Organisatie | Steenbergen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels afwijkingenbeleid kruimelgevallen |
Citeertitel | Afwijkingenbeleid Kruimelgevallen |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2011 | 01-05-2013 | nieuwe regeling | 14-12-2010 Steenbergse Courant 31-12-2010 | B10001649 |
Van oudsher is het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van kruimelgevallen geregeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en bekend als ‘vrijstelling’. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 wordt de afwijking ‘ontheffing’ genoemd. Met de komst van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in 2010 zijn de planologische afwijkingsmogelijkheden voortaan in de Wabo geregeld en worden als ‘afwijkingen’ aangehaald.
Op basis van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, Wabo zijn burgemeester en wethouders bevoegd om van het bestemmingsplan af te wijken ten behoeve van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen. Deze algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (Bor). In artikel 4 van bijlage II behorend tot het Bor zijn de kruimelgevallen uitputtend opgesomd die voor een afwijking van het bestemmingsplan in aanmerking komen.
Het doel van deze notitie is beleid vast te stellen, waaraan verzoeken om van het bestemmingsplan af te wijken eenduidig en consistent worden beoordeeld. Algemene uitgangspunten impliceren altijd dat er bijzondere omstandigheden kunnen zijn, die in een concreet geval tot een andere dan de hier beschreven aanpak leiden. Het college van burgemeester en wethouders behoudt zich het recht voor om in bijzondere gevallen van deze beleidsregels af te wijken.
Wanneer een bouwplan in strijd is met het vigerende bestemmingsplan, wordt een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit op basis van artikel 2.10, tweede lid, Wabo van rechtswege tevens als een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder c, Wabo aangemerkt. Aan de hand van deze beleidsregels zal de aanvraag vervolgens worden beoordeeld.
Met de komst van de Wabo gelden de uniforme openbare voorbereidingsprocedure niet meer voor de kruimelgevallen. Afwijkingen van het bestemmingsplan zijn op basis van de Wabo anders geregeld. De ontwerpbesluiten worden niet meer ter inzage gelegd en er is geen sprake meer van een zienswijzen-procedure. De afwijking wordt geregeld in een omgevingsvergunning. Hiertegen kunnen belanghebbenden bezwaar maken bij het college van burgemeester en wethouders.
Voor een goed overzicht wordt elke kruimelgeval, zoals dat in artikel 4 van bijlage II behorend tot het Bor is opgenomen, in een aparte paragraaf behandeld. Per paragraaf worden de regelgevingen aangegeven op basis waarvan van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. Vervolgens wordt aangegeven welk beleid burgemeester en wethouders hanteren ten aan zien van de afwijkingsmogelijkheden die de regelgevingen bieden. De beleidsregels worden tot slot in de toelichting gemotiveerd.
tussen de bovenkant van goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel en het peil, ervan uitgaande dat de dakhelling niet groter is dan 60 graden; indien de dakhelling meer dan 60 graden bedraagt mag de maximale bouwhoogte van een gebouw de goothoogte niet overschrijden; indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 70%), wordt de goot of boeibord van de dakkapel als goothoogte aangemerkt.
de op de verbeelding behorend bij het bestemmingsplan als zodanig aangegeven lijn die, in combinatie met de rechte lijnen die in het verlengde daarvan zijn te trekken, bij het bouwen aan de wegzijde (voorgevellijn) of aan de van de weg afgekeerde zijde (achtergevellijn) niet mag worden overschreden.
2.2 Plaatsen van een bijbehorend bouwwerk
Artikel 4, eerste lid, van bijlage II behorend tot het Bor bepaalt het volgende:
Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
Ten aanzien van de overschrijding van de in het bestemmingsplan opgenomen bebouwde oppervlakte is een regeling vastgesteld om te voorkomen dat de in het bestemmingsplan opgenomen bebouwingsmogelijkheden onbeperkt kunnen worden overschreden en bepaalde percelen zelfs geheel kunnen worden volgebouwd. Er is bij deze regeling een koppeling gemaakt aan de oppervlakte van aangrenzende gronden bij het hoofdgebouw. Wanneer de aangrenzende gronden behorend tot het hoofdgebouw een oppervlakte heeft van bijvoorbeeld 200 m2 mag 65 m2 aan aanbouwen of bijgebouwen worden geplaatst: tot 100 m2 mag 50 m2 aan bijgebouwen worden geplaatst en van de overige 100 m2 mag 15% worden bebouwd, te weten in totaal 15 m2.
Een maximale goothoogte is opgenomen om te voorkomen dat buren tegen een grote wand aankijken die het uitzicht kan belemmeren en/of mogelijk licht kan wegnemen uit de tuin. In de praktijk blijken hogere bouwwerken vaak bezwaren op te roepen bij de buren. Wel wordt de mogelijkheid opengelaten om bijvoorbeeld een garage met puntdak te realiseren.
Het bestaande karakter van het straatbeeld en/of de desbetreffende woning dient behouden te blijven. Zo dient bijvoorbeeld een vrijstaande woning haar vrijstaande karakter te behouden. Van de in het bestemmingsplan opgenomen afstanden van een woning tot de perceelgrenzen wordt niet afgeweken. Hiermee wordt voorkomen dat woningen die op basis van het bestemmingsplan vrijstaand behoren te zijn aan elkaar kunnen worden gebouwd, waardoor het oorspronkelijk gewenste stedenbouwkundige beeld onaanvaardbaar wordt aangetast.
Daarnaast kan, als de voorgevelrooilijn of bouwgrens gelegen is aan de zijzijde van een woning, een aanbouw of bijgebouw worden geplaatst, mits deze 2 meter achter de voorgevel van de woning is gesitueerd. De 2 meter is opgenomen om het onderscheid tussen aan- of uitbouwen en het hoofdgebouw te accentueren.
Het bouwen van een overkapping bij een hoofdgebouw is onder een aantal voorwaarden toegestaan. De voorwaarden zorgen er voor dat het onderscheid met het hoofdgebouw herkenbaar blijft, bovendien wordt voorkomen dat het stedenbouwkundig aanzicht van een straat teveel wordt aangetast en tevens wordt voorkomen dat buren hinder (belemmeren van het uitzicht en/of het wegnemen van licht) van een overkapping kunnen ondervinden.
2.3 Plaatsen van een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening
Artikel 4, tweede lid, van bijlage II behorend tot het Bor bepaalt het volgende:
Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
Onder deze afwijkingsmogelijkheid vallen gebouwen ten behoeve van een nutsvoorziening, de waterhuishouding, het meten van de luchtkwaliteit, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer.
Gebouwen ten behoeve van infrastructurele of openbare voorziening zijn per definitie noodzakelijk en worden niet groter gemaakt dan nodig. Het opnemen van beperkingen is niet noodzakelijk. Wel zal altijd worden gekeken naar een zo geschikt mogelijke locatie.
2.4 Plaatsen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde
Artikel 4, derde lid, van bijlage II behorend tot het Bor bepaalt het volgende:
Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. Erfafscheidingen tot 2 meter hoog achter de voorgevelrooilijn zijn vergunningsvrij. Voor de voorgevelrooilijn kunnen erfafscheidingen tot één meter hoog vergunningsvrij worden gebouwd. Aan hogere erfafscheidingen voor de bouwgrens of voorgevellijn aan de voorzijde van een woning binnen de kom wordt geen medewerking verleend om te voorkomen dat het straatbeeld een te gesloten karakter krijgt.
2. Voorgevelrooilijnen kunnen conform bestaande jurisprudentie ook aan de zijgevel van een woning liggen. Aan de zijgevel van een woning mogen erfafscheidingen tot 2 meter hoog worden geplaatst tot het punt waar de voorgevellijnen elkaar kruisen. Bij een hoekwoning kan er wel een schutting worden gebouwd. Dit omdat het nadeel voor deze personen onevenredig groot is. In hun geval is er immers sprake van 2 voorgevelrooilijnen. Daarnaast is de aantasting van het straatbeeld door het plaatsen van een schutting bij een hoekwoning beperkt.
3. In verband met de privacy en het uitzicht van omwonenden wordt in een woonomgeving de maximale maat van 3 meter aangehouden. Voor bedrijven gelegen in een woonomgeving geldt hetzelfde. Om deze wijze worden de belangen van omwonenden niet onevenredig geschaad. Op een bedrijventerrein wegen de belangen zoals privacy en uitzicht minder zwaar.
2.5 Het plaatsen van een dakkapel en dakopbouw of soortgelijke uitbreiding van het gebouw
Artikel 4, vierde lid, van bijlage II behorend tot het Bor bepaalt het volgende:
Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
4. een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw;
2.6 Het plaatsen van een antenne-installatie
Artikel 4, vijfde lid, van bijlage II behorend tot het Bor bepaalt het volgende:
Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. Er wordt gestreefd om antennes te concentreren door middel van sitesharing op bestaande masten of bestaande hoge gebouwen. Pas als overduidelijk is aangetoond dan dit niet kan, kan over plaatsing van nieuwe antenne-installaties of antennedragers worden nagedacht. De omgeving speelt een belangrijke rol.
2. Aan plaatsing van een antennemast op een bedrijventerrein, sportpark of in het buitengebied zal sneller worden meegewerkt dan aan plaatsing in een woonwijk. Indien er een aanmerkelijke kans op planschade is, wordt er slechts medewerking aan een planlogische procedure verleend, indien er een planschaderisicoanalyse wordt aangeleverd en een planschadeovereenkomst wordt gesloten.
2.7 Plaatsen van een installatie voor warmtekrachtkoppeling bij een glastuinbouwbedrijf
Artikel 4, zesde lid, van bijlage II behorend tot het Bor bepaalt het volgende:
Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
6. een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid,onder w, van de Elektriciteitswet 1998;
In principe wordt hier geen medewerking aan verleend.
Onder een warmtekrachtkoppeling wordt verstaan: de gecombineerde opwekking van warmte en elektriciteit of mechanische energie door verstoking van een brandstof, waarvan de warmte nuttig gebruikt wordt, anders dan voor de productie van elektriciteit.
In de bestemmingsplannen worden reeds ruimte geboden voor het oprichten van voorzieningen ten behoeve van een agrarisch bedrijf binnen het agrarisch bouwblok. Locaties buiten het bouwblok zijn niet wenselijk gelet op het standpunt dat het buitengebied niet verder dient te worden versteend en dat bebouwingen voor agrarische bedrijven in het buitengebied slechts is toegestaan binnen agrarische bouwblokken.
2.8 Plaatsen van een installatie voor duurzame energie bij een agrarisch bedrijf
Artikel 4, zevende lid, van bijlage II behorend tot het Bor bepaalt het volgende:
Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
7. een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen;
Artikel 5, tweede lid, Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet luidt als volgt: ‘Bij ministeriële regeling kunnen afvalstoffen of reststoffen, categorieën afvalstoffen of reststoffen of eindproducten van bij die regeling omschreven bewerkingsprocedés worden aangewezen, indien er naar het oordeel van Onze Minister geen landbouwkundige en milieukundige bezwaren bestaan dat deze stoffen als meststof worden verhandeld of bij de productie van meststoffen worden gebruikt.’
In bestemmingsplannen worden reeds ruimte geboden voor het oprichten van voorzieningen ten behoeve van een agrarisch bedrijf binnen het agrarisch bouwblok. Locaties buiten het bouwblok zijn niet wenselijk gelet op het standpunt dat het buitengebied niet verder dient te worden versteend en dat bebouwingen voor agrarische bedrijven in het buitengebied slechts is toegestaan binnen agrarische bouwblokken.
Artikel 4, achtste lid, van bijlage II behorend tot het Bor bepaalt het volgende:
Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
8. het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen;
2.10 Anders gebruiken van bouwwerken
Artikel 4, negende lid, van bijlage II behorend tot het Bor bepaalt het volgende:
Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
In Steenbergen geldt voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de vestiging van detailhandel het volgende. Het assenkruis blijft het kloppend hart van het winkelgebied. Voor grotere winkelformules die niet binnen het winkelconcentratiegebied kunnen worden gevestigd, worden onder voorwaarden in het aangegeven zoekgebied de mogelijkheid geboden om zich te kunnen vestigen. Grotere winkelvolumes vergroten de aantrekkende kracht van Steenbergen, wat ook ten goede komt aan de kleinschalige winkels in het assenkruis. Kleinschalige winkels zijn alleen binnen het assenkruis toegestaan.
Achtergrond voor het vorenstaande is de analyse die in het Economisch Beleidsvisie (2010) is opgenomen: Steenbergen kent veel kleinschalige detailhandelsvestigingen en heeft een gebrek aan grotere winkelformules. Grotere detailhandelszaken zijn over het algemeen publiekstrekkers. Deze zaken kunnen een positieve impuls aan het centrum geven: er wordt meer publiek naar het centrum aangetrokken. Dit kan vervolgens een gunstig effect hebben voor de huidige ondernemers en maakt het tevens voor nieuwe ondernemers aantrekkelijk om zich in Steenbergen te vestigen.
In het op 21 oktober 2010 aangenomen raadsvoorstel StadHaven is aan de orde gekomen dat het binden van grote trekkers aan Steenbergen van belang is. Daartoe is een flexibele omgang met de locaties van detailhandel noodzakelijk: hoewel primair de invulling van het assenkruis aan de orde is, moet ook buiten het assenkruis ruimte zijn voor grotere winkels die bijdragen aan de doelstelling van het project StadHaven, te weten het realiseren van een levensvatbaar en aantrekkelijk winkelgebied in Steenbergen. Hieronder worden de vijf voorwaarden separaat toegelicht.
Deze voorwaarde geeft uiting aan het uitgangspunt dat het assenkruis het kloppend hart blijft van het winkelcentrumgebied. Eerst dient het assenkruis te worden opgevuld, maar wanneer uit onderzoek blijkt dat er geen reële vestigingsmogelijkheid binnen het assenkruis bestaat, dan pas komt een locatie buiten het assenkruis in beeld.
In Dinteloord wordt het bestemmingsplan aangehouden. In tegenstelling tot de kern Steenbergen is er geen overgangsgebied naar de woonomgeving. Direct grenzend aan het centrumgebied zijn woonstraten gelegen, die zich niet lenen voor detailhandel of horeca, gelet op onder meer de extra verkeersbewegingen en de grotere parkeerdruk die een vestiging met zich meebrengt.
2.11 Gebruiken van recreatiewoningen voor bewoning
Artikel 4, tiende lid, van bijlage II behorend tot het Bor bepaalt het volgende:
Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;
de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden,