Organisatie | Limburg |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Uitkerings- en pensioenverordening voor bestuurders van waterschappen in de provincie Limburg |
Citeertitel | Uitkerings- en pensioenverordening voor bestuurders van waterschappen in de provincie Limburg |
Vastgesteld door | provinciale staten |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | bestuurlijke organisate, financieel kader, personeelsbeleid |
Geen
Onbekend
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2002 | 01-09-2016 | Onbekend | 22-05-2001 Provinciaal Blad, 2001, 35 | Onbekend |
Artikel 2 Deelname pensioenregeling Stichting Pensioenfonds ABP
Ten aanzien van de waterschapsvoorzitter of de gewezen waterschapsvoorzitter die als zodanig overheidswerknemer is in de zin van de Wet privatisering ABP blijven de hieronder volgende bepalingen van deze verordening, met uitzondering van paragraaf 2 van hoofdstuk 1, buiten toepassing. Diensttijd in bovenbedoelde hoedanigheid doorgebracht komt voor de berekening van het pensioen in het kader van deze verordening niet in aanmerking.
Voorts kunnen een aanmelding doen als bedoeld in het eerste lid:
de gewezen waterschapsbestuurder, indien hij al vóór zijn ontslag gehuwd was met de man of vrouw van wie aanmelding gewenst wordt, dan wel indien die man of vrouw al vóór het ontslag door de gewezen waterschapsbestuurder was aangemeld geweest als bedoeld in het eerste lid, mits de aanmelding wordt gedaan voordat degene die de aanmelding doet de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
Degene die een aanmelding doet, voegt daarbij een gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens waaruit blijkt dat is voldaan aan de voorwaarde, gesteld in het eerste lid, onderdeel a, alsmede een afschrift van het contract, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, dan wel een uittreksel daaruit of een verklaring van een notaris dienaangaande, waaruit de wederzijdse onderhoudsplichtigheid blijkt.
Het dagelijks bestuur kan, indien daartoe aanleiding bestaat, bevestiging vragen of nog aan de voorwaarden voor aanmelding wordt voldaan. Degene die de aanmelding heeft gedaan legt alsdan een schriftelijke verklaring ter zake over van hem en de aangemelde persoon gezamenlijk, alsmede een gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens waaruit blijkt dat aan de voorwaarde, gesteld in het eerste lid, onderdeel a, op het tijdstip van die verklaring wordt voldaan. Indien evenwel in de voorgaande periode het samenlevingscontract een wijziging heeft ondergaan die van belang kan zijn voor de aanmelding, wordt een afschrift van het gewijzigde contract overgelegd dan wel een uittreksel daaruit of een verklaring van een notaris dienaangaande, waaruit blijkt dat nog wordt voldaan aan de voorwaarde, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.
Artikel 4 Bijzonder nabestaandenpensioen
De bepalingen van deze verordening voor het nabestaandenpensioen zijn van over¬eenkomstige toepassing op het bijzonder nabestaandenpensioen, tenzij uit de des¬betreffende bepalingen het tegendeel blijkt.
De bepalingen van deze verordening voor het nabestaanden- en wezenpensioen zijn van overeenkomstige toepassing op het tijdelijk pensioen, tenzij uit de des¬betreffende bepalingen het tegendeel blijkt.
PARAGRAAF 1 Uitkering aan waterschapsbestuurders die geen overheidswerknemer zijn in de zin van de Wetprivatisering ABP
Artikel 7 Normale duur van de uitkering
De uitkering wordt toegekend voor een periode, gelijk aan het tijdvak waarin belanghebbende waterschapsbestuurder is geweest, doch ten minste voor de duur van twee jaren en ten hoogste voor de duur van zes jaren. Indien de belanghebbende met een of meer onderbrekingen waterschapsbestuurder is geweest, wordt in aanmerking genomen de tijd gedurende welke hij waterschapsbestuurder is geweest in een tijdvak, laatstelijk voordat hij ophield waterschapsbestuurder te zijn, waarin zijn ambt van waterschapsbestuurder voor ten hoogste een zesde deel van dat tijdvak is onderbroken.
Artikel 8 Voortzetting van de uitkering
Indien belanghebbende ten tijde van zijn aftreden als waterschapsbestuurder de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt en hij in het tijdvak van twaalf jaren dat direct aan zijn aftreden voorafgaat ten minste tien jaren waterschapsbestuurder is geweest, wordt de uitkering voortgezet tot het tijdstip waarop hij de leeftijd van 65 jaar bereikt.
Artikel 9 Bedrag van de uitkering
De uitkering bedoeld in artikel 7 bedraagt gedurende het eerste jaar 80% en vervolgens 70% van de laatstelijk als waterschapsbestuurder genoten bezoldiging.
In afwijking van het bepaalde in de eerste volzin bedraagt de uitkering voor de waterschapsvoorzitter die als zodanig geen overheidswerknemer is in de zin van de Wet privatisering ABP gedurende het eerste jaar 100% van de laatstelijk genoten bezoldiging, vermeerderd met het percentage van de vakantie uitkering, indien hij ophoudt waterschapsvoorzitter te zijn wegens opheffing van het waterschap.
Voor de toepassing van dit artikel, alsmede van de overige bepalingen van deze verordening wordt, tenzij uit die bepalingen het tegendeel blijkt, onder laatstelijk genoten bezoldiging verstaan de bezoldiging, inclusief de vakantie uitkering, waarop aanspraak bestond of bij uitoefening van het ambt zou hebben bestaan op de dag, voorafgaand aan die waarop de belanghebbende heeft opgehouden waterschapsbestuurder te zijn.
Indien bij algemene maatregel van bestuur in de bezoldiging van het rijks¬personeel een wijziging wordt aangebracht wordt de in het eer¬ste lid en tweede lid en artikel 9b, tweede, vierde en zevende tot en met negende lid bedoelde laatstelijk genoten bezoldiging, voor de toe¬passing van die le¬den met ingang van het tijdstip van ingang van die bezol¬di¬gingswijzi¬ging over¬eenkomstig die wijziging aangepast.
Artikel 9a Voortzetting van de uitkering bij invaliditeit
Algemeen invalide, geheel of gedeeltelijk, in de zin van deze verordening is hij die als rechtstreeks gevolg van objectief medisch vast te stellen ziekten of gebreken, geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. Onder de eerstgenoemde arbeid wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Onder deze arbeid wordt niet begrepen arbeid in een dienstbetrekking krachtens de Wet Sociale Werkvoorziening.
Indien de betrokkene zonder redelijke grond weigert deel te nemen aan een voor hem gewenste opleiding of scholing of onvoldoende meewerkt aan het bereiken van een gunstig resultaat ervan, wordt er bij de vaststelling van de mate van algemene invaliditeit van uitgegaan dat die opleiding of scholing is afgerond.
De uitkering bedraagt gedurende een periode als aangegeven in het derde lid 70% van de laatstelijk als waterschapsbestuurder genoten bezoldiging bij een algemene invaliditeit van 80% of meer, 60% van die bezoldiging vermeerderd met het percentage van de vakantie uitkering bij een algemene invaliditeit van 55% tot 80%, en 40% van die bezoldiging vermeerderd met het percentage van de vakantie uitkering bij een algemene invaliditeit van 25% tot 55%.
De in het tweede lid bedoelde periode is ten hoogste voor de belanghebbende die op het tijdstip van voortzetting van de uitkering:
58 jaar of ouder is: zes jaar;
53 jaar of ouder is: drie jaar;
48 jaar of ouder is: twee jaar;
43 jaar of ouder is: anderhalf jaar;
38 jaar of ouder is: één jaar;
33 jaar of ouder is: een half jaar, en jonger is dan 33 jaar nihil.
De uitkering bedraagt na afloop van de volgens het derde lid bepaalde periode een percentage, volgens het tweede lid, van een bedrag gelijk aan het minimumloon verhoogd met een percentage van het verschil tussen de laatstelijk als waterschapsbestuurder genoten bezoldiging vermeerderd met het percentage van de vakantie uitkering, bedoeld in artikel 9, en het minimumloon.
Het minimumloon bedoeld in het vierde lid, is het tot een jaarbedrag herleide minimumloon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag of, indien het een betrokkene jonger dan 23 jaar betreft, het tot een jaarbedrag herleide voor zijn leeftijd geldende minimumloon per maand, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van de genoemde wet, beide vermeerderd met de daarover berekende vakantietoeslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.
In afwijking van het achtste lid is de aanvulling gelijk aan het bedrag dat nodig is om de uitkering te verhogen tot het in het tiende lid aangegeven percentage van de laatstelijk als waterschapsbestuurder genoten bezoldiging vermeerderd met het percentage van de vakantie uitkering, indien de belanghebbende de keuze heeft gemaakt voor een verlaging van de inhouding ingevolge artikel 61, eerste lid.
Indien de wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering tezamen met inkomsten, als bedoeld in artikel 11, minder bedraagt dan het minimumloon, wordt de uitkering verhoogd tot het minimumloon. De verhoging bedraagt niet meer dan het verschil tussen de uitkering en het bedrag waarvan deze is afgeleid en tevens niet meer dan 30% van het minimumloon.
Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid wordt geacht tijdig te zijn ingediend indien het dagelijks bestuur de kennisgeving als bedoeld in het tweede lid niet heeft gedaan dan wel indien bij een latere kennisgeving als bedoeld in het tweede lid de aanvraag wordt ingediend binnen een maand nadat deze kennisgeving is ontvangen.
Binnen een jaar na het tijdstip waarop de uitkering voor de eerste maal met toepassing van artikel 9a is voortgezet, doet het dagelijks bestuur een onderzoek instellen ten einde te doen bezien of er als gevolg van gronden die invloed hebben op de mate van algemene invaliditeit redenen aanwezig zijn voor herziening of intrekking van de uitkering.
De toepassing van artikel 9a wordt ten aanzien van een belanghebbende gestaakt indien en zolang hij niet voldoet aan een uitnodiging van het dagelijks bestuur zich te onderwerpen aan een onderzoek door een of meer door het dagelijks bestuur aangewezen geneeskundigen ter beantwoording van de vraag, of er nog sprake is van algemene invaliditeit.
Indien degene die recht heeft op een wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering inkomsten uit of in verband met arbeid geniet, is het dagelijks bestuur bevoegd, zolang niet vaststaat of deze arbeid als arbeid bedoeld in artikel 9a, tweede lid, kan worden aangemerkt, niet tot herziening of intrekking van de uitkering over te gaan. De toepassing van de eerste volzin vindt ten hoogste plaats over een aaneengesloten periode van drie jaren, aanvangende op de eerste dag waarover de inkomsten uit of in verband met arbeid bedoeld in de eerste volzin worden genoten. Deze periode wordt geacht niet te zijn onderbroken indien korter dan een maand geen inkomsten uit of in verband met arbeid worden genoten. Na afloop van de in de tweede volzin genoemde periode wordt de in de eerst volzin bedoelde arbeid aangemerkt als arbeid bedoeld in artikel 9a, tweede lid.
De uitkering, over een jaar berekend en naar boven op een euro afgerond, wordt in maandelijkse termijnen betaald.
Artikel 11 Korting wegens inkomsten
Indien de belanghebbende op of na de dag, bedoeld in het tweede lid in¬kom¬sten of hogere inkomsten, anders dan ten gevolge van alge¬mene loons¬verhogingen, verkrijgt uit in het tweede lid bedoelde activi¬tei¬ten ter hand genomen voor de dag van aftreden anders dan bedoeld in het derde lid, is ten aanzien van die inkomsten of hogere inkom¬sten het bepaalde in het eerste lid van toepassing.
Onder inkomsten bedoeld in het eerste tot en met vijfde lid worden niet verstaan de kinderbijslag alsmede de compensatie of de vergoeding van premie inge¬vol¬ge de Algemene Ouderdomswet en de Algemene Weduwen- en We¬zenwet welke in die inkomsten is of geacht kan worden te zijn begrepen. De vori¬ge volzin is wat betreft de premie-compensatie slechts van toepas¬sing voor zover de daar bedoelde inkomsten be¬trekking hebben of kunnen worden geacht betrekking te hebben op een tijdvak gelegen voor 1 juni 1985.
Belanghebbende is verplicht van het ter hand nemen of weer ter hand ne¬men van enige arbeid of bedrijf, dan wel van het gaan genieten van in¬komsten of hogere inkomsten als bedoeld in dit artikel, ter¬stond me¬dede¬ling te doen aan het dagelijks bestuur onder opgave, voor zover moge¬lijk, van de verwachte inkomsten, een en ander overeenkomstig de voor¬schriften hem door het dagelijks bestuur gege¬ven. Zijn de inkom¬sten niet vooraf op te geven, dan doet hij tijdig voor het verschijnen van elke uitkeringster¬mijn opgave van de in¬komsten die hij sinds het ter hand nemen van be¬doelde werkzaamhe¬den of sinds de vorige opgave heeft geno¬ten.
Brengt de aard van de activiteiten of de inkomsten mee dat de in¬kom¬sten over een langere termijn dan een maand moeten worden bere¬kend, dan wordt op de uitkering een vermindering toegepast van een voorlopig vastgesteld bedrag onder voorbehoud van ver¬rekening aan het einde van evenbedoelde termijn.
Artikel 14 Uitkering bij overlijden
Laat de overledene geen nabestaande na, van wie hij, onder¬schei¬denlijk zij, niet duurzaam gescheiden leefde, dan wordt even¬be¬doeld be¬drag uitge¬keerd ten behoeve van de minderjarige wettige of na¬tuurlijke kinderen van de overledene, of minderjarige kinderen waarover de overle¬dene ten tijde van het overlijden de pleegouder¬lijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het on¬derhoud en de op¬voeding van het kind als was het een eigen kind, onaf¬hankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ont¬breken ook zodanige kinde¬ren dan geschiedt de uitkering, indien de over¬ledene kost¬winner was van ouders, meerderjari¬ge kinderen, broeders of zusters, ten behoeve van deze betrekkingen.
Laat de overledene geen betrekkingen als bedoeld in het eerste en twee¬de lid na, dan kan het aldaar bedoelde bedrag geheel of gedeel¬telijk worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien zijn nalatenschap voor de betaling van die kos¬ten ontoereikend is.
. Het bepaalde in deze paragraaf is van overeenkomstige toepassing ten aan¬zien van hem die tijdelijk, doch gedurende meer dan dertig dagen onafge¬bro¬ken de voorzitter heeft ver¬vangen.
Bui¬ten het geval dat het tijdvak van die ver¬vanging zonder onderbre¬king wordt ge¬volgd door een tijd¬vak waarin hij an¬ders dan bij wijze van vervanging als voorzitter optreedt, geldt te zijnen aanzien niet het in artikel 7, eerste lid, van deze veror¬dening bepaalde omtrent de minimale duur van de uit¬kering indien de duur van de vervanging korter is dan zes
In afwijking van artikel 9 wordt de uitkering berekend op basis van het verschil tussen de vergoeding bedoeld in artikel 19 van het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen (Stb. 1991, 560) die gedurende de waarneming werd ontvangen en het reguliere inkomen als lid van het Dagelijks Bestuur. Wordt degenen die het voorzitterschap heeft waargenomen aansluitend aan dit waarnemerschap tot voorzitter benoemd, dan wordt de uitkering berekend op basis van artikel 9.
PARAGRAAF 2 Wachtgeld aan waterschapsvoorzitters die overheidswerknemer zijn in de zin van de Wet privatisering ABP
Artikel 15a Recht op wachtgeld
De waarnemend waterschapsvoorzitter die als zodanig overheidswerknemer is in de zin van de Wet privatisering ABP heeft ten laste van het waterschap recht op wachtgeld met ingang van de dag waarop hij van die waarneming is ontheven, indien de periode van die waarneming zonder onderbreking tenminste één jaar heeft geduurd.
Het wachtgeld wordt toegekend met overeenkomstige toepassing van het Rijkswachtgeldbesluit 1959, met dien verstande dat als diensttijd wordt aangemerkt de periode van de waarneming.
Indien aan een gewezen waterschapsvoorzitter als bedoeld in het eerste lid, op grond van onderdeel b van het eerste lid, wachtgeld is toegekend en hij met de waarneming van het ambt van waterschapsvoorzitter wordt belast, wordt de toekenning van het wachtgeld opgeschort voor de duur van het waarnemerschap. Onder opschorting van de toekenning van het wachtgeld wordt verstaan dat het wachtgeld op grond van het eerste lid, onderdeel b, gedurende het waarnemerschap achterwege blijft en dat bij ontheffing van het waarnemerschap de toekenning van dit wachtgeld wordt hervat, waarbij de hoogte en duur worden berekend als zou het waarnemerschap niet hebben plaatsgevonden.
Voor de toepassing van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wor¬den onder pensioen tevens begrepen de toeslagen bedoeld in de artike¬len 31, 35, 38 en 39, tenzij uit de desbetreffende bepalingen het tegen¬deel blijkt.
Het bepaalde in dit hoofdstuk is van overeenkomstige toepassing ten aan¬zien van hem die tijdelijk doch gedurende meer dan dertig dagen onafge¬broken de voorzitter of een lid van het dagelijks bestuur heeft vervangen, alsook voor zijn nabestaanden. Buiten het geval dat het tijd¬vak van die ver¬vanging zonder onderbreking wordt gevolgd door een tijdvak waarin hij anders dan bij wijze van vervanging als voorzitter of als lid van het dagelijks be¬stuur optreedt, wordt het pensioen berekend van het bedrag van de vergoe¬ding, bedoeld in artikel 19 van het Re¬chtspositiebesluit voorzitters (Stb. 1991, 560).
Artikel 19 Diensttijd vóór en vanaf 1 januari 1986
Indien het pensioen wordt berekend volgens zowel artikel 20 als 21, geldt voor de pensioenberekening over tijd voor 1 januari 1986 als laatstelijk genoten bezoldiging een bedrag gelijk aan 100/110 maal het bedrag van de eventueel volgens de regels, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, aangepaste bezoldiging voor de vaststelling van de pensioengrondslag voor de pensioenberekening over tijd tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995 met toepassing van artikel 21. De in de eerste volzin eerstbedoelde bezoldiging bedraagt niet minder dan het bedrag van laatstbedoelde bezoldiging verminderd met ƒ 6.320, - omgerekend naar euro's € 2.867,89. Het bedrag van ƒ 6.320,- omgerekend naar euro's € 2.867,89 wordt telkens aangepast bij de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, overeenkomstig de aanpassing van een bedrag dat op 1 januari 1985 ƒ 63.200, - (€ 28.678,91) bedroeg.
Indien het pensioen wordt berekend volgens zowel artikel 21 als artikel 21a geldt voor de pensioenberekening over tijd tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995 als laatstelijk genoten bezoldiging een bedrag gelijk aan de eventueel naar de regelen, bedoeld in het tweede lid aangepaste bezoldiging voor de vaststelling van de pensioengrondslag voor de pensioenberekening over tijd na 31 december 1994 met toepassing van artikel 21a, vermenigvuldigd met een debruteringsfactor.
Deze factor is de breuk, waarvan de teller honderd bedraagt en de noemer de som is van honderd en het percentage waarmee de bezoldiging als waterschapsbestuurder per 1 januari 1995 uitsluitend ter uitvoering overeenkomstig hetgeen is bepaald in artikel II van de wet van 19 mei 1994, houdende wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Stb. 418) is gewijzigd.
Artikel 20 Berekening van het eigen pensioen over de tijd vóór 1 januari 1986
Behoudens het bepaalde in het vierde lid bedraagt het pensioen voor ieder van de eerste vier jaren als waterschapsbestuurder 3,5% en voor ieder overig jaar als waterschapsbestuurder 1,75%, in to¬taal tot een maximum van 70% van de, in de zin van artikel 9, laatstelijk als waterschapsbestuurder genoten bezoldiging, aangepast volgens de regels, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.
Indien recht bestaat op meer dan een pensioen krachtens of op voet van de Algemene pensi¬oenwet politieke ambtsdragers komen overeenkomstig arti¬kel 139, derde lid van die wet, voor de toepassing van de pensi¬oen¬be¬reke¬ning naar 3,5% per dienstjaar in totaal ten hoogste vier dienstja¬ren in aanmerking en wordt die berekening voor zover mogelijk toegepast ten aan¬zien van het pensioen, waarbij die berekening het hoogste bedrag ople¬vert, en overigens ten aanzien van het andere pensi¬oen of de andere pen¬sioenen in de volgorde van de hoogte van de bezoldigingen of de berekenings¬grondslag. Voor de verge¬lijking van deze bezoldigingen of berekeningsgrondslag worden deze zo no¬dig aangepast volgens de regels, bedoeld in artikel 157, derde lid, van evenge¬noemde wet.
De tijd met recht op uitkering doorgebracht telt als diensttijd mee in die zin, dat het pensioen over deze tijd naar 0,875% per jaar wordt bere¬kend, met dien verstande dat, wanneer het een uitke¬ring be¬treft als bedoeld in artikel 9a, het pensioen over deze tijd naar 1,75% per jaar wordt berekend, voor zo¬ver en voor zolang het percentage van de algemene invaliditeit 55 of meer bedroeg.
Voor de toepas¬sing van de vorige volzin worden de uitkeringen als bedoeld in artikel 7 en in artikel 8, aangemerkt als een uit¬kering als bedoeld in artikel 8 tweede lid, indien en zolang belangheb¬bende tijdens de duur van eerstbedoelde uitkeringen voor 55% of meer algemeen invalide was.
In afwijking van het vijfde lid wordt het pensioen over de in dat lid bedoelde tijd berekend naar de helft van het ingevolge dat lid toepasselijke percentage, over het gedeelte van die tijd waarin de uitkering is verminderd wegens het genieten van inkomsten als bedoeld in artikel 11.
Geen meetelling van diensttijd als bedoeld in het vijfde lid vindt plaats:
in zover de belanghebbende die recht heeft op uitkering, maar die minder uitkering geniet dan de krachtens artikel 61 berekende inhoudingen ter zake van ouderdom en overlijden, er geen zorg voor draagt dat het bedrag van deze inhoudingen, welk bedrag in dit geval als een op hem rustende schuld wordt beschouwd, bij het bereiken van de 65 jarige leeftijd is voldaan;
Artikel 21 Berekening van het eigen pensioen over tijd tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995
In afwijking van het bepaalde in het tweede lid wordt ten aanzien van de waterschapsbestuurders die voor hun bezoldiging geacht wor¬den niet de volle¬dige werkweek aan het waterschapsbestuurderschap te besteden, on¬der bezoldiging verstaan, het tot een jaarbedrag herleide bedrag waarvan die bezoldiging is afge¬leid.
De franchise, bedoeld in het tweede lid, bedraagt:
voor de gepensioneerde waterschapsbestuurder die voor de toepassing van de Algemene Ouderdomswet als gehuwd wordt aangemerkt twintig zevende maal het tot een jaarbedrag herleide bedrag waarop ingevolge die wet recht bestaat of zou hebben bestaan indien hij op grond van die wet verzekerd zou zijn geweest;
voor de gepensioneerde waterschapsbestuurder die voor de toepassing van de Algemene Ouderdomswet als ongehuwd wordt aangemerkt tien zevende maal het tot een jaarbedrag herleide bedrag waarop ingevolge die wet recht bestaat of zou hebben bestaan indien hij op grond van die wet verzekerd zou zijn geweest.
Behoudens het bepaalde in het achtste lid bedraagt het pensioen voor ie¬der van de eerste vier voor pensioen tellende jaren als wa¬ter¬schaps¬be¬stuurder 3,5% van de pensioengrondslag, en voor ie¬der ove¬rig jaar als waterschapsbestuurder 1,75% van de pen¬sioen¬grondslag, in to¬taal tot een maximum van 70% van de pensioengrondslag, aangepast volgens de regels, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Alge¬mene pensioenwet politieke ambts¬dragers.
Indien recht bestaat op meer dan een pensioen, bedoeld in het zevende lid, dan wel daarnaast recht bestaat op een of meer pensioenen krach¬tens de twee¬de en derde afdeling van de Algemene pensioenwet politieke ambts¬dragers, komen voor de toepassing van de pensioenbe¬rekening naar 3,5% per dienstjaar in totaal ten hoogste vier dienstjaren in aanmer¬king en wordt die berekening voor zover moge¬lijk toegepast ten aanzien van het pensioen, waar¬bij die bereke¬ning het hoogste bedrag oplevert en overigens ten aanzien van het andere pensioen of de andere pensioenen in de volgor¬de van de hoogte der bezoldigingen, berekeningsgrond¬slag of pensioen¬grondslagen. Voor de verge¬lijking van deze bezoldigingen, be¬rekeningsgrondslag of pensioen¬grondsla¬gen worden deze zo nodig aange¬past volgens de regels, bedoeld in artikel 157, derde lid, van even¬ge¬noemde wet.
Artikel 21a Berekening van het eigen pensioen over de tijd na 31 december 1994
Artikel 21, tweede lid, is van toepassing, met dien verstande dat de in dat lid bedoelde franchise het bedrag is dat op grond van een reglement als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van de Wet privatisering ABP als zodanig geldt voor de berekening van een ouderdomspensioen van een gepensioneerd overheidswerknemer in de zin van die wet.
Artikel 22 Berekening eigen pensioen deeltijdwaterschapsbestuurder na 31 december 1985
Tijd, doorgebracht als waterschapsbestuurder, gedurende welke de belanghebbende voor zijn bezoldiging geacht werd niet de volledige werkweek aan zijn ambt te besteden telt voor de pensioenberekening met toepassing van artikel 21 of artikel 21a, dan wel met toepassing van beide artikelen, mee met inachtneming van de voor die tijd toepasselijke deeltijdfactor of deeltijdfactoren.
Artikel 23 Samenvallende diensttijd van echtgenoten tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995
De gepensioneerde waterschapsbestuurder heeft recht op een toeslag op zijn pensioen indien dat pensioen is berekend met toepassing van de franchise, bedoeld in artikel 21, vierde lid, onder a, en, indien de kalen¬der¬tijd, waar¬in de voor de berekening van zijn pensioen meetellende dienst¬tijd is gele¬gen, geheel of gedeeltelijk samenvalt met de kalen¬der¬tijd, die in aanmerking is genomen bij de berekening van enig pensi¬oen waarop zijn echtgenoot recht heeft, mits op laatstbedoeld pensioen een verminde¬ring is toegepast uit hoo¬fde van recht op ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdoms¬wet.
Artikel 24 Verstrekken van inlichtingen
Indien in het bedrag van het ouderdomspensioen, waaronder medebegrepen een eventuele toeslag en de vakantie-uitkering, ingevolge de Algemene Ou¬derdomswet een wijziging wordt aangebracht op grond van persoonlijke om¬standigheden, is degene aan wie een pensioen krachtens dit hoofdstuk is toe¬gekend over diensttijd voor 1 januari 1995, gehouden daarvan onverwijld kennis te geven aan het dage¬lijks bestuur.
HOOFDSTUK III HET NABESTAANDEN- EN WEZENPENSIOEN
Artikel 25 Paraplubepaling Algemene nabestaandenwet
Een regeling van nabestaanden en wezenpensioen, vervat in dit hoofdstuk, wordt voor de toepassing van artikel 103 van de Algemene nabestaandenwet beschouwd als een pensioenregeling als bedoeld in dat artikel.
Artikel 26 Nabestaandenpensioen
Voor de toepassing van het vorige lid wordt het aftreden geacht niet te hebben plaatsgevonden, indien zonder wezenlijke onderbreking een poli¬tiek ambt als bedoeld in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers is aanvaard. Een onderbreking van ten hoogste twee maanden wordt als niet-wezenlijk aangemerkt.
Artikel 27 Bijzonder nabestaandenpensioen
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de vrouw of man van wie de aanmelding is geëindigd, mits zij of hij recht op nabestaandenpensioen zou hebben gehad, indien de waterschapsbestuurder, de gewezen waterschapsbestuurder of de gepensioneerde waterschapsbestuurder op de dag van eindigen van de aanmelding zou zijn overleden.
Recht op wezenpensioen hebben:
de kinderen, van hem die overlijdt als waterschapsbestuurder, als gewezen waterschapsbestuurder of als gepensioneerde waterschapsbestuurder, die de leeftijd van eenentwintig jaren nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn dan wel niet partij zijn of partij geweest zijn bij een aanmelding, mits zij zijn geboren of geadopteerd vóór zijn ontslag is ingegaan of in de periode waarin hij recht heeft op uitkering ter zake van het ontslag;
de kinderen ten opzichte van welke aan een mannelijke waterschapsbestuurder, gewezen waterschapsbestuurder of gepensioneerde waterschapsbestuurder ten tijde van zijn overlijden een onderhoudsplicht krachtens artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek was opgelegd, dan wel door hem bij authentieke akte een dergelijke verplichting was erkend, onder dezelfde voorwaarden als genoemd in onderdeel a, en
de kinderen voor welke de waterschapsbestuurder, de gewezen waterschapsbestuurder of de gepensioneerde waterschapsbestuurder ten tijde van zijn overlijden de pleegouderlijke zorg droeg, onder dezelfde voorwaarden als genoemd in onderdeel a, met dien verstande dat in plaats van het tijdstip van geboorte of adoptie het tijdstip van aanvang van de pleegouderlijke zorg in aanmerking wordt genomen.
Indien een waterschapsbestuurder of een gewezen dan wel gepensioneerde waterschapsbestuurder naar het oordeel van het dagelijks bestuur is ver¬mist, hebben degenen, die aan zijn overlijden op grond van de voor¬gaande artikelen van deze paragraaf recht op pensioen zouden ontlenen, recht op tijdelijk pensioen, ten laste van het waterschap, op dezelfde voorwaarden als die in de artikelen ten aanzien van het recht op pensi¬oen omschreven.
Artikel 30 Berekening van het nabestaandenpensioen
Het nabestaandenpensioen bedraagt vijf zevende gedeelte van het pensioen, waarop de overledene als gewezen waterschapsbestuurder aanspraak zou heb¬ben gehad, indien hij met ingang van de dag na die van zijn overlij¬den was afgetreden, of waarop de overledene als gewezen waterschapsbe¬stuurder recht of uitzicht had.
In afwijking van het eerste lid bedraagt het pensioen van de nabestaande van hem die overlijdt:
als gewezen waterschapsbestuurder in de periode waarin hij recht op uitkering heeft: vijf zevende gedeelte van het pensioen waarop hij aanspraak zou hebben kunnen maken, in¬dien hij tot het bereiken van de leeftijd van 65 jaar recht op uitke¬ring zou hebben gehad, met dien verstande, dat voor berekening van het pensioen de diensttijd wordt doorgeteld naar de mate van meetel¬ling van dienst¬tijd op de dag van overlijden.
Indien wegens een zelfde sterfgeval voor een nabestaande recht ontstaat op meer dan één nabestaandenpensioen krachtens of op voet van de Algemene pen¬si¬oen¬wet politieke ambtsdragers wordt overeenkomstig artikel 145, twee¬de lid van die wet de tijd, die voor berekening van meer dan een van die pen¬sioenen meetelt en niet daadwerkelijk gelijktijdig in de ver¬schil¬lende ambten is doorgebracht, slechts meegeteld voor de berekening van het pen¬sioen waarbij die tijd het hoogste bedrag oplevert.
Artikel 31 Berekening nabestaandenpensioen na 31 december 1985
De nabestaande die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt en geen recht heeft op nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, heeft tot de eerste dag van de maand waarin die leeftijd wordt bereikt recht op een toeslag op het volgens artikel 30 berekende pensioen.
Deze toeslag bedraagt jaarlijks voor elk voor de berekening van het nabestaandenpensioen tellend jaar 2,5% van het tot een jaarbedrag herleide bedrag van de nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, vermeerderd met de daarover berekende vakantie uitkering ingevolge die wet.
Wanneer betrokkene voldoet, onderscheidenlijk niet meer voldoet, aan de voorwaarden omschreven in het tweede lid, dient hij hiervan onverwijld kennis te geven aan het dagelijks bestuur. De daarbedoelde toeslag gaat niet eerder in dan een jaar voor de eerste dag van de maand waarin ken¬nisgeving werd gedaan of waarin die toeslag ambtshalve is toegekend.
Wanneer het bedrag van de nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet of van de daarover berekende vakantie uitkering ingevolge die wet wordt ge¬wijzigd, wordt de in het tweede lid bedoelde toeslag dien¬overeenkom¬stig gewijzigd met ingang van dezelfde dag als eerstbedoelde wijzi¬ging.
Artikel 31a Berekening nabestaandenpensioen tussen 31 december 1994 en 1 januari 1996
De nabestaande die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt en geen recht heeft op nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, heeft tot de eerste dag van de maand waarin hij die leeftijd bereikt recht op een toeslag op zijn volgens de artikelen 30 en 31 berekende pensioen. Deze toeslag bedraagt jaarlijks voor elk voor de berekening van het nabestaanden pensioen tellend jaar 1,25% van de franchise, bedoeld in het tweede lid van artikel 21.
Artikel 32 Bijzonder nabestaandenpensioen
Indien er recht bestaat op meer dan één bijzonder nabestaandenpensioen als bedoeld in artikel 27, eerste en tweede lid, vindt het eerste lid overeenkomstige toepassing met dien verstande, dat voor de berekening van het bijzonder nabestaandenpensioen ontleend aan elk huwelijk en elke aanmelding waaraan een eerder huwelijk dan wel een eerdere aanmelding voorafgaat, slechts de diensttijd meetelt die samenloopt of geacht kan worden samen te lopen met de huwelijksduur dan wel de duur van de aanmelding.
Artikel 33 Nabestaandenpensioen bij hertrouwen dan wel aanmelding
Indien een nabestaande hertrouwt dan wel partij is bij een aanmelding, wordt zijn pensioen opnieuw vastgesteld met ingang van de maand, volgende op die waarin hij hertrouwt dan wel de aanmelding geschiedt. Daarbij wordt uitsluitend de voor pensioen in aanmerking komende diensttijd van de waterschapsbestuurder, de gewezen waterschapsbestuurder of de gepensioneerde waterschapsbestuurder in aanmerking genomen, die gelegen is vóór het tijdstip van diens overlijden.
Artikel 33 Nabestaandenpensioen bij hertrouwen
Indien een nabestaande hertrouwt, wordt zijn pensioen opnieuw vastgesteld met ingang van de maand, volgende op die waarin hij hertrouwt. Daarbij wordt uitsluitend de voor pensioen in aanmerking komende diensttijd van de wa¬ter¬schapsbestuurder of de gewezen waterschapsbestuurder in aanmerking genomen, die gelegen is voor het tijdstip van diens overlijden.
Artikel 35 Berekening wezenpensioen na 31 december 1985
De wees die geen recht heeft op wezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet heeft recht op een toeslag op zijn volgens artikel 34 berekende pensioen, tenzij zijn ouder recht heeft op halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet. Deze toeslag bedraagt jaarlijks voor elk voor de berekening van het wezenpensioen tellend jaar:
Wanneer het bedrag van de nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, van de halfwezenuitkering ingevolge die wet of van de daarover berekende vakantie uitkering ingevolge die wet, wordt ge¬wij¬zigd, wordt de in het tweede lid bedoelde toeslag dienovereenkom¬stig ge¬wijzigd met ingang van dezelfde dag als eerstbedoelde wijziging.
Artikel 36 Herberekening wezenpensioen
Wanneer het nabestaandenpensioen van de ouder krachtens artikel 33 we¬gens hertrou¬wen dan wel een aanmelding opnieuw wordt vastgesteld, wordt het wezenpensioen bedoeld in artikel 34, eerste lid, onder a, verhoogd met een bedrag, dat zich ver¬houdt tot het bedrag van dat wezenpensioen, zoals het verschil tus¬sen het nabestaandenpensioen bedoeld in artikel 30, vóór en na toepassing van artikel 33 zich verhoudt tot dat nabestaandenpensioen vóór die toepas¬sing.
Artikel 38 Toeslag op nabestaandenpensioen
De nabestaande die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, heeft tot de eerste dag van de maand waarin hij die leeftijd bereikt recht op een toeslag op zijn volgens de voorgaande artikelen berekende pensioen ten bedrage van 15% van dat pensioen, behoudens het bepaalde in het tweede en vierde lid.
De in het eerste lid bedoelde toeslag bedraagt ten hoogste 15% van € 25.046,40. Dit bedrag wordt telkens aangepast bij de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, overeenkomstig de aanpassing van een bedrag dat op 1 januari 1985 63.200,-- (€ 28.678,91) bedroeg.
Artikel 39 Toeslag op wezenpensioen
De in het eerste lid bedoelde toeslag bedraagt ten hoogste 15% van € 25.046,40. Dit bedrag wordt telkens aangepast bij de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 157 derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, overeenkomstig de aanpassing van een bedrag dat op 1 januari 1985 € 63.200,-- (€ 28.678,91) bedroeg.
HOOFDSTUK IV VERVAL EN VERVALLEN VERKLARING
Artikel 41 Vervallenverklaring van uitzicht of recht op pensioen
Het algemeen bestuur kan het uitzicht of het recht op pensioen geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren, indien degene die dat uitzicht of recht heeft:
Artikel 42 Herstel van uitzicht of recht op pensioen
In bijzondere gevallen kan het algemeen bestuur een door of als gevolg van de toepassing van artikel 41 vervallen uitzicht of recht op pensioen geheel of gedeeltelijk herstellen.
Artikel 44 Grensbedrag eigen pensioenen
Voor de toepassing van dit artikel wordt, voor zover een pensioen is on¬derworpen aan een samenloopregeling overeenkomstig paragraaf 2 van dit hoofdstuk, onder pensioen verstaan het bedrag dat overblijft na verminde¬ring van dat pensioen wegens recht op ouderdomspensioen krach¬tens de Al¬gemene Ouderdomswet of een naar aard en strekking daarmee overeenkomend pensioen of uitkering.
Indien recht bestaat op een of meer eigen pensioenen krachtens of op de voet van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, dan wel daar¬naast recht bestaat op een of meer eigen pensioenen krachtens een ande¬re regeling als bedoeld in het vijfde lid en het totaal van die pensi¬oenen meer bedraagt dan het grensbedrag, omschreven in het derde lid, wordt overeenkomstig artikel 154 juncto artikel 93 van genoemde wet, elk eigen pen¬sioen krachtens of op de voet van die wet beperkt tot een zo¬danig ge¬deel¬te (beperkingsbreuk) van bedoeld grensbedrag als evenre¬dig is aan de ver¬houding, waarin elk van laatstbedoelde pensioenen staat tot het totaal van die pensioenen.
Het grensbedrag is het pensioen dat met toepassing van artikel 21a tot het in het zevende lid van artikel 21 genoemde maximum van 70% zou zijn toegekend naar een bezoldiging overeenkomend met het hoogste bedrag in bijlage A van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, vermeerderd met het percentage van de vakantie uitkering.
Indien het bedrag van een of meer van de in het tweede lid bedoelde pen¬sioenen bij berekening naar de maximaal in aanmerking komende diensttijd hoger is of zou zijn dan het grensbedrag bedoeld in het der¬de lid, treedt dat hogere bedrag of het hoogste van die bedragen voor de toepassing van het tweede lid in de plaats van het grensbedrag.
Voor de in de eerste volzin bedoelde vergelijking worden de pensioenen aangepast overeenkomstig de regels, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en daarmee overeenkomende artikelen in andere pensioenwetten.
Onder een pensioen krachtens een andere regeling wordt in dit artikel verstaan een pensioen, een daarmee in aard overeenkomende uitkering, als¬mede een onderstand bij wijze van pensioen ten laste van het Rijk, een provincie, gemeente of waterschap, van het Algemeen Burgerlijk Pen¬sioen¬fonds, van het Spoorwegpensioenfonds en van de Stichting admini¬stratie Indonesische pensioenen, dan wel ten laste van de Nederlandse Antillen, van Aruba of een publiekrechtelijk lichaam in de Nederlandse Antillen of Aruba of een door het bestuursorgaan in een van deze landen ingesteld fonds, met inbegrip van de daarop onder welke benaming ook verleende toeslagen en met uitzonde¬ring van een pensi¬oen krachtens de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Stb. 1947, H 313) en de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogs¬slachtoffers 1940-1945 (Stb. 1947, H 420), van een uitkering krachtens de Wet uitkeringen ver¬volgingsslachtoffers 1940-1945, van een invalidi¬teitspensioen met de daarop toegekende verhogingen krachtens een vroe¬gere militaire pensioen¬wet in de zin van de Algemene militaire pensi¬oenwet, van een invalidi¬teitspensioen, een invaliditeitsverhoging en een bijzondere inva¬lidi¬teitsverhoging krachtens laatstgenoemde wet, alsmede van een uitke¬ring krachtens de Algemene oorlogsongevallenrege¬ling.
Onder een pensioen krachtens een andere regeling wordt in dit artikel mede begrepen een ten laste van het Rijk onder welke benaming ook ver¬leende toeslag op een pensioen, een daarmee in aard overeenkomende uit¬kering of een onderstand bij wijze van pensioen ten laste van Suriname of een publiekrechtelijk lichaam in dat land.
Na beperking van een eigen pensioen volgens het eerste of tweede lid wordt de toegepaste beperkingsbreuk slechts gewijzigd, wanneer een pen¬sioen als in dit artikel bedoeld, wordt toegekend of eindigt dan wel anders dan wegens aanpassing overeenkomstig de regels, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke Ambtsdragers bedoelde regelen en daarmee overeen¬komen¬de regelen in andere pensioenwetten dan de in dit artikel genoem¬de wordt herzien.
Artikel 45 Grensbedrag nabestaanden en wezenpensioenen
Artikel 44 is van overeenkomstige toepassing indien voor een nabestaande on¬derscheidenlijk een wees, naast recht op een of meer nabestaandenpensi¬oe¬nen onder¬scheidenlijk wezenpensioenen, krachtens of op de voet van de Alge¬me¬ne pensioenwet politieke ambtsdragers recht bestaat op een of meer nabestaandenpensioenen, onderscheidenlijk wezenpensioenen krachtens een an¬dere regeling, met dien verstande dat voor het in het derde lid van dat arti¬kel bedoelde grensbedrag en het in het vierde lid van dat arti¬kel bedoel¬de hogere bedrag, met betrekking tot een nabestaandenpensioen vijf ze¬vende gedeelte, met betrekking tot een wezenpensioen krachtens ar¬ti¬kel 34, eerste lid, onder a, een zevende gedeelte en met betrekking tot een we¬zenpensioen krachtens artikel 34 eerste lid, onder b, twee zeven¬de gedeelte van die bedragen in de plaats komt.
Artikel 46 Samenloop van nabestaandenpensioenen na hertrouwen of aanmelding
Indien een nabestaande aan wie reeds een nabestaandenpensioen is toege¬kend, het¬zij krachtens deze verordening, hetzij krachtens een andere re¬geling, ter zake van een later huwelijk of een latere aanmelding eveneens recht op nabestaanden¬pensioen ver¬krijgt, hetzij krachtens deze verordening, hetzij krachtens een andere regeling, wordt samenlopende tijd slechts meegeteld voor de berekening van het pen¬sioen op grond van deze verordening, waarbij die tijd bij dit pensioen het hoogste bedrag oplevert.
Onder pensioen krachtens een andere regeling als bedoeld in het vorige lid wordt verstaan een pensioen ten laste van de Nederlandse schat¬kist anders dan ingevolge wettelijke garanties of ingevolge overneming van de verplichting tot betaling ten laste van de Nederlandse Antil¬len of Aruba, van een publiekrechtelijk lichaam in Nederland, in de Nederlandse Antillen of in Aruba, dan wel ten laste van een door het bestuursorgaan in een van die landen ingesteld fonds.
Artikel 47 Samenloop van wezenpensioenen
Indien een wees die reeds recht op een wezenpensioen heeft, hetzij krachtens deze verordening, hetzij krachtens een andere regeling, daar¬na eveneens recht op een ander wezenpensioen verkrijgt, hetzij krach¬tens deze verordening, hetzij krachtens een andere regeling wordt voor de be¬rekening van de eigen pensioenen waarvan die wezenpensioenen zijn of ge¬acht moeten worden te zijn afgeleid, samenlopende tijd slechts meegeteld bij de berekening van het pensioen, indien die tijd het hoogste bedrag oplevert.
PARAGRAAF 2 SAMENLOOP VAN PENSIOENEN EN ALGEMEEN PENSIOEN OVER DIENST¬TIJD VÓÓR 1 JANUARI 1986
Artikel 48 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder het algemeen pensioen van de belanghebbende die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, mede begrepen het algemeen pensioen waarop zijn echtgenoot recht heeft, ten¬zij het echtpaar duurzaam gescheiden leeft. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt mede als echtgenoot aangemerkt degene die voor de toepassing van de Algemene Ouderdomswet als echtgenoot van de belang¬hebbende wordt aangemerkt.
Artikel 49 Volle-wezenpensioen
Het pensioen waarop twee of meer volle wezen recht hebben, wordt, indien het als een eenheid is toegekend, voor de toepassing van deze paragraaf geacht aan ieder van genoemde wezen te zijn toegekend tot een bedrag, ge¬lijk aan dat pensioen gedeeld door hun aantal.
Voor een belanghebbende die tevens recht heeft op een algemeen pensioen wordt het deel daarvan, dat geacht kan worden betrekking te hebben op een tijd, overeenkomende met de diensttijd waarnaar zijn pensioen is of ge¬acht wordt te zijn berekend, gerekend deel uit te maken van het be¬drag van zijn pensioen, met dien verstande dat:
Op een nabestaandenpensioen, niet zijnde een pensioen als bedoeld in artikel 27, dat is afgeleid van een pensioen waarop, in verband met het recht op een algemeen pensioen voor gehuwden, het eerste lid van toepassing was, vindt dat lid niet eerder toepassing dan met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op die waarin dat pensioen krachtens het bepaalde in artikel 66, eerste lid, is geëindigd.
Indien een belanghebbende een algemeen pensioen gaat genieten dan wel het genot van een algemeen pensioen of van een tijde¬lijke uitkering eindigt, of indien in het bedrag van het alge¬meen pensi¬oen een wijziging wordt aangebracht op grond van persoonlijke omstandig¬heden van hemzelf, zijn echtgenoot of zijn kinderen, is hij gehouden hiervan onverwijld kennis te geven aan het dagelijks bestuur.
Artikel 52 Algemeen pensioen en diensttijd
Voor de toepassing van artikel 50 geldt het volgende.
Het algemeen pensioen wordt geacht betrekking te hebben op het tijdvak liggende tussen de tijdstippen waarop belanghebbende de leeftijd van 15 jaar en die van 65 heeft bereikt met dien verstande dat, indien een be¬langhebbende recht heeft op nabestaanden- of wezenpensioen, het voren¬staande overeenkomstige toepassing vindt ten aanzien van de tijdstippen waarop de overledene de leeftijden van 15 en 65 jaar heeft of zou heb¬ben be¬reikt.
Indien een nabestaande recht heeft op nabestaandenuitkering alsmede halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, maar geen van de kinderen aan welke de nabestaande het recht op halfwezenuitkering ontleent, recht heeft op pensioen, wordt uitsluitend uitgegaan van het bedrag van de nabestaandenuitkering.
Diensttijd waarnaar een pensioen is of geacht wordt te zijn berekend en die niet daadwerkelijk als waterschapsbestuurder is doorgebracht, wordt geacht aan te sluiten bij het einde van de ambtsvervulling waaraan het recht op pensi¬oen is ontleend; voor zover dientengevolge deze dienst¬tijd zich uitstrekt na het tijdstip waarop de leeftijd van 65 jaar is of zou zijn bereikt, wordt die diensttijd, te rekenen van dat tijdstip, geacht te zijn doorge¬bracht, voor zover mogelijk gedurende tijdvakken van onder¬breking van de daadwerkelijk als waterschapsbestuurder doorge¬brachte tijd en voor het overige onmid¬dellijk voor de aanvang van de diensttijd waar¬naar het pensioen is bere¬kend.
Van de diensttijd wordt buiten beschouwing gelaten de tijd waarop be¬trek¬king heeft of geacht kan worden betrekking te hebben het bedrag van het algemeen pensioen, waarop aanspraak is verkregen door vrijwillige premie¬betaling krachtens artikel 45 van de Algemene Ouderdomswet en artikel 63 van de Algemene nabestaandenwet.
Artikel 54 Vermindering inbouwbedragen bij samenvallende diensttijd
Indien aan een belanghebbende meer dan een pensioen is of geacht wordt te zijn toegekend krachtens of op de voet van de Algemene pensioenwet poli¬tieke ambtsdragers, dan wel naast een of meer zodanige pensioenen een pensioen krachtens een andere regeling als bedoeld in het vijfde lid is of geacht wordt te zijn toegekend, en de diensttijd waarnaar die pensioe¬nen zijn of geacht worden te zijn berekend geheel of gedeelte¬lijk samen¬valt, overschrijdt overeenkomstig artikel 155 juncto artikel 101 van voor¬noemde wet de som van de inbouwbedragen - voor zover deze geacht kun¬nen worden betrekking te hebben op een tijd, overeenkomende met de samen¬val¬lende diensttijd - niet het bedrag van een algemeen pen¬sioen, dat geacht kan worden betrekking te hebben op een tijd, overeen¬komende met be¬doelde samenvallende diensttijd.
Indien een overschrijding als bedoeld in het vorige lid plaats zou vin¬den, wordt het voor ieder krachtens deze verordening toegekend pensioen berekende inbouwbedrag, voor zover betrekking hebbende op samenvallende diensttijd als bedoeld in het vorige lid, verminderd tot een zodanig deel van het bedrag van het algemeen pensioen, bedoeld aan het slot van het vorige lid, als elk inbouwbedrag zich verhoudt tot de som van die bedra¬gen.
Onder pensioen krachtens een andere regeling als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan een pensioen ten laste van de Nederlandse schat¬kist anders dan krachtens de Algemene pensioenwet politieke ambts¬dra¬gers en anders dan ingevolge wettelijke garanties of ingevolge overne¬ming van de verplichting tot betaling - ten laste van de Nederlandse Antillen of Aruba, van een publiekrechtelijk lichaam in Nederland in de Nederlandse Antillen of in Aruba, dan wel ten laste van een door het bestuursorgaan in een van die landen ingesteld fonds.
Op schriftelijk verzoek van de belanghebbende wordt dit artikel over¬een¬komstig toegepast, indien aan diens echtgenoot een of meer pensioe¬nen zijn of geacht worden te zijn toegekend, hetzij krachtens of op de voet van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, hetzij krach¬tens een andere regeling als bedoeld in het vijfde lid. Artikel 55, tweede lid, is daarbij van overeenkomstige toepassing.
Artikel 55 Vermindering inbouwbedragen bij korting op particulier pensi¬oen
Op schriftelijk verzoek van degene die aantoont, dat uit hoofde van zijn recht op algemeen pensioen een vermindering plaatsvindt van enig ander pensioen dan bedoeld in artikel 54, vijfde lid, wordt het bedrag van die vermindering zoveel mogelijk in mindering gebracht op het in¬bouw¬bedrag.
De vorige volzin is slechts van toepassing voor zover bedoelde vermin¬de¬ring betrekking heeft op tijd die gelijktijdig in de betreffende be¬trek¬king is of geacht kan worden te zijn vervuld. Aan diensttijd die niet daadwerkelijk in dienstverhouding of als politiek ambtsdrager is doorge¬bracht wordt een plaats toegekend overeenkomstig het bepaalde bij artikel 52, onder f.
Indien de som van het inbouwbedrag en de vermindering van het andere pen¬sioen, ook na toepassing van de overige bepalingen van dit artikel, een bedrag gelijk aan 80% van het algemeen pensioen over¬schrijdt, wordt van deze overschrijding een deel in mindering gebracht op het in¬bouwbedrag, en wel in de verhouding waarin de diensttijd, waarnaar het pensioen waarop vorenbedoeld inbouwbedrag betrekking heeft, is of geacht wordt te zijn berekend, staat tot het totaal van de diensttijden.
Artikel 56 Verlaging inbouwbedrag (vóór 1 januari 1986)
Indien het bedrag dat tot grondslag heeft gestrekt voor de berekening van het pensioen, nadat dat bedrag is aangepast aan de hand van de regels, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, op de dag met ingang waarvan de voorgaan¬de artikelen van deze paragraaf voor de eerste maal ten aanzien van het pensioen toe¬passing vinden lager is dan 26.508,-- * wordt het met toe¬passing van de voorgaande artikelen van deze paragraaf berekende in¬bouwbedrag vermenig¬vuldigd met een breuk, waarvan de teller is eerstbe¬doeld bedrag op be¬doelde dag en waarvan de noemer is 26.508,--.
De uitkomst van deze vermenigvuldiging vormt in dat geval het inbouwbe¬drag.
Het in de vorige volzin genoemde bedrag wordt gewijzigd bij de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 157 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdra¬gers.
* Noot: bedrag geldende op 1 januari 1991
Indien het bedrag van het algemeen pensioen, dat gerekend wordt deel uit te maken van het pensioen, reeds is verminderd krachtens het eerste lid, vindt artikel 55, eerste lid, slechts toepassing voor zover zulks nodig is om te voorkomen dat de som van evenbedoeld verminderd bedrag en het bedrag van de vermindering, bedoeld in het eerste lid van arti¬kel 55, het bedrag zou overschrijden dat, zonder toepassing van het eerste lid, krach¬tens ar¬tikel 50 gerekend zou worden deel uit te maken van het be¬drag van het pensioen. De vorige volzin is van overeenkomsti¬ge toepas¬sing in het geval bedoeld in artikel 55, derde lid.
Indien een algemeen pensioen wordt toegekend of herzien over een tijdvak waarover reeds pensioen werd betaald en dientengevolge te veel pensioen is betaald, kan het dagelijks bestuur aan de Sociale Verzekeringsbank die het algemeen pensioen heeft toegekend of herzien, verzoeken het te veel betaal¬de pensioen ten behoeve van het waterschap in te houden op het al¬gemeen pensi¬oen, voor zover betrekking hebbende op evengenoemd tijdvak.
De bepalingen van deze paragraaf blijven buiten toepassing ten aanzien van degenen die op grond van gemoedsbezwaren hun recht op algemeen pensi¬oen niet geldend maken, met dien verstande dat zij zoveel mogelijk over¬eenkom¬stig toepassing vinden met betrekking tot diegenen van evenbedoel¬den, die recht hebben op uitkering als bedoeld in artikel 48 van de Alge¬mene Ouder¬domswet.
HOOFDSTUK VI BEPALINGEN VAN ADMINISTRATIEVE AARD
Artikel 59 Berekening diensttijd voor uitkering en pensioen
Voor zover de voor uitkering en pensioen in aanmerking komende tijd ka¬len¬derjaren of kalendermaanden omvat, wordt deze tijd uitgedrukt in jaren on¬derscheidenlijk maanden voor uitkering en pensioen in aanmerking komen¬de tijd. De overige tijd wordt uitgedrukt in gedeelten van jaren onder¬schei¬denlijk gedeelten van maanden, waarbij het jaar op 12 maanden en de maand op 30 dagen wordt gesteld.
Op de bezoldiging van de waterschapsbestuurder worden volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regelen bedragen ingehouden overeenkomstig de inhouding van bedragen op de bezoldiging van degene die behoort tot het overheidspersoneel, ter zake van aanspraken bij werkloosheid, ziekte, arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden.
Op de uitkering van de gewezen waterschapsbestuurder worden volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regelen bedragen ingehouden overeenkomstig de inhouding van bedragen, ter zake van aanspraken als bedoeld in het eerste lid, op een werkloosheids of arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van een voor overheidspersoneel getroffen regeling.
Artikel 63 Ingang eigen pensioen
Het eigen pensioen gaat in met de dag waarop het recht daarop ontstaat.
Artikel 65 Ingang hersteld pensioen
Wanneer een vervallen recht op pensioen geheel of gedeeltelijk wordt her¬steld, gaat het pensioen in met de eerste dag van de maand waarin het her¬stel heeft plaatsgevonden.
Artikel 67 Nabestaandenuitkering
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van een gepensioneerde water¬schaps¬bestuurder wordt aan diens nabestaande, van wie hij niet duurzaam ge¬scheiden leefde, een uitkering toegekend ten bedrage van zijn pensioen over een tijdvak van twee maanden (nabestaandenuitkering).
Bij ontstentenis van een nabestaande, van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, geschiedt de uitkering ten behoeve van de wettige of natuurlijke kinderen van de overledene die de leeftijd van eenentwintig jaren nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn of kinderen die de leeftijd van eenentwintig jaren nog niet hebben be¬reikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn, waarover de overledene ten tijde van het overlijden de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleeg¬ouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind, als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige ver¬plichting daartoe of van het genieten van een ver¬goe¬ding daar¬voor.
Indien de overleden gepensioneerde geen betrekkingen als bedoeld in het vorige lid nalaat, kan het daarbedoelde bedrag geheel of ten dele wor¬den uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging indien de nalatenschap voor de betaling van die kosten on¬toereikend is.
De betaling van de pensioenen geschiedt in maandelijkse termijnen, ten¬zij het dagelijks bestuur anders bepaalt.
Artikel 70 Onderbreking genot pensioen
Het pensioen van een gewezen waterschapsbestuurder wordt niet genoten, in¬dien en zolang hij na het tijdstip van inwerkingtreding van deze veror¬de¬ning weer als waterschapsbestuurder in dit waterschap optreedt.
Artikel 71 Pensioenbetaling zonder machtiging aan een ander dan gepensi¬o¬neerde
Indien een gepensioneerde in een inrichting ter verpleging van geestes¬zieken of van zwakzinnigen is opgenomen of, niet opgenomen zijnde in een zodanige inrichting, op grond van geestelijke gestoordheid niet in staat is kwijting te verlenen voor de uitbetaling van pensioen, kan het pensi¬oen uitbetaald worden aan een door het dagelijks bestuur aan te wijzen persoon of instelling. In andere door hen aan te wijzen bijzon¬dere geval¬len kan het pensioen in plaats van aan de gepensioneerde zon¬der diens machtiging uitbetaald worden aan een door het dagelijks be¬stuur aan te wijzen persoon of instelling.
Indien een gepensioneerde ingevolge het bepaalde bij of krachtens de ar¬tikelen 6, tweede lid, 11 en 12 van de Algemene wet bijzondere ziek¬te¬kos¬ten een bijdrage verschuldigd is in de kosten van een verstrekking als bedoeld in de artikelen 6 en 11 van die wet of een vergoeding als be¬doeld in de artikelen 11 en 12 van die wet, kan het pensioen tot ten hoogste het bedrag van die bijdrage in plaats van aan de gepensioneerde zonder diens machtiging uitbetaald worden aan de Ziekenfondsraad.
HOOFDSTUK VII ALGEMENE, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 73 Herziening, wijziging en herstel
Indien na een beslissing van het dagelijks bestuur de feiten waarmede in die beslissing rekening is gehouden zodanig zijn gewijzigd, dat deze be¬slissing anders zou luiden als zij nog genomen zou moeten worden, wijzi¬gt het dagelijks bestuur de beslissing, rekening houdende met de gewij¬zigde feiten.
Een wijzigingsbeslissing leidt slechts tot terugvordering of verreke¬ning van reeds betaalde bedragen indien de betrokkene, hoewel enige bepaling van deze verordening hem daartoe verplichtte of dit redelij¬kerwijs van hem mocht worden verwacht, heeft nagelaten aan het dage¬lijks bestuur me¬dedeling te doen van een wijziging in de feiten.
In afwijking van het tweede en derde lid en onverminderd artikel 68 is het da¬gelijks bestuur bevoegd tot terugvordering of verrekening van te veel betaalde bedragen, indien de herzieningsbeslissing, onderscheidenlijk de wijzigingsbeslissing is genomen binnen vier maanden na de dagteke¬ning van de herziene beslissing, onderscheidenlijk binnen vier maanden nadat het dagelijks bestuur bericht heeft ontvangen van wijziging in de fei¬ten.
Herstel van een beslissing als bedoeld in artikel 73, derde lid, binnen vier maanden na de dagtekening van de herstelde beslissing, leidt tot terug¬vordering of verrekening van te veel betaalde pensioenbedragen. Her¬stel van een beslissing, als bedoeld in de vorige volzin, na de daarge¬noemde termijn, leidt slechts tot terugvordering of verrekening van te veel be¬taalde pensioenbedragen, indien de betrokkene redelijker¬wijze had moeten begrijpen, dat hem te veel werd uitbetaald.
In afwijking in zoverre van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel worden de vanaf 1 januari 1986 toegekende pensioenen, berekend op basis van de verordening zoals die luidde tot de ingangsdatum van deze verordening, herberekend op grond van deze verordening, met dien verstande dat de pensioenbedragen, die in verband met deze herberekening teveel blijken te zijn betaald, niet worden teruggevorderd.
Artikel 76 Bijzondere gevallen
Het algemeen bestuur is bevoegd in bijzondere gevallen, waarin de toepas¬sing van deze verordening tot een, naar zijn oordeel onredelijke uitkomst leidt, ten gunste van belanghebbende een beslissing te nemen die met de strek¬king van de verordening overeenkomt.
Artikel 77 Overgangsbepaling I
De verhoging met 10% over ten hoogste 63.200,-- per jaar in¬gaan¬de 1 juni 1985 van de bezoldiging van de waterschapsbestuurder, toegekend in ver¬band met het vervallen van de bepaling betreffende de betaling van de AOW/ AWW-premie, maakt voor de toepassing van de bepalingen van de hoofd¬stukken II en III betreffende de pensioenberekening, geen deel uit van de bezoldiging. De voorgaande volzin is slechts van toepassing op de bezoldiging voor zover die betrekking heeft op de tijd gelegen vóór 1 januari 1986.
Artikel 79 Overgangsbepaling III
De artikelen 21, tweede lid, en 30 derde lid, van deze verordening zijn niet van toepassing ten aanzien van degene die:
waterschapsbestuurder is op of na 13 juli 1988, voor zover betreffende tijd zonder onderbreking is gevolgd op tijd als bedoeld onder a, en ver¬volgens zonder onderbreking is voortgezet. Een onderbreking van niet meer dan een jaar wordt voor de toepassing van deze bepaling geacht geen on¬derbreking te vormen.
Artikel 80 Overgangsbepaling IV
Artikel 21, tweede lid, artikel 53 en artikel 61, tweede en derde lid, tre¬den in werking op het tijdstip bedoeld in artikel VIII, vierde lid, van de Wet van 20 april 1988, Stb. 300.
Artikel 80a Overgangsbepaling V
Met ingang van 1 januari 1995 worden het inkomen van de waterschapsbestuurder als zodanig en de laatstelijk genoten bezoldiging dan wel de berekeningsgrondslag, waarvan is afgeleid een uitkering ter zake van ontslag of aftreden als waterschapsbestuurder, en een wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering, aangepast overeenkomstig de aanpassing van de salarissen ingevolge artikel 34 van de wet financiële voorzieningen privatisering ABP.
Artikel 80b Overgangsbepaling VI
Artikel 60 van de verordening zoals dat luidde op 31 december 1994, blijft van toepassing ten aanzien van een wijziging in de bezoldiging van het rijkspersoneel voor 1 januari 1995.
Artikel 80c Overgangsbepaling VII
Ten aanzien van degenen die ingevolge de verordening recht op nabestaanden of wezenpensioen hebben verkregen voor 1 januari 1995, wordt de tijd waarnaar het pensioen is of wordt geacht te zijn berekend en die niet daadwerkelijk als waterschapsbestuurder is doorgebracht, voor zover nodig mede begrepen onder tijd gelegen voor die datum.
Artikel 80d Overgangsbepaling VIII
De bij dit besluit ingevoegde artikelen 9a, tweede lid, en 9c worden met ingang van een latere datum dan 1 januari 1995 van toepassing op degene die op 31 december 1994 recht had op een wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering en op 1 januari 1995 jonger is dan vijftig jaar. Tot die datum blijft de bij het besluit vervallen tweede volzin van artikel 8, tweede lid, op hem van toepassing.
Artikel 80e Overgangsbepaling IX
De bij dit besluit vervallen eerste volzin van artikel 8, tweede lid, en artikel 9, derde lid, van de verordening blijven van toepassing op degene die:
op 25 januari 1993 ziekten of gebreken had wiens uitkering uiterlijk een jaar na die datum in verband met die ziekten of gebreken wegens algemene invaliditeit wordt voortgezet, dan wel wiens uitkering ingevolge artikel 20, vijfde lid, van de verordening binnen een jaar na de genoemde datum in verband met die ziekten of gebreken wordt aangemerkt als een wegens algemene invaliditeit voortgezette uitkering.
Artikel 80g Overgangsbepaling XI
Indien vanaf 1 januari 1995 artikel 9d, zesde lid, van de verordening wordt toegepast ten aanzien van degene bedoeld in artikel II, onderdeel D, wordt onder de in artikel 9a, tweede lid, van de verordening bedoelde arbeid verstaan de arbeid, bedoeld in de per 1 januari 1995 vervallen tweede volzin van artikel 8, tweede lid, van de verordening.
Artikel 80h Overgangsbepaling XII
Het in het Provinciaal Blad no. 4 van 1996 opgenomen wijzigingsbesluit treedt op 1 februari 1996 in werking, met dien verstande dat:
Artikel 80i Overgangsbepaling XIII
Het in het Provinciaal Blad no. 5 van 1998 opgenomen wijzigingsbesluit treedt op 1 februari 1996 in werking en werkt terug tot en met 1 januari 1996, met dien verstande dat:
op uitkeringen die vóór 1 januari 1996 zijn toegekend krachtens de toen geldende bepalingen van de Uitkerings en pensioenverordening voor bestuurders van waterschappen en die na die datum voortduren blijven de bepalingen van die verordening zoals die tot de datum van inwerkingtreding van dit besluit luidden, van toepassing.
Artikel 80j Overgangsbepaling XIV
Artikel 31a van de Uitkerings en pensioenverordening voor bestuurders van waterschappen in de provincie Limburg, zoals dat artikel luidde op de dag vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van dit besluit, blijft van toepassing op een nabestaandenpensioen waarop recht is ontstaan vóór dat tijdstip.
De bepalingen van de Uitkerings en pensioenverordening voor bestuurders van waterschappen in de provincie Limburg met betrekking tot het recht op wezenpensioen, zoals die bepalingen luidden op de dag vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van dit besluit, blijven van toepassing op een wezenpensioen waarop recht is ontstaan vóór dat tijdstip.
Ten aanzien van een aanmelding als bedoeld in het bij dit besluit in de Uitkerings en pensioenverordening voor bestuurders van waterschappen in de provincie Limburg ingevoegde artikel 3, die wordt gedaan vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, wordt de man of vrouw met wie degene die de aanmelding deed op hetzelfde woonadres in het persoonsregister is opgenomen, gelijk gesteld met de man of vrouw die als ingezetene met hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is ingeschreven als bedoeld in het evengenoemde artikel 3.
Een overlijden van een waterschapsbestuurder, een gewezen waterschapsbestuurder of een gepensioneerde waterschapsbestuurder tussen 31 december 1993 en 1 juli 1994 valt te rekenen vanaf de datum van overlijden onder de werking van de bepalingen inzake het nabestaanden en wezenpensioen in de Uitkerings en pensioenverordening voor bestuurders van waterschappen in de provincie Limburg, zoals die bepalingen ingevolge dit besluit zijn komen te luiden.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt degene van wie op 1 juli 1994 aanmelding in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Uitkerings en pensioenverordening voor bestuurders van waterschappen in de provincie Limburg mogelijk zou zijn geweest, op aanvraag aangemerkt als nabestaande vanaf de datum van het overlijden.
Ter zake van een overlijden van een waterschapsbestuurder, gewezen waterschapsbestuurder of gepensioneerde waterschapsbestuurder tussen 30 juni 1994 en 1 januari 1995 wordt op zijn aanvraag als nabestaande beschouwd degene van wie, hoewel niet aangemeld in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Uitkerings en pensioenverordening voor bestuurders van waterschappen in de provincie Limburg, aanmelding als evenbedoeld op de dag vóór die van het overlijden mogelijk was.
Voor een recht op nabestaanden of wezenpensioen, ontstaan wegens overlijden tussen 30 juni 1996 en 1 januari 1998 van een waterschapsbestuurder, gewezen waterschapsbestuurder of gepensioneerde waterschapsbestuurder, van een nabestaande of een wees die geen recht heeft op uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet maar wel recht op pensioen of tijdelijke uitkering ingevolge de Algemene Weduwen en Wezenwet zou hebben gehad indien die wet nog van kracht zou zijn geweest, geldt het volgende:
voor de toepassing van de bepalingen inzake samenloop van pensioen en algemeen pensioen over tijd voor 1 januari 1986 (inbouwbepalingen) en de bepalingen inzake het recht op een toeslag wegens het ontbreken van recht op uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet heeft artikel 25 van de Uitkerings en pensioenverordening voor bestuurders van waterschappen in de provincie Limburg, zoals dat artikel als gevolg van dit besluit is komen te luiden, geen werking;
de onder a bedoelde toeslag wordt berekend overeenkomstig artikel 31 van de Uitkerings en pensioenverordening voor bestuurders van waterschappen in de provincie Limburg indien het een toeslag op een nabestaandenpensioen betreft en overeenkomstig artikel 35 van evengenoemde verordening indien het een toeslag op een wezenpensioen betreft;
Het eerste lid, onderdeel c. geldt mede voor een recht op nabestaandenpensioen, ontstaan wegens overlijden tussen 26 juni 1996 en 1 juli 1996 van een waterschapsbestuurder, gewezen waterschapsbestuurder of gepensioneerde waterschapsbestuurder, van een nabestaande die wegens dat overlijden recht heeft verkregen op een tijdelijke weduwenuitkering op grond van de Algemene Weduwen en Wezenwet, na het verstrijken van de duur van die uitkering.
Indien de Minister van Binnenlandse Zaken op grond van artikel III, vierde lid, van de Wet van 11 december 1996, Stb. 1997, 14, een latere datum dan 1 januari 1998 heeft vastgesteld geldt voor de toepassing van het eerste lid die latere datum in plaats van de in dat lid vermelde 1 januari 1998. Het in het Provinciaal Blad no. 5 van 1998 opgenomen wijzigingsbesluit treedt in werking op de eerste dag van de eerste kalendermaand na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin het wordt geplaatst, met dien verstande dat:
artikel I, onderdelen H3, H4 en I4 werking heeft ten aanzien van voor een pensioenberekening in aanmerking te nemen uitkeringstijd waarin de belanghebbende inkomsten heeft uit een betrekking, waaraan aanspraak op overheidspensioen wordt ontleend vanaf 1 januari 1995, en overigens eerst werking heeft ten aanzien van voor een pensioenberekening in aanmerking te nemen tijd waarin recht op uitkering bestaat uit hoofde van een ontslag of aftreden op of na de dag van inwerkingtreding van dit besluit;