Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Vianen

Verordening langdurigheidstoeslag 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Vianen
Officiële naam regelingVerordening langdurigheidstoeslag 2010
CiteertitelVerordening langdurigheidstoeslag 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Vervangt de verordening langdurigheidstoeslag 2009

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. WWB, artikel 8, lid 1, sub d,
  2. WWB, artikel 36

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Nee

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201201-01-2012Nieuwe regeling

20-12-2011

Het Kontakt, 27-12-2011

Onbekend
01-12-201001-01-2012Onbekend

23-11-2010

Het Kontakt, 30-11-2010

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag 2010 

De raad van de gemeente Vianen; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Vianen d.d. 12 november 2010; gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel d en 36 van de Wet werk en bijstand; overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van langdurigheidstoeslag aan personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;

B E S L U I T: 

vast te stellen de Verordening langdurigheidstoeslag 2010.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    WWB: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    WIJ: de Wet investeren in jongeren;

  • c.

    Referteperiode: een periode van 60 maanden onafgebroken voorafgaand aan de peildatum. Voor 18 tot en met 23 jarige geldt een referteperiode van 36 maanden onafgebroken voorafgaand aan de peildatum;

  • d.

    Peildatum: de datum waarop in enig jaar het recht op langdurigheidstoeslag ontstaat;

  • e.

    Inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de WWB, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering op grond van de WWB of een inkomensvoorziening op grond van de WIJ wordt,  in afwijking van artikel 32 van de WWB juncto artikel 7 WIJ voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien;

  • f.

    WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage schoolkosten;

  • g.

    WSF 2000: Wet Studiefinanciering.

Artikel 2 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Hoofdstuk 2 Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 3 Langdurig, laag inkomen

Aan de in artikel 36, eerste lid, van de WWB gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende referteperiode het inkomen niet uitkomt boven 100 procent van de bijstandsnorm of de WIJ-inkomensvoorziening. De belanghebbende heeft ook recht op langdurigheidtoeslag wanneer hij maximaal een periode van 12 weken inkomen uit arbeid heeft ontvangen in de referteperiode waardoor het inkomen een korte periode boven bijstandsniveau is geweest.

Artikel 4 Studenten

Voor een langdurigheidstoeslag komt niet in aanmerking de belanghebbende, die op de peildatum een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000.

Artikel 5 Hoogte van de langdurigheidstoeslag
  • 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar:

    a. voor gehuwden € 498,00;  

    b. voor een alleenstaande ouder € 447,00;  

    c. voor een alleenstaande € 349,00.

    De genoemde bedragen gelden per 1 januari 2010 en indexering door het college vindt plaats per 1 januari van de volgende jaren.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3. Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de WWB en artikel 2 of artikel 42, lid 1, sub g en h van de WIJ komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 4. De in het eerste lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gehuwdennorm per 1 januari van dat jaar en de gehuwdennorm van het daar aan voorafgaande jaar.

Artikel 6 Onvoorziene omstandigheden

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 7 Inwerkingtreding
  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 december 2010.

  • 2. Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Verordening langdurigheidstoeslag Vianen 2009, vastgesteld bij raadsbesluit van 20 januari 2009, ingetrokken.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening langdurigheidstoeslag Vianen 2010.

Nota-toelichting 1 Toelichting

Algemeen

Op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel d WWB dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig, laag inkomen en gebrek aan arbeidsmarktperspectief, zoals die in artikel 36 lid 1 WWB worden gebruikt. In de Wij is er geen specifiek artikel gewijd aan de langdurigheidstoeslag. Voor personen die onder de WIJ vallen, geldt dat zij een beroep op langdurigheidstoeslag kunnen doen vanaf het moment dat zij 21 jaar zijn. In deze verordening is gekozen voor invulling die rekening houdt met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en de in de huidige regeling en uitvoeringspraktijk gesignaleerde tekortkomingen. Voorts is gekozen voor een invulling die zo veel mogelijk ongewenste armoedeval-effecten voorkomt.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Begrippen die in de WWB en de WIJ voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB en de WIJ. Ten aanzien van een aantal begrippen, die als zodanig niet in de WWB of WIJ zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening. Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen. In artikel 7 van de WIJ wordt naar het bepalende artikel over inkomen van de WWB verwezen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht gegeven om in de verordening regels te geven met betrekking tot het begrip ‘langdurig, laag inkomen’, is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36 lid 1 WWB nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36 lid 1 WWB (tekst tot 1-1-2009), doch wordt de wettechnische imperfectie weggenomen.

Artikel 3

De gemeente Vianen houdt een referteperiode van 60 maanden aan, omdat dit aansluit bij het bijzondere bijstandsbeleid. Deze periode geldt voor alle personen van 23 jaar en ouder. De minimumleeftijd is door de wetgever echter teruggebracht van 23 naar 21 jaar. Een belanghebbende is (normaal gesproken) vanaf zijn 18e levensjaar een zelfstandig rechtssubject voor de WWB/WIJ. Tot het bereiken van het 23e levensjaar wordt een referte periode aangehouden die terugrekent tot het 18e levensjaar, dit houdt in dat de referteperiode minimaal 36 maanden lang is.  Na ieder recht op langdurigheidstoeslag, gaat steeds een nieuwe referteperiode van 60 maanden in.

Het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat niet hoger is dan 100% van de bijstandsnorm of inkomensvoorziening. Marginale overschrijdingen van deze 100%-grens dienen genegeerd te worden (zie CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a.). Er is bewust niet voor gekozen om het recht op langdurigheidstoeslag ook toe kennen bij een inkomen boven bijstandsniveau. Van deze bevoegdheid wordt om twee redenen geen gebruik gemaakt. Ten eerste omdat dit ongewenste armoedeval-effecten in zich heeft. Weliswaar doen de armoedeval-effecten zich ook voor bij de grens van 100% van de bijstandsnorm, maar zullen belanghebbenden die uitstromen doorgaans een dermate hoger inkomen ontvangen, dat het verlies van de langdurigheidstoeslag  feitelijk minder wordt gevoeld. Bij een hogere inkomensgrens bestaat er een risico dat belanghebbenden als het ware blijven steken bij een inkomen tot bijvoorbeeld 120% van de bijstandsnorm. (Als alternatief voor de grens van 100% zou overigens) ook de door de wetgever gesuggereerde differentiatie in hoogte van de langdurigheidstoeslag gekozen kunnen worden. Ten tweede omdat het in aanmerking laten komen van belanghebbenden met een inkomen van bijvoorbeeld 110% van de bijstand niet valt te rijmen met de wettelijke uitsluiting van belanghebbenden van 65 jaar of ouder. Zij zijn immers uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, omdat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor belanghebbenden tot 65 jaar. Het verschil is echter maar ongeveer 5 tot 9 % (precieze percentage is afhankelijk van de vraag of iemand een alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde is). Het hanteren van een grens van 110% zou daarom maken dat de uitsluiting van 65-plussers in dat geval strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie zoals dat is vastgelegd in artikel 26 van Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. De feitelijke ruimte is dus beperkt tot een grens van maximaal ongeveer 105 % van de bijstandsnorm. Ten derde hebben mensen die in de referteperiode maximaal een periode van 12 weken inkomen uit arbeid hebben verkregen recht op langdurigheidstoeslag. Hier is voor gekozen om zeer kleine inkomensverschillen op te vangen en reïntegratie op de arbeidsmarkt te bevorderen.

Artikel 4

Studenten worden expliciet uitgesloten van de langdurigheidstoeslag. In de toelichting in de nota van wijziging geeft de Staatssecretaris aan dat door de zinsnede "geen uitzicht heeft op inkomensverbetering" in het voorgestelde artikel 36 WWB wordt gewaarborgd dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief, zoals studenten, niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag.

Artikel 5

De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gebaseerd op de huidige hoogte. Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen. Omdat de bijstandsnormen in beginsel 2 maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag maar eenmaal, wordt steeds vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen van per 1 januari van het voorafgaande jaar. In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB en artikel 2 en artikel 42, lid 1, sub g en h van de WIJ. De WWB en WIJ voorzien immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is. NB: Dit derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitinggrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB en artikel 2 of artikel 42, lid 1, sub g en h van de WIJ. Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.​