Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Zaanstad

Notitie Handhaving Wet Kinderopvang

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieZaanstad
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNotitie Handhaving Wet Kinderopvang
CiteertitelNotitie Handhaving Wet Kinderopvang
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet Kinderopvang

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-12-200715-02-2012nieuwe regeling

09-10-2007

Gemeenteblad 2007 nr. 92

Geen

Tekst van de regeling

Intitulé

Notitie Handhaving Wet Kinderopvang

 

 

1. Inleiding

Met ingang van 1 januari 2005 is de Wet Kinderopvang (verder te noemen: Wk) in werking getreden. Middels deze wet stelt de overheid kwaliteitseisen aan de ondernemers in de kinderopvang. Deze eisen gelden als minimum eisen. De Wk vereist verantwoorde kinderopvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

 

De verantwoordelijkheid voor de handhaving van de wetgeving bij of krachtens de Wk berust bij het college van burgemeester en wethouders (verder te noemen: het college). Op grond van de Wk houdt de GGD toezicht op de naleving van de kwaliteitsregels. Om haar handhavingstaak te kunnen vervullen, beschikken het college en de GGD als toezichthouder over de nodige toezicht- en sanctiebevoegdheden. Duidelijker dan voorheen ligt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit in de kinderopvang bij de branche: bij de houders en ook bij de ouders. Kwaliteit van kinderopvang is een continu en dynamisch proces, waar houders, gebruikers en lokale overheden elk hun eigen verantwoordelijkheid hebben.

 

De onderhavige notitie ziet toe op het vastleggen van regels aangaande het toezicht en handhaving van de Wk. De handreiking Kwaliteit handhaven in de kinderopvang van de VNG heeft als uitgangspunt gediend voor het opstellen van deze notitie.

 

Deze notitie handhaving Wet Kinderopvang geeft een afwegingskader weer van belangen, vaststelling van feiten en de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van de bevoegdheden om handhavend op te treden. Beleidsregels zijn ondanks hun externe werking niet algemeen bindend. Bij het gebruik van bevoegdheden mag van de geformuleerde beleidsregels worden afgeweken. In dat geval dient de afwijking van de beleidsregel gemotiveerd worden te aangegeven.

2. Handhavingsbeleid/ prioritering/ sanctieprotocol

De gemeente dient bij de besluitvorming en de te nemen besluiten niet alleen rekening te houden met bijvoorbeeld de bepalingen uit de Wk, de ‘Beleidsregels kwaliteit kinderopvang’ en de ‘Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang’, maar ook met de Gemeentewet en de Awb.

Waar de gemeente over diverse juridische instrumenten beschikt om naleving van de kwaliteitseisen af te dwingen, is het gewenst om in beleid van de gemeente aan te geven wat de juridische consequenties zijn van het overtreden van bepaalde regels.

Met het toepassen van de verschillende sanctiemiddelen wordt gekozen voor het minst bezwaarlijke middel, handhavend optreden wordt toegepast als een ultimum remedium. Hierbij wordt vanzelfsprekend een zorgvuldige belangenafweging gemaakt waarbij de veiligheid en gezondheid van de kinderen voorop staat.

 

Voor repressieve handhaving mag het niet uitmaken wie een bepaalde overtreding begaat. Bepalend is met name de ernst van de overtreding, de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan en de mate van verwijtbaarheid. Verder kan ook het genoten economisch voordeel een rol spelen. In geval van bijvoorbeeld recidive kan/zal een zwaardere sanctie op zijn plaats zijn.

2.1 Prioritering in gemeente Zaanstad

Om consistent en consequent te kunnen optreden is een transparant beleid onontbeerlijk. Niet iedere overtreding kan gesanctioneerd worden vanwege capaciteitsgebrek. Het is dan ook nodig om prioriteiten te stellen in de handhaving. De VNG heeft een afwegingsmodel ontwikkeld op basis waarvan vastgelegd kan worden hoe met overtredingen kan worden omgegaan. Bij dit model wordt gekeken naar het negatieve effect dat zich kan voordoen als gevolg van een overtreding. De ernst van dit negatieve effect wordt bepaald door een aantal beoordelingsfactoren een score toe te kennen van 1 tot en met 4. De beoordelingsfactoren zijn:

-

Veilige omgeving:

In welke mate draagt het niet voldoen aan de specifieke wettelijke eis uit het toetsingskader bij aan een onveilige omgeving?

-

Gezonde omgeving:

In welke mate draagt het niet voldoen aan de specifieke wettelijke eis uit het toetsingskader bij aan een ongezonde omgeving?

-

Pedagogische kwaliteit:

In welke mate draagt het niet voldoen aan de specifieke eis uit het toetsingskader bij aan een vermindering van de pedagogische ontwikkeling van het kind?

-

Invloed ouders:

in welke mate draag het niet voldoen aan de specifieke eis uit het toetsingskader bij aan een beperking van de transparante, medezeggenschap en de mate waarin ouders inspraak en medezeggenschap kunnen hebben in het beleid?

-

Geloofwaardigheid:

hoe groot is de politiek-bestuurlijke afbreuk als de specifieke wettelijke eis uit het toetsingskader onvoldoende wordt nageleefd zonder optreden.

De scores zijn als volgt opgebouwd:

1: niet of nauwelijks van invloed

2: beperkte invloed

3: aanzienlijke invloed

4: ernstige en directe invloed

Het ingevulde model geeft op basis van het gemiddelde van de beoordelingsfactoren per soort kinderopvang een uitkomst van ‘hoog’, ‘gemiddeld’ en ‘laag’. Dit wil zeggen dat als niet voldaan wordt aan de voorwaarden die bij de kwaliteitsregels horen, de ernst daarvan als hoog, gemiddeld of laag gedefinieerd wordt. Dit heeft weer gevolgen voor de inzet van een sanctie-instrument. Hoe hoger het belang, hoe zwaarder de sanctie. De uitkomst van een afweging wordt bepaald door het gewogen gemiddelde te nemen van de invulling bij de beoordelingscriteria. Dit gemiddelde wordt vervolgens geschaald naar een score van minimaal 1 (lage ernst) tot maximaal 10 (hoge ernst).

Bij het stellen van de prioriteiten is gebruik gemaakt van het afwegingsmodel van de VNG. In dit model wordt gekeken naar het negatieve effect dat zich kan voordoen bij een overtreding. Hoe groter het negatieve effect, hoe groter het belang om in te grijpen. Samen met de inspecteurs van de GGD is het model per opvangsoort (dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderbureau’s) ingevuld. In onderstaande zijn de uitkomsten van het ingevulde afwegingsmodel weergegeven.

2.2 Afwegingsmodel Zaanstad

Domein

Kwaliteitsaspect

Indicator

Veilige omgeving

Gezonde

Pedagogisch

Invloed ouders

Geloofwaardigheid

 

Totaalscore

Belang

Buitenschoolse opvang

 

 

 

 

 

 

 

 

1

Ouders

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Oudercommissie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.1

Instellen oudercommissie

1

1

2

4

2

 

4

Laag

 

1.2

Voorwaarden oudercommissie

1

1

1

2

1

 

1,6

Laag

 

1.3

Adviesrecht oudercommissie Informatie voor de ouders

1

1

4

4

2

 

5,2

Gemiddeld

 

1.4.

Inhoud van de informatie voor ouders

1

1

1

4

1

 

2,8

Laag

 

1.5

Relatie tussen de informatie voor ouders en de praktijk

1

1

1

4

1

 

2,8

Laag

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2

Personeel

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Verklaring omtrent het gedrag

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.1

Regels voor verklaring omtrent het gedrag

4

4

1

1

4

 

6,4

Hoog

 

Beroepskwalificatie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.2

Passende Beroepskwalificatie

3

3

3

1

3

 

5,8

Gemiddeld

 

2.3

Voorwaarde en inzet van beroepskracht in opleiding

2

2

2

1

1

 

2,8

Laag

 

Nederlandse taal

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.4

Gebruik van de voorgeschreven voertaal

1

1

3

1

2

 

2,2

Laag

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3

Veiligheid en gezondheid

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Veiligheid

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.1

Risico-inventarisatie Veiligheid

4

4

1

3

4

 

7,6

Hoog

 

3.2

Beleid veiligheid

4

4

1

3

4

 

7,6

Hoog

 

3.3.

Uitvoering beleid veiligheid Gezondheid

4

4

1

3

4

 

7,6

Hoog

 

3.4

Risico-inventarisatie Gezondheid

4

4

2

3

4

 

8,2

Hoog

 

3.5

Beleid gezondheid

4

4

2

3

4

 

8,2

Hoog

 

3.6

Uitvoering beleid gezondheid

4

4

2

3

4

 

8,2

Hoog

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4

Accommodatie en Inrichting

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Binnenruimte

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4.1.

Binnenspeelruimte Buitenruimte

3

2

3

1

3

 

5,2

Gemiddeld

 

4.2

Buitenspeelruimte

1

1

3

1

3

 

3,4

Laag

 

4.3

Aangrenzende buitenspeelruimte

3

1

3

1

2

 

4

Laag

 

4.4

niet aangrenzende buitenspeelruimte

4

1

3

1

2

 

4,6

Gemiddeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

5

Groepsgrootte en leidster-kind-ratio

 

 

 

 

 

 

 

 

 

5.1.

Opvang in groepen

3

2

3

1

3

 

5,2

Gemiddeld

 

5.2

Leidster-kind-ratio

3

2

3

1

3

 

5,2

Gemiddeld

 

5.3

Inzet beroepskrachten in afwijking van de leidster-kind-ratio

3

2

2

1

3

 

4,6

Gemiddeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

6

Pedagogisch beleid en praktijk

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Pedagogisch beleid

 

 

 

 

 

 

 

 

 

6.1

Pedagogisch beleidsplan

1

1

4

4

2

 

5,2

Gemiddeld

 

6.2.

Relatie pedagogisch beleidsplan met de praktijk

1

1

4

4

2

 

5,2

Gemiddeld

 

Leidster-kind-interactie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

6.3

Sociaal-emotionele veiligheid

1

1

4

1

1

 

2,8

Laag

 

6.4

Persoonlijke competentie

1

1

4

1

1

 

2,8

Laag

 

6.5

Sociale competentie

1

1

4

1

1

 

2,8

Laag

 

6.6

Overdracht normen en waarden

2

2

4

1

1

 

4

Laag

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

7

Klachten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Wet klachtrecht cliënten Zorgsector

 

 

 

 

 

 

 

 

 

7.1

Wet klachtrecht

1

1

1

4

3

 

4

Laag

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Dagopvang

 

 

 

 

 

 

 

 

1

Ouders

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Oudercommissie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.1

Instellen oudercommissie

1

1

1

4

2

 

3,4

Laag

 

1.2

Voorwaarden oudercommissie

1

1

1

2

1

 

1,6

Laag

 

1.3

Adviesrecht oudercommissie

1

1

4

4

2

 

5,2

Gemiddeld

 

 

Informatie voor de ouders

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.4.

Inhoud van de informatie voor ouders

1

1

1

4

1

 

2,8

Laag

 

1.5

Relatie tussen de informatie voor ouders en de praktijk

1

1

1

4

1

 

2,8

Laag

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2

Personeel

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Verklaring omtrent het gedrag

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.1

Regels voor verklaring omtrent het gedrag

4

4

1

1

4

 

6,4

Hoog

 

Beroepskwalificatie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.2

Passende Beroepskwalificatie

3

3

3

1

3

 

5,8

Gemiddeld

 

2.3

Voorwaarde en inzet van beroepskracht in opleiding Nederlandse taal

2

2

2

1

1

 

2,8

Laag

 

2.4

Gebruik van de voorgeschreven voertaal

1

1

3

1

1

 

2,2

Laag

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3

Veiligheid en gezondheid

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Veiligheid

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.1

Risico-inventarisatie Veiligheid

4

4

1

3

4

 

7,6

Hoog

 

3.2

Beleid veiligheid

4

4

1

3

4

 

7,6

Hoog

 

3.3

Uitvoering beleid veiligheid Gezondheid

4

4

1

3

4

 

7,6

Hoog

 

3.4

Risico-inventarisatie Gezondheid

4

4

2

3

4

 

8,2

Hoog

 

3.5

Beleid gezondheid

4

4

2

3

4

 

8,2

Hoog

 

3.6

Uitvoering beleid gezondheid

4

4

2

3

4

 

8,2

Hoog

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4

Accommodatie en inrichting

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Binnenruimte

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4.1

Binnenspeelruimte

4

2

3

1

3

 

5,8

Gemiddeld

 

4.2

Slaapruimte

4

4

3

1

3

 

7

Hoog

 

Buitenruimte

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4.3

Buitenspeelruimte

3

4

3

1

2

 

5,8

Gemiddeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

5

Groepsgrootte en leidster-kind-ratio

 

 

 

 

 

 

 

 

 

5.1

Opvang in groepen

4

2

3

1

3

 

5,8

Gemiddeld

 

5.2

Leidster-kind-ratio

4

2

3

1

3

 

5,8

Gemiddeld

 

5.3

Inzet beroepskrachten in afwijking van de leidster-kind- ratio

4

2

2

1

3

 

5,2

Gemiddeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

6

Pedagogisch beleid en praktijk

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Pedagogisch beleid

 

 

 

 

 

 

 

 

 

6.1

Pedagogisch beleidsplan

1

1

4

4

2

 

5,2

Gemiddeld

 

6.2

Relatie pedagogisch beleidsplan met de praktijk

1

1

4

4

2

 

5,2

Gemiddeld

 

Leidster-kind-interactie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

6.3

Sociaal-emotionele veiligheid

1

1

4

1

1

 

2,8

Laag

 

6.4

Persoonlijke competentie

1

1

4

1

1

 

2,8

Laag

 

6.5

Sociale competentie

1

1

4

1

1

 

2,8

Laag

 

6.6

Overdracht normen en waarden

2

2

4

1

1

 

4

Laag

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

7

Klachten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Wet klachtrecht cliënten Zorgsector

 

 

 

 

 

 

 

 

 

7.1

Wet klachtrecht

1

1

1

4

3

 

4

Laag

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Gastouderopvang

 

 

 

 

 

 

 

 

1

Ouders

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Oudercommissie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.1

Instellen oudercommissie

1

1

2

4

2

 

 

Laag

 

1.2

Voorwaarden oudercommissie

1

1

1

3

1

 

2,

Laag

 

1.3

Adviesrecht oudercommissie

1

1

4

4

2

 

 

Gemiddeld

 

Informatie voor de ouders

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.4

Inhoud van de informatie voor ouders

1

1

1

4

1

 

2,

Laag

 

1.5

Relatie tussen de informatie voor ouders en de praktijk

1

1

1

4

1

 

2,8

Laag

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2

Personeel

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Verklaring omtrent het gedrag

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.1

Regels voor verklaring omtrent het gedrag

4

4

1

2

4

 

7

Hoog

 

Beroepskwalificatie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.2

Passende Beroepskwalificatie medewerkers

3

3

3

2

3

 

6,4

Hoog

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3

Veiligheid en gezondheid

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Veiligheid

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.1

Risico-inventarisatie Veiligheid

4

4

1

4

4

 

8,2

Hoog

 

3.2

Beleid veiligheid

4

4

1

4

4

 

8,2

Hoog

 

3.3

3.3. Uitvoering beleid veiligheid

4

4

1

4

4

 

8,2

Hoog

 

Gezondheid

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.4

Risico-inventarisatie Gezondheid

4

4

2

4

4

 

8,8

Hoog

 

3.5

Beleid gezondheid

4

4

2

4

4

 

8,8

Hoog

 

3.6

Uitvoering beleid gezondheid

4

4

2

4

4

 

8,8

Hoog

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4

Pedagogisch beleid en praktijk

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Pedagogisch beleid

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4.1

Pedagogisch beleidsplan

1

1

4

4

2

 

5,2

Gemiddeld

 

4.2

Relatie pedagogisch beleidsplan met de praktijk

1

1

4

4

2

 

5,2

Gemiddeld

 

Kwaliteit

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4.3

Criteria voor de kwaliteit

4

4

4

4

3

 

9,4

Hoog

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

5

Klachten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Wet klachtrecht cliënten Zorgsector

 

 

 

 

 

 

 

 

 

7.1

Wet klachtrecht

1

1

1

4

3

 

4

Laag

Bovenstaande prioritering is een leidraad in de besluitvorming tot handhavend optreden. Bijzondere omstandigheden van een geval kunnen leiden tot een andere prioriteit. Hierbij kan worden gedacht aan een dusdanig grote afwijking van het leidster-kind-ratio dat direct ingrijpen noodzakelijk is. Een prioriteit Gemiddeld is in dat geval niet juist. Te denken valt bijvoorbeeld aan een dusdanige groot aantal kinderen op slechts 1 leidster dat de veiligheid en gezondheid van de kinderen in gevaar komt. Dit zal afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval en behoeft een nadere motivering. Uit de tabellen blijkt met name het domein Veiligheid en Gezondheid een hoge prioriteit te krijgen. Dit sluit aan bij het feit dat dit van directe invloed op de kinderen is.

2.3 Sanctieprotocol Zaanstad

De prioriteitstelling gebruikt Zaanstad om te bepalen welke sanctie-instrumenten ingezet gaan worden. Sanctionering gebeurt conform de Wk in twee fasen. De eerste fase is gericht op herstel. De ondernemer krijgt, afhankelijk van de vastgestelde prioriteit, een bevel, aanwijzing of waarschuwing. Aangegeven wordt dat niet wordt voldaan aan een of meerdere kwaliteitsregels van de Wk en dat de ondernemer een bepaalde tijd krijgt om de situatie te herstellen. Bij uitblijven van herstel van de situatie gaat fase twee in. In deze fase wordt door middel van bijvoorbeeld een last onder dwangsom of het toepassen van bestuursdwang afgedwongen dat een ondernemer de kwaliteitsregels nakomt. Uitgangspunt is hoe hoger de prioriteit, hoe zwaarder het sanctie-instrument zal zijn.

Om de sanctiestrategie te bepalen is een sanctieprotocol opgesteld. Handhaving van wetgeving vraagt altijd om maatwerk. Op grond hiervan is het sanctieprotocol slechts een richtlijn, in voorkomende gevallen kan daarvan gemotiveerd worden afgeweken. Zo kan bijvoorbeeld bij meerdere lichtere overtredingen of herhaling van overtredingen besloten worden tot het toepassen van een zwaarder sanctiemiddel.

Cumulatie van overtredingen en recidive kan bijvoorbeeld aanleiding zijn tot het opleggen van een hogere dwangsom dan gebruikelijk.

In geval van vereiste spoed, waarbij kinderen zijn of worden blootgesteld aan een gevaarlijke of onveilige situatie kan van het horen en van het stellen van een termijn worden afgezien en direct spoedeisende bestuursdwang worden toegepast. De consequentie van het niet opvolgen van een bevel of een aanwijzing is niet automatisch geregeld. Derhalve kunnen Fase 1 en Fase 2 gelijk lopen aan elkaar.

Door aan een bevel een last onder dwangsom of bestuursdwang te koppelen is het bevel en de aanwijzing direct afdwingbaar. Een aanwijzing of bevel, verbod in exploitatie gaan of verbod exploitatie voort te zetten kan worden opgelegd onder gelijktijdige opleggen van een last onder dwangsom of het aanzeggen van bestuursdwang.

Van een dergelijke samenloop kan sprake zijn indien de overtreder klaarblijkelijk geen gevolg zal geven aan de aanwijzing of het bevel of dat herstel van de normafwijkende situatie redelijkerwijs geen uitstel kan leiden en de afdwingbaarheid van de aanwijzing en het bevel van groot belang is.

Sanctieprotocol Zaanstad:

Prioriteit

Beoordeling

GGD

Fase

Sanctie-instrument

Hersteltermijn

Controle

Hoog

Slecht

1

-Bevel

-Aanwijzing

-Maximaal 7 dagen

-Maximaal 7 dagen

tot 2 weken

Ja

2

-Exploitatieverbod

-Verwijdering uit register

-Bestuursdwang

-Last onder dwangsom

Maximaal 6 weken

Ja

Onvoldoende

1

-Aanwijzing

Maximaal 6 weken

Ja

2

-Exploitatieverbod

-Verwijdering uit register

-Bestuursdwang

-Last onder dwangsom

Maximaal 3 maanden

Ja

Gemiddeld

Slecht

1

-Aanwijzing

Maximaal 2 weken tot 6 maanden

Ja

2

-Dwangsom

-Bestuursdwang

-Bestuurlijke Boete

Maximaal 2 weken tot 6 maanden

Ja

Onvoldoende

1

-Aanwijzing

Maximaal 2 weken tot 6 maanden

Ja

2

-Dwangsom

-Bestuursdwang

-Bestuurlijke boete

Maximaal 2 weken tot 6 maanden

Ja

Laag

Slecht

1

Waarschuwing

Maximaal 1 jaar

Nee, meenemen bij reguliere inspectie

2

-Dwangsom

-Bestuursdwang

-Last onder Dwangsom

Maximaal 1 jaar

Ja

Onvoldoende

1

Waarschuwing

Maximaal 1 jaar

Nee, meenemen bij reguliere inspectie

2

-Aanwijzing gevolgd

-Last onder dwangsom

Maximaal 6 maanden

Ja

3. Niet gemelde/ geïnspecteerde kinderopvang

Indien wordt geconstateerd dat een kindercentrum reeds in werking is zonder daartoe benodigde melding en daarmee samenhangende inspectie(s) van de GGD, wordt in beginsel direct handhavend opgetreden omdat in zijn geheel niet duidelijk is in hoeverre de veiligheid en gezondheid van de kinderen worden gewaarborgd. De GGD voert direct een onderzoek uit waaruit globaal de kwaliteit van de kinderopvang wordt bekeken. Indien uit dit eerste onderzoek blijkt dat de kwaliteit op een aantal punten te kort schiet wordt het kindercentrum door het college een verbod opgelegd de exploitatie voort te zetten. Dit verbod kan indien nodig worden afgedwongen door middel van het toepassen van bestuursdwang. Bij het toepassen van deze sanctiemiddelen wordt voor zover mogelijk een redelijke termijn gesteld zodat voor de kinderen vervangende opvang gerealiseerd kan worden. Bovendien worden de ouders van de betrokken kinderen in kennis gesteld. Het belang van de kinderen bij verantwoorde (en dus veilige en gezonde) kinderopvang prevaleert in dergelijke gevallen boven de belangen van het kindercentrum. Op het moment dat een melding is ingediend en de inspectie na melding heeft uitgewezen dat de opvang redelijkerwijs zal plaatsvinden conform de kwaliteitseisen uit de Wet Kinderopvang, kan de exploitatie wederom een aanvang maken. Binnen 3 maanden na aanvang van de exploitatie voert de GGD conform de ‘Beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang’ een reguliere inspectie uit.

Indien uit de eerste globale inspectie van de GGD blijkt dat de geboden kwaliteit van de kinderopvang in orde is kan de exploitatie van het kindercentrum worden voortgezet. Bij het uitblijven van een melding wordt het kindercentrum een bevel gegeven tot het indienen van een melding onder gelijktijdige oplegging van een last onder dwangsom. Na de ingediende melding wordt de reguliere procedure na melding gevolgd. Indien tijdens deze procedure blijkt dat het kindercentrum alsnog de exploitatie niet kan voortzetten wordt hiertegen handhavend opgetreden middels het toepassen van bestuursdwang. Dit blijft voor eigen risico en rekening van het kindercentrum. Het tijdig indienen van een melding en het indien nodig verrichten van een voorinspectie is gericht op het voorkomen van dergelijke situaties.

Het is niet toegestaan een kindercentrum in exploitatie te nemen voordat uit onderzoek van de GGD is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de eisen uit de wet- en regelgeving of nadat de termijn van 8 weken na het indienen van de melding is verstreken. Het is van belang dit uitgangspunt te hanteren omdat de controle door de GGD zal uitwijzen in hoeverre de veiligheid en gezondheid van de kinderen wordt gewaarborgd. Indien het kindercentrum de exploitatie zal aanvangen voordat het kindercentrum een melding heeft ingediend en/of de GGD een controle heeft uitgevoerd kan de veiligheid en gezondheid niet voldoende worden gewaarborgd, hetgeen onwenselijk is. In een dergelijk geval zal het kindercentrum een verbod in exploitatie te gaan worden opgelegd en indien nodig zal de exploitatie daadwerkelijk voorkomen worden door middel van het toepassen van bestuursdwang. Het wel of niet toepassen van bestuursdwang zal afhankelijk zijn van de ernst van de overtreding, mate van gevaar en de mate van medewerking van de overtreder.

Indien een kindercentrum een verbod om in exploitatie te gaan is opgelegd wordt zo spoedig mogelijk een controle door de GGD uitgevoerd op het moment dat het kindercentrum wel een melding heeft ingediend. Indien uit deze controle blijkt dat de kinderopvang redelijkerwijs zal plaatsvinden op verantwoorde wijze conform de kwaliteitseisen van uit de wet- en regelgeving, wordt het verbod in exploitatie te gaan opgeheven.

Binnen 3 maanden na aanvang van de exploitatie voert de GGD conform de beleidsregels werkwijze toezichthouder kinderopvang wederom een controle uit.

4. Afwijking beleidsregels

Op grond van de Wk heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beleidsregels geformuleerd. De beleidsregels geven invulling aan een beperkt aantal globale kwaliteitsnormen uit de Wet kinderopvang. Beleidsregels zijn voor degene die verplicht is tot naleving van de betrokken wettelijke voorschriften niet bindend. Uitgangspunt is echter dat, wanneer conform het gestelde in deze beleidsregels wordt gehandeld, er op vertrouwd mag worden dat de desbetreffende wettelijke regels in voldoende mate worden nageleefd. Indien een kinderopvangondernemer echter op een andere gelijkwaardige of betere wijze aan de betreffende wettelijke voorschriften kan voldoen, vinden deze beleidsregels geen toepassing. Indien uit een inspectie een afwijking van de beleidsregels wordt geconstateerd, wordt de ondernemer in de gelegenheid gesteld aan te tonen op welke gelijkwaardige of betere wijze verantwoorde kinderopvang wordt geboden en op die manier toch voldoet aan het doel van de specifieke eis waarvan wordt afgeweken. De GGD beoordeelt of sprake is van betere of gelijkwaardige wijze van verantwoorde kinderopvang. Indien de ondernemer binnen de gestelde termijn van deze mogelijkheid geen gebruik maakt, blijft de beleidsregel onverkort van kracht en wordt er van uitgegaan dat de ondernemer geen afwijking van de beleidsregel wenst.

5. Afspraken gemeente Zaanstad/ GGD Zaanstreek-Waterland

Met de GGD zijn de volgende werkafspraken gemaakt:

1.

De GGD voert conform artikel 10 van de Regeling Wet kinderopvang binnen 8 weken na melding een controle uit waarbij wordt onderzocht of de voorgenomen exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang. Een kindercentrum mag conform de regeling Wet kinderopvang eerst in exploitatie worden genomen als ofwel de GGD op basis van het onderzoek heeft geconcludeerd dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang, ofwel als de termijn van 8 weken is verstreken zonder dat de GGD van het tegendeel blijk heeft gegeven. Indien blijkt dat de GGD niet binnen 8 weken de controle na melding zal kunnen uitvoeren geeft zij daarvan onder opgave van reden bericht aan afdeling Milieu- en Gebruikstoezicht dienst Wijken, gemeente Zaanstad.

2.

De GGD maakt haar rapport conform artikel 63 lid 5 binnen 3 weken na vaststelling openbaar door plaatsing op de website. Gemeente Zaanstad heeft op haar website een link naar de site van de GGD.

3.

Openbaarmaking van een inspectierapport kan achterwege blijven indien de aard of de omvang van het onderzoek zich verzet tegen openbaarmaking. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een onderzoek gedaan naar aanleiding van een klacht. De uitkomst van het onderzoek zal de GGD in dergelijke gevallen uitsluitend mededelen aan het kindercentrum of gastouderbureau, de klager en de gemeente. Het besluit tot het niet openbaarmaken van een rapportage geschiedt slechts nadat de gemeente daarmee akkoord is.

4.

In situaties waarbij de toezichthouder van de GGD constateert dat de kwaliteit van de kinderopvang bij een kindercentrum dusdanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen geen uitstel kan leiden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. In een dergelijke situatie neemt de toezichthouder, alvorens over te gaan tot het opleggen van het bevel, (telefonisch) contact op met afdeling Milieu-en Gebruikstoezicht, dienst Wijken, gemeente Zaanstad. Tijdens kantooruren is daar te allen tijden een jurist aanwezig die ondersteuning kan bieden. Buiten kantooruren is er een piketregeling welke geraadpleegd kan worden. Dit nummer kan tevens gebeld worden bij gezamelijke afwezigheid tijdens kantooruren. 24-uurs juridische ondersteuning is daarmee gewaarborgd. In overleg met de gemeente zal dan worden besloten tot het al dan niet opleggen van het schriftelijk bevel en biedt de gemeente ondersteuning in de (juridische) afwikkeling.

5.

Of een nader onderzoek plaatsvindt hangt af van de aard en mate van het tekortschieten van de kinderopvang. Schriftelijke gegevens die tijdens een jaarlijks onderzoek ontbreken kunnen binnen een afgesproken termijn worden nagestuurd. Daarvoor is geen nader onderzoek nodig. Documenten als een risico inventarisatie of een pedagogisch beleidsplan dient door de GGD Zaanstreek-Waterland op volledigheid en juistheid te worden beoordeeld. Indien uit een eerste beoordeling geen bijzondere aspecten naar voren komen waaruit zou blijken dat de documenten onvolledig of onjuist zouden zijn en de feitelijke situatie binnen het kindercentrum bovendien in orde bevonden is, dan vindt de inhoudelijke beoordeling van de aangeleverde stukken plaats tijdens de eerstvolgende reguliere inspectie. Indien uit het inspectierapport reeds is gebleken dat de feitelijke situatie niet in overeenstemming met de kwaliteitseisen is en/of de documenten duidelijk onvolledig of onjuist zijn wordt een nader onderzoek uitgevoerd binnen het kindercentrum.

6.

Onaangekondigde inspecties vinden eerst plaats na overleg met gemeente Zaanstad, afdeling Milieu- en Gebruikstoezicht. Deze inspecties kunnen bijvoorbeeld worden uitgevoerd naar aanleiding van ontvangen klachten of signalen, waarbij het beoogde doel van de inspectie enkel kan worden bereikt indien de houder daarvan niet van te voren in kennis wordt gesteld. Aanleiding voor een dergelijke inspectie kan tevens zijn de bevindingen uit de jaarlijkse onderzoeken. Daarbij kan het gaan om een steekproef naar bepaalde kwaliteitsaspecten. Bij onaangekondigde onderzoeken gaat het om kwaliteitsaspecten die gemakkelijk te onderzoeken zijn en waarbij het niet noodzakelijk is dat een leidinggevende van het kindercentrum of gastouderbureau aanwezig is.

7

Indien uit de inspectie dusdanige aspecten naar voren komen dat op korte termijn voorzieningen of maatregelen dienen te worden getroffen stelt de GGD daarvan de gemeente Zaanstad zo spoedig mogelijk op de hoogte. Het afwachten van het inspectierapport zou een dergelijke situatie doorkruisen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan overtredingen met een prioriteit hoog.

8.

Afdeling Milieu-en Gebruikstoezicht stelt jaarlijk voor 1 juli een jaarverslag op aangaande het toezicht en handhaving van de Wk. De GGD levert daarvoor voor 31 januari alle gegevens rond het toezicht aan van het jaar daarvoor. Deze gegevens zijn in ieder geval het aantal uitgevoerde inspecties, onderverdeeld naar aard. Op verzoek levert de GGD tijdig en in overleg nadere gegevens. Een afschrift van het jaarverslag wordt ter kennisname gezonden naar de GGD.

9.

Klachten en signalen worden te allen tijden wederzijds uitgewisseld. Klachten gerelateerd aan aspecten die een prioriteit hoog zijn toegekend zullen leiden tot een nader onderzoek, tenzij de klacht kennelijk ongegrond is. Klachten gerelateerd aan aspecten met een prioritieit middel of laag zullen afhankelijk van de aard van de klacht dan wel worden meegenomen tijdens de eerst volgende jaarlijkse controle dan wel leiden tot een nader onderzoek. Dit zal noodzakelijk zijn indien de veiligheid of gezondheid van de kinderen in gevaar is of kan komen.

10.

Het register wordt beheerd door het bedrijfsbureau van de dienst Wijken. Nieuwe meldingen en wijzigingen in het register worden gelijk met de melding aan de houder gezonden aan de GGD.

 

Nieuwe meldingen worden onverwijld verwerkt in het register. Iedere wijziging in het register wordt bekend gemaakt in het gemeentelijke huis-aan-huisblad.

11.

De gemeente wijst de inspecteurs van de GGD aan als toezichthouders.

12.

Bij meldingen/ signalen van niet gemelde opvang wordt in overleg nadere actie ondernomen. Bij een redelijk vermoeden van een niet gemeld centrum zal de GGD een inspectie uitvoeren waarbij zal worden bepaald of sprake is van kinderopvang in de zin van de Wet Kinderopvang. Indien daarvan sprake is zal de gemeente het centrum of gastouderbureau aanschrijven tot het indienen van een melding. Na de ingediende melding voert de GGD zo spoedig mogelijk, doch binnen 8 weken een controle uit. Behoudens bijzondere omstandigheden wordt het kindercentrum (gastouderbureau) niet eerder in werking genomen dan nadat de GGD heeft geconstateerd dat de kinderopvang in redelijkheid zal plaatvinden overeenkomstig de eisen uit de Wet kinderopvang.

14.

Na ontvangst van een inspectierapport beoordeelt de gemeente Zaanstad het rapport inhoudelijk. De gemeente informeert de houder over de ontvangst van het inspectierapport en de bevindingen. Bij overtredingen wordt aangehaakt bij de termijnen zoals afgesproken door de GGD, deze worden door de gemeente schriftelijk bevestigd. Bij overtredingen wordt in de bevestigingsbrief van de gemeente een vooraankondiging gedaan van handhavend optreden en de houder wordt daarbij in de gelegenheid gesteld haar zienswijze aangaande dat voornemen kenbaar te maken. Na afloop van de termijn verzoekt de gemeente aan de GGD aan te geven in hoeverre de overtredingen inmiddels zijn opgeheven en indien nodig wordt opdracht gegeven tot het uitvoeren van een herinspectie.

 

 

Bijlage  

 

Definities

 

De Wk ziet toe op de kwaliteit van kinderopvang in kindercentra en kinderopvang die geboden wordt voor gastouderbureaus. De Wk hanteert de volgende definities:

 

 

Kinderopvang:

‘Het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.’

 

 

Kindercentrum:

‘Een voorziening waar kinderopvang plaastvindt, anders dan gastouderopvang.’

 

 

Gastouderopvang:

‘Kinderopvang in een gezinssituatie door een ander dan degene die als ouder op grond van de Wk aanspraak kan maken op een tegemoetkoming of diens partner, bestaande in de gelijktijdige opvang van ten hoogste vier kinderen in de woning waar de ouder of de gastouder zijn hoofdverblijf heeft.’

 

 

Gastouderbureau:

‘Een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt.’

 

Rol van de betrokken actoren

Ondernemer

Met de invoering van de Wet Kinderopvang is het vergunningenstelsel komen te vervallen. Voldoende is nu dat kindercentra en gastouderbureau’s geregistreerd staan in het register kinderopvang bij de gemeente.

 

Voor de exploitatie van een kindercentrum of gastouderbureau van start kan gaan moet de ondernemer zich eerst melden bij de gemeente. Door de ondernemer moet bepaalde informatie, zoals vestigingsgegevens en andere gegevens die belangrijk zijn voor de uitvoering van toezicht en die informatief zijn voor derden, schriftelijk worden verstrekt. Die informatieplicht en de te verstrekken gegevens vloeien voort uit de Regeling Wet Kinderopvang. De gemeente legt die informatie vast in een openbaar register.

 

Na melding en inschrijving in het register geeft de gemeente opdracht aan de GGD voor een inspectie. Vervolgens moet, voordat de exploitatie een aanvang maakt, door de GGD zijn vastgesteld dat er naar verwachting sprake zal zijn van verantwoorde kinderopvang in de zin van de Wk en de daarop gebaseerde beleidsregels. Om tijdig een oordeel te kunnen geven dient de ondernemer 8 weken voor de geplande opening een melding in te dienen. Een latere melding zal met zich meebrengen dat doorgaans niet gestart kan worden op de voorgenomen datum. Dit blijft voor eigen risico en rekening van de betrokken ondernemer.

 

Inschrijving in het register en goedkeuring door de GGD betekent niet per definitie dat de exploitatie kan worden aangevangen. Dit bijvoorbeeld omdat de gebruiksvergunning door de brandweer nog niet is verstrekt of omdat de vestiging niet in het bestemmingsplan past.

 

Ouders

Alhoewel de ondernemer primair verantwoordelijk is voor de opvang ligt, zeker deels, de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit in de kinderopvang ook bij de ouder(s) zelf. De kinderopvang vindt immers plaats op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen ondernemer en ouder(s). Daarbij komt dat de ouder(s) de ondernemer kunnen wijzen op diens wettelijke verplichtingen hen te informeren over het te voeren beleid en de gestelde kwaliteitseisen. Bovendien zijn de ouder(s) in staat om te participeren door middel van de (door de ondernemer verplicht in te stellen) oudercommissie waarbij dus invloed kan worden uitgeoefend op de wijze van opvang. Het is verder belangrijk dat ouders beseffen dat inschrijving in het gemeentelijk register geen garantie is voor het ook daadwerkelijk voldoen aan de kwaliteitseisen.

 

 

Gemeente

De gemeente ziet toe op de naleving van de Wk. Hiertoe wijst het college de GGD aan als toezichthouder en maakt daarvan melding in een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad. De gemeente zorgt voor afstemming met de werkzaamheden van de GGD in haar rol als toezichthouder. Niet alleen de taak- en rolverdeling moet duidelijk zijn, maar bijvoorbeeld ook de planning van de inspecties, de daarmee gemoeide kosten, de wijze van rapporteren door de GGD en de wijze waarop het college vervolgens met de bevindingen omgaat. Tussen de GGD Zaanstreek-Waterland en de gemeente zijn hierover schriftelijke afspraken gemaakt.

 

Als eindverantwoordelijke moet het college jaarlijks voor 1 juli een jaarverslag opstellen over de werkzaamheden die in het kader van toezicht en handhaving van het voorgaande jaar zijn verricht. Dit verslag stuurt het college ter kennisname naar de gemeenteraad en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De gemeentelijke jaarverslagen vormen de basis van het door het Inspectie Werk en Inkomen (IWI) namens de minister uit te oefenen tweedelijnstoezicht.

 

 

Rol GGD als toezichthouder

Op grond van de Wk houdt de GGD toezicht op de naleving van de kwaliteitsregels en worden zij door het college aangewezen als toezichthouder. De GGD inspecteert alle kindercentra minimaal één keer per jaar.

 

Met de aanwijzing tot toezichthouder komen de toezichthouders bevoegdheden en plichten toe zoals opgenomen in afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht. Zo dienen zij een legitimatiebewijs bij zich te dragen, dienen zij proportioneel gebruik te maken van hun bevoegdheden voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. De toezichthouder kan bijvoorbeeld inlichtingen vorderen, is bevoegd met medeneming van benodigde apparatuur elke plaats te betreden, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht is een ieder verplicht medewerking te verlenen aan een toezichthouder voor zover hij dat redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.

De inspecteurs werken conform de landelijke richtlijnen die in de Beleidsregels werkwijze toezichthouder staan. De werkzaamheden van de GGD in opdracht van de gemeente met betrekking tot de kinderopvangsector bestaat onder meer uit de volgende activiteiten:

 

-

Inspectie voor aanvang nieuw kindercentrum, na melding (art. 62 lid 1 Wk)

-

Reguliere ofwel jaarlijkse inspectie o.b.v. landelijke uniforme regels (art. 62 lid 2 Wk)

-

Nader onderzoek/ herinspectie met een specifiek doel, bijvoorbeeld of afspraken zijn nagekomen, een aanwijzing of bevel is opgevolgd.

-

Inspectie na klacht of signaal bijvoorbeeld in geval van een niet gemeld kindercentrum of klacht over een kwaliteitsaspect (art. 62 lid 3 Wk)

-

Rapporteren aan en adviseren van de gemeente (art. 63 lid 1 Wk)

-

Openbaarmaking inspectierapportages (art. 63 lid 5 Wk)

 

Naar vorm kunnen de inspecties zowel aangekondigd dan wel onaangekondigd plaatsvinden, naar inhoud op naleving van alle eisen of naleving van deelaspecten. De kosten van de inspecties komen voor rekening van de gemeente. Waar voorheen de rol van de GGD het adviseren van de ondernemer was, is dat onder de huidige wetgeving het inspecteren ten behoeve van de gemeente.

 

Ingediende klachten door ouders en bij het kindercentrum werkzame leidsters worden zo spoedig mogelijk beoordeeld en indien nodig vindt er een (al dan niet onaangekondigd) controle plaats.

 

Melding, registratie en onderzoek kwaliteitseisen

Na melding (art. 45 Wk) wordt de onderneming direct geregistreerd in het gemeentelijke register kinderopvang (art. 46 Wk). Aan de registratie zelf zijn geen kwaliteitseisen verbonden, invulling en inzending van het registratieformulier is voldoende. Na ontvangst geeft de gemeente opdracht aan de GGD (art. 61 Wk) om te onderzoeken of er sprake is van kinderopvang in de zin van de Wk en of de geboden kwaliteit verantwoord is respectievelijk zal kunnen zijn (art. 49 Wk). Deze globale kwaliteitseis is nader uitgewerkt in de ‘beleidsregels kwaliteit kinderopvang’, een ministeriele regeling op basis van het tussen vereniging van ondernemers en de vereniging van ouders gesloten convenant.

 

Het GGD-onderzoek na de melding is eenmalig en dient plaats te vinden binnen 8 weken na melding (art. 10 regeling Wk). Deze termijn is van belang omdat een kindercentrum of gastouderbureau in exploitatie mag worden genomen zodra er 8 weken na de melding zijn verstreken zonder dat er een inspectie heeft plaatsgevonden.

Binnen deze 8 weken dient het college zich dan ook een oordeel te vormen of de aanstaande exploitatie uitgesteld dient te worden. Deze eerste inspectie betreft slechts die kwaliteitsaspecten die voorafgaand aan een opening te onderzoeken zijn. Een volledig kwaliteitsoordeel is voor de start van de exploitatie niet mogelijk. Vooraf te onderzoeken zijn in ieder geval: accommodatie, vloeroppervlakte, buitenspeelruimte, roosterindeling, diploma’s en verklaringen omtrent het gedrag. Aspecten als leidster/ kind ratio, het voldoen aan het pedagogisch beleidsplan en overleg oudercommissie zijn niet vooraf te onderzoeken en komen in de verplichte jaarlijkse periodieke inspectie aan bod. Deze jaarlijkse inspectie dient plaats te vinden binnen 3 maanden na aanvang van de exploitatie (art. 5 beleidsregels werkwijze toezichthouder).

 

De GGD legt binnen 6 weken na de controle haar oordeel vast in een inspectierapport. De ondernemer wordt in de gelegenheid gesteld zijn of haar zienswijze kenbaar te maken ten aanzien van het conceptrapport alvorens het definitieve rapport wordt opgemaakt (art. 63 Wk jo art. 7 beleidsregels werkwijze toezichthouder). De zienswijze wordt opgenomen in het definitieve inspectierapport.

 

Indien de toezichthouder GGD na onderzoek (art. 61 jo 61 Wk) concludeert dat de exploitatie redelijkerwijs zal kunnen plaatsvinden conform de wettelijkeregels voor een verantwoorde kinderopvang, kan de exploitatie starten. De inspecteur van de GGD legt zijn bevindingen vast in oordelen en beschrijft wat hij gezien heeft en hoe hij tot dat oordeel is gekomen. Het rapport wordt afgesloten met een beschouwing, afspraken met de ondernemer en een advies aan de gemeente. Indien er geen sprake is van een instemmende verklaring omdat niet wordt of kan worden voldaan aan de kwaliteitseisen dan is exploitatie verboden en volgt er een exploitatieverbod.

 

Handhavingsinstrumenten

Het kan voorkomen dat een geregistreerd kindercentrum niet (meer) aan de kwaliteitseisen voldoet. Op grond van vaststaande jurisprudentie rust op het bestuursorgaan een beginselplicht tot handhaving. Behoudens bijzondere omstandigheden is het bestuursorgaan niet enkel bevoegd tot handhavend optreden, maar daar in beginsel ook toe gehouden. De algemene belangen die worden gediend met het optreden tegen illegale situaties en het voorkomen van ongewenste precedentwerking eisen dit. Gelet op deze beginselplicht tot handhaving zal bij geconstateerde overtreding in beginsel het handhavingstraject wordt gestart om tot beëindiging van de overtreding te komen. Soms is handhavend optreden disproportioneel of verzetten andere belangen zich tegen handhavend optreden. Derde belanghebbenden kunnen het bevoegd gezag verzoeken handhavend op te treden tegen een bestaande of aanstaande overtreding.

 

In het hierna volgende worden de verschillende sanctie-instrumenten nader toegelicht.

Bevel

Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de kinderopvang dusdanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan leiden, kan de toezichthouder het kindercentrum een bevel geven. Een bevel wordt gegeven door de toezichthouder van de GGD op basis van artikel 65 lid 3 Wet kinderopvang. Het bevel is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en dient derhalve te voldoen aan de eisen die de Algemene wet bestuursrecht aan besluiten stelt. Het bevel heeft een geldigheidsduur van 7 dagen. Het college kan indien nodig de geldigheidsduur verlengen. Een bevel kan niet worden uitgeoefend ten aanzien van een gastouderbureau. Het bevel kan worden afgedwongen met bestuursdwang dan wel een last onder dwangsom bij niet naleving.

 

Aanwijzing

Een aanwijzing wordt gegeven door het college op basis van artikel 65 lid 1 Wet kinderopvang wanneer niet of in onvoldoende mate de voorschriften in hoofdstuk 3 § 2 en 3 (eisen kwaliteit en oudercommissie) worden nageleefd. Het betreft een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht waartegen bezwaar en beroep openstaat. De aanwijzing kan bij niet naleving worden afgedwongen met bestuursdwang dan wel een last onder dwangsom.

 

Exploitatieverbod

De toezichthouder onderzoekt na melding of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de Wet Kinderopvang. Als blijkt dat de houder niet zal voldoen aan de voorschriften van de Wet Kinderopvang kan het college de houder verbieden een kindercentrum of gastouderbureau in exploitatie te nemen. Indien geen gehoor wordt gegeven aan het exploitatieverbod kan dit verbod wel worden afgedwongen met een last onder dwangsom of het toepassen van bestuursdwang inhoudende sluiting van het kindercentrum. Hierbij dient rekening te worden gehouden met het informeren van de ouders.

 

Verbod exploitatie voort te zetten

Indien het toepassen van bestuursdwang niet mogelijk is en zolang het bevel of een aanwijzing niet is opgevolgd kan het college de houder verbieden de exploitatie voort te zetten. De meest opvallende beperking bij toepassing van dit sanctiemiddel is dat het toepassen van bestuursdwang niet mogelijk is. Uit de memorie van toelichting op het artikel komt het volgende naar voren. In de praktijk kan deze maatregel alleen worden toegepast als de houder na herhaalde controles en sancties in de vorm van aanwijzingen of bevelen geen aanpassingen heeft verricht. Te denken valt daarbij aan een langdurige overtreding van bijvoorbeeld het leidster-kind-ratio, waardoor als gevolg van structureel te weinig inzet van leidsters de veiligheid van de kinderen direct in gevaar is. Dit instrument zal dan ook in bijzondere omstandigheden functioneel zijn en kan worden beschouwd als een extra optie. Het verbod de exploitatie voort te zetten kan worden afgedwongen middels het opleggen van een last onder dwangsom dan wel het toepassen van bestuursdwang inhoudende sluiting van het kindercentrum.

 

Verwijdering uit het register

De Regeling wet kinderopvang bevat regels over het gemeentelijk register. In deze regeling is opgenomen dat het college de gegevens van een kindercentrum of gastouderbureau uit het register kan verwijderen als uit onderzoek blijkt dat de houder niet aan de kwaliteitseisen voldoet. Verwijdering ligt echter niet meteen voor de hand. Eerst zal geprobeerd worden om afspraken te maken over het nemen van maatregelen om de tekortkomingen op te heffen. Het verwijderen uit het register is een uiterst middel en wordt toepast indien andere sanctie-middelen niet het gewenst effect, te weten het opheffen van de overtredingen, hebben gehad.

 

Verwijdering uit het register heeft tot gevolg dat de ouders aanspraak op tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang verliezen. De verwijdering dient daarom bij verschillende instanties bekend te worden gemaakt. Daarbij valt te denken aan de belastingdienst, gemeentelijke diensten die kinderopvang voor doelgroepen financieren en uiteraard de ouders. Gelet hierop wordt de verwijdering uit het register in ieder geval bekend gemaakt in het Zaans Stadsblad.

 

Bestuursdwang

De bevoegdheid van het college tot het toepassen van bestuursdwang op grond van artikel

5:25 Algemene wet bestuursrecht vloeit voort uit artikel 125 Gemeentewet. Nadat geen gevolg is gegeven aan een aanwijzing of bevel, kan het college besluiten tot toepassing van bestuursdwang. Bestuursdwang is een herstelsanctie niet gericht op het straffen van de overtreder doch enkel op het ongedaan maken van de overtreding. Bestuursdwang houdt in een last tot herstel van de overtreding en de verplichting om te dulden dat het college de last door feitelijk handelen ten uitvoer legt. Bestuursdwang wordt opgelegd aan degene die het feitelijk in zijn macht heeft de overtreding te doen eindigen, dit kan een andere persoon of instantie zijn dan de overtreder. De hiermee gepaard gaande kosten kunnen op grond van de Algemene wet bestuursrecht uitsluitend op de overtreder worden verhaald. Een voorbeeld tot toepassen van bestuursdwang kan bijvoorbeeld zijn onveilige speeltoestellen op de buitenspeelplaats. Indien de houder na aanwijzing van het college niet overgaat tot verwijdering van de speeltoestellen kan het college besluiten dit zelf te (laten) doen op kosten van de overtreder. De tenuitvoerlegging van de bestuursdwang kan worden voorkomen indien de overtreder binnen de zogenaamde begunstigingstermijn alsnog zelf overgaat tot opheffing van de overtreding. De lengte van begunstigingstermijn wordt bepaald naar de omstandigheden van het geval waarbinnen nakoming redelijkerwijs mogelijk moet zijn.

 

Last onder dwangsom

In plaats van het toepassen van bestuursdwang kan het college besluiten tot het opleggen van een last onder dwangsom op grond van artikel 5:32 Awb. Deze dwangsom kan slechts worden opgelegd aan de overtreder. Voor het opleggen van een last onder dwangsom is geen plaats bij accuut gevaar voor veiligheid en gezondheid en/of (grote) materiële schade. In een dergelijk geval dient te worden gekozen voor het toepassen van bestuursdwang. De last onder dwangsom is net als het toepassen van bestuursdwang een herstelsanctie waarbij de overtreding ongedaan moet worden gemaakt. Gebeurt dat niet (tijdig) dan wordt van rechtswege een geldbedrag verbeurd.

 

Een voorbeeld waar een last onder dwangsom op zijn plaats zou zijn, is het niet voldoen aan de leidster-kind-ratio. De dwangsom kan, afhankelijke van de overtreding, op verschillende manieren worden vastgesteld. Zo kan worden gekozen voor een bedrag ineens, een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd en een bedrag per overtreding van de last. De hoogte van het te verbeuren bedrag dient in verhouding te staan tot de zwaarte van het geschonden belang, de beoogde werking van de dwangsom, de hoogte van de kosten die het treffen van voorzieningen met zich meebrengt in relatie tot het voordeel dat de overtreder heeft bij voortzetting van de overtreding. Bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom mag slechts het financiële voordeel meewegen dat de overtreder heeft bij voortduring van de overtreding. De dwangsom is niet bedoeld om onterechte winst uit het verleden af te romen en mag niet bestraffend hoog zijn.

 

Cummulatie van overtredingen en recidive kan bijvoorbeeld leiden tot een hogere dwangsom, terwijl voor een uiterst klein kinderdagverblijf doorgaans een lagere dwangsom voldoende prikkel kan zijn om tot beëindiging van de overtreding over te gaan. De hoogte van het bedrag dient altijd in verhouding te staan met de geconstateerde overtreding waarbij een individuele afwezig noodzakelijk is.

 

Bestuurlijke boete

Het college kan een bestuurlijke boete opleggen indien men verplichtingen op grond van de Wet kinderopvang, een bevel of aanwijzing niet nakomt of handelt in strijd met een exploitatieverbod. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 45.000.

Een bestuurlijke boete is in tegenstelling tot bestuursdwang en een last onder dwangsom een punitieve sanctie. Dit bijzondere karakter brengt een aantal extra waarborgen met zich. Zo is de houder formeel een verdachte die niet verplicht is aan zijn eigen veroordeling mee te werken. Daarmee heeft hij een zwijgrecht en dat dient hem bij het horen te worden medegedeeld.

Dit wordt het geven van de cautie genoemd. Een bestuurlijke boete kan tegelijkertijd worden opgelegd met een last onder dwangsom of het toepassen van bestuursdwang. De hoogte van de boete moet worden afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid van de overtreder en de omstandigheden waarin de overtreder verkeert.

 

Algemene wet bestuursrecht

Op het toepassen van de verschillende sanctiemiddelen is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Op grond van de Awb dient de overtreder, voorafgaand aan het opleggen van de sanctie, in de gelegenheid te worden gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen alvorens wordt besloten tot het toepassen van een sanctiemiddel.

Van het horen kan worden afgezien indien de vereiste spoed zich daartegen verzet. Dit dient niet heel gemakkelijk te worden aangenomen, het horen kan vormvrij geschieden en derhalve ook telefonisch of ter plaatse.

Bij het toepassen van de verschillende sanctiemiddelen dient een termijn te worden gesteld waarbinnen de overtreder in de gelegenheid wordt gesteld de overtreding eigenhandig ongedaan te maken. Van het stellen van een termijn kan in geval van vereiste spoed worden afgezien. De termijnen kunnen variëren van enkele uren tot enkele dagen en zijn afhankelijk van de inspanningsverplichting van de houder. Na afloop van de termijn vindt controle plaats. Duurt de overtreding voort na het geven van een aanwijzing of een bevel dat zal een last onder dwangsom worden opgelegd, bestuursdwang worden aangezegd of worden verboden de exploitatie voort te zetten.