Organisatie | Waalwijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening onroerende-zaakbelastingen 2011 |
Citeertitel | Verordening onroerende-zaakbelastingen 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
De ingangsdatum van de heffing is 01-01-2011
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
28-01-2011 | 01-01-2011 | 01-01-2012 | Nieuwe regeling | 09-12-2010 Gemeenteblad, 20-01-2011 | 2011/001 |
VERORDENING ONROERENDE-ZAAKBELASTINGEN 2011
De raad van de gemeente Waalwijk;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 oktober 2010;
gelet op de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet; besluit vast te stellen de volgende verordening:
”Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen 2011”
Artikel 1 Belastingplicht1. Onder de naam 'onroerende-zaakbelastingen' worden ter zake van binnen de
gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:
a.een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een
onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens
eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen:
b.een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een
onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht,
verder te noemen: eigenarenbelasting.
gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft
gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven, is bevoegd de belasting
als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;
b.het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik
aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikking heeft
gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd
de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is
3.Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het
kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op
dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
1. Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III
van de Wet waardering onroerende zaken.
2.Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van
hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die
onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende
zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 3 Maatstaf van heffing
1. De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering
onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar
2.Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet
van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf
van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde
bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering
Artikel 4 Vrijstellingen1. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf
buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van
de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:
a.ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond,
daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van
glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van
gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;
b.glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van
gewassen, voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a
c.onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of
voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwe-
lijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende
d.één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de
Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de voorwaarden
genoemd in artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928, met
uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;
e.natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden,
zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige
rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van
natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;
f.openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en
ander met inbegrip van kunstwerken;
g.waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen,
instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering
van de delen van zodanige werken die dienen als woning;
h.werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die
worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke
rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als
i.werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat
beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op
zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken. j. onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de publieke
dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige onroerende
zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van onderwijs;
k.straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen - niet
zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het
publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals
lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken,
l.plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of
waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht,
met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet voor zover de gemeente van
die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
3.In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf
voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van
de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak
Artikel 5 Belastingtarieven1. Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het
4.Belastingbedragen van minder dan € 5,-- worden niet geheven. Voor de toepassing
van de vorige volzin wordt het totaal van op één aanslagbiljet verenigde verschuldigde
Artikel 6 Wijze van heffingDe belastingen worden bij wege van aanslag geheven. Artikel 7 Termijnen van betaling 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de
aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de
laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het
aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.
2.In afwijking van het eerste lid geldt, ingeval het totaalbedrag van de op één
aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag
bevat, het bedrag daarvan, minder is dan € 2.000,-- en zolang de verschuldigde
bedragen door middel van automatische betalingsincasso van de betaalrekening
van de belastingschuldige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten
worden betaald in tien gelijke termijnen, waarvan de eerste termijn vervalt op de
laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het
aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand
3.De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde
Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onroerende-zaakbelastingen. Artikel 9 Inwerkingtreding en citeertitel1. De 'Verordening onroerende-zaakbelastingen 2010' van 10 december 2009, wordt
ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de
heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die
zich voor die datum hebben voorgedaan.
2.Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 9 december 2010.