Organisatie | Harderwijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Parkeerverordening |
Citeertitel | Parkeerverordening 1998 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Parkeerverordening 1991 zoals deze is vastgesteld bij raadsbesluit van 20 januari 1994.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
06-01-2011 | nieuwe regeling | 16-02-2006 Het Kontakt, 29-12-2010 | Dossiercode; 303167 |
AFDELING I Definities en begripsomschrijvingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;
houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven;
AFDELING II Plaatsen voor vergunninghouders, vergunningen en vergunningbewijzen
Burgemeester en wethouders kunnen het maximaal aantal uit te geven vergunningen voor de vergunningplaatsen, parkeerkelder stadhuis en parkeerapparatuurplaatsen vaststellen. Een bewoner wordt op verzoek op een wachtlijst geplaatst wanneer het vastgestelde aantal vergunningen is uitgegeven. Een vergunning wordt steeds verleend aan de als eerste op een wachtlijst geplaatste bewoner.
Burgemeester en wethouders kunnen op een daartoe strekkend verzoek van de directie van een bedrijf een vergunning verlenen aan de eigenaar of houder van een motorvoertuig wanneer deze een beroep of bedrijf uitoefent in een gebied waar vergunningplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn en aantoont dat het in het belang is van diens beroeps- of bedrijfsvoering noodzakelijk is in dit gebied een motorvoertuig te parkeren.
AFDELING III Verbodsbepalingen
Artikel 11 Parkeren motorvoertuig
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op bestuurders van invalidenvoertuigen en bestuurders van motorvoertuigen, waarin op de voorgeschreven wijze een geldige en behoorlijk leesbare invalidenparkeerkaart is aangebracht. Zij mogen niet langer dan drie uur parkeren en bestuurders van een motorvoertuig moeten daarbij duidelijk zichtbaar een parkeerschijf voeren waarmee het tijdstip waarop met parkeren is begonnen wordt aangegeven.
Overtreding van het bepaalde in afdeling III van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de eerste categorie.
AFDELING V Overgangs- en Slotbepalingen
Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een vergunning of ontheffing is aangevraagd op grond van de verordening bedoeld in het tweede lid en op het tijdstip van inwerkingtreding daarop nog niet is beslist wordt die aanvraag op grond van de bepalingen van deze verordening afgehandeld.
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Harderwijk in zijn openbare vergadering van 17 december 1998, onder nummer 82a.
Gewijzigd bij raadsbesluit 16 februari 2006, onder nummer 105.
De voorzitter, drs. J.C.G.M. Berends MPA
De griffier, mw. mr. J.Th van der Kwast
Toelichting op de Parkeerverordening voor fiscale handhaving
Bij de formulering van de verordening is aangesloten bij de definities zoals die in het RVV 1990 voorkomen
Onder motorvoertuig valt wel de motorfiets. Ook aan de eigenaren of houders van motorfietsen kan een vergunning worden verleend. Het reserveren van parkeerplaatsen voor motorrijders zal over het algemeen echter niet nodig zijn. Motorfietsen nemen relatief weinig ruimte in beslag. Het enige probleem is het aanbrengen van een vergunning. Bij een motorfiets kan deze niet achter de voorruit bevestigd worden. De controlerende ambtenaren krijgen daarom een overzicht van kentekens mee.
In artikel 225 Gemeentewet is in hoofdzaak dezelfde definitie van parkeren gehanteerd, die in de wegenverkeerswetgeving voorkomt.
Met de invoering van het RVV 1990 op 1 november 1991 is het niet meer noodzakelijk in de Parkeerverordening een onderscheid te maken tussen parkeermeters en parkeerautomaten. Daarom wordt nu alleen nog het begrip parkeerapparatuur gehanteerd.
Vergunningen voor het parkeren op parkeerapparatuur‑ en/ of vergunningplaatsen worden uitgegeven op basis van de Parkeerverordening. Het aanwijzen van de plaatsen waar met een dergelijke vergunning geparkeerd kan worden, dient daarom bij of krachtens deze verordening te gebeuren. Los daarvan staat het heffen van rechten voor het uitgeven van de vergunning. Dit gebeurt op basis van de Verordening Parkeerbelastingen.
Uit praktische overwegingen is de aanwijzingsbevoegdheid bij burgemeester en wethouders neergelegd.
Lid 2 geeft de bevoegdheid tijdstippen vast te stellen zoals bijvoorbeeld op het Kerkplein gebeurd is namelijk dat vergunninghouders pas na 20.00 uur daar mogen parkeren. Van deze bevoegdheid wordt ook gebruik gemaakt om werkers vrijdag en zaterdag naar de Boulevard te dirigeren met uitzondering van de marktkooplieden.
Een vergunning is een toestemming om te parkeren, er kan geen parkeerplaats mee worden geclaimd.
Omdat in deze verordening wordt gesproken over motorvoertuigen, kunnen eigenaren en houders van onder meer vrachtauto's en autobussen voor een vergunning in aanmerking komen. Omdat er evenwel geen sprake is van een gebonden beschikking hebben burgemeester en wethouders de mogelijkheid een vergunning voor dit soort voertuigen te weigeren. Er is overwogen deze beperking in de verordening op te nemen. Een dergelijke inperking vooraf is echter afgeraden. De toepassingsmogelijkheden van de verordening worden daardoor ernstig belemmerd. Er zijn omstandigheden denkbaar dat het redelijk is een vergunning voor andere motorvoertuigen dan personenauto's te verlenen. Wellicht ten overvloede moet er nog op gewezen worden dat bij een eventuele vergunningverlening voor 'grote' motorvoertuigen rekening moet worden gehouden met de verboden die in de APV zijn opgenomen.
Uit artikel 4 en 5 blijkt dat er twee soorten vergunningen (voor bewoners respectievelijk zakelijk belanghebbenden) kunnen worden verleend. Dit onderscheid is gewenst omdat voor de verlening van deze twee soorten vergunningen verschillende criteria worden aangelegd. Daarnaast is de ruimte om te parkeren binnen het gebied dat gereguleerd is beperkt. Het maximum aantal te verlenen vergunningen moet wanneer de noodzaak zich aandient bepaald kunnen worden. B&W kan van die mogelijkheid gebruik maken.
In dit lid wordt gesproken over 'kunnen ... in aanmerking komen'. Hiermee wordt aangegeven dat niet elke aanvraag gehonoreerd behoeft te worden. Burgemeester en wethouders moeten de mogelijkheid hebben om een aanvraag te toetsen aan het gemeentelijke beleid. Er is dan ook sprake van een vrije beschikking. De houder van een dergelijke vergunning is het toegestaan om te parkeren bij parkeerapparatuur zonder betaling, mits hij in het bezit is van een vergunning. Uiteraard blijft het ook mogelijk om op de 'gewone' manier bij parkeerapparatuur te parkeren.
In het eerste lid wordt ook gesproken van de wooncomplexen Pius en Muntplein. Deze wooncomplexen hebben een parkeergarage onder de woningen. Uitgangspunt is dat bewoners van deze wooncomplexen parkeergelegenheid hebben op eigen erf. Zij komen niet in aanmerking voor een vergunning. Bewoners van wooncomplexen met parkeren op eigen erf en die nu parkeren op eigen erf krijgen geen vergunning meer. Toekomstige bewoners van wooncomplexen krijgen ook geen vergunning meer.
Er zijn echter situaties denkbaar dat weigering van een vergunning onevenredige gevolgen met zich mee zal brengen. Hier moet gedacht worden aan bewoners van eerder genoemde wooncomplexen met parkeergelegenheid op eigen erf die nu al een vergunning voor het parkeren in hun bezit hebben. Beoordeling van de ontheffingsmogelijkheid zal van geval tot geval moeten gebeuren. De bewoner moet bijvoorbeeld schriftelijk aantonen dat er geen parkeerplaats beschikbaar is onder het wooncomplex.
Er is bewust voor gekozen de verantwoordelijkheid voor het aanvragen van de vergunning neer te leggen bij de bedrijven zelf. Een belangrijk principe is dat elk bedrijf in principe op eigen erf dient te parkeren. Omdat dit vaak niet mogelijk is zal het bedrijf in principe mee moeten betalen aan het aanleggen van parkeervoorzieningen op openbaar terrein. Daarom dienen werkers van de binnenstad via het bedrijf een vergunning aan te vragen. Bedrijven dienen dus een vergunning aan te vragen.
Hier moet worden gedacht aan het verlenen van vergunningen aan eigenaren of houders die tijdelijk een motorvoertuig in het betreffende gebied willen parkeren (bij voorbeeld aannemers die werkzaamheden moeten uitvoeren).
In literatuur en jurisprudentie wordt algemeen het standpunt gehuldigd dat aan een vergunning of ontheffing voorschriften mogen worden verbonden ter bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist. Alleen wanneer de wettelijke regeling zich daartegen verzet, bijvoorbeeld in het geval van een gebonden beschikking, zijn dergelijke voorschriften niet geoorloofd. Strikt genomen is het dan ook niet nodig om die bevoegdheid hier nog eens uitdrukkelijk te bevestigen. Omwille van de duidelijkheid en om mogelijke twijfels weg te nemen wordt die bevoegdheid van burgemeester en wethouders hier toch nog eens bevestigd en worden een aantal meest gangbare voorschriften hier weergegeven. De voorschriften zijn nagenoeg op elke vergunninghouder van toepassing. Het is geen limitatieve opsomming.
Om een goede controle te kunnen houden over de verleende vergunningen worden deze voor de termijn van maximaal een jaar ( of een deel ervan) verleend. Door deze jaarlijkse controle blijft het bestand up-to-date.
Om de praktische controle op de naleving van het vergunningparkeren efficiënt te laten verlopen dient alleen de ter zake doende informatie op het vergunningbewijs te worden vermeld.
In de aanhef van dit artikel wordt gesproken over 'kunnen...intrekken'. Bedoeld is hiermee aan te geven dat het ter beoordeling van burgemeester en wethouders staat of een vergunning daadwerkelijk wordt ingetrokken wanneer een van de opgesomde omstandigheden zich voordoet. De opsomming is limitatief bedoeld. Om andere redenen kan de vergunning dan ook niet worden ingetrokken.
Dit artikel verbiedt het plaatsen van voorwerpen, niet zijnde motorvoertuigen, op parkeerapparatuur‑ en vergunningplaatsen. Het plaatsen van dergelijke voorwerpen belemmert de normale gang van zaken op de genoemde plaatsen en doorkruist daarmee de beoogde regulering. Het gaat hier om gedragingen die zich niet lenen voor fiscalisering. Deze verbodsbepaling moet dan ook in de verordening worden opgenomen.
Het lijkt voor een goede gang van zaken op parkeerapparatuurplaatsen niet gewenst om ontheffing te kunnen verlenen van het in het tweede lid neergelegde verbod. De mogelijkheid daartoe is daarom ook niet opgenomen.
Ook dit artikel bevat enkele verbodsbepalingen voor gedragingen die niet gefiscaliseerd kunnen worden. Deze bepalingen moeten, in de verordening opgenomen worden.
Wanneer de parkeertijd, waarvoor een bestuurder heeft betaald, is verstreken moet hij (opnieuw) aangifte doen. Als hij niet aan die verplichting voldoet, wordt hem, in geval van constatering, een naheffingsaanslag opgelegd. Wanneer een bijvulverbod geldt, zou de parkeerder een strafbaar feit plegen, terwijl hij aan zijn belastingplicht voldoet. Een bijvulverbod is derhalve onder een fiscaal regime niet mogelijk. Bij strafrechtelijke handhaving is een bijvulverbod wel mogelijk .
Toegevoegd is dat het eveneens verboden is te parkeren in strijd met bepaalde in de kennisgeving op de parkeerapparatuur en op de bebording gegeven aanwijzingen. De toevoeging bebording is opgenomen omdat daar ook duidelijk op staat wat op een bepaald parkeerterrein is toegestaan. Bijvoorbeeld de parkeertijd. Vooral op de Boulevard gelden meerdere regimes. De bepaling dat het verboden is te parkeren 'in strijd met enige in de kennisgeving op de parkeerapparatuur gegeven aanwijzing lijkt minder geschikt omdat op de meter ook pleegt te worden vermeld hoeveel moet worden betaald. Het niet betalen zou daarmee onder het strafrecht worden gebracht, wat natuurlijk door de invoering van de fiscalisering niet de bedoeling is. Daarom geldt het verbod met uitzondering van de plicht tot betaling van parkeergeld.
De fiscale aanpak van het niet betalen van het parkeergeld is, gelet op de Gemeentewet, alleen mogelijk bij parkeerapparatuur, en niet op vergunningplaatsen. Daarom is in de verordening een strafbepaling opgenomen. Voor het parkeren op parkeerplaatsen bij parkeerapparatuur zonder (geldige) vergunning is geen strafbaarstelling nodig. Op die plaatsen kan immers wel het fiscale regime gehanteerd worden.
In het tweede lid wordt rekening gehouden met de Wet Mulder. Door de strafbepaling zo te redigeren wordt het mogelijk gemaakt voor minder-validen die in het bezit zijn van een invalidenvoertuig om drie uur te parkeren op vergunningplaatsen. De eigenaar of de houder van het invalidenvoertuig is uitgezonderd van de plicht om in het bezit te zijn van een invalidenparkeerkaart. Ook houders van een invalidenparkeerkaart (bestuurderskaart en passagierskaart) mogen maximaal drie uur op de vergunningplaatsen parkeren
De Gemeentewet bepaalt dat gemeenten op overtreding van hun verordeningen een hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de eerste of tweede categorie kunnen stellen. Openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak kan als bijkomende straf op een overtreding worden gesteld.
Gezien de ernst van een parkeerovertreding lijkt het minder gewenst om daarop een geldboete van de tweede categorie te stellen. Het openbaar maken van de rechterlijke uitspraak is een bijkomende straf waarvan bij parkeerovertredingen weinig effect te verwachten valt. Het opnemen daarvan in de Parkeerverordening is daarom achterwege gelaten.
Gezien de nauwe samenhang die er bestaat tussen de Parkeerverordening en de Verordening Parkeerbelastingen,
dienen deze gelijktijdig in werking te treden. Bovendien moeten op dat ogenblik de oude bepalingen ingetrokken worden. Tot slot treedt de verordening, tenzij anders is bepaald, acht dagen na afkondiging in werking.