Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Provincie Gelderland

Algemene subsidieverordening Gelderland 1998

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieProvincie Gelderland
Officiële naam regelingAlgemene subsidieverordening Gelderland 1998
CiteertitelAlgemene subsidieverordening Gelderland 1998
Vastgesteld doorprovinciale staten
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerpsubsidies, zorg en welzijn, verkeer en vervoer, natuur en landschap, stedelijke vernieuwing, onderwijs, jeugdzorg, sociale participatie, economische zaken, recreatie, milieu, bibliotheken, ouderenzorg

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De aanhef van de wijziging van deze regeling van 25 april 2012 is niet juist. Het betreffende PS-besluit heeft het nummer PS2012-280 en niet, zoals in de aanhef is vermeld, het nummer PS2011-631.

Aan artikel 4.2 is een lid 4 toegevoegd dat lid 3 had moeten zijn. 

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Provinciewet, art. 145
  2. Algemene wet bestuursrecht, titel 4.2

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

04-05-201201-01-2013Wijziging regeling

25-04-2012

Provinciaal Blad nr. 2012/73

PS2012-280
01-01-201204-05-2012Onbekend

09-11-2011

Provinciaal Blad nr. 2011/179

PS2011-628
13-01-201101-01-2012Onbekend

15-12-2010

Provinciaal Blad 2011/9

PS2010-768
23-04-200918-11-2010Onbekend

15-04-2009

Provinciaal Blad 2009/69

PS2009-259

Tekst van de regeling

PROVICIALE STATEN

Gezien het vervolgvoorstel tot vaststelling van het Programma Stad en Regio 2012-2015/2017 (PS2011-631); (RED: moet zijn PS2012-280)

Gezien artikel 105, eerste lid, en artikel 143, eerste lid, Provinciewet,

BESLUITEN

vast te stellen de navolgende gewijzigde regeling: de Algemene subsidieverordening Gelderland 1998:

Paragraaf 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1.1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    provinciebestuur: het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van beslissingen betreffende subsidieverstrekking;

  • b.

    wet: de Algemene wet bestuursrecht;

  • c.

    controleprotocol: een instructie aan de subsidie-ontvanger als bedoeld in artikel 4:79 van de Algemene wet bestuursrecht voor het geven van aanwijzingen voor de reikwijdte en intensiteit van de accountantscontrole;

  • d.

    EU-verdrag: het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.  

Artikel 1.2

  • 1 Deze verordening is van toepassing op alle door het provinciebestuur te verstrekken subsidies, voorzover in een bijzondere subsidieverordening of bij een besluit van provinciale staten waarbij subsidie wordt verstrekt, niet anders is bepaald.

  • 2 Op de verstrekking van subsidies als bedoeld in artikel 4:21, derde lid, van de wet is  titel 4.2 van de wet van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Op de in het tweede lid bedoelde subsidies is artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onderdeel c, niet van toepassing.

Artikel 1.3

  • 1 Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot het nemen van besluiten betreffende verstrekking van subsidie indien zij daartoe door provinciale staten in deze verordening of, in een bijzondere verordening dan wel bij een bijzonder besluit bevoegd zijn verklaard.

  • 2 Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot het nemen van besluiten betreffende verstrekking van boekjaarsubsidies, indien de begroting de subsidie-ontvanger en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, vermeldt.

  • 3 Indien Provinciale Staten een subsidie verlenen of in een geval als bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, vaststellen, dan wel een subsidie wijzigen of intrekken, nemen Gedeputeerde Staten de beslissingen ter voorbereiding en uitvoering daarvan.

  • 4 Gedeputeerde Staten zijn bevoegd aanvragen van subsidie met betrekking waartoe zij niet overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid beslissingsbevoegd zijn, af te wijzen, indien voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op de provinciale begroting geen gelden beschikbaar zijn gesteld en de aanvraag niet is ingediend voor 1 april van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin met de uitvoering van de activiteiten een begin wordt gemaakt.

Artikel 1.4

Gedeputeerde Staten stellen een subsidieplafond vast voorzover hun de bevoegdheid toekomt tot verstrekking van de subsidies waarop het plafond betrekking heeft.

Artikel 1.5

  • 1 Indien een datum is aangewezen waarvoor aanvragen van subsidie moeten worden ingediend, krijgen bij de verdeling van het beschikbare bedrag die activiteiten voorrang die het meeste overeenstemmen met het doel waarvoor dat bedrag ter beschikking is gesteld.

  • 2 Voor het overige vindt de verdeling plaats in volgorde van ontvangst van de aanvragen. Een aanvraag wordt in bedoelde volgorde opgenomen indien zij volledig is.

  • 3 Indien op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meer dan één aanvraag wordt ontvangen waarvan niet achterhaald kan worden op welk tijdstip de aanvraag is ingediend of wanneer op hetzelfde tijdstip meerdere aanvragen worden ontvangen, stelt het provinciebestuur de onderlinge rankschikking van de aanvragen vast door middel van loting.

Artikel 1.6

  • 1 Subsidieverstrekking vindt plaats aan rechtspersonen. Rechtspersonen met een op het maken van winst gerichte doelstelling, komen niet voor subsidie in aanmerking.

  • 2 Subsidie wordt niet verstrekt aan rechtspersonen, waarvan het doel of de werkzaamheid in strijd is met fundamentele rechtsbeginselen.

  • 3 Het provinciebestuur kan in bijzondere gevallen bepalen dat subsidie wordt verstrekt aan andere personen dan bedoeld in het eerste lid.

Artikel 1.7

  • 1 Het provinciebestuur weigert in ieder geval subsidie:

    • a.

      indien de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, niet zijn gericht op de provincie Gelderland, niet ten goede komen aan ingezetenen van de provincie of niet op andere wijze het belang van de provincie dienen;

    • b.

      indien de activiteiten in strijd zijn met door provinciale staten aangewezen onderdelen van het provinciale beleid;

    • c.

      voorzover de aanvrager naar het oordeel van het provinciebestuur de beschikking heeft of kan krijgen over de geldmiddelen die noodzakelijk zijn om de activiteiten op behoorlijke wijze te kunnen verrichten;

    • d.

      indien verstrekking van subsidie wordt aangemerkt als steunmaatregel in de zin van artikel 107, eerste lid, van het EU-Verdrag.

  • 2  Een subsidie kan worden geweigerd dan wel worden ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 3 Het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is bij de uitvoering van de Regeling EFRO doelstelling 2 programmaperiode 2007-2013 niet van toepassing voor zover de subsidie wordt verstrekt voor een project op het grondgebied van de provincie Overijssel.

  • 4 Het provinciebestuur kan bij het verstrekken van subsidie van het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onderdeel c, en van het bepaalde in het tweede lid afwijken ten behoeve van activiteiten welke van buitengewoon belang zijn voor de provincie.

  • 5 Het provinciebestuur kan het verstrekken van subsidie weigeren indien op grond van artikel 108, derde lid, van het EU-Verdrag het verstrekken van de subsidie moet worden gemeld bij de Europese Commissie.

Paragraaf 2 De aanvraag

Artikel 2.1

  • 1 Een subsidieaanvraag wordt ingediend tenminste dertien weken voordat met de uitvoering van de activiteiten een begin wordt gemaakt, tenzij het provinciebestuur een andere termijn heeft aangegeven. Het provinciebestuur kan aanvragen die buiten de in de vorige volzin bedoelde termijn zijn ingediend, weigeren.

  • 2 Bij de aanvraag worden in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een beschrijving van aard en omvang van de activiteiten en de daarmee beoogde doelstellingen;

    • b.

      een begroting van de aan de activiteiten verbonden inkomsten en uitgaven van de aanvrager, voorzien van een toelichting;

    • c.

      indien de aanvrager een privaatrechtelijk rechtspersoon is, haar statuten, tenzij die al bij het provinciebestuur bekend zijn, en

    • d.

      de laatst opgemaakte jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, indien deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag;

  • 3 Het provinciebestuur kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het tweede lid, onderdeel c en d.

  • 4 Het provinciebestuur kan voorschrijven dat een schriftelijke verklaring wordt overgelegd van een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omtrent de getrouwheid van de in het tweede lid, onderdeel d, bedoelde bescheiden dan wel een mededeling dat van onjuistheden niet is gebleken.

  • 5 Indien voor dezelfde activiteiten tevens subsidie is aangevraagd bij een of meer andere bestuursorganen, doet de aanvrager daarvan mededeling in de aanvraag.

Artikel 2.2

Het provinciebestuur zendt de aanvrager zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag van de subsidie een ontvangstbevestiging, waarin de ontvangstdatum is vermeld.

Paragraaf 3 De beslissing op de aanvraag

Artikel 3.1

  • 1 Voorafgaande aan een subsidievaststelling wordt een beschikking tot subsidieverlening gegeven.

  • 2 In een bijzondere subsidieverordening of bij een besluit van provinciale staten waarbij subsidie wordt verstrekt, kan worden bepaald dat alleen een beschikking tot subsidievaststelling wordt gegeven. Subsidies tot € 25.000,-- worden vastgesteld zonder voorafgaand besluit tot subsidieverlening, tenzij sprake is van subsidieverstrekking onder opschortende voorwaarde.

  • 3 Indien het voornemen tot verstrekking van subsidie op grond van artikel 108, derde lid, van het EU-Verdrag moet worden gemeld, stelt het provinciebestuur voorafgaand aan subsidieverstrekking een voorgenomen besluit op.

  • 4 Na ontvangst van de beslissing van de Europese Commissie beslissen gedeputeerde staten omtrent verstrekking van de subsidie. Indien het voorgenomen besluit wordt opgesteld door provinciale staten, kunnen zij zich daarbij de bevoegdheid tot het beslissen omtrent de verstrekking van subsidie voorbehouden.

Artikel 3.2

  • 1 Een beschikking tot subsidieverlening wordt gegeven:

    • a.

      binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag;

    • b.

      indien de verlening plaatsvindt conform het bepaalde in artikel 1.5, eerste lid, binnen dertien weken na afloop van de periode waarin de aanvragen kunnen worden ingediend, of

    • c.

      ingeval de procedure in artikel 3.1, derde en vierde lid, wordt gevolgd, binnen acht weken na ontvangst van de beslissing van de Europese Commissie op de aanvraag. De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste acht weken worden verdaagd.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde termijn van dertien weken bedraagt tweeëntwintig weken indien:

    • a.

      de aanvraag is gericht op subsidie op basis van de Regeling EFRO doelstelling 2 programmaperiode 2007-2013;

    • b.

      de aanvraag is gericht op subsidie die verstrekt wordt als cofinanciering bij een subsidie als bedoeld in onderdeel a, of

    • c.

       over de aanvraag advies, als bedoeld in afdeling 3.3 van de wet, wordt ingewonnen.

Artikel 3.3

Het tijdvak dat wordt vermeld in beschikkingen tot verlening van subsidie in de vorm van een periodieke aanspraak op financiële middelen, bedoeld in artikel 4:32 van de wet, is ten hoogste vier jaar. In bijzondere gevallen kunnen provinciale staten een langer tijdvak vaststellen.

Artikel 3.4

Indien alleen een beschikking tot subsidievaststelling wordt gegeven, is artikel 4:35, eerste lid, van de wet van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 4 Verplichtingen van de subsidie-ontvanger

Artikel 4.1

Bij toepassing van artikel 4:37, eerste lid, van de wet, neemt het provinciebestuur het volgende in acht:

  • a.

    de verplichtingen als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid onder b en onder f van de wet worden niet opgelegd bij een subsidiebedrag tot € 25.000,--.

  • b.

     de verplichting als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid onder b, wordt niet opgelegd bij een subsidiebedrag vanaf € 25.000,-- tot € 125.000,--, tenzij een verklaring als bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, wordt gevraagd.

Artikel 4.2

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 4.1, voert de subsidie-ontvanger een zodanig ingerichte administratie, dat te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen en ontvangsten kunnen worden nagegaan.

  • 2 De subsidie-ontvanger, als bedoeld in het eerste lid, verleent aan het provinciebestuur danwel aan de door dit bestuur aangewezen ambtenaren of deskundigen inzage in de administratie, indien dit naar het oordeel van het provinciebestuur nodig is voor de beoordeling van de besteding van de verstrekte subsidie.

  • 4 De subsidieontvanger kan worden verplicht de administratie te bewaren tot een door Gedeputeerde Staten te bepalen datum.

Artikel 4.3

  • 1 De subsidieontvanger is aan de provincie de door Gedeputeerde Staten vastgestelde vergoeding voor vermogensvorming als bedoeld in artikel 4:41 van de wet verschuldigd.

  • 2 De hoogte van de vergoeding is het gedeelte van de waarde van het vermogen van de subsidie-ontvanger, dat evenredig is aan het gedeelte van zijn totale inkomsten dat gedurende de laatste tien jaar de subsidie is geweest. Bij de bepaling van de waarde van de vermogensbestanddelen wordt uitgegaan van hun waarde op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat bij verlies of beschadiging van goederen wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidie-ontvanger is ontvangen.

    De waarde van de onroerende goederen wordt bepaald op basis van hun waarde in het economisch verkeer, die van de roerende goederen op basis van hun boekwaarde. De geldmiddelen, waaronder begrepen de banksaldi, worden gewaardeerd op hun nominale waarde.

  • 3 De waarde van onroerende goederen wordt vastgesteld door een onafhankelijke deskundige, die daartoe door het provinciebestuur in overeenstemming met de subsidie-ontvanger wordt aangewezen. Bij gebreke aan overeenstemming wijst iedere partij een onafhankelijke deskundige aan, welke deskundigen gezamenlijk een derde onafhankelijke deskundige aanwijzen.

  • 4 Indien nog geen tien jaren subsidie is verstrekt, wordt de verschuldigde vergoeding berekend op basis van het aantal jaren gedurende welke zij is verstrekt.

Artikel 4.4

  • 1 Als een subsidie vanaf € 25.000,-- niet binnen een jaar na het besluit tot subsidieverlening wordt vastgesteld, kan het provinciebestuur de subsidie-ontvanger verplichten om een voortgangsrapportage over te leggen.

  • 2 Een rapportage als bedoeld in het eerste lid wordt niet vaker dan één keer per jaar gevraagd.

  • 3 Het bepaalde in het tweede lid is niet van toepassing bij het verstrekken van subsidiesop basis van een regeling ter uitwerking van een Europees programma.

Artikel 4.5

  • 1 De subsidie-ontvanger is verplicht om:

    • a.

      de subsidieverstrekker onverwijld schriftelijk mee te delen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, en

    • b.

      op de door het provinciebestuur in de beschikking of bij regeling aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 2 Gedeputeerde Staten zijn bevoegd regels vast te stellen ter uitwerking van de in het vorige lid bedoelde aangegeven wijze.

Paragraaf 5 De subsidievaststelling - rekening en verantwoording

Artikel 5.1

  • 1 De subsidie-ontvanger dient binnen dertien weken na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in, tenzij het provinciebestuur bij de verlening een andere termijn heeft aangegeven.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, dient de subsidie-ontvanger, in geval sprake is van subsidie verleend als cofinanciering bij een specifieke uitkering van het rijk, binnen twaalf maanden na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor subsidie is verleend de aanvraag tot vaststelling van subsidie in, overeenkomstig het bepaalde in artikel 17a van de Financiële verhoudingswet.

Artikel 5.2

  • 1 De aanvraag tot vaststelling gaat vergezeld van een activiteitenverslag, als bedoeld in artikel 4:80 van de wet.

  • 2 Indien bij de beschikking tot subsidieverlening is bepaald dat de kosten en opbrengsten ter zake van de te verrichten activiteiten in verband met de aard van de activiteiten zodanig ongewis zijn dat een realistische begroting niet vereist kan worden, kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat de subsidie-ontvanger op basis van een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten kan aantonen dat de activiteiten zijn verricht.

  • 3 De subsidie-ontvanger geeft in de verklaring, als bedoeld in het tweede lid, aan:

    • a.

      dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht, voorzien van een korte toelichting;

    • b.

      dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan;

    • c.

      wat het totale bedrag van de gerealiseerde subsidiabele kosten is;

    • d.

      wat, in voorkomend geval, de stand van de egalisatiereserve is;

    • e.

      wat het totale bedrag van de gerealiseerde opbrengsten, inclusief bijdragen van derden is, en;

    • f. 

      wat het totale bedrag van de gerealiseerde eigen bijdrage is.

  • 4 Het bepaalde in dit artikel is van toepassing op subsidies vanaf € 25.000,-- tot € 125.000,--, tenzij sprake is van subsidie verleend als cofinanciering bij een specifieke uitkering van het rijk. In dat geval is het bepaalde in artikel 5.3, eerste tot en met het vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.3

  • 1 De aanvraag tot vaststelling gaat vergezeld van een financieel verslag en een activiteitenverslag. Het bepaalde in artikel 4:80 van de wet, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Indien de subsidie-ontvanger ingevolge wettelijk voorschrift verplicht is tot het opstellen van een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of indien dit bij de subsidieverlening is bepaald legt hij in plaats van het financieel verslag de jaarrekening over.

  • 3 De subsidie-ontvanger geeft, onverminderd het bepaalde in artikel 4:78, eerste tot en met het vierde lid, van de wet, een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek opdracht tot onderzoek van het financieel verslag onderscheidenlijk de jaarrekening, bedoeld in artikel 5.1.

  • 4 De accountant doet onderzoek naar de getrouwheid en de rechtmatigheid van de in het eerste lid genoemde bescheiden en geeft de uitslag van zijn onderzoek weer in een schriftelijke verklaring. Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie-ontvanger verplichten dat het door de accountant uit te voeren onderzoek plaatsvindt met inachtneming van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld controleprotocol.

  • 5 De aanvraag tot vaststelling van de subsidie gaat vergezeld van de in het vierde lid bedoelde controleverklaring.

  • 6 Het provinciebestuur kan vrijstelling of ontheffing verlenen van het bepaalde in het derde lid.

  • 7 Het bepaalde in dit artikel is van toepassing op subsidies die verleend worden voor een bedrag vanaf € 125.000,--, op subsidies die verleend worden op basis van de Regeling EFRO doelstelling 2 programmaperiode 2007-2013 en op subsidies die als cofinanciering bij subsidies op basis van de Regeling EFRO doelstelling 2 programmaperiode 2007-2013 worden verleend.

Artikel 5.4

  • 1 Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven waarin een bedrag is vermeld waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, wordt zij vastgesteld op basis van de werkelijke baten en lasten van de activiteiten waarvoor zij is verleend.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten ten aanzien van door hen te bepalen categorieën van kosten bij nadere regels normbedragen vaststellen. Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen van deze normbedragen afwijken.

Artikel 5.5

Het provinciebestuur beslist binnen tweeëntwintig weken na ontvangst op de aanvraag. Indien de aanvraag tot vaststelling conform het bepaalde in artikel 5.1 tweede lid wordt ingediend, beslist het provinciebestuur binnen tweeëntwintig weken nadat de stukken, als bedoeld in artikel 17a van de Financiële verhoudingswet, door het provinciebestuur zijn ontvangen.

Paragraaf 6 Intrekking en wijziging

Artikel 6.1

  • 1 Het provinciebestuur kan de subsidieverlening intrekken of wijzigen indien

    • a.

      conservatoir beslag is gelegd op het vermogen of een deel van het vermogen van de subsidie-ontvanger;

    • b.

      de subsidie-ontvanger surcéance van betaling is verleend;

    • c.

      de subsidie-ontvanger in staat van faillissement is verklaard.

  • 2 Indien de subsidie is verleend door provinciale staten oefenen gedeputeerde staten de bevoegdheid van het eerste lid uit.

  • 3 Indien de subsidie is vastgesteld door provinciale staten zonder dat daaraan voorafgaand een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, oefenen gedeputeerde staten in de in het eerste lid genoemde omstandigheden de bevoegdheid tot intrekking of wijziging uit als bedoeld in artikel 4:49 van de wet.

  • 4  De subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt gewijzigd of ingetrokken voor zover subsidieverstrekking in strijd is met bij of krachtens een verdrag aan de provincie opgelegde verplichtingen.

  • 5 Ingeval van wijziging of intrekking van de subsidieverlening of -vaststelling ten nadele van de subsidieontvanger kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat over onverschuldigd betaalde subsidiebedragen rente verschuldigd is.

Paragraaf 7 De betaling

Artikel 7.1

Vervallen

Artikel 7.2

  • 1  Gedeputeerde Staten kunnen ambtshalve een voorschot verlenen.

  • 2 De voorschotten bedragen in totaal ten hoogste 80% van de verleende subsidie.

  • 3 In afwijking van het tweede lid bedragen de voorschotten in totaal ten hoogste 95% van de verleende subsidie indien de financiële verantwoording overeenkomstig het bepaalde in artikel 17a van de Financiële verhoudingswet geschiedt.

  • 4 Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan het provinciebestuur in afwijking van het tweede en derde lid tot het volledige bedrag voorschotten verlenen.

Artikel 7.3

Een bestuurlijke geldschuld kan worden verrekend met een bestaande vordering.

Paragraaf 8 Per boekjaar verstrekte subsidies

Artikel 8.1

  • 1 Voor per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, niet zijnde krediet- en garantieverleningen, is afdeling 4.2.8 van de wet van toepassing, tenzij het provinciebestuur anders bepaalt.

  • 2 Voor per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen zonder volledige rechtsbevoegdheid, niet zijnde krediet- en garantieverleningen, is afdeling 4.2.8 van de wet zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing, tenzij het provinciebestuur anders bepaalt.

  • 3 Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing bij het verstrekken van een subsidie tot € 125.000,--.

Artikel 8.2

  • 1 De aanvraag van een subsidie per boekjaar wordt ingediend voor 1 april van het jaar dat voorafgaat aan het boekjaar, tenzij het provinciebestuur een andere termijn heeft aangegeven.

  • 2 Indien voor het jaar voorafgaand aan het boekjaar reeds subsidie werd verkregen, kan de aanvraag tot en met 31 augustus worden ingediend, als zij in vergelijking met de subsidie voor het voorafgaande jaar niet meer dan een trendmatige wijziging inhoudt in verband met de algemene ontwikkeling van het loon- en prijspeil.

Artikel 8.3

Het provinciebestuur beslist uiterlijk vier weken voor de aanvang van het boekjaar op de aanvraag van de subsidie. De beslissing kan voor ten hoogste vier weken worden verdaagd.

Artikel 8.4

Subsidie per boekjaar wordt verleend voor ten hoogste vier boekjaren.

Artikel 8.5

  • 1 De subsidie-ontvanger behoeft toestemming van het provinciebestuur voor het verrichten van de in artikel 4:71, eerste lid, van de wet genoemde handelingen.

  • 2 Het provinciebestuur kan vrijstelling of ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 8.6

  • 1 De subsidie-ontvanger vormt een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72 van de wet.

  • 2 Het provinciebestuur kan vrijstelling of ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 8.7

Artikel 4:76 van de wet is van overeenkomstige toepassing op subsidie-ontvangers die hun inkomsten in overwegende mate ontlenen aan de subsidie, tenzij bij de subsidieverlening anders is bepaald.

Artikel 8.8

Het provinciebestuur beslist binnen tweeëntwintig weken na ontvangst op de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

Paragraaf 9 Krediet- en garantieverleningen

Artikel 9.1

  • 1 Met betrekking tot krediet- en garantieverleningen kan het provinciebestuur bepalingen van deze verordening buiten toepassing verklaren, met uitzondering van de bepalingen van paragraaf 1.

  • 2 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op artikel 3.1 derde en vierde lid, artikel 4.1 tweede lid en artikel 6.1 vierde lid.

Paragraaf 10 Waarderingssubsidies

Artikel 10.1

  • 1 Gedeputeerde Staten zijn bevoegd in incidentele gevallen waarderingssubsidie te verstrekken voor activiteiten die van provinciaal belang zijn waarvan het onderwerp niet in een subsidieregeling is geregeld.

  • 2 De subsidie bedraagt jaarlijks niet meer dan € 5.000,-- en kan een keer voor ten hoogste vier achtereenvolgende jaren worden verstrekt.

Paragraaf 11 Bijzondere en slotbepalingen

Artikel 11.1

  • 1 Het in artikel 4:24 van de wet bedoelde verslag wordt ten minste eenmaal in de vier jaren door gedeputeerde staten aan provinciale staten aangeboden en gepubliceerd in het provinciaal blad.

  • 2 Ingeval de subsidie is aangemerkt als steunmaatregel in de zin van artikel 87 en 88 van het EG Verdrag die verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, is tevens de Europese regelgeving ten aanzien van de verslaglegging van toepassing.

Artikel 11.2

  • 1 Indien het provinciebestuur subsidie verstrekt voor activiteiten waarvoor ook door andere bestuursorganen subsidie wordt verstrekt, kan het provinciebestuur afwijken van deze verordening en de van toepassing zijnde bijzondere subsidieverordeningen.

  • 2 Het eerste lid is alleen van toepassing als afwijking wenselijk is ter afstemming van de op de betrokken subsidies toepasselijke voorschriften, mits daardoor de belangen met het oog waarop de bepalingen waarvan wordt afgeweken zijn gesteld, niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 11.3

Gedeputeerde Staten houden, in verband met de Europese regelgeving met betrekking tot staatssteun, een register van aan ondernemingen verstrekte subsidies bij.

Artikel 11.4

Gedeputeerde Staten kunnen ambtenaren aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de naleving van hetgeen bij of krachtens deze verordening is bepaald.

Artikel 11.5

  • 1 Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene subsidieverordening Gelderland 1998.

  • 2 Zij treedt in werking met ingang van 1 januari 1998 of zoveel later als titel 4.2 van de wet in werking treedt.

  • 3 De Algemene subsidieverordening Gelderland 1983, de Budgetsubsidieregeling Gelderland 1990 en artikel 13 van de Algemene delegatieverordening Gelderland vervallen op het in het tweede lid bedoelde tijdstip, met dien verstande dat de daarin neergelegde bepalingen van kracht blijven ten aanzien van subsidies die voor dit tijdstip zijn verstrekt.

Ondertekening

Provinciale Staten van Gelderland