mergelland 2.18 verboden handelingen 2.19 uitzonderingen 2.20 ontheffing § 4 Stiltegebieden 2.21 motorvoertuigen en bromfietsen 2.22 lawaaiige apparaten 2.23 uitzonderingen en ontheffingen
Hoofdstuk 3 Water 3.1 begrippen en reikwijdte 3.2 veiligheidsnorm regionale waterkeringen 3.3 normen wateroverlast 3.4 verslag toetsing watersysteem 3.5 inhoud regionaal waterplan 3.6 procedurele bepalingen regionaal waterplan 3.7 uitwerking regionaal waterplan 3.8 inhoud beheerplan 3.9 procedurele bepalingen beheerplan 3.10 uitwerking beheerplan 3.11 goedkeuring beheerplan 3.12 voortgangsrapportage uitvoering beheerplan 3.13 legger waterstaatswerken 3.14 projectprocedure voor waterstaatswerken 3.15 grondwaterregister 3.16 instructiebepalingen grondwater 3.17 uitzondering vergunningplicht
Hoofdstuk 4 Ontgrondingen 4.1 vrijstellingen 4.2 ontgrondingsvergunningen
Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen 5.1 wegen 5.2 rioolplichtontheffing 5.3 gesloten stortplaatsen 5.4 industrieterreinen van regionaal belang
Hoofdstuk 6 Ontheffingen en meldingen 6.1 ontheffingen 6.2 besluit op aanvraag om ontheffing; wijziging en intrekking 6.3 ontheffinghouder 6.4 meldingen
Hoofdstuk 7 Nadeelcompensatie 7.1 toepasselijkheid
Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen 8.1 strafbepaling en opsporing 8.2 intrekken oude regelingen 8.3 overgangsbepaling 8.4 bekendmaking, inwerkingtreding en citeertitel (Kaart-)bijlagen Omgevingsverordening Limburg
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Algemene begripsbepaling
In hoofdstuk 2 en de artikelen 5.2 en 5.3 van deze verordening zijn de begripsbepalingen van artikel 1.1 van de Wet milieubeheer van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 2 Milieubeschermingsgebieden
Artikel 2.1 Aanwijzing milieubeschermingsgebieden
De volgende categorieën milieubeschermingsgebieden worden onderscheiden: waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, de Roerdalslenk, de Venloschol, het bodembeschermingsgebied Mergelland en stiltegebieden. De grondwaterbeschermingsgebieden zijn onderverdeeld in freatische en niet-freatische gebieden. Het gebied Roerdalslenk is onderverdeeld in vier zones.
Gedeputeerde staten kunnen algemene regels vaststellen voor de in artikel 2.6, 2.9, 2.14, 2.15 en 2.18, tweede lid, bedoelde handelingen in milieubeschermingsgebieden.
§ 2 Beschermingsgebieden grondwater a. Waterwingebieden
Artikel 2.6 Verboden handelingen
Het is verboden in een waterwingebied buiten een inrichting de volgende handelingen te verrichten:
§ b. Grondwaterbeschermingsgebieden
Artikel 2.9 Overeenkomstige toepassing verbodsbepalingen en uitzonderingen
Het is verboden in grondwaterbeschermingsgebieden grond of baggerspecie toe te passen indien de kwaliteit van de grond of de baggerspecie de maximale waarde van de kwaliteitsklasse wonen bij toepassing op de bodem of de kwaliteitsklasse A bij toepassing in oppervlaktewater overschrijdt of de kwaliteit van de ontvangende bodem of waterbodem beter is dan de genoemde kwaliteitsklassen. Onder die kwaliteitsklassen wordt verstaan wat het Besluit bodemkwaliteit daaronder verstaat.
Het verbod van artikel 2.5, derde lid, aanhef en onder c en artikel 2.6, aanhef en onder e, beide in verband met artikel 2.9, eerste lid, geldt in grondwaterbeschermingsgebieden niet indien het voornemen tot het slaan van een boorput vier weken tevoren schriftelijk aan gedeputeerde staten is gemeld en bij het maken en sluiten van de boorput het VKB-protocol 2006 Mechanisch boren als bedoeld in de Regeling bodemkwaliteit in acht wordt genomen.
De verboden van artikel 2.5, derde lid, aanhef en onder b, en artikel 2.6, aanhef en onder l, beide in verband met artikel 2.9, eerste lid, gelden niet in de grondwaterbeschermingsgebieden Californië en Hanik, mits het bodemenergiesysteem niet dieper dan 5 meter boven NAP wordt aangelegd en mits het voornemen tot het aanleggen, hebben, of gebruiken van het bodemenergiesysteem ten minste vier weken tevoren schriftelijk is gemeld bij gedeputeerde staten.
Het verbod van het tweede lid en het verbod van artikel 2.5, derde lid, aanhef en onder a, in verband met artikel 2.9, eerste lid, voor zover het een ondergrondse tank betreft die 20 jaar of ouder is, geldt niet voor bestaande inrichtingen voor de openbare verkoop van benzine en dieselolie voor motorvoertuigen voor het wegverkeer, mits dieselolie niet als hoofdproduct wordt verkocht.
Artikel 2.10 Verboden inrichtingen
Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied een inrichting op te richten die is opgenomen in de bijlage bij dit artikel of een inrichting waarin activiteiten worden uitgevoerd die in de bijlage zijn genoemd.
Artikel 2.11 Instructiebepaling omgevingsvergunningen
In de inrichting mag van een andere potentieel gevaarlijke stof als bedoeld in artikel 9.2.3.1 van de Wet milieubeheer niet meer aanwezig zijn dan 5000 kilogram vaste stof of 5 m3 vloeistof per opslageenheid, tenzij dat volgens de bijlage bij dit lid naar hoedanigheid, mobiliteit en persistentie toelaatbaar is.
§ c. De gebieden Roerdalslenk en Venloschol (boringsvrije zones)
Het voornemen tot het maken van een boorput, het aanleggen van een bodemenergiesysteem of het roeren van grond in de Roerdalslenk dieper dan 20 meter beneden het maaiveld in zone I, 30 meter in zone II of 80 meter in zone III tot aan de Bovenste Brunssumklei en ieder voornemen in zone IV, wordt vier weken tevoren schriftelijk gemeld aan gedeputeerde staten.
Degene die voornemens is in de Venloschol een bodemenergiesysteem aan te leggen, waarvoor het verbod van het eerste lid, aanhef en onder c, niet geldt, meldt dit voornemen ten minste vier weken van tevoren schriftelijk bij gedeputeerde staten. De melding is niet vereist voor een bodemenergiesysteem waarvoor vergunning krachtens de Waterwet is verleend of waarvoor zo’n vergunning niet is vereist en een melding is gedaan overeenkomstig artikel 3.17.
§ 3 Bodembeschermingsgebied Mergelland
Artikel 2.18 Verboden handelingen
In het tweede lid wordt verstaan onder: beekdal: gebied dat op een in de bijlage bij dit artikel opgenomen kaart is aangeduid als beekdal; bron of bronzone: plaats waar grondwater op natuurlijke wijze over een klein of groter oppervlak uittreedt; graft: lijnvormige, met gras, struiken of hakhout begroeide hellingtrede; holle weg: smalle, diepe insnijding op een helling die in gebruik is als voetpad, weg of watergang.
Het verbod van artikel 2.18, tweede lid, aanhef en onder j, geldt buiten de waterwingebieden en de freatische grondwaterbeschermingsgebieden niet voor zover de minister een vrijstelling krachtens artikel 64, derde lid, van de Wet bodembescherming of ontheffing krachtens artikel 7 van het Besluit gebruik meststoffen heeft verleend.
Artikel 3.9 Procedurele bepalingen beheerplan
Het dagelijks bestuur kan besluiten dat de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet wordt toegepast bij het actualiseren van het maatregelenprogramma of het gewenste grond- en oppervlaktewaterregiem als bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat aan die toepassing geen behoefte bestaat.
Artikel 3.10 Uitwerking beheerplan
Op uitwerking van het beheerplan is artikel 3.7 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3.13 Legger waterstaatswerken
Voor wateren met een maatgevende afvoer van minder dan 25 liter per seconde, vrij meanderende wateren en onderdelen van watersystemen die incidenteel watervoerend zijn geldt de verplichting als bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet tot omschrijving van vorm, afmeting en constructie niet. De ligging van deze wateren wordt als lijnelement of in de vorm van een zone aangegeven en ondersteunende kunstwerken worden omschreven.
Artikel 3.14 Projectprocedure voor waterstaatswerken
Gedeputeerde staten kunnen, mede op verzoek, de procedure van paragraaf 2 van hoofdstuk 5 van de Waterwet van toepassing verklaren op projectplannen van bovenlokale betekenis die met spoed en op gecoördineerde wijze tot stand moeten worden gebracht.
Artikel 3.16 Instructiebepalingen grondwater
De beheerder regelt in de keur dat iedere grondwateronttrekking verboden is in de bufferzones verdroogde natuurgebieden en grondwateronttrekkingen met een capaciteit van meer dan 10 m3 per uur in het overige gebied ten noorden van de Feldbiss en de Eerste Noord-Oost Hoofdbreuk. De bufferzones en de breuklijnen zijn aangeduid op de bijlage bij dit artikel.
De beheerder regelt in de keur dat het verboden is grondwater te onttrekken of water te infiltreren beneden de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei in het gebied Roerdalslenk en beneden 5 meter +NAP in het gebied Venloschol. De gebieden Roerdalslenk en Venloschol zijn aangeduid op de bijlage bij dit artikel.
De beheerder regelt in de keur dat voor beregening en bevloeiing in de landbouw slechts ontheffing kan worden verleend indien het aantal putten en de totale pompcapaciteit die volgens de daarvoor geldende wettelijke bepalingen op 22 december 2009 legaal aanwezig waren niet toenemen, met dien verstande dat binnen een bufferzone een onttrekking voorts niet dichter bij een natuurgebied plaatsheeft.
Het verbod van artikel 3, eerste lid, van de Ontgrondingenwet geldt evenmin voor het ontgronden op de plaats waar een infrastructureel werk, industrieterrein, bouwwerk, sportveld, begraafplaats, park- of tuinvijver, ven, of bassin wordt aangelegd, onderhouden, veranderd of opgeruimd of ten behoeve van dat werk de bodem wordt gesaneerd overeenkomstig de Wet bodembescherming, mits het werk in overeenstemming is met de van toepassing zijnde planologische regeling en de ontgronding niet verder gaat dan voor de technische realisering van dat werk noodzakelijk is.
Artikel 4.2 Ontgrondingsvergunningen
De uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van besluiten op aanvragen om verlening, wijziging of intrekking van een ontgrondingsvergunning. Indien de aanvraag betrekking heeft op een ontgronding van ten hoogste één hectare of op een wijziging van een bestaande ontgrondingsvergunning van ondergeschikte aard, wordt de procedure gevolgd zoals beschreven in Titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht.
Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen
Voordat burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de weg is gelegen een omgevingsvergunning verlenen als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder d, e en h van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, vragen burgemeester en wethouders advies aan gedeputeerde staten. Indien burgemeester en wethouders afwijken van het advies doen zij daarvan gelijktijdig met de bekendmaking van het besluit mededeling aan gedeputeerde staten.
Artikel 5.2 Rioolplichtontheffing
Een aanvraag om ontheffing van de gemeentelijke rioolplicht als bedoeld in artikel 10.33, tweede lid, van de Wet milieubeheer (rioolplichtontheffing) met betrekking tot percelen gelegen in waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied, het bodembeschermingsgebied Mergelland of in een overig kwetsbaar gebied als aangegeven op de kaartbijlage bij dit artikel bevat ten minste het volgende:
Artikel 5.3 Gesloten stortplaatsen
De volgende leden van dit artikel hebben uitsluitend betrekking op de gesloten stortplaatsen te Ambt Montfort, Landgraaf, Schinnen en Weert alsmede de bedrijfsgebonden stortplaats Louisegroeve te Sittard-Geleen, waarvoor gedeputeerde staten een sluitingsverklaring op grond van artikel 8.47 van de Wet milieubeheer hebben afgegeven (gesloten stortplaatsen).
Het is zonder ontheffing, verleend door gedeputeerde staten (stortplaatsontheffing), verboden in, op, onder of boven een gesloten stortplaats andere handelingen te verrichten dan die ter uitvoering van het voor de stortplaats geldende nazorgplan als ze nadelige gevolgen kunnen hebben voor de nazorg voor de stortplaats. Het verbod is niet van toepassing op het oprichten, veranderen of in werking hebben van een inrichting voor zover deze is vergund krachtens artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in verband met artikel 3.4 van het Besluit omgevingsrecht.
Artikel 5.4 Industrieterreinen van regionaal belang
Als industrieterreinen van regionaal belang als bedoeld in artikel 163, tweede lid, van de Wet geluidhinder worden aangewezen de bedrijventerreinen:
De industrieterreinen van regionaal belang worden aangegeven op de bij dit artikel behorende kaart.
Hoofdstuk 6 Ontheffingen en meldingen
Gedeputeerde staten kunnen de toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure geheel of gedeeltelijk achterwege laten indien uit het oogpunt van bescherming van het milieu redelijkerwijs geen zienswijzen zijn te verwachten of indien de aanvraag betrekking heeft op een handeling waarvan de uitvoering als gevolg van een buitengewone omstandigheid op korte termijn nodig is. Gedeputeerde staten stellen het college van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente, de waterbeheerder en het betrokken drinkwaterbedrijf voor zover het hun belangen betreft, in de gelegenheid advies uit te brengen.
Artikel 6.2 Besluit op aanvraag om ontheffing; wijziging en intrekking
De artikelen 2.14 (in aanmerking te nemen omstandigheden en belangen), 2.22 (voorschriften), 2.23 (termijnen) en paragraaf 2.6 (wijziging en intrekking) van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn van overeenkomstige toepassing op de ontheffingen ingevolge deze verordening.
Een ontheffing geldt voor degene aan wie zij is verleend, tenzij bij de ontheffing anders is bepaald.
Op aanvragen tot vergoeding van kosten of schade ten gevolge van deze verordening of een krachtens deze verordening genomen besluit, alsmede op verzoeken om schadevergoeding als bedoeld in art. 7.14 van de Waterwet en onderzoek als bedoeld in art. 7.19 van de Waterwet is de Regeling nadeelcompensatie provincie Limburg van toepassing.
Hoofdstuk 8 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 8.1 Strafbepaling en opsporing
Handelen in strijd met krachtens artikel 2.2 gegeven algemene regels, artikel 2.5, 2.6, 2.9, 2.10, 2.11. 2.12, 2.14, 2.15, 2.18, 2.20, 5.1, tweede of derde lid, mede in verband met artikel 2.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, 5.2, 5.3 of in strijd met een voorschrift of beperking, verbonden aan een krachtens deze verordening gegeven vergunning of ontheffing, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.
Artikel 8.2 Intrekken oude regelingen
De Provinciale milieuverordening Limburg, de Ontgrondingenverordening Limburg, de Wegenverordening Provincie Limburg 2008 en de Waterverordening Limburg worden ingetrokken.
De verboden bedoeld in de artikelen 2.6 aanhef en onder l, mede in verband met artikel 2.9 eerste lid, artikel 2.9 zesde lid, artikel 2.14 eerste lid onder a en 2.15 eerste lid onder c, gelden niet voor bodemenergiesystemen die waren aangelegd voor het tijdstip van inwerkingtreding van de elfde tranche van de provinciale milieuverordening Limburg (Provinciaal Blad 2009/62), of waarvoor voor het tijdstip van inwerkingtreding van de elfde tranche van de provinciale milieuverordening Limburg een vergunning op grond van de Grondwaterwet, of een ontheffing op grond van artikel 5.34, eerste lid van de provinciale milieuverordening was verleend.
Provinciale Staten voornoemd,
Drs. Th.F.M. Bovens, voorzitter
drs. J.J. Braam, griffier
Uitgegeven, 27 juni 2013
Nota van Toelichting bij de Omgevingsverordening Limburg
Klik op deze link voor Nota van Toelichting bij de Omgevingsverordening Limburg
Algemeen. De Omgevingsverordening Limburg is een samenvoeging van de eerdere Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening, die met de inwerkingtreding van deze verordening worden ingetrokken. Hoofdstuk 2. Overlap gebieden (artikel 2.1 en § 2) De waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden kennen aparte regimes en overlappen niet. Overlap is er wél met de gebieden Roerdalslenk, Venloschol, Mergelland en bufferzones verdroogde natuur. Daar gelden naast de specifieke regels voor die gebieden óók de regels voor de inliggende waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden. Daarom kan een handeling die is toegestaan in het ene gebied toch vallen onder de verbodsbepalingen van het andere gebied. Systematiek verbodsbepalingen beschermingsgebieden Toepassen stoffen, (handelingen in) inrichtingen, handelingen buiten inrichting, uitzonderingen, ontheffingsmogelijkheden. Eerst voor de waterwingebieden geregeld en vervolgens voor de grondwaterbeschermingsgebieden van toepassing verklaard en aangevuld of gewijzigd, waaronder ook instructiebepalingen voor het bevoegd gezag van de omgevingsvergunning. De meer specifieke beschermingsgebieden hebben eigen verboden, uitzonderingen en ontheffingen. Gewoon onderhoud beken (artikel 2.6, onder g) In met name waterwingebieden kan onderhoud aan beken een probleem vormen. Gewoon onderhoud is toegestaan. Wijziging van de beekbodem en oevers, zoals verwijderen van beschoeiing, valt onder werkzaamheden die afdichtende lagen kunnen verstoren. In dergelijke gevallen zal er overleg zijn tussen de beheerder en de waterleidingmaatschappij over de aanpak en een eventuele ontheffing. Boorputten en roeren grond Voor waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden, de Roerdalslenk, de Venloschol en het bodembeschermingsgebied Mergelland bevat de omgevingsverordening regels voor boorputten en het roeren van de grond. Voor de genoemde milieubeschermingsgebieden bevat de Omgevingsverordening een of meer verboden, uitzonderingen op deze verboden, ontheffingsmogelijkheden, meldingen, de mogelijkheid om algemene voorschriften vast te stellen en een kwaliteitsvoorschrift voor boorputten. In de tabel hieronder wordt een overzicht van de regels per type gebied gegeven. In de Roerdalslenk (artikel 2.14) hoeft tot in de vier zones aangegeven diepten een boorput niet te worden gemeld omdat de Bovenste Brunssumklei overal in de zone dieper ligt. In werkelijkheid kan dat echter beduidend dieper zijn. Om het gebruik van het grondwater niet onnodig te belemmeren (bijvoorbeeld voor bodemenergie) wordt het slaan van een diepere boorput toegestaan, maar slechts tot aan de beschermende laag. Om dat laatste te controleren is een meldingsplicht geregeld. De plaatselijke ligging van de beschermende laag is bij de boorbedrijven bekend, de provincie hanteert de meest recente geologische gegevens (REGIS).
Boorputten en roeren grond Waterwingebied Grondwaterbeschermingsgebied Roerdalslenk Venloschol Bodembeschermingsgebied Mergelland Verbod Ja, indien dieper dan 3 meter beneden maaiveld Ja, indien dieper dan 3 meter beneden maaiveld Ja, indien dieper dan bovenkant bovenste Brunssumklei Ja, indien dieper dan 5 meter boven NAP Ja, indien dieper dan 3 meter beneden maaiveld Uitzonderingen op het verbod Ja, indien ten behoeve van - waterwinning waterleidingbedrijf; - grondwaterbeheer; - bodemsanering; - bodemonderzoek. Ja, indien ten behoeve van - waterwinning waterleidingbedrijf; - grondwaterbeheer; - bodemsanering; - bodemonderzoek. Voor boorputten geldt: een boorput die niet onder een van deze 4 uitzonderingen valt mag worden aangelegd indien deze uiterlijk 4 weken van tevoren aan GS is gemeld. Ja, indien ten behoeve van - onttrekkingen voor uitsluitend inwendige menselijke consumptie; - waterwinning waterleidingbedrijf; - grondwaterbeheer; - bodemsanering; - bodemonderzoek. Boringen die niet dieper gaan dan de bovenkant van de bovenste Brunssumklei dienen altijd 4 weken van tevoren gemeld te worden als ze dieper gaan dan: - 20 meter in zone I; - 30 meter zone II; - 80 meter zone III; en alle boringen in zone IV. Ja, indien ten behoeve van - onttrekkingen voor uitsluitend inwendige menselijke consumptie; - waterwinning waterleidingbedrijf; - grondwaterbeheer; - bodemsanering; - bodemonderzoek. Ja, indien ten behoeve van - grondwaterbeheer; - bodemsanering; - bodemonderzoek. Voor boorputten geldt: een boorput die niet onder een van deze 4 uitzonderingen valt mag worden aangelegd indien deze uiterlijk 4 weken van tevoren aan GS is gemeld. Ontheffing mogelijk Nee Ja Nee Ja Ja Algemene voorschriften kunnen verbod vervangen Ja Ja Ja Ja Ja voorschrift boorputten voldoen aan VKBprotocol voldoen aan VKBprotocol voldoen aan VKBprotocol voldoen aan VKBprotocol voldoen aan VKBprotocol 32 32 33 33 Gesloten bodemenergiesystemen (artikel 2.14, 2.15 en 2.18) De diepe grondwaterreserve voor drinkwater in de Roerdalslenk is van zo groot belang dat doorboring voor andere doelen niet wordt toegestaan, ook niet voor bodemenergie. In de Venloschol zijn met het oog op duurzame energie wél uitzonderingen mogelijk, maar alleen voor open systemen. Gesloten systemen vergen immers een groot aantal doorboringen van de beschermende laag en samen met lekkage van gevaarlijke stoffen vormen zij een te groot risico. In het Mergelland, met een open bodemstructuur, zijn gesloten bodemenergiesystemen toegestaan mits gemeld. Bodemenergiesystemen. De regels ten aanzien van het installeren en gebruiken van bodemenergiesystemen of Warmte-Koude opslag (WKO) in de verordening zijn de uitwerking van het WKO-beleid zoals dat door Provinciale Staten is vastgesteld in het kader van het Energieprogramma Provincie Limburg. Hieronder is een overzicht opgenomen van de voor open en gesloten WKO-systemen geldende regels. Gesloten WKO-systemen Open WKO-systemen Waterwingebied Binnen inrichting: verboden Buiten inrichting: verboden Binnen inrichting: verboden Buiten inrichting: verboden Grondwaterbeschermingsgebied Binnen inrichting: verboden Buiten inrichting: verboden M.u.v. Californië en Hanik tot 5 m + NAP Melding Binnen inrichting: verboden Buiten inrichting: verboden M.u.v. Californië en Hanik tot 5 m + NAP Melding Roerdalslenk zone I Toegestaan tot de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei Melding > 20 m-mv Toegestaan tot de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei Melding > 20 m-mv Roerdalslenk zone II Toegestaan tot de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei Melding > 30 m-mv Toegestaan tot de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei Melding > 30 m-mv Roerdalslenk zone III Toegestaan tot de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei Melding > 80 m-mv Toegestaan tot de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei Melding > 80 m-mv Roerdalslenk zone IV Toegestaan tot de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei Melding > 0 m-mv Toegestaan tot de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei Melding > 0 m-mv Venloschol Toegestaan tot 5 m + NAP Toegestaan Melding 34 34 Bodembeschermingsgebied Mergelland Toegestaan Melding Toegestaan Melding Buiten de milieubeschermingsgebieden Toegestaan Toegestaan Gebruik dierlijke meststoffen De Omgevingsverordening bevat regels met betrekking tot de periode waarin dierlijke mest mag worden aangewend. De regels zijn opgenomen voor waterwingebieden (art. 2.6, onder j), grondwaterbeschermingsgebieden (art. 2.6, onder j in verband met art. 2.9, lid 1; art. 2.9, lid 5) en het bodembeschermingsgebied Mergelland (art. 2.18, lid 2, onder j; art. 2.19, lid 3). De regels zijn deels een aanscherping ten opzichte van de landelijk geldende regels voor de aanwending van dierlijke mest zoals opgenomen in het Besluit gebruik dierlijke meststoffen (Bgm). Het Bgm heeft als hoofdregel dat in de maanden september tot en met januari geen dierlijke mest mag worden aangewend, maar op een aantal punten bevat het BGM hierop uitzonderingen. Daarbij is het van belang of sprake is van zand/lössgrond of kleigrond, van bouwland of grasland en van vaste mest of drijfmest. Op kleigrond mag volgens het BGM ook in de periode van 1-15 september dierlijke mest worden aangewend. Op bouwland op kleigrond mag vaste mest zelfs gedurende het gehele jaar worden aangewend. De Omgevingsverordening scherpt deze regels aan voor de drie genoemde typen milieubeschermingsgebieden: de periode waarin geen dierlijke mest mag worden aangewend begint in alle gevallen op 1 september, met uitzondering van: - Niet-freatische grondwaterbeschermingsgebieden buiten het bodembeschermingsgebied Mergelland: hier gelden de regels van het Bgm. Dus als het Bgm aanwending tot 15 september toestaat of gedurende het gehele jaar, dan mag dat ook in deze gebieden (art. 2.9, lid 5, onder a); - Niet freatische grondwaterbeschermingsgebieden binnen het bodembeschermingsgebied Mergelland, voor zover de minister een ontheffing of vrijstelling heeft verleend om gedurende een langere periode dan is toegestaan op grond van het Bgm, dierlijke mest aan te wenden. De omgevingsverordening ‘volgt’ in zo’n geval dus het besluit van de minister, zonder dat hier een extra ontheffing of vrijstelling van gedeputeerde staten voor nodig is (art. 2.9, lid 5, onder b). - Het bodembeschermingsgebied Mergelland, voor zover dit niet samenvalt met een waterwingebied of freatisch grondwaterbeschermingsgebied en voor zover de minister een ontheffing of vrijstelling heeft verleend (art. 2.19, lid 3). Toelichting op oordeel over mobiliteit (Bijlage bij artikel 2.11, schadelijke stoffen) In algemene zin geldt dat wanneer van een product de voor de beoordeling van de mobiliteit benodigde gegevens niet bekend zijn, veiligheidshalve van de zwaarste klasse moet worden uitgegaan. Voor het bepalen van de stofmobiliteit wordt gebruik gemaakt van de retardatiefactor (R) uit de NRB. De retardatiefactor wordt bepaald overeenkomstig NRB deel B1, paragraaf 1.1.2.b: 35 35 = 1+1410´% ´ -0,67 OS aq R S waarbij %os het organische stofgehalte in de bodem in %; Saq de wateroplosbaarheid van de stof is in mg/l. De retardatiefactor is dus niet alleen afhankelijk van de stof maar ook van het organisch stofgehalte van de bodem. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van defaultwaarden voor bepaalde typen ondergrond zoals aangegeven in tabel 1. Tabel 1 Intervallen en rekenwaarden voor organisch stofgehalte Locatietype organisch stofgehalte Globaal interval Rekenwaarde 1 Polder 5-20% 10% 2 Beekdal 5-10% 7% 3 Opgespoten terrein 4 Zandgebied leem/klei/veenhoudend 2-5% 3% 5 Zandgebied zonder leem/klei/veen 6 Hooggelegen zandgebied Tabel 2 Mobiliteitsindeling op basis van retardatiefactor Mobiliteitsklasse mobiliteit van de gebezigde stof Retardatiefactor M1 Zeer mobiel 1-10 M2 Matig mobiel 10-100 M3 Immobiel >100 Tabel 3 Persistentie-indeling volgens Reachverordening 36 36 Hoofdstuk 3. Verslaglegging regionale waterkeringen (artikel 3.2) De beheerder moet over alle waterkeringen onder zijn beheer na onderzoek rapporteren, onder vermelding van de verbetermaatregelen. In dit artikel wordt dat geregeld voor de regionale waterkeringen, terwijl de Waterwet dat regelt voor de primaire keringen. Normering wateroverlast (artikel 3.3) Het beschermingsniveau is gebaseerd op de landelijke referentienormen en een analyse van kosten en baten van maatregelen, rekening houdend met gebiedsfuncties (de zogenaamde POL perspectieven). In de dalen van beken met een specifiek ecologische functie - waar ruimte moet blijven voor natuurlijke inundatie of uitbreiding daarvan door maatregelen en waar een natuurlijk en veerkrachtig watersysteem nodig is - en in natuurgebieden geldt geen norm. In het overige P2 en P3 gebied, overwegend gelegen in beekdalen is de norm afgestemd op het meest geëigende en meest toegepaste grondgebruik (weiland). Voor de landbouwpercelen in P4 en P5 gebied geldt de norm voor landbouw en voor belangrijke tuinbouwkasgebieden is de norm voor hoogwaardige land- en tuinbouw bepaald. Vanwege kosteneffectiviteit kan voor de meeste bebouwde gebieden in het Heuvelland slechts een 1:25 norm worden vastgesteld, als de landbouw erosiebeperkende maatregelen neemt. Bebouwd gebied dat wordt beschermd door regenwaterbuffers is ten gevolge van de kaartschaal door een stip aangegeven. In veel gevallen wordt overigens een hogere mate van bescherming geboden dan de norm, afhankelijk van het beheer dat het waterschap afstemt op alle belangen en functies. Uit actualisatie van gegevens of uitkomsten van onderzoek kan blijken dat de norm moet worden bijgesteld. In het algemeen wordt reeds voldaan aan de gestelde normen. De datum vanaf wanneer het waterschap overal moet voldoen, zal door gedeputeerde staten nader worden bepaald, rekening houdend met de tijd die redelijkerwijs nodig is om de gesignaleerde knelpunten op te lossen. Periodieke verslaglegging en overleg (artikel 3.4) De rapportage van de beheerder is basis voor periodiek bestuurlijke overleg over realisatie van de beleidsdoelstellingen en het oplossen van knelpunten. Inhoud beheerplan (artikel 3.8) Voor het overzicht van maatregelen en strategische doelen gebruikt het waterschap de tabellen uit het Provinciaal Meerjarenprogramma Plattelandsontwikkeling. Persistentieklasse Mobiliteits-klasse P1 zeer persistent P2 persistent P3 afbreekbaar 1 zeer mobiel Niet toelaatbaar Niet toelaatbaar Toelaatbaar 2 matig mobiel Niet toelaatbaar Niet toelaatbaar Toelaatbaar 3 immobiel Toelaatbaar Toelaatbaar Toelaatbaar 37 37 Legger (artikel 3.13) Leggerverplichtingen van artikel 5.1 van de Waterwet gelden beperkt of helemaal niet voor (onderdelen van) waterstaatswerken en waterlopen die zich naar aard, functie of doelstelling niet lenen voor het vastleggen van vorm, afmeting en constructie. De mogelijkheid die artikel 2.14, tweede lid, van de Invoeringswet Waterwet biedt wordt in het vijfde lid gebruikt mede met het oog op de ontwikkelingen in het Maasdal. Grondwaterregister (artikel 3.15) Ambtshalve inschrijving in het register geschiedt vanwege volledigheid en ook met het oog op de heffing. De bepaling is niet bedoeld om onttrekkingen die illegaal aanwezig blijken alsnog te kunnen legaliseren. Instructiebepalingen grondwater (artikel 3.16) De kaartbijlage volgt topografische grenzen die in het terrein herkenbaar zijn en houdt vrijwel altijd de kadastrale perceelsgrenzen aan. Zij kan op www.limburg.nl worden geraadpleegd. Een onttrekking is legaal aanwezig als voldaan is aan alle wettelijke eisen van Grondwaterwet of Verordening waterhuishouding Limburg die daarvoor golden vanaf een bepaald moment, voor verschillende situaties verschillend geregeld. In de bufferzones verdroogd natuurgebied moest een landbouwonttrekking (zowel put als onttrekkingsmiddel) vanaf 4 februari 2005 een vergunning hebben of gemeld zijn. Vanaf 1 januari 2008 gold het stand-still vanaf de zuidgrens van de Roerdalslenk ook buiten die bufferzones. Een onttrekking groter dan 60 m3 was altijd overal vergunningplichtig. Een diepe onttrekking in Roerdalslenk of Venloschol moest vanaf 4 februari 2005 een vergunning hebben op grond van de Grondwaterwet of gemeld zijn. Volgens het derde lid moet het waterschap invulling geven aan dit stand still beleid rond de natuurgebieden en in het overige gebied. Het totale aantal putten en pompen mag niet toenemen. Dat geldt ook binnen een bufferzone, waar bovendien een nieuwe put niet dichter bij een natuurgebied mag worden gelegd dan de te vervangen put. Volgens het vierde lid mag in de Roerddalslenk en de Venloschol alleen water worden onttrokken als dat bestemd is om te worden geconsumeerd. Het gaat daarbij om gebruik waar de Warenwet eisen aan stelt, welke wet ongeveer dezelfde reikwijdte heeft als de definitie van “menselijke consumptie” in de Europese richtlijn. Water dat ergens in een productieproces wordt gebruikt, waswater bijvoorbeeld, mag dus niet worden onttrokken. Hoofdstuk 4. Ontgrondingen verricht voor de normale uitoefening van de land-, tuin- of bosbouw (artikel 4.1, lid 1, onder b) Met de normale uitoefening van de land-, tuin- of bosbouw wordt gedoeld op werkzaamheden gericht op het voor agrarisch gebruik geschikt houden van de grond. Gedacht wordt daarbij aan periodiek terugkerende cultuurmaatregelen die geen of een geringe invloed hebben op de hoogteligging, zoals frezen, eggen, spitten, diepploegen en mengwoelen. Hieronder vallen ook het planten en rooien van bomen. Egalisaties vallen hier in beginsel niet onder. De uitzondering is niet gebonden aan de bedrijfsmatige uitoefening van de werkzaamheden. 38 38 Ontgrondingen ten behoeve van werken (artikel 4.1, lid 2) Voor ontgrondingen, die uitsluitend worden verricht voor het aanleggen, onderhouden, veranderen of opruimen van de in dit artikel genoemde werken is geen ontgrondingsvergunning vereist. Dat geldt ook voor sanering van de bodem overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet bodembescherming als die sanering ten behoeve van zo’n werk plaatsvindt. Er gelden twee voorwaarden. Ten eerste betreft het werken die niet primair gericht zijn op de winning van oppervlaktedelfstoffen, maar op het realiseren van bepaalde werken. De ontgrondingen mogen naar omvang of diepte dan ook niet uitgaan boven hetgeen nodig is voor de technische realisering van het werk. Hierbij moet vooral worden gedacht aan de noodzaak van funderingen, het bouwrijp maken, zetting en stabiliteit. Ten tweede moet het ontgronden voor de werken op gemeentelijk niveau planologisch zijn geregeld. Uitgangspunt is dat het ontgrondingenaspect dan daarbij afdoende is betrokken en het dus niet noodzakelijk is in een ontgrondingsvergunning daaromtrent wederom een afweging te maken. Beide vereisten kunnen uiteraard niet los worden gezien. Een ontgronding die planologisch geregeld is, maar desondanks uitgaat boven hetgeen voor de technische realisatie nodig is, is vergunningsplichtig. Voor een aantal werkzaamheden is het inherent aan de realisering van een werk, dat ontgrondingen plaatsvinden. Bijvoorbeeld bij de aanleg van een weg is het ontgronden voor het wegcunet nodig, bij de aanleg van een gebouw is het ontgronden voor de aanleg van de fundering nodig. In andere gevallen zal het ontgrondingsaspect in de planologische regeling meegewogen moeten zijn om geen vergunning nodig te hebben, bijvoorbeeld indien een weg verdiept aangelegd wordt. Voorts geldt deze uitzonderingsbepaling alleen voor die ontgrondingen die nodig zijn voor de realisering van het werk. Bijvoorbeeld bij de aanleg van een industrieterrein is het verrichten van ontgrondingen nodig voor het bouwrijp maken van het terrein. Hiervoor is geen ontgrondingsvergunning nodig. Het ter plaatse dieper ontgronden om zand te winnen en het weer aanvullen met andere bodemmaterialen, valt niet onder de uitzonderingsbepaling. Hoofdstuk 5. Toelichting bij art. 5.1 (wegen) Algemene toelichting Artikel 5.1 heeft als doel om door middel van een vergunningenstelsel en algemene regels de instandhouding, bruikbaarheid en veiligheid van provinciale wegen te garanderen. Uitgangspunt van deze bepaling is dat de regels in de Omgevingsverordening zoveel mogelijk op hoofdlijnen worden geformuleerd. Verdere doorvertaling van deze hoofdlijnen vindt plaats in beleidsnota's, richtlijnen en algemene regels. De bepaling in de Omgevingsverordening staat dus niet op zichzelf maar maakt deel uit van een groter geheel. De beleidsnota's, richtlijnen en algemene regels moeten gezien worden als een nadere invulling van de regels in deze verordening. 39 39 Verbod om weg te gebruiken in strijd met doel ervan In deze bepaling is het verbod opgenomen om de weg te gebruiken in strijd met het doel ervan. Primair is de weg bedoeld om de noodzakelijke mobiliteit voor de samenleving mogelijk te maken. Echter naast dit verkeersdoel is er in de samenleving behoefte om de weg voor andere doeleinden te gebruiken. Een voorbeeld hiervan zijn evenementen. Verbod om veranderingen aan de weg aan te brengen In deze bepaling is het verbod opgenomen om veranderingen aan de weg aan te brengen. Er mag dus niets veranderd worden aan de rijbanen, paden, trottoirs, bermen, stroken en parkeerplaatsen en dergelijke. Er mag ook niks veranderd worden aan alles wat zich op en onder de weg bevindt. Deze bepaling ziet onder andere op het maken, hebben of wijzigen van een uitweg of het graven, spitten of op andere wijze aantasten van de weg. Voorbeelden zijn het maken van een uitweg van een huis of bedrijf naar een provinciale weg of het in de berm graven om een constructie aan te brengen om een reclamebord aan op te kunnen hangen. Verbod om enig werk aan te brengen, te houden, te veranderen of te verwijderen boven, op, in of onder de weg In deze bepaling is het verbod opgenomen om enig werk aan te brengen, te houden, te veranderen of te verwijderen boven, op, in of onder de weg. Deze bepaling ziet onder andere op het leggen van kabels en leidingen en het plaatsen, aanbrengen van of hebben van kramen, tenten, kiosken en reclamezuilen. Toelichting bij art. 5.2 (rioolplichtontheffing) De aanvraag van burgemeester en wethouders om ontheffing van de rioleringsplicht wordt door gedeputeerde staten getoetst aan het Provinciaal beleidskader Stedelijk Waterbeheer.
Bijlage bij artikel 2.1, tweede lid, van de Omgevingsverordening Limburg
Kaart met de aanduiding van de waterwingebieden, freatische en niet-freatische grondwaterbeschermingsgebieden, boringsvrije zones, bodembeschermingsgebied, stiltegebieden, industrieterreinen van regionaal belang, overige kwetsbare gebieden
Bijlage bij artikel 2.10 van de Omgevingsverordening Limburg Verboden inrichtingen in grondwaterbeschermingsgebieden
Bijlage bij artikel 2.11, tweede lid, van de Omgevingsverordening Limburg
Klik op onderstaande link voor de bijlage
Bijlage bij artikel 2.11, tweede lid, van de Omgevingsverordening Limburg