Organisatie | Cromstrijen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | bouwverordening 2010 |
Citeertitel | bouwverordening |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Gemeentewet, artikel 149, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-10-2010 | 20-03-2011 | nieuwe regeling | 22-06-2010 Het Kompas 2 juli 2010 | 1010738 |
INCLUSIEF DERTIENDE SERIE WIJZIGINGEN
BOUWVERORDENING CROMSTRIJEN, bijgewerkt t/m de 13e wijziging.
De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen 5 § 1 gegevens en bescheiden 5 § 2 behandeling van de aanvraag om bouwvergunning 6 § 3 welstandstoetsing 7 § 4 het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem 7 § 5 voorschriften van stedenbouwkundige aard 7 § 6 voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen 11 § 7 aansluitplicht op de nutsvoorzieningen 12
Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nuts-
voorzieningen en weren van schadelijk en hinderlijk gedierte 22 § 1 staat van open erven en terreinen 22 § 2 staat van brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen 23 § 3 aansluiting op de nutsvoorzieningen 24 § 4 het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid 25
HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE BEPALINGEN
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
1 In deze verordening wordt verstaan onder:
2 In deze verordening wordt mede verstaan onder:
– bouwwerk: een gedeelte van een bouwwerk;
–gebouw: een gedeelte van een gebouw.
Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente
1 Voor de toepassing van deze verordening geldt als indeling van de gemeente:
a het gebied binnen de bebouwde kom;
b het gebied buiten de bebouwde kom.
2 Als gebied binnen de bebouwde kom geldt het gebied, dat op de bij deze verordening behorende kaart als zodanig is aangegeven.
HOOFDSTUK 2 DE AANVRAAG OMGEVINGSVERGUNNING VOOR HET BOUWEN
Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden
Artikel 2.1.1 Aanvraag bouwvergunning
Artikel 2.1.2 In de aanvraag op te nemen gegevens
Artikel 2.1.3 Bij de aanvraag in te dienen bescheiden
Artikel 2.1.4 Gegevens met betrekking tot het coördineren van vergunningaanvragen
De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.
Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.
Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingtermijn als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 20009, niet rechtvaardigen.
Artikel 2.1.6 Overige gegevens en bescheiden behorende bij de aanvraag om bouwvergunning
Artikel 2.1.8 Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om bouwvergunning woonwagens en standplaatsen
Paragraaf 2 Behandeling van de aanvraag om bouwvergunning
Artikel 2.2.1 Ontvangst van de aanvraag
Artikel 2.2.2 Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening
Artikel 2.2.3 Bekendmaking van termijnen
Artikel 2.2.4 In behandeling nemen en fasering bouwvergunningverlening
Artikel 2.2.5 In behandeling nemen en bodemonderzoek
Artikel 2.2.6 Kennisgeving van rechtswege verleende bouwvergunning
Artikel 2.3.1 Welstandscriteria
Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem
Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen
Artikel 2.5.1 Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen
Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling
Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.
Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen
Indien de toegang tot een bouwwerk dat voor het verblijf van mensen is bestemd, meer dan 10 meter is verwijderd van een openbare weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuisauto's, vuilnisauto's, ziekenauto's, brandweerauto's en het overige te verwachten verkeer.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op een bijgebouw voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist, voor zover dat bijgebouw niet tot bewoning bestemd is, maar wel tot een hoofdgebouw behoort dat op hetzelfde terrein is gelegen.
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste en het vierde lid, indien de aard, de ligging en het gebruik van het bouwwerk zich daarvoor lenen.
Artikel 2.5.3A Brandweeringang
Artikel 2.5.4 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten
ARTIKEL 2.5.5 LIGGING VAN DE VOORGEVELROOILIJN
langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
ARTIKEL 2.5.6 VERBOD TOT BOUWEN MET OVERSCHRIJDING VAN DE VOORGEVELROOILIJN
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is verreist te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.
ARTIKEL 2.5.7 TOEGELATEN OVERSCHRIJDING VAN DE VOORGEVELROOILIJN
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is verreist die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht;
Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn.
1 In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
2 Voor het bouwen boven een weg kan alleen afwijking worden toegestaan worden verleend, indien niet lager gebouwd wordt dan:
4,20 m boven de hoogte van de rijweg, met inbegrip van een strook van 0,50 m breedte ter weerszijden van die rijweg;
2,20 m boven de hoogte van een ander deel van de weg
en dan nog voor zover de veiligheid van de gebruikers van de weg niet in gevaar komt.
Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg
In afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn voor:
Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn
1 Een naar de weg gekeerd gevelvlak van een gebouw moet in de voorgevelrooilijn zijn geplaatst.
2 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in:
3 Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken – over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil – worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.
4 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid voor:
Artikel 2.5.11 Ligging van de achtergevelrooilijn
1 De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan één ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
2 Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing – in het belang van de toetreding van daglicht – over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.
3 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het tweede lid, voor zover de aard, de indeling en het gebruik van de gebouwen in de hoekbebouwing dit toelaten.
Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijke realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw, voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist;
1) ondergrondse uitsteeksels zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;
2) terrassen, bordessen en bordestreden;
f.antennes, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 15 en 17 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen
1 Bij een woning of woongebouw moet een erf aanwezig zijn dat ten minste een strook grond omvat die:
2 De maat genoemd in het eerste lid, moet worden gemeten haaks op de achtergevelrooilijn en vanuit het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw. Daarbij moeten de onderdelen van dat gebouw, bedoeld in artikel 2.5.13, en de balkons en veranda’s buiten beschouwing blijven.
3 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:
2) het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;
3) bij het vergroten van een gebouw dat niet aan de bepalingen voor te bouwen woningen en woongebouwen van het Bouwbesluit voldoet, wordt de bestaande toestand verbeterd.
Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen
1 Achter een gebouw, waarvan geen deel tot woning, anders dan als dienstwoning is bestemd, moet een bij het gebouw behorend erf aanwezig zijn ter diepte van ten minste 2 meter achter het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw en over de volle breedte daarvan.
2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid:
Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken
1 De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:
Bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aangrenzende erf wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.
2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.
Artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen
1 Erf- en terreinafscheidingen, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 12 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, zijn niet toegelaten.
2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid in het belang van het af te scheiden erf of terrein.
Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondsehoofdtransportleidingen
1 Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.
2 Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van een ondergrondse hoofdtransportleiding mogen geen bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, worden gebouwd.
3 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van:
Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn
1 Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, in het vlak door de voorgevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:
2 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.
3 De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de desbetreffende voorgevelrooilijn in het midden van de breedte van het bouwwerk of de projectie daarvan op de voorgevelrooilijn.
4 Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtst bijgelegen tegenoverliggende rooilijn.
Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.
Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn
1 Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist in het vlak door de achtergevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:
2 De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk.
Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen.
Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.
3 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mag de maximale hoogte van een bouwwerk in het vlak door de achtergevelrooilijn niet meer bedragen dan de maximale hoogte in de aangrenzende 5 meter van een aanliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.
4 Indien het terrein achter de achtergevelrooilijn lager dan straatpeil ligt, moet de in het eerste lid bedoelde hoogte worden verminderd met een maat, gelijk aan het verschil tussen het straatpeil en het peil van het onderhavige terrein ter plaatse van de achtertoegang bij voltooiing van de bouw.
Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn
1 Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt – onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 – de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in artikel 2.5.21, tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.
2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, mits de zijgevel niet hoger is dan de voorgevel.
Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen
1 Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de – krachtens de artikelen 2.5.20 en 2.5.21 – maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van:
2 Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de – krachtens artikel 2.5.22 – maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.
Artikel 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken
1 De hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist mag niet meer bedragen dan 15 meter.
2 Indien het bouwwerk aan meer dan een weg grenst en deze wegen op verschillende hoogten liggen, geldt de hoogte ten opzichte van de laagst gelegen weg.
Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen
1 De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14 toegestane afwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat – uitgaande van een goothoogte van genoemde maat – daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.
2 Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking verlenen van het bepaalde in het eerste lid, indien de aard en de ligging van de omringende bebouwing hiervoor geen beletsel vormen.
Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken
1 De hoogte van een bouwwerk of van een gevel of van een ander buitenvlak van een bouwwerk moet worden gemeten ten opzichte van straatpeil.
2 De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten – voor zover zij de maximale hoogte overschrijden – buiten beschouwing worden gelaten.
Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte
Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:
topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;
Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
1) de bestaande belendende gebouwen de maximale bouwhoogte overschrijden en de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat;
2) bij het overschrijden van bestaande uitwendige hoogteafmetingen andere hoogteafmetingen kleiner worden dan de bestaande;
dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;
Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid
In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:
Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
Paragraaf 6 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen
Artikel 2.6.1 Beginsel inzake brandmeldinstallaties
Artikel 2.6.2 Aanwezigheid van brandmeldinstallaties
Artikel 2.6.3 Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties
Artikel 2.6.4 Kwaliteit van brandmeldinstallaties
Artikel 2.6.6 Aanwezigheid van ontruimingsalarminstallaties
Artikel 2.6.7 Kwaliteit van ontruimingsalarminstallaties
Artikel 2.6.8 Beginsel inzake vluchtrouteaanduidingen
Artikel 2.6.9 Aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen
Artikel 2.6.10 Kwaliteit van vluchtrouteaanduidingen
Artikel 2.6.11 Gelijkwaardigheid
Artikel 2.6.12 Communicatiesysteem voor publieke hulpverleningsdiensten
Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen
Artikel 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding
De in artikel 3.119 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor drinkwater moeten zijn aangesloten aan het distributienet van de openbare waterleiding:
Artikel 2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet
De in artikel 2.46 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen elektriciteitsvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor elektriciteit:
Artikel 2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet
1.De in artikel 2.68 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen gasvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor aardgas:
Het bepaalde in dit lid is niet van toepassing op woningen, waarin voor het kunnen koken een andere energiebron dan gas aanwezig is en voor verwarming geen individuele aansluiting van gastoevoer nodig is.
Artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering
De in artikel 3.31 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en fecaliën, alsmede de in artikel 3.41 van het Bouwbesluit bedoelde, aan of in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van hemelwater moeten zijn aangesloten aan een openbaar riool. Niet van toepassing is het bepaalde in dit lid:
Op aanwijzing van het bevoegd gezag krachtens de Wet milieubeheer moet worden bepaald of er al dan niet voorzieningen in de bedoelde aansluitleiding moeten worden tussengeschakeld ter verzekering van de goede werking of de goede staat van het openbaar riool, dan wel ter voorkoming van hinder voor andere aangeslotenen aan het openbaar riool, ingeval de hoeveelheid of de aard van de af te voeren stoffen daartoe aanleiding geeft.
Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering
Indien de in artikel 3.31 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en fecaliën, respectievelijk de in artikel 3.41 van het Bouwbesluit bedoelde, aan of in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van hemelwater niet aan een openbaar riool worden aangesloten, gelden de volgende bepalingen:
Artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen
Leidingen van de buitenriolering op erven en terreinen mogen geen vernauwingen in de stroomrichting bevatten en moeten een vloeiend beloop hebben, alsmede een voldoende lucht- en waterdichtheid en een voldoende binnenwerkse middellijn. Aan beide laatstgenoemde eisen wordt geacht te zijn voldaan, indien wordt voldaan aan het bepaalde in NEN 3215, uitgave 2007.
Artikel 2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen
De in de artikelen 2.7.1, 2.7.2, 2.7.3 en 2.7.4 bedoelde afstand moet worden gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt en tot het deel van het bouwwerk dat zich het dichtst bij een leiding van het distributienet bevindt. Hierbij moeten bouwwerken die zich tezamen op één erf of terrein bevinden, als één bouwwerk worden beschouwd.
HOOFDSTUK 3 LICHT-BOUWVERGUNNINGPLICHTIGE BOUWWERKEN
HOOFDSTUK 4 PLICHTEN TIJDENS EN BIJ VOLTOOIING VAN DE BOUW EN BIJ INGEBRUIKNEMING VAN EEN BOUWWERK
Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden
Artikel 4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden
Op het bouwterrein moeten, voor zover van toepassing op het bouwwerk, aanwezig zijn en op verzoek aan het bouwtoezicht ter inzage worden gegeven:
Artikel 4.3 Wijzigingen in gegevens bouwregistratie
Artikel 4.4 Het uitzetten van de bouw
Met het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend mag – onverminderd het in de voorwaarden van de omgevingsvergunning voor het bouwen bepaalde – niet worden begonnen alvorens door of namens het bevoegd gezag voor zover nodig:
a het straatpeil is aangegeven;
b de rooilijnen en/of bebouwingsgrenzen op het bouwterrein zijn uitgezet.
Artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden
Het bouwtoezicht dient – voor zover het betreft bouwwerken waarvoor een omgevingvergunning voor het bouwen is verleend en onverminderd het bepaalde in de voorwaarden van een omgevingsvergunning voor het bouwen – ten minste twee dagen voor de aanvang van elk der hierna te noemen onderdelen van het bouwproces in kennis te worden gesteld:
Artikel 4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen
Zolang de bouwwerkzaamheden niet zijn voltooid moeten alle opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoeken worden verricht, welke het bouwtoezicht in het kader van de controle op de naleving van deze verordening en van het Bouwbesluit nodig acht.
Artikel 4.7 Bemalen van bouwputten
Bij het bemalen van bouwputten, leidingsleuven en andere tijdelijke ontgravingen ten behoeve van bouwwerkzaamheden mag niet op een zodanige wijze water aan de bodem worden onttrokken, dat een verlaging van de grondwaterstand in de omgeving plaatsvindt, waardoor funderingen van naburige bouwwerken kunnen worden aangetast op een wijze die de veiligheid van die bouwwerken schaadt.
Artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein
Het bouwen en het verrichten van alles wat daarmee in verband staat, moet geschieden op veilige wijze, onder meer zodanig dat de nodige veiligheidsmaatregelen zijn genomen ten behoeve van de weg en de in de weg gelegen werken en de weggebruikers en ten behoeve van naburige bouwwerken, open erven en terreinen en hun gebruikers.
Artikel 4.9 Afscheiding van het bouwterrein
Artikel 4.10 Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van hinder
Artikel 4.12 Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden
moet het bouwtoezicht onmiddellijk na de voltooiing van de onder a en b bedoelde werkzaamheden in kennis worden gesteld.
Artikel 4.13 Melden van werken bij lage temperaturen
Artikel 4.14 Verbod tot ingebruikneming
Het is verboden na de bouw van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is verleend, het bouwwerk in gebruik te geven of te nemen, indien het bouwwerk niet gereed is gemeld bij het bouwtoezicht.
HOOFDSTUK 5 STAAT VAN OPEN ERVEN EN TERREINEN, AANSLUITING OP DE NUTSVOORZIENINGEN EN WEREN VAN SCHADELIJK EN HINDERLIJK GEDIERTE
Paragraaf 1 Staat van open erven en terreinen
Artikel 5.1.1 Staat van onderhoud van open erven en terreinen
Artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen
Indien de toegang van een gebouw meer dan 10 meter is verwijderd van een openbare weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuisauto's, vuilnisauto's, ziekenauto's, brandweerauto's en het overige te verwachten verkeer, tenzij de aard, de ligging en het gebruik van het gebouw zulks niet vereisen.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op een bijgebouw voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist, voor zover dat bijgebouw niet tot bewoning bestemd is, maar wel tot een hoofdgebouw behoort dat op hetzelfde terrein is gelegen.
Artikel 5.1.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten
1.Tussen de toegang van enerzijds:
en anderzijds de openbare weg moet een mede door gehandicapten begaanbare weg of begaanbaar pad aanwezig zijn.
2.Voor de in het eerste lid bedoelde wegen en paden geldt dat zij:
Paragraaf 2 Staat van brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen
Artikel 5.2.1 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen
Artikel 5.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in gebouwen niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen
Artikel 5.2.3 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in woongebouwen van bijzondere aard
Artikel 5.2.4 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in logiesverblijven en logiesgebouwen
Artikel 5.2.5 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in kantoorgebouwen
Paragraaf 3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen
Artikel 5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding
De in de artikelen 3.123 en 3.124 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige voorzieningen voor drinkwater moeten zijn aangesloten aan het distributienet van de openbare waterleiding:
Artikel 5.3.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet
De in artikel 2.52 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige elektriciteitsvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor elektriciteit:
Artikel 5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet
De in artikel 2.72 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige gasvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor aardgas:
Voorgaande eis is niet van toepassing op:
Artikel 5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering
De in de artikel 3.36 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en fecaliën, alsmede de eventueel in of aan bouwwerken aanwezige voorzieningen voor de afvoer van hemelwater moeten onverminderd het bepaalde in artikel 5.36 op een doeltreffende wijze zijn aangesloten aan een openbaar riool.
Artikel 5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering
Indien het gestelde in artikel 5.3.4, tweede lid, van toepassing is, gelden de volgende bepalingen:
voor de opvang van fecaliën, afkomstig uit toiletten zonder waterspoeling, moeten een doeltreffende beerput zonder overstort, een doeltreffende gierput of een doeltreffende rottingput met overstort aanwezig zijn, alsmede een doeltreffende aansluitleiding tussen die toiletten en de genoemde put, tenzij op andere zodanige wijze wordt geloosd dat geen verontreiniging van water, bodem of lucht kan optreden;
Artikel 5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen
Artikel 2.7.6 en de bijbehorende bijlage 7 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5.3.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen
De in de artikelen 5.3.1, 5.3.2, 5.3.3 en 5.3.4 bedoelde afstand moet worden gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt en tot het deel van het bouwwerk dat zich het dichtst bij een leiding van het distributienet bevindt. Hierbij moeten bouwwerken die zich tezamen op één erf of terrein bevinden, als één bouwwerk worden beschouwd.
Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid
Het normale onderhoud van een bouwwerk dient zodanig te geschieden dat het bouwwerk zich in zindelijke staat bevindt.
HOOFDSTUK 6 BRANDVEILIG GEBRUIK
Paragraaf 1 Gebruiksvergunning
Artikel 6.1.1 Vergunning gebruik bouwwerk
Artikel 6.1.2 Aanvraag gebruiksvergunning
Artikel 6.1.3 In behandeling nemen
Artikel 6.1.4 Termijn van beslissing
Artikel 6.1.5 Weigeren gebruiksvergunning
Artikel 6.1.6 Intrekken gebruiksvergunning
Artikel 6.1.7 Verplicht aanwezige bescheiden
Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar
Artikel 6.2.1 Gebruikseisen voor bouwwerken
Artikel 6.2.2 Opslag brandgevaarlijke stoffen
Artikel 6.2.3 Opslag en verwerking stoffen
Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand
Artikel 6.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen
Artikel 6.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen
Paragraaf 4 Hinder in verband met de brandveiligheid
Artikel 6.4.1 Hinder in verband met de brandveiligheid
HOOFDSTUK 7 OVERIGE GEBRUIKSBEPALINGEN
Artikel 7.1.1 Overbevolking van woningen
Het is verboden een woning te bewonen met of toe te staan dat een woning wordt bewoond door meer dan één persoon per 12 m2 gebruiksoppervlakte.
Artikel 7.1.2 Overbevolking van woonwagens
Het is verboden een woonwagen te bewonen met of toe te staan dat een woonwagen wordt bewoond door meer dan één persoon per 6 m2 gebruiksoppervlakte.
Paragraaf 2 Staken van het gebruik
Artikel 7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid
Het is verboden een bouwwerk, een open erf of terrein te gebruiken of te doen gebruiken, indien door of namens burgemeester en wethouders is medegedeeld, dat zulks gevaarlijk is in verband met:
Artikel 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan hygiëne
Indien tengevolge van het niet functioneren – hieronder begrepen het afgesloten zijn – van de ingevolge het Bouwbesluit verplicht aanwezige voorzieningen tot het kunnen afvoeren van fecaliën, het kunnen beschikken over drinkwater, het kunnen beschikken over gedistribueerd gas en het kunnen beschikken over gedistribueerde elektriciteit een onvoldoende veiligheid of een onvoldoende hygiëne aanwezig is, kan het bevoegd gezag gelasten het gebruik van het bouwwerk te staken.
Artikel 7.2.3 Staken van het gebruik van een woonwagen
Paragraaf 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen
Het is verboden in, op, of aan een bouwwerk, of op een open erf of terrein, voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten, of werktuigen te gebruiken, waardoor:
op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein;
Niet van toepassing is het vorenstaande indien en voor zover het betreft nadelige gevolgen voor het milieu waarop de Wet milieubeheer of enige in deze wet genoemde milieuwet van toepassing is.
Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid
Artikel 7.5.1 Verboden gebruik van water
Het is verboden drink- en werkwater, waarvan door het bevoegd gezag schriftelijk is medegedeeld dat het ondeugdelijk wordt geacht, te gebruiken.
Artikel 7.6.1 Gebruiksgereed houden van installaties
Installaties in of nabij een bouwwerk, waarvan het Bouwbesluit, het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken of de bouwverordening de aanwezigheid verplicht stelt, moeten in een goede staat verkeren, zodat daarvan een onbelemmerd gebruik kan worden gemaakt.
Paragraaf 1 Omgevingsvergunning voor het slopen
Artikel 8.1.1 Omgevingsvergunning voor het slopen
De in het eerste lid bedoelde vergunning is niet vereist indien naar redelijke schatting de hoeveelheid sloopafval niet meer zal bedragen dan 10 m3, tenzij het slopen mede betreft het verwijderen van asbest. Voorts is geen vergunning vereist voor het slopen ingevolge een besluit op grond van artikel 13 van de Woningwet, dan wel een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom. Het bevoegd gezag kan aan hun besluit voorwaarden verbinden als bedoeld in het derde lid.
De voorschriften over het sloopafval, als bedoeld in het derde lid, onder letter c, kunnen eisen bevatten omtrent het selectief slopen, de fracties waarin wordt gescheiden, de tijdelijke opslag op het sloopterrein en het in fracties gescheiden verpakken van het sloopafval op het sloopterrein. Het bevoegd gezag verbindt aan de omgevingsvergunning voor het slopen met betrekking tot asbest voorschriften over het afzonderlijk gereed maken daarvan voor de afvoer van het sloopterrein en over de termijn waarbinnen dit moet plaatsvinden.
Artikel 8.1.2 Aanvraag sloopvergunning
Artikel 8.1.3 In behandeling nemen
Artikel 8.1.4 Termijn van beslissing
Artikel 8.1.5 Samenloop van slopen en bouwen
Artikel 8.1.6 Weigeren omgevingsvergunning voor het slopen
Een omgevingsvergunning voor het slopen moet worden geweigerd indien:
Artikel 8.1.7 Intrekking omgevingsvergunning voor het slopen
Een omgevingsvergunning voor het slopen voor het slopen kan worden ingetrokken indien:
Paragraaf 2 Uitzonderingen op het vereiste van omgevingsvergunning voor het slopen
1.In afwijking van artikel 8.1.1, eerste lid, is geen omgevingsvergunning voor het slopen vereist voor het anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf in zijn geheel slopen van:
geschroefde, asbesthoudende platen waarin de asbestvezels hechtgebonden zijn, niet zijnde dakleien, uit een woning of uit een op het erf van die woning staand bijgebouw, voor zover de woning of het bijgebouw niet in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf worden gebruikt of bedoeld zijn voor gebruik in dat kader en de oppervlakte van de te verwijderen asbesthoudende platen maximaal vijfendertig vierkante meter per kadastraal perceel bedraagt;
asbesthoudende vloertegels of niet-gelijmde, asbesthoudende vloerbedekking uit een woning of uit een op het erf van die woning staand bijgebouw, voor zover de woning of het bijgebouw niet in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf worden gebruikt of bedoeld zijn voor gebruik in dat kader en de oppervlakte van de te verwijderen asbesthoudende vloerbedekking of vloertegels maximaal vijfendertig vierkante meter per kadastraal perceel bedraagt;
mits het voornemen tot dit slopen is gemeld bij burgemeester en wethouders en door burgemeester en wethouders binnen acht dagen na de dag waarop dit is gemeld is medegedeeld dat geen omgevingsvergunning voor het slopen is vereist.
De houder van een mededeling als bedoeld in het eerste of het zevende lid is verplicht het gestelde in een door de minister van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer uitgegeven publicatie ter zake van het slopen van asbest bevattende vloerbedekking in acht te nemen. Voorts is de houder verplicht de voorschriften, bedoeld in het achtste lid alsmede de voorschriften die bij of krachtens de artikelen 7 en 8 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 zijn gesteld, in acht te nemen.
Artikel 8.2.2 Overige uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen
In afwijking van artikel 8.1.1, eerste lid, is voorts geen omgevingsvergunning voor het slopen vereist, indien het slopen, voor zover dat betrekking heeft op asbest, uitsluitend bestaat uit het in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf geheel of gedeeltelijk verwijderen van:
Paragraaf 3 Verplichtingen tijdens het slopen
Artikel 8.3.1 Veiligheid op sloopterrein
Het bepaalde in de artikelen 4.8 tot en met 4.10 is van overeenkomstige toepassing op het slopen en het sloopterrein.
Artikel 8.3.2 Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden
Op het sloopterrein moet de omgevingsvergunning voor het slopen of een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom tot het slopen aanwezig zijn en op verzoek aan het bouwtoezicht ter inzage worden gegeven.
Artikel 8.3.3 Plichten van de houder van de omgevingsvergunning voor het slopen
Artikel 8.3.4 Plichten van degene die sloopt
Aan het bouwtoezicht dienen ten minste twee dagen van tevoren de aanvang van de sloopwerkzaamheden te worden gemeld en uiterlijk op de dag van de beëindiging van de sloopwerkzaamheden het einde van die werkzaamheden. Indien het bouwtoezicht dit verlangt, moeten genoemde meldingen schriftelijk geschieden.
Artikel 8.3.5 Wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest
Artikel 8.3.6 Plichten ten aanzien van de sloop van tuinbouwkassen
Artikel 8.4.1 Sloopafval algemeen
Artikel 9.1 De advisering door de welstandscommissie
Artikel 9.2 Samenstelling van de welstandscommissie
Artikel 9.3 Benoeming en zittingsduur
Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording
De welstandscommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:
De welstandscommissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.
Artikel 9.5 Termijn van advisering
Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de welstandscommissie een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting
De behandeling van bouwplannen door de welstandscommissie is openbaar. De commissie maakt voor iedere vergadering door middel van een publicatie melding op welke dag, welke plaats en welk tijdstip zij bij elkaar komt. Zij vermeldt tevens in de publicatie dat inwoners bij de secretaris van de Welstandscommissie de volledige agenda kunnen opvragen. Bij de kennisgeving van aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen wordt tevens aangegeven dat de vergaderingen van de commissie openbaar zijn en de secretaris van de commissie op verzoek aangeeft in welke vergadering een bepaald bouwplan wordt behandeld. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen. Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen.
In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de commissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.
Artikel 9.7 Afdoening bij mandaat
De welstandscommissie kan de advisering over een aanvraag om advies voor een omgevingsvergunning voor het bouwen mandateren aan één of meerdere daartoe aangewezen leden. De aangewezen leden (voorzitter en/of secretaris) adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld.
Behandeling van bouwplannen onder mandaat is openbaar. Indien het bevoegd gezag – al dan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dient het bevoegd gezag daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen.
Artikel 9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht
Artikel 9.9 Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken
HOOFDSTUK 10 OVERIGE ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN
Artikel 10.1 De aanvraag om woonvergunning
Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen
Artikel 10.3 Overdragen vergunningen
Artikel 10.4 Overdragen mededeling
Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen
Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften
Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening – of in de bij deze verordening behorende bijlagen – wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.
Artikel 11.1 Stilleggen van de bouw
Artikel 11.2 Overtreding van het verbod tot ingebruikneming
Artikel 11.3 Stilleggen van het slopen
Artikel 11.4 Onderzoek naar een gebrek
HOOFDSTUK 12 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 12.2 Overgangsbepaling bodemonderzoek
Indien ten behoeve van de bouw van een bouwvergunningplichtig bouwwerk in enig ander verband dan de aanvraag om bouwvergunning indicatief bodemonderzoek is verricht, geldt dit indicatieve bodemonderzoek als het in artikel 2.1.5 bedoelde verkennende bodemonderzoek, tenzij burgemeester en wethouders van mening zijn dat het indicatieve bodemonderzoek niet meer als een recent onderzoek kan worden gezien.
Artikel 12.3 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen
Het bepaalde in de artikelen 5.1.2 en 5.1.3 inzake de bereikbaarheid van gebouwen is niet van toepassing op een gebouw, dat gebouwd is of wordt op basis van een bouwvergunning als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Woningwet van 12 juli 1962, tenzij bij een latere vergunning op grond van artikel 40 van de Woningwet eisen aan de bereikbaarheid van dat gebouw zijn gesteld.
Artikel 12.5 Overgangsbepaling sloopmelding
Deze verordening treedt in werking op 9 juli 2010 doch werkt terug voor aanvragen om een omgevingsvergunning die zijn ingediend voor die datum, tenzij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht later in werking treedt dan 1 juli 2010, in welk geval deze verordening in werking treedt gelijktijdig met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Bijlage 1 Gegevens en bescheiden aanvraag bouwvergunning
Bijlage 2 Gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning
Bijlage 3 Gebruikseisen voor bouwwerken
Bijlage 4 Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de niet-gemeenschappelijke ruimten in woonfuncties
Bijlage 5 Opslag brandgevaarlijke stoffen
Bijlage 7 Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van de buitenriolering op erven en terreinen
Bijlage als bedoeld in artikel 2.7.6
De NEN-normen, bedoeld in artikel 2.7.6, zesde lid, zijn de volgende:
a NEN 7002, uitgave 1968, 'Centrifugaal gegoten gietijzeren afvoerbuizen' (met correctieblad d.d. december 1979);
b NEN 7003, uitgave 1968, 'Hulpstukken voor gietijzeren afvoerbuizen' (met correctieblad d.d. december 1979);
c NEN 7013, uitgave 1980, 'Expansiestukken van PVC en ABS voor binnen- en buitenrioleringen';
d NEN-EN 1401-1, uitgave 2009, “Kunststofleidingsystemen voor vrij verval buitenriolering - Ongeplastificeerd PVC (PVC-U) – Deel 1. Eisen voor buizen, hulpstukken en het systeem” (Engelstalig);
e NEN-EN 295-1, uitgave 1992, 'Keramische buizen en hulpstukken, alsmede buisverbindingen voor riolering onder vrij verval – Deel 1. Eisen (Engelstalig)’, met inbegrip van de aanvullingsbladen A1, uitgegeven 1996, A2, uitgegeven 1997, en A3, uitgegeven 1999;
f NEN-EN 295-2, uitgave 1992, ‘Keramische buizen en hulpstukken, alsmede buisverbindingen voor riolering onder vrij verval – Deel 2. Kwaliteitscontrole en monstername (Engelstalig), met inbegrip van aanvullingsblad A1, uitgegeven 1999.
g.NEN-EN 295-3, uitgave 1992, ‘Keramische buizen en hulpstukken, alsmede buisverbindingen voor riolering onder vrij verval – Deel 3. Beproevingsmethoden (Engelstalig).
Checklist voor de visuele inspectie van woningen en daarmee vergelijkbare bouwwerken op de aanwezigheid van asbest Bijlage behorende bij artikel 8.1.2
Asbestcementproducten en overige producten waarin asbest in hechtgebonden vorm voorkomt (N.B. De aanduiding 'hechtgebonden' geldt voor het nieuwe product. Door slijtage kan de hechtgebondenheid van deze producten in de loop der tijd afnemen.)
Asbestcementproducten en overige producten waarin asbest in hechtgebonden vorm voorkomt (N.B. De aanduiding 'hechtgebonden' geldt voor het nieuwe product. Door slijtage kan de hechtgebondenheid van deze producten in de loop der tijd afnemen.)
Producten waarin asbest in een niet-hechtgebonden vorm voorkomt.
Alleen in een laboratorium kan met 100 procent zekerheid worden vastgesteld of een materiaal of een product asbest bevat. Wel kunt u materialen herkennen waarin mogelijk asbest zit. Het bovenstaande overzicht helpt daarbij. Dit overzicht is niet volledig.
Voor de herkenning van vinylvloertegels en vinylvloerbedekking (in de volksmond zeil) waarin mogelijk asbest zit, kan de volgende informatie worden gegeven:
Asbesthoudende vinylvloertegels
Tot omstreeks 1985 waren vinylvloertegels te koop, die verstevigd zijn met asbest. Meestal zijn deze kunststoftegels al tijdens de bouw gelegd. Vinylvloertegels zijn veelal toegepast in vochtige ruimten, zoals toiletten en keukens. Vinylvloertegels zijn hard en een beetje glanzend, vaak met een wit 'gevlamde' decoratie.
Asbesthoudende vinylvloerbedekking
Vinylvloerbedekking met asbest was tussen 1968 en 1983 te koop. Het is veel gebruikt in keukens en op trappen. De toplaag is van PVC en in de onderlaag zit asbest. Deze viltachtige onderlaag lijkt op karton en is lichtgrijs tot lichtbeige en soms lichtgroen.
Asbest zit bijna nooit in de volgende soorten vloerbedekking: vloerbedekking van textiel (tapijt); ondertapijt van vilt; breekbaar, dun zeil met een doffe, zwarte of wijnrode onderkant; stijve, zeilachtige vloerbedekkingen met een harde, ruwe onderzijde met daarin een grofmazig juteweefsel, zoals linoleum; buigzaam zeil met een dikke, bruine, harige onderzijde; soepel zeil met een onderkant van kunststof (plastic) of foam (schuim).
Ten slotte is het van belang het volgende te weten: Toepassing en verkoop van asbest is sinds 1 juli 1993 nagenoeg verboden. Na 1983 is vrijwel geen osgebonden asbest meer toegepast. Sinds enkele jaren zijn ook asbestvrije cementplaten (bijvoorbeeld golfplaten) op de markt. De in Nederland gefabriceerde asbestvrije cementplaten zijn te herkennen aan de opdruk NT aan de onderzijde van de plaat.
Bijlage 9 Reglement van orde van de welstandscommissie
De tekst van het reglement van orde dient vanuit de specifiek lokale situatie te worden
opgesteld. In de praktijk blijken er grote verschillen in werkwijze tussen de (provinciale)
welstandsorganisaties, waardoor het vrijwel onmogelijk is om een universeel toepasbare
tekst voor een reglement van orde op te nemen in de modelbouwverordening. De
verschillen hebben onder meer betrekking op het al dan niet werken met rayonarchitecten
en het al niet gebruik van subcommissies. Een reglement van orde, afgestemd op de eigen
werkwijze, stellen gemeenten in het algemeen op in samenwerking met de provinciale
welstandsorganisaties waarbij zij zijn aangesloten.
1. Benoeming en samenstelling van de welstandscommissie
De gemeenteraad wijst op voordracht van het college van B&W de stichting ‘Dorp, Stad &
Land’ (DSL)aan als de welstandscommissie. DSL legt de gemeente een lijst voor met de
beoogde commissieleden. Dit betreft de voorzitter, de architect-secretaris, de
gemandateerde architect(en) en hun plaatsvervangers. Indien gewenst, vindt overleg plaats
De gemeenteraad benoemt en ontslaat, aan de hand van deze lijst, de afzonderlijke leden
van de welstandscommissie. Voor de benoeming van burgerleden geldt een afwijkende procedure. De gemeente kan
burgerleden voordragen ter benoeming. Alvorens dit te doen, kunnen B&W overleggen met
DSL over het gewenste profiel van het burgerlid of de burgerleden. DSL stelt u voor,
ingeval B&W daartoe besluit, het aantal burgerleden te beperken tot twee. Burgerleden
ontvangen via de gemeente een onkostenvergoeding.
Alle leden van de welstandscommissie en hun plaatsvervangers worden benoemd voor een
periode van drie jaar, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens drie jaar.
Een benoemingsboekhouding wordt opgezet en bijgehouden door DSL.
Het gemandateerde commissielid kan zich door een collega/ collega’s laten vervangen.
De voorzitter, de architect-secretaris de gemandateerde commissieleden, de externe
deskundigen, het burgerlid/de burgerleden en hun plaatsvervangers zijn onafhankelijk ten
opzichte van het gemeentebestuur en de gemeentelijke organisatie. Er bestaan geen
bindingen of relaties op basis waarvan het advies over de welstandsaspecten wordt
De commissie is beleidsmatig gebonden aan het gemeentelijk welstandsbeleid
(Welstandsnota). De commissie streeft naar voortdurende afstemming met het beleid inzake
de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente.
1.2 Samenstelling van de commissie
De advieswerkzaamheden van de welstandscommissies van DSL zijn georganiseerd in drie
stappen. -de grote en overkoepelende commissie;
De grote commissie komt ten minste 4 keer per jaar bijeen. Deze commissie heeft als
voornaamste doel de deskundigheidsbevordering van de commissieleden. Het feitelijke
advieswerk wordt verricht via standaardcommissies.
De welstandscommissie bestaat uit tenminste 3 deskundige leden. Een deskundig
voorzitter, de architect-secretaris en het gemandateerde commissielid. De commissieleden
zijn deskundig op het terrein van architectuur, stedenbouw en aanverwante vakgebieden.
De welstandscommissie kan zich naar eigen inzicht laten bijstaan door extra deskundigen
van het bureau van DSL of daarbuiten. Dit betreft disciplines als cultuur-en bouwhistorie,
en landschapsarchitectuur. Afhankelijk van het type plan dat moet worden beoordeeld,
nemen de extra deskundigen deel aan de vergadering. Zij hebben geen stemrecht, tenzij ze
als commissielid zijn benoemd door de gemeente. De standaardcommissie van DSL is in de
regio’s actief als commissie voor meerdere kleinere gemeenten en als stadscommissie.
In de standaard-welstandscommissie heeft één burger zitting.
2.1 Taakomschrijving welstandscommissie
De welstandscommissie is belast met zowel wettelijk verplichte als niet wettelijk verplichte
taken. De wettelijke taken van de welstandscommissie van DSL worden uitgevoerd op
grond van de Woningwet. De commissie is beleidsmatig gebonden aan het gemeentelijk
welstandsbeleid, zoals dat is vastgelegd in de gemeentelijke welstandsnota.
1.Toetsing van vergunningplichtige bouwwerken. De commissie is bevoegd om
B&W te adviseren over de welstandsaspecten van reguliere en gefaseerde
aanvragen om bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, lid 1 van de Woningwet.
Regulier vergunningplichtige bouwaanvragen worden in het algemeen binnen twee
weken na behandeling van een welstandsadvies voorzien.
2.Toetsing van licht-vergunningplichtige bouwwerken. De commissie is bevoegd
om B&W te adviseren over de welstandsaspecten van aanvragen om een lichte
bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, lid 2 van de Woningwet. De lichtvergunningplichtige
bouwaanvragen worden in de regel tijdens het overleg met de
gemandateerde geadviseerd of bij voorkeur binnen twee weken na behandeling. De
gemeente handelt in het algemeen licht-vergunningplichtige bouwaanvragen die
aan de sneltoetscriteria voldoen zelf af. In geval van twijfel, capaciteitsproblemen of
ziekte wordt het gemandateerde commissielid ingeschakeld.
3.Jaarverslag welstandscommissie.
De welstandscommissie legt de gemeenteraad eenmaal per jaar een verslag voor van
de door haar verrichte werkzaamheden. In het verslag zet de commissie ten minste
uiteen op welke wijze zij toepassing heeft gegeven aan de welstandscriteria uit de
welstandsnota, de werkwijze van de welstandscommissie, op welke wijze
uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen, de aard van de
beoordeelde plannen en de bijzondere projecten. Ten minste eenmaal per jaar vindt,
ten behoeve van het jaarverslag, een evaluatiegesprek plaats tussen een
vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en de welstandscommissie.
2.1.2 Niet wettelijk verplichte taken
De welstandscommissie krijgt de opdracht om naast de reguliere taken de volgende (niet
wettelijk verplichte) taken uit te voeren:
de aanvrager, noodzakelijk geacht overleg voeren met betrokkenen bij de
voorbereiding van bouwplannen.
-Desgevraagd adviezen uitbrengen aan B&W over de welstandsaspecten van in
voorbereiding zijnde structuurplannen, bestemmingsplannen, beeldkwaliteitplannen,
stedenbouwkundige plannen en andere relevante beleidsstukken.
-Desgevraagd adviseren over stedenbouwkundige en architectonische
ontwikkelingen die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente.
-Desgevraagd adviseren in het geval van excessen: buitensporigheden in het
uiterlijk van bouwwerken die ook voor niet-deskundigen duidelijk zijn.
2.2 Taakomschrijving commissieleden
2.2.1 Taken van de gemandateerde architect
De gemandateerde architect(en) van DSL heeft/hebben namens de commissie iedere 14
dagen zitting in de gemeente. Hij/zij voert als gemandateerd lid van de welstandscommissie
de eerste gesprekken – het vooroverleg -met de gemeente, planindieners, ontwerpers en
andere belanghebbenden, verzamelt relevante informatie en bereidt de behandeling van
bouwplannen in de welstandscommissie voor. De plannen waarvoor de gemandateerde
architect een mandaat heeft, worden door hem/haar van een advies voorzien (Zie verder 4.2
De gemandateerde architect stelt met de architect-secretaris en de behandelende ambtenaar
van Bouw-en Woningtoezicht de agenda voor de commissievergadering op. Tijdens de
commissievergadering introduceert de gemandateerde architect de bouwplannen en
verstrekt gegevens over het relevante welstandsbeleid voor het betreffende plan en/of
gebied. De gemandateerde architect werkt op verzoek de beraadslaging en conclusie over
een bouwplan uit in een schriftelijk advies, dat bij voorkeur binnen twee dagen na de
commissievergadering, na een eindcontrole door de secretaris, verzonden wordt.
De voorzitter van de welstandscommissie wordt in principe gerekruteerd uit ervaren
praktijkarchitecten en/of stedenbouwkundigen. Hij/zij is verantwoordelijk voor het
functioneren van de commissie en de kwaliteit van de advisering. Hij/zij let erop dat de
commissie adviseert binnen de kaders van het gemeentelijk welstandsbeleid
(Welstandsnota). Tijdens de openbare vergadering treedt de voorzitter op als gastheer/vrouw
voor alle aanwezigen. Hij/zij legt in het kort de vergaderprocedure uit en informeert
wie van de aanwezigen bij een bepaald plan wil inspreken. Indien een plan in het
vooroverleg is besproken, geeft de voorzitter, de architect-secretaris (of de gemandateerde
architect) een korte samenvatting van hetgeen in dat stadium van het planproces besproken
De voorzitter leidt de discussie en biedt alle commissieleden de gelegenheid om hun
mening voldoende naar voren te brengen. Hij/zij zorgt ervoor dat na een inhoudelijke
discussie over een adviesaanvraag een voor alle aanwezigen korte en heldere samenvatting
wordt gegeven. De voorzitter bewaakt verder de voortgang van de agenda.
Bij het overleg met de gemeente (bestuurders en ambtenaren) en met de pers treedt de
voorzitter namens de commissie naar buiten. De voorzitter organiseert met de commissie
een jaarlijkse inhoudelijke evaluatie van de werkzaamheden. De resultaten van de evaluatie
worden opgenomen in het jaarlijks verslag van de welstandscommissie.
2.2.3 Taken van de architect-secretaris
De architect-secretaris van de welstandscommissie draagt er zorg voor dat de hem/haar
aangeboden grotere bouwplannen op het secretariaat worden ingeboekt en van een
dossiernummer worden voorzien. Na behandeling van de adviesaanvragen in de
commissies zorgt hij/zij voor een snelle administratieve adviesverwerking door het
secretariaat. De adviezen worden door hem/haar ondertekend en met de afgestempelde
tekeningen retour gezonden naar de gemeente.
3. Werkwijze Bouw-en Milieutoezicht
De welstandsprocedure begint met een selectie van bouwplannen bij de afdeling Bouw-en
Milieutoezicht in licht-en regulier-vergunningplichtige aanvragen.
Bouw-en Woningtoezicht toetst een bouwplan eerst op de vereisten in het
bestemmingsplan en de bouwverordening. Ten behoeve van de welstandstoets beoordeelt
de ambtenaar of het bouwplan is voorzien van de benodigde bescheiden om het te kunnen
toetsen. Welke gegevens nodig zijn, is vastgelegd in de ‘Besluit Indieningsvereisten
Aanvraag Bouwvergunning’ en in de gemeentelijke bouwverordening.
Welstandstoetsing van licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken.
Bij de licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken die aan de sneltoetscriteria voldoen
hebben burgemeester en wethouders de mogelijkheid om zelf te toetsen aan redelijke eisen
van welstand zonder advies te vragen aan de welstandscommissie. Het betreft hier de
zogenoemde sneltoetscriteria die van toepassing zijn op aan-en uitbouwen; bijgebouwen en
overkappingen; kozijn en gevelwijzigingen; dakkapellen; erf-en perceelsafscheidingen en
rolhekken, luiken en rolluiken.
Burgemeester en wethouders mandateren een of meerdere medewerkers van de afdeling
Bouw-en Milieutoezicht om deze licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken aan de hand
van de sneltoetscriteria, die zijn opgenomen in de Welstandsnota, te beoordelen. In geval
van twijfel, capaciteitsproblemen of ziekte wordt het gemandateerde commissielid
4. Werkwijze van de welstandscommissie
4.1 Vooroverleg over bouwplannen
De gemeente biedt de aanvrager de mogelijkheid, om een nog niet formeel aangevraagd
bouwplan in een vooroverleg met de welstandscommissie toe te lichten en te bespreken. De
gemandateerde architect maakt altijd een verslag van het vooroverleg. Dit verslag wordt
openbaar als het bouwplan formeel aan de commissie wordt voorgelegd. Vooroverleg vindt
in principe in het openbaar plaats. Hiervan kan worden afgeweken na overleg tussen de
gemeente, de aanvrager en de welstandscommissie.
De gemandateerde architect behandelt in de regel om de twee weken op locatie de
bouwplannen. Hij/zij heeft een mandaat van de standaard welstandscommissie om
zelfstandig bouwplannen af te handelen. Het uitgangspunt voor de mandaatverlening is dat
de gemandateerde architect alleen de plannen beoordeelt van een relatief geringe
ruimtelijke betekenis, of plannen waar gelet op meerdere vergelijkbare gevallen, de mening
van de commissie als bekend mag worden verondersteld. Bij twijfel legt de gemandateerde
architect het bouwplan voor aan de commissie. De gemandateerde architect heeft voor
vergunningplichtige plannen alleen het mandaat om positieve adviezen uit te brengen.
Bij licht-vergunningplichtige plannen en bij APV-aanvragen met betrekking tot reclamevergunningen
mag de gemandateerde architect ook negatief adviseren.
De commissie zelf is eindverantwoordelijk voor het welstandsadvies. Ten minste één keer
per jaar vindt overleg plaats tussen de gemandateerde architect en de welstandscommissie
4.2.1 Mandaat ‘ kleine commissie’
De gemandateerde architect wordt – op verzoek van de welstandscommissie, de gemeente
of op eigen verzoek – bijgestaan door een ander commissielid. Deze ‘kleine commissie’
beschikt over hetzelfde mandaat als de gemandateerde architect.
De gemandateerde architect brengt welstandsadviezen uit aan B&W over de vraag of ‘het
uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of een standplaats, zowel op zichzelf als in
verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet is strijd is met
redelijke eisen van welstand’ (art. 12 lid 1 Woningwet).
Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de Welstandsnota.
Een positief mandaat-welstandsadvies wordt uitgebracht door een stempel op de tekening
te plaatsen en het paraferen van het adviesformulier. Een negatief mandaatadvies (alleen bij
licht-vergunningplichtige plannen en APV-aanvragen met betrekking tot reclamevergunningen)
wordt schriftelijk gemotiveerd met een verwijzing naar de relevante criteria
uit de Welstandsnota en gemeentelijke reclamebeleid.
4.2.3 Openbaarheid gemandateerde behandeling
De behandeling van bouwplannen onder mandaat is openbaar.
De agenda wordt op de volgende manier gepubliceerd:
Via het huis-aan -huis blad en de gemeentelijke website worden de burgers op de hoogte
gesteld van het tijdstip en de plaats van de gemandateerde behandeling.
De agenda wordt op het gemeentehuis ter inzage gelegd.
4.2.4 Toelichting opdrachtgever/ ontwerper
Opdrachtgevers en ontwerpers worden altijd in de gelegenheid gesteld om de
gemandateerde behandeling van hun plan bij te wonen en toe te lichten. Indien zij bij de
behandeling aanwezig willen zijn en gebruik willen maken van het spreekrecht, vermelden
ze dit op een daarvoor bestemd formulier of rechtstreeks bij Bouw-en Milieutoezicht. De
gemeente zorgt voor de uitnodigingen.
Tijdens de gemandateerde behandeling wordt de mogelijkheid tot spreekrecht geboden.
Zowel opdrachtgevers/ontwerpers als direct belanghebbenden hebben spreekrecht.
Bij direct belanghebbenden recht gepast toepassen (in toelichtende zin), dit naar oordeel
4.3 Openbare commissievergadering
De welstandscommissie vergadert in de regel één keer per twee weken. De gemandateerde
architect behandelt in de tussenliggende periode de kleinere bouwplannen (zie 2.2.1 t/m
2.2.3 voor taken gemandateerde architect, voorzitter en architect-secretaris).
De welstandscommissie vergadert roulerend in de aangesloten gemeenten in de regio.
Bij de behandeling van belangrijke bouwplannen kan – op verzoek van de gemeente –
worden besloten om in de eigen gemeente te vergaderen.
De agenda voor de commissievergadering wordt op de volgende manier gepubliceerd:
Via het huis-aan-huis blad en de gemeentelijke website worden de burgers op de hoogte
gesteld van het tijdstip en de plaats van de commissievergadering.
De agenda wordt op het gemeentehuis ter inzage gelegd.
De openbaarheid geldt voor de beraadslaging over bouwplannen, de beoordeling daarvan
en voor de adviezen. De commissievergadering of een gedeelte daarvan is niet openbaar in
gevallen als bedoeld in art. 10, eerste lid, van de Wet Openbaarheid van Bestuur en in
gevallen waarin het belang van openbaarheid niet opweegt tegen de in art. 10, tweede lid,
van die wet genoemde belangen.
4.3.3 Toelichting opdrachtgever/ontwerper
Opdrachtgevers en ontwerpers worden altijd in de gelegenheid gesteld om de behandeling
van hun plan bij te wonen en toe te lichten. Indien zij bij de behandeling aanwezig willen
zijn en gebruik willen maken van het spreekrecht, vermelden ze dit op een daarvoor
bestemd formulier of rechtstreeks bij Bouw-en Milieutoezicht. De gemeente zorgt voor de
Tijdens de openbare commissievergadering wordt de mogelijkheid tot spreekrecht geboden.
Zowel opdrachtgevers/ontwerpers als direct belanghebbenden hebben spreekrecht.
Bij direct belanghebbenden recht gepast toepassen (in toelichtende zin), dit naar oordeel
De welstandscommissie brengt heldere en goed beargumenteerde adviezen uit aan B&W
over de vraag of ‘het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of een standplaats, zowel
op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet
in strijd is met redelijke eisen van welstand’ (art. 12 lid 1 Woningwet). Dit wordt
beoordeeld aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de Welstandsnota. Een
welstandsadvies kan de volgende uitkomsten hebben:
De welstandscommissie is van oordeel dat het plan volgens de van toepassing zijnde
welstandscriteria uit de gemeentelijke welstandsnota niet in strijd is met redelijke eisen van
welstand. Desgewenst motiveert de commissie haar advies schriftelijk.
De welstandscommissie adviseert ‘iets niet strijdig’ met een mits aan B&W omdat het plan
volgens de van kracht zijnde welstandscriteria uit de gemeentelijke welstandsnota niet
strijdig is met redelijke eisen van welstand maar er ontbreekt uit oogpunt van welstand nog
een ondergeschikt onderdeel. Formeel is het bouwplan daarmede ‘niet strijdig’. Het ‘mits’
wordt in de praktijk in enkele gevallen gehanteerd om aanvullende bemonstering in later
stadium af te spreken of een nadere detailtekening te leveren. ‘Mits’ is bedoeld om de
planprocedures niet onnodig op te houden. Het ‘mits’ kan niet als voorwaarde worden
opgenomen in de bouwvergunning.
De welstandscommissie is van oordeel dat het bouwplan volgens de van kracht zijnde
welstandscriteria uit de gemeentelijke welstandsnota strijdig is met redelijke eisen van
Een ‘negatief’ welstandsadvies betekent dat een bouwplan ingrijpend moet worden
gewijzigd. Adviseert de commissie ‘strijdig’, dan geeft ze een nauwkeurige schriftelijke
motivering. Deze bevat een korte omschrijving van het ingediende plan, een verwijzing
naar de van toepassing zijnde welstandscriteria en een samenvatting van de beoordeling van
De welstandscommissie is van oordeel dat het bouwplan volgens de van kracht zijnde
welstandscriteria uit de gemeentelijke welstandsnota strijdig is met redelijke eisen van
De ‘strijdigheid’ is beperkt en is in goed overleg met de aanvrager vastgesteld.
De strijdigheid wordt nauwkeurig geformuleerd. B&W kunnen deze, om redenen van
efficiency, als voorwaarde(n) opnemen in de bouwvergunning.
Indien meer informatie of een toelichting van de ontwerper wenselijk is of om de ontwerper
de gelegenheid te geven zijn plan aan te passen, kan binnen de wettelijke beslistermijnen
het welstandsadvies aangehouden worden. Gezien de korte afhandelingstermijn van licht
vergunningplichtige plannen zal het in de praktijk nagenoeg niet mogelijk zijn deze plannen
4.5 Afwijken van het welstandsadvies en/of de welstandscriteria
B&W kunnen op inhoudelijke grond afwijken van het advies van de welstandscommissie.
Dit wanneer zij van oordeel zijn dat de welstandscommissie de van toepassing zijnde
criteria niet juist heeft geïnterpreteerd of niet de juiste criteria heeft toegepast. B&W
kunnen de welstandscommissie dan om een heroverweging vragen of, binnen de daarvoor
geldende afhandelingtermijn, bij een andere onafhankelijke welstandscommissie om een
second -opinion (zie 4.5.1) verzoeken.
B&W hebben daarnaast de wettelijke mogelijkheid om ook op andere dan
welstandsgronden, af te wijken van een welstandsadvies. De redenen voor afwijking
moeten bij de bekendmaking van het besluit worden vermeld en aan de
welstandscommissie worden gemeld.
B&W kunnen bovendien, eventueel op advies van de welstandscommissie, gemotiveerd (op
welstandsgronden) afwijken van de welstandscriteria zelf. Dat kan bij plannen die niet
voldoen aan de vastgelegde criteria maar wél aan redelijke eisen van welstand en andersom.
B&W verwijzen in dat geval naar de algemene criteria in de Welstandsnota.
Alvorens een second opinion te vragen, bieden B&W eerst de vaste welstandscommissie de
mogelijkheid tot heroverweging van het eerder uitgebrachte advies. Indien alsnog een
second opinion wordt gevraagd, wordt dit gemeld aan de welstandscommissie. Bij een
second opinion wordt de bouwaanvraag voorgelegd aan een andere commissie dan DSL.
Hierover neemt de gemeente vooraf contact op met de Federatie Welstand. Het advies van
de tweede commissie speelt een zware rol bij de verdere oordeelsvorming van B&W.
5. Aanvulling, evaluatie en aanpassing van de Welstandsnota
5.1 Jaarverslag Burgemeester en wethouders (B&W)
B&W leggen de gemeenteraad tenminste eenmaal per jaar een verslag voor waarin zij
de welstandscommissie hebben voorgelegd en op welke wijze zij in die gevallen zelf
toepassing hebben gegeven aan de welstandscriteria.
-In welke categorieën van gevallen zij tot aanschrijving op grond van art. 19 Woningwet
“ernstige strijdigheid met redelijke eisen van welstand” zijn overgegaan en daarbij de keuze
hebben gelaten tussen ofwel het uitvoeren van de aanschrijving, ofwel het slopen van het
bouwwerk of de standplaats binnen de door hen te bepalen termijn, en
-In welke categorieën van gevallen zij bij of na een aanschrijving op grond van art. 19
Woningwet zijn overgegaan tot toepassing van bestuursdwang op grond van art. 26
Ook wordt in dit verslag melding gemaakt van het aantal malen dat B&W gebruik hebben
gemaakt van de mogelijkheid om de beslistermijn te verdagen (art. 46 lid 8 Woningwet).
5.2 Jaarverslag welstandscommissie
Bijlage 10 Tabel 2.6.1 behorende bij artikel 2.6.1 (brandmeldinstallaties)
Bijlage 11 Tabel 2.6.5 behorende bij artikel 2.6.5
(ontruimingsalarminstallaties)