Artikel 1. Definities en begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
RVV 1990: het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens (Stb. 1990,459);
- b.
voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in het
RVV 1990, met dien verstande dat fietsen en bromfietsen niet als
voertuigen worden beschouwd. Brommobielen worden wel als voertuig
aangemerkt;
- c.
parkeren: het gedurende een aaneengesloten
periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende
de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in-
of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen
van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar
verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of
laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is
verboden;
- d.
houder: degene die naar de omstandigheden als
houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande
dat voor een voertuig dat is ingeschreven in het krachtens de
Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens
als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het
voertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het
register was ingeschreven;
- e.
parkeerapparatuur: parkeermeters,
parkeerautomaten en hetgeen naar maatschappelijke opvatting
overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;
- f.
gereguleerd gebied: het gebied in en aansluitend
aan de binnenstad waar parkeer-apparatuurplaatsen en/of
belanghebbendenplaatsen aanwezig zijn;
- g.
parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats
waarbij het parkeren wordt geregeld door parkeerapparatuur;
- h.
belanghebbendenplaats: een parkeerplaats niet
zijnde een parkeerapparatuurplaats die is aangeduid met bord E9 uit
bijlage I van het RVV 1990 al dan niet voorzien van een onderbord,
of gelegen is binnen een zone aangeduid met bord E9 uit bijlage I
van het RVV 1990, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd;
- i.
vergunninghoudersplaats: een
parkeerapparatuurplaats waarop het tevens is toegestaan om er met
een vergunning te parkeren;
- j.
vergunning: verzamelbegrip voor parkeervergunning
(zie k) of belanghebbenden-vergunning (zie l);
- k.
parkeervergunning: een door burgemeester en
wethouders verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan
een voertuig te parkeren op daartoe aangewezen
parkeerapparatuurplaatsen;
- l.
belanghebbendenvergunning: een door burgemeester
en wethouders verleende vergunning, krachtens welke het is
toegestaan een voertuig te parkeren op daartoe aangewezen
belanghebbendenplaatsen;
- m.
vergunninghouder: de natuurlijke of rechtspersoon
aan wie een belanghebbenden-vergunning of een parkeervergunning is
verleend;
- n.
autodate: het herhaald en opeenvolgend
gezamenlijk gebruik van motorvoertuigen op grond van een
overeenkomst tussen natuurlijke personen en een aanbieder;
- o.
aanbieder (autodate): de rechtspersoon die
motorvoertuigen voor autodate ter beschikking stelt;
- p.
deelnemer (autodate): een natuurlijk persoon of
rechtspersoon die een overeenkomst heeft gesloten inzake
autodate;
- q.
standplaats (autodate): de parkeerplaats waar een
motorvoertuig bestemd voor autodate krachtens vergunning mag worden
geparkeerd.
Artikel 2. Aanwijzingen en het stellen van nadere regels door burgemeester en
wethouders
- 1.
Burgemeester en wethouders kunnen bij openbaar te maken besluit
weggedeelten aanwijzen, die bestemd zijn voor het gebruik als
belanghebbendenplaats of als vergunninghoudersplaats.
- 2.
Burgemeester en wethouders kunnen bij openbaar te maken besluit de
tijdstippen vaststellen,
- a.
waarop het parkeren op belanghebbendenplaatsen aan houders van
een belanghebbendenvergunning is toegestaan;
- b.
waarop het parkeren op vergunninghoudersplaatsen aan houders van
een parkeervergunning is toegestaan.
Artikel 3. Vergunningverlening
- 1.
Burgemeester en wethouders kunnen op een daartoe strekkend verzoek een
vergunning verlenen voor het parkeren op bepaalde aangewezen
belanghebbendenplaatsen of parkeerapparatuurplaatsen.
- 2.
Burgemeester en wethouders kunnen regels geven voor het aanvragen en
verlenen van een vergunning.
- 3.
Een vergunning kan in ieder geval worden verleend aan:
- a.
een eigenaar of houder van een voertuig die woont in een gebied
waar belanghebbendenplaatsen en/of vergunninghoudersplaatsen
aanwezig zijn;
- b.
een eigenaar of houder van een voertuig die een beroep of
bedrijf uitoefent in een gebied waar belanghebbendenplaatsen
en/of vergunninghoudersplaatsen aanwezig zijn;
- c.
een eigenaar of houder van een voertuig bestemd voor
autodate;
- d.
een bewoner in het gebied waar vergunninghoudersplaatsen
aanwezig zijn, ten behoeve van zijn of haar bezoek;
- e.
huisartsen, verloskundigen en bepaalde professionele
zorgverleners die spoedeisende hulp verlenen aan patiënten in
gereguleerd gebied.
- 4.
Burgemeester en wethouders kunnen aan een vergunning voorschriften en
beperkingen verbinden die strekken tot bescherming van het belang van
een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte. Aan een
(belanghebbenden-) vergunning ten behoeve van autodate (lid 2, sub c)
kunnen burgemeester en wethouders voorschriften en beperkingen verbinden
die strekken tot bescherming van het belang van het voorkomen of
beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade
alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer
waaronder mede wordt begrepen het stimuleren van selectief
autogebruik.
- 5.
Een vergunning wordt voor ten hoogste twaalf kalendermaanden
verleend.
- 6.
De vergunning bevat in ieder geval de volgende gegevens:
- a.
de periode waarvoor de vergunning geldt;
- b.
het gebied waarvoor de vergunning geldt;
- c.
de naam van de vergunninghouder of het kenteken of overige
kenmerken van het voertuig waarvoor de vergunning is
verleend.
- 7.
Een besluit tot afwijzing van een aanvraag is met redenen omkleed. De
aanvrager wordt van deze afwijzing schriftelijk in kennis gesteld.
Artikel 4. Beslistermijn
- 1.
Burgemeester en wethouders beslissen binnen twee maanden na ontvangst
van een aanvraag voor een vergunning.
- 2.
Burgemeester en wethouders kunnen de in het tweede lid genoemde termijn
met ten hoogste twee maanden verlengen. Van een verlenging van deze
termijn wordt de aanvrager schriftelijk in kennis gesteld.
Artikel 5. Intrekken, beëindigen of wijzigen van een vergunning
- 1.
Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken of
wijzigen:
- a.
op verzoek van de vergunninghouder;
- b.
wanneer de vergunninghouder het gebied, waarvoor de vergunning
is verleend, metterwoon verlaat of het daar uitgeoefende beroep
of bedrijf beëindigt;
- c.
wanneer zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden
die relevant waren voor het verlenen van de vergunning;
- d.
wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van vergunningen
komt te vervallen;
- e.
wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de
vergunning verbonden voorschriften;
- f.
wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning onjuiste
gegevens zijn verstrekt;
- g.
om redenen van openbaar belang;
- h.
wanneer niet tijdig voor de vergunning is betaald, zoals
geregeld in de vergunningvoorschriften;
- i.
wanneer in strijd met het bepaalde in artikel 6, lid 5 wordt
gehandeld.
- 2.
Een besluit tot het intrekken of wijzigen van een vergunning is met
redenen omkleed. De betrokkene wordt van het intrekken of wijzigen van
de vergunning schriftelijk in kennis gesteld.
- 3.
Een besluit tot intrekking van een vergunning treedt niet eerder in
werking dan op de achtste dag na dagtekening van dat besluit.
Artikel 6. Voorschriften en verbodsbepalingen
- 1.
Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een
belanghebbendenplaats of een standplaats (autodate) slechts aan
vergunninghouders is toegestaan aldaar een voertuig te parkeren of
geparkeerd te houden:
- a.
- b.
zonder dat het voertuig duidelijk zichtbaar is voorzien van de
voor dat voertuig uitgegeven vergunning;
- c.
in strijd met de aan de vergunning verbonden voorwaarden.
- 2.
Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een voertuig, te plaatsen
of te laten staan:
- a.
op een parkeerapparatuurplaats;
- b.
op een belanghebbendenplaats.
- 3.
Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op
zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten
staan, dat daardoor een normaal gebruik van de apparatuur wordt
belemmerd of verhinderd.
- 4.
Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere
middelen, dan wel met andere munten dan die welke in de kennisgeving op
de parkeerapparatuur staan aangegeven in werking te stellen.
- 5.
Het is verboden om de vergunning oneigenlijk te (laten) gebruiken, te
kopiëren, dan wel op enige andere wijze te (laten) reproduceren of om er
eigenmachtig wijzigingen op aan te brengen.
- 6.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde
in het eerste en tweede lid van dit artikel.
Artikel 7. Strafbepalingen
- 1.
Overtreding van het bepaalde in artikel 6 van deze verordening wordt
gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de
eerste categorie.
- 2.
Indien de vergunning wordt ingetrokken om redenen zoals genoemd onder
artikel 5 lid 1 sub f of i kan de vergunninghouder een jaar worden
uitgesloten van het verkrijgen van een vergunning. Na dat jaar kan
opnieuw een aanvraag worden ingediend.
Artikel 8. Overgangs- en slotbepalingen.
- 1.
Met de opsporing van overtredingen van deze verordening zijn,
behalve de in artikel 141 van het Wetboek van strafvordering
genoemde opsporingsambtenaren, de door burgemeester en wethouders
aangewezen ambtenaren belast.
- 2.
Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop
zij is bekendgemaakt.
- 3.
Op die dag vervalt de 'Parkeerverordening 2008' zoals die door de
raad van de gemeente Tilburg is vastgesteld bij besluit van 6
november 2007.
- 4.
De door burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg
aangewezen weggedeelten en vastgestelde tijdstippen als bedoeld in
artikel 2 van de in lid 3 genoemde verordening blijven ook op grond
van deze verordening aangewezen en vastgesteld, indien en voor zover
de bepalingen ingevolge welke die weggedeelten aangewezen en die
tijdstippen vastgesteld zijn, ook zijn vervat in deze verordening en
voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.
- 5.
Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens
de in lid 3 genoemde verordening blijven, indien en voor zover het
gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft
ook is vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn
vervallen of ingetrokken, van kracht tot de tijd waarvoor zij werden
verleend is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.
- 6.
Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening
een aanvraag om vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - op
grond van de in lid 3 genoemde verordening is ingediend en vóór het
tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die
aanvraag is beslist, worden daarop de overeenkomstige bepalingen van
deze verordening toegepast.
- 7.
Deze verordening kan worden aangehaald als de 'Parkeerverordening
2011'.
Memorie van toelichting bij Parkeerverordening 2011
Artikel 1
In lid g en h wordt beschreven dat er onderscheid kan worden gemaakt in twee
soorten parkeerplaatsen waarvoor vergunningen kunnen worden uitgegeven:
- -
parkeerapparatuurplaatsen, waar bezitters van een
vergunning, die geldig is voor de betreffende parkeerplaatsen,
zonder betaling mogen parkeren.
- -
belanghebbendenplaatsen: dat zijn de
parkeerplaatsen niet zijnde parkeerapparatuurplaatsen, waar met de
vereiste vergunning mag worden geparkeerd. Voorbeelden zijn
vergunninghoudersplaatsen buiten een gereguleerd gebied, een plaats
gereserveerd voor bijvoorbeeld artsen of een standplaats voor
autodate.
In lid j, k en l worden de begrippen vergunning, parkeervergunning en
belanghebbendenvergunning gedefinieerd.
- -
een “parkeervergunning” geldt voor daarvoor aangewezen
parkeerapparatuurplaatsen;
- -
een “belanghebbendenvergunning” geldt voor de aangewezen
belanghebbendenplaatsen;
- -
een “vergunning” is een verzamelbegrip voor parkeervergunning en
belanghebbendenvergunning.
Artikel 3
In het tweede lid worden verschillende categorieën omschreven waaraan
vergunningen kunnen worden verstrekt. Door de woorden “in ieder geval” in de
aanhef van dit lid wordt aangegeven dat de opsomming van categorieën niet
limitatief bedoeld is.
Artikel 5
In artikel 5 zijn een aantal redenen genoemd waarom het college een
vergunning kan intrekken of wijzigen. Nadrukkelijk is daar ook opgenomen dat
de vergunning kan worden ingetrokken indien de er sprake is van frauduleus
handelen (zie lid f en i).
In de aanhef van dit artikel wordt gesproken over “kunnen intrekken”.
Bedoeld is hiermee aan te geven dat het ter beoordeling van burgemeester en
wethouders staat of een vergunning werkelijk wordt ingetrokken wanneer een
van de opgesomde omstandigheden zich voordoet. De opsomming is limitatief
bedoeld. Om andere redenen kan de vergunning dan ook niet worden
ingetrokken.
Artikel 6
Hierin staan enkele voorschriften en verbodsbepalingen. Het gaat om
gedragingen die zich niet lenen voor fiscalisering en die daarom in de
verordening zijn opgenomen.
Voor het parkeren op parkeerapparatuurplaatsen zonder geldige vergunning (of
zonder te betalen) is geen strafbepaling opgenomen. Op die plaatsen kan
immers het fiscale regime gehanteerd worden.
Artikel 7
Artikel 195 van de gemeentewet bepaalt dat gemeenten op overtreding van hun
verordeningen een hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete
van de eerste of tweede categorie kunnen stellen.
In lid 2 is vastgelegd dat in geval van fraude de vergunninghouder een jaar
kan worden uitgesloten van het verkrijgen van een vergunning.