Organisatie | Hoogeveen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Maatregelenverordening Wet werk en bijstand |
Citeertitel | Maatregelenverordening Wet werk en bijstand |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg |
Deze regeling treedt in werking met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2009. Deze regeling wijzigt de verordening van 28 april 2004.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
27-08-2009 | 01-01-2009 | 24-12-2009 | Artikel 15, 16a | 12-03-2009 Hgv.Crt. 26-08-2009 | H.09.00079 |
De raad van de gemeente Hoogeveen, gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 19 april 2004;
gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b, en artikel 18 van de Wet werk en bijstand;
gehoord de commissie Samenleving;
besluit vast te stellen de volgende verordening: Maatregelenverordening Wet werk en bijstand
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijving
In deze verordening wordt verstaan onder:
benadelingsbedrag: de als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting ten onrechte of tot een te hoog bedrag betaalde bijstand verhoogd met de loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede met de ziekenfondspremie, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden, met de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Artikel 2. Het opleggen van een maatregel
Indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.
Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel
In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.
Artikel 5. Afzien van het opleggen van een maatregel
Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:
de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
Artikel 6. Ingangsdatum en tijdvak
Tenzij in de verordening anders is bepaald, wordt de maatregel opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.
Artikel 7. samenloop van gedragingen
Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.
Hoofdstuk 2. Niet nakomen plicht tot arbeidsinschakeling
Artikel 8. Indeling in categorieën
Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
Artikel 9. De hoogte en duur van de maatregel
De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.
Indien binnen twaalf maanden na de bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd belanghebbende zich nog tweemaal schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie dan kan het college aan belanghebbende een maatregel opleggen van honderd procent van de bijstand gedurende maximaal drie maanden. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen als bedoeld in artikel 5, tweede lid.
Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht
Artikel 10. Te laat verstrekken van gegevens
Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt in verband met de toepassing van artikel 54 van de wet, een maatregel opgelegd van vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.
De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.
Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Artikel 11. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand
De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een als verwijtbare gedraging als bedoeld in het eerste lid. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 5, tweede lid.
Artikel 12 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand
De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in het eerste lid. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 5, tweede lid.
Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Artikel 13. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de ernst van de gedraging daarbij rekening houdend met de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.
Het college stelt in beleidsregels vast welke gedragingen kunnen worden aangemerkt als het betonen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als genoemd in het eerste lid. Het college stelt tevens beleidsregels vast met betrekking tot de hoogte van de op te leggen maatregelen als genoemd in het eerste lid.
Artikel 14. zeer ernstige misdragingen
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, eerste lid, een maatregel opgelegd van honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.
In afwijking van de vorige artikelen is op de uitkeringsgerechtigden die een uitkering ingevolge de WWB ontvangen het maatregelenbeleid van de Sociale verzekeringsbank (zoals gepubliceerd in de Staatscourant 2006, 121 en 2008, 98) van toepassing, indien de Sociale verzekeringsbank de uitkering krachtens mandaat verstrekt.
Toelichting Maatregelenverordening gemeente Hoogeveen
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijving
De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de begrippen in de WWB.
Het begrip benadelingsbedrag is in deze verordening opgenomen. Dit begrip komt niet voor in de wet, maar is van belang omdat in artikel 12 de maatregel wordt afgestemd op het benadelingsbedrag. Bij de omschrijving van het begrip is uitgegaan van de omschrijving van het begrip kosten van bijstand als genoemd in artikel 90 van de Algemene bijstandswet (Abw) zoals dat tot 1 januari 2004 van toepassing was.
In de verordening wordt het begrip ‘belanghebbende’ gebruikt. Dit begrip wordt in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omschreven als ‘degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken’. In navolging van artikel 18, vierde lid van de wet is gesteld dat hieronder mede verstaan wordt het gezin.
Voor nieuwkomers in de zin van artikel 1 lid 1 sub a van de WIN die een bijstandsuitkering ontvangen is deze verordening ook van toepassing als zij niet voldoen aan de verplichtingen opgelegd op grond van artikel 18 lid 1 van de WIN.
Artikel 2. Afstemmen van de maatregel
In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat het college een maatregel afstemt op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.
In de maatregelenverordening zijn voor allerlei gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, standaardmaatregelen vastgesteld.
Het college zal bij elke op te leggen maatregel moeten nagaan of afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is.
Het college moet bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, telkens de volgende drie stappen doorlopen:
Door de categorisering van de gedragingen in deze verordening wordt reeds een geobjectiveerde gradatie aangebracht in de ernst van de gedragingen. Toch kunnen de feitelijke gebeurtenissen tot gevolg hebben dat er een andere waardering door het college moet worden gegeven. Gedacht kan worden aan de duur van de gedragingen, de zwaarte, de omvang van de gevolgen (zoals de verdere duur van de bijstandsafhankelijkheid) en recidive. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid dient beoordeeld te worden in hoeverre belanghebbende de gedraging verweten kan worden. Gekeken dient te worden naar de situatie waarin
de belanghebbende ten tijde van de gedraging verkeerde. Is de gedraging belanghebbende toe te rekenen en zo ja, in welke mate?
Bij geringe verwijtbaarheid, kan de maatregel worden beperkt, dus lager worden vastgesteld dan het in de verordening genoemde percentage.
Als geconstateerd wordt dat de belanghebbende de gedraging in het geheel niet kan worden verweten, kan er geen maatregel worden opgelegd (artikel 5, eerste lid, onder a). Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn:
Op grond van afdeling 4.1.2. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is in een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen. Deze hoorplicht geldt echter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspraak
Om de maatregel af te kunnen stemmen op de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende is het van belang de zienswijze van de belanghebbende te kennen.
Daarom wordt in dit artikel het horen van de belanghebbende voordat een maatregel wordt opgelegd in beginsel voorgeschreven, tenzij de gedraging het niet tijdig verstrekken van de gevraagde inlichtingen betreft.
Bij het niet tijdig verstrekken van de gevraagde gegevens, bijvoorbeeld door het niet tijdig inleveren van het rechtmatigheidsonderzoekformulier, hebben klanten een hersteltermijn gekregen, waardoor ze alsnog in de gelegenheid zijn gesteld de verplichting na te komen. Daarbij gaat het om een feitelijkheid; het is
Artikel 3. Berekeningsgrondslag
In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de bijstandsnorm. Onder bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief de vakantietoeslag.
Personen van 18 tot 21 jaar ontvangen een lage jongerennorm, die indien noodzakelijk wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. Ter voorkoming van rechtsongelijkheid wordt ook de maatregel van toepassing op de aanvullende bijzondere bijstand
Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel
Het verlagen van de bijstand omdat een maatregel wordt opgelegd, vindt plaats door middel van een besluit. Dit geldt ook voor de beslissing om af te zien van het opleggen van een maatregel. Het besluit dat het college afziet van het opleggen van een maatregel wegens bijvoorbeeld dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met name uit het motiveringsbeginsel. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat de reden goed gemotiveerd in het besluit staat vermeld.
Artikel 5. Afzien van het opleggen van een maatregel
Het afzien van het opleggen van een maatregel, is geregeld in artikel 18, tweede lid, WWB Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden. Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het college geen maatregelen oplegt voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben
plaatsgevonden. Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en daardoor ten onrechte bijstand is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Met deze termijn wordt aangesloten bij de termijn die staat in artikel 14e van de Abw in verband met het opleggen van een boete
wegens niet-nakoming van de informatieplicht. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.
Hierin wordt geregeld dat het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd.
Artikel 6. Ingangsdatum en tijdvak
Het opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de uitkering. Verlaging van de uitkering kan in beginsel op twee manieren:
Het verlagen van de uitkering die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is de eenvoudigste methode. Er hoeft dan geen besluit te worden genomen over een herziening en terugvordering van bijstand. Om die reden is in dit lid vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand.
Wanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) aan de bijstandsgerechtigde is uitbetaald kan het praktisch zijn om de verlaging van de uitkering te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. In dat geval moet de bijstand wel worden herzien en teruggevorderd (verrekend met tegoed).
Wordt een maatregel voor een langere duur dan drie maanden opgelegd, dan zal het college de maatregel aan een herbeoordeling moeten onderwerpen. Dit is geregeld in artikel 18, derde lid WWB.
Herbeoordeling moet binnen drie maanden nadat het besluit is genomen plaatsvinden. Bij zo’n herbeoordeling hoeft niet opnieuw een besluit te worden genomen, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden opnieuw tegen het licht worden gehouden. Een marginale beoordeling volstaat. Het college moet beoordelen of het redelijk is dat de opgelegde maatregel wordt gecontinueerd. Daarbij kan worden gekeken naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeert, maar bijvoorbeeld ook of de betreffende persoon nu wel aan zijn verplichtingen voldoet.
Artikel 7. Samenloop van gedragingen
De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van een bijstandsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. De regeling geldt dus niet voor een bepaalde gedraging die verschillende schendingen van verplichtingen met zich meebrengt. Indien sprake is van schending van meerdere verplichtingen door één gedraging, dan dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel van
Hoofdstuk 2. Niet nakomen plicht tot arbeidsinschakeling
Artikel 8. Indeling in categorieën
De gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, worden in vier categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. De gedragingen die in dit artikel worden genoemd zijn minder concreet omschreven dan in het Maatregelenbesluit. De reden hiervoor is dat de WWB volstaat met een algemene omschrijving van de plicht tot arbeidsinschakeling. De concrete invulling van de verplichtingen dient zoveel mogelijk te worden afgestemd op de mogelijkheden van de individuele bijstandsgerechtigde.
De eerste categorie, onderdeel a, betreft de formele verplichting om zich als werkzoekende in te schrijven bij het CWI en ingeschreven te doen blijven.
De tweede categorie betreft de verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt, de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende om bijvoorbeeld voldoende te solliciteren en te voldoen aan een oproep.
In de derde categorie gaat het om gedragingen die (in-)direct een aanleiding vormen tot een beroep op bijstand of langer voortduren daarvan. Voorbeelden van deze categorie zijn:
Ook de verplichting om het individuele reïntegratieplan te ondertekenen valt onder deze categorie. Reden hiervoor is dat het (niet) ondertekenen van het reïntegratieplan veel implicaties heeft.
c.tijdens de bijstand algemeen geaccepteerde deeltijdarbeid niet behouden.
Artikel 9. De hoogte en duur van de maatregel
Deze bepaling bevat de standaardmaatregelen voor de vier categorieën genoemd in artikel 8. Ook is gekeken naar de effectiviteit van de maatregel in de zin dat de maatregel de beoogde gedragsverandering zal bewerkstelligen. Uit de praktijk is gebleken dat de huidige maatregelen voor met name de categorieën 2 en 3 niet effectief zijn. In de verordening zijn de percentages daarom ook verhoogd ten opzicht van het oude maatregelenbesluit geldend onder de Abw.
Indien binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van dezelfde of andere verwijtbare gedraging wordt de duur van de maatregel verdubbeld. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook als deze wegens dringende redenen niet is geëffectueerd. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit bekend is gemaakt.
Indien belanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging wederom hetzelfde verwijtbare gedrag vertoont binnen de termijn van twaalf maanden, kan een maatregel worden opgelegd van honderd procent van de bijstandsnorm gedurende maximaal 3 maanden.
Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht
In dit hoofdstuk worden twee vormen van het niet nakomen van de informatieplicht onderscheiden:
Artikel 11: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan de gemeente. Hierdoor is er al dan niet ten onrechte een uitkering verstrekt of een te hoog bedrag. In deze situatie heeft de belanghebbende niet voldaan aan de inlichtingenplicht van artikel 17 WWB. Het opzettelijk verzwijgen van relevante informatie tegenover de gemeente vormt een schending van de informatieplicht van artikel 17 WWB.
In het geval dat bepaalde gegevens niet aan de gemeente worden verstrekt kan het college de rechtmatigheid van de uitkering niet vaststellen. De bijstand moet dan worden geweigerd (bij aanvraag) of het besluit tot toekenning van de bijstand moet worden ingetrokken (lopende uitkering).
Artikel 10. Te laat verstrekken van gegevens
Als een belanghebbende de voor de verlening van de bijstand van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op bijstand opschorten (artikel 54, eerste lid, WWB). Het college geeft de belanghebbende vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn).
Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn verstrekt, dan kan het college het besluit tot toekenning van de bijstand intrekken. Worden de gevraagde gegevens wél binnen de hersteltermijn verstrekt, dan wordt de bijstand voortgezet, maar wordt tevens een maatregel opgelegd. Dit lid regelt de hoogte van de maatregel.
Indien binnen twaalf maanden na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de duur van de maatregel verdubbeld. Onder eerste verwijtbare gedraging wordt verstaan de gedraging die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook als de maatregel wegens dringende redenen niet is geëffectueerd. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van twaalf maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit van de maatregel bekend is gemaakt.
Op basis van deze bepaling kan een recidivemaatregel slechts één keer worden toegepast. Indien belanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging wederom hetzelfde verwijtbare gedrag vertoont, zal de hoogte en de duur van de maatregel individueel moeten worden vastgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de betrokkene.
Het te laat verstrekken van informatie heeft geen gevolgen voor de hoogte van de bijstand. Daarom kan volstaan worden met een schriftelijke waarschuwing. De gemeente kende onder het oude regime ook al de schriftelijke waarschuwing en deze blijkt in de praktijk goed te werken. Een schriftelijke waarschuwing is geen maatregel. Dit wil zeggen dat bij herhaling van de gedraging in principe een maatregel wordt opgelegd zonder toepassing van de recidivemaatregel.
Artikel 11. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand
In artikel 17, eerste lid, WWB is bepaald dat belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Het college zal moeten vaststellen wat het onder ‘onverwijld’ verstaat. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag.
De maatregel wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag aan bijstand dat ten onrechte of te veel aan de belanghebbende is betaald.
Indien binnen twaalf maanden na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de duur van de maatregel verdubbeld. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook indien de maatregel wegens dringende redenen niet is geëffectueerd. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van twaalf maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit bekend is gemaakt. Op basis van deze bepaling kan een recidivemaatregel slechts één keer worden toegepast. Indien belanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging wederom hetzelfde verwijtbare gedrag vertoont,
zal de hoogte en de duur van de maatregel individueel moeten worden vastgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de betrokkene.
De relatie met de strafrechtelijke sanctie
Onder het huidige boeteregime bestaat de verplichting voor gemeenten om proces-verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie. Er moet dan sprake zijn van fraude en het benadelingsbedrag is hoger dan € 6.000,-. Het is de bedoeling dat deze taakverdeling tussen gemeenten en het OM blijft bestaan. In de WWB is geen sprake meer van een bestuurlijke boete, bij fraude zal een maatregel worden beoordeeld. Het doen van aangifte wegens fraude sluit overigens het opleggen van een maatregel niet uit. Beide vormen kunnen samengaan. Uitgangspunt is dat het OM bij de straftoemeting rekening houdt met de maatregel die is opgelegd door het bestuursorgaan. Anderzijds ligt het niet voor de hand om over te gaan tot het opleggen van een maatregel, als het OM inmiddels een sanctie heeft opgelegd. Het ‘una via’ beginsel (geen samenloop van sancties op dezelfde onrechtmatige gedraging dan bij beslissing van één enkele overheidsorgaan) kan zich daar tegen verzetten. De Centrale Raad voor Beroep heeft zich in het (recente) verleden geregeld uitgesproken tegen ‘dubbele bestraffing’.
Artikel 12. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand
In dit artikel wordt de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat dit gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand. Voorbeelden van nulfraude zijn het niet opgeven van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens of het niet melden van vrijwilligerswerk.
Indien binnen twaalf maanden na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de duur van de maatregel verdubbeld. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook indien de maatregel wegens dringende redenen niet is geëffectueerd. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van twaalf maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit bekend is gemaakt. Op basis van deze bepaling kan een recidivemaatregel slechts één keer worden toegepast. Indien belanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging wederom hetzelfde verwijtbare gedrag vertoont, zal de hoogte en de duur van de maatregel individueel moeten worden vastgesteld. Daarbij wordt gekeken naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de betrokkene.
De bevoegdheid tot het geven van een waarschuwing bij het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht is gelijk aan de bevoegdheid tot het geven van een waarschuwing bij het te laat verstrekken van informatie.
Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Artikel 13. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te betonen voor de voorziening in het bestaan, geldt al voordat een bijstandsuitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat iemand in de periode voorafgaand aan de bijstandaanvraag niet meer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan een bijstandsuitkering aanvraagt. De gemeente kan bij de toekenning van de bijstand hiermee rekening houden door het opleggen van een maatregel.
De maatregel dient afgestemd te worden op de ernst van de gedraging dan wel op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer een beroep doet op bijstand.
Het college stelt in nadere beleidsregels vast welke gedragingen aangemerkt worden als het betonen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Daarbij bepaalt zij eveneens de hoogte van de maatregel.
Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoals:
Artikel 14. Zeer ernstige misdragingen
Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan. Er moet dan wel sprake zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. Het is alleen mogelijk een maatregel op te leggen als er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet.
In artikel 18, tweede lid, WWB wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor het opleggen van een maatregel.
Er kan dus geen maatregel worden opgelegd als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de WWB (bijvoorbeeld een reïntegratiebedrijf). Het is in dat geval wel mogelijk om een maatregel op te leggen wegens het niet of onvoldoende gebruikmaken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.
Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag worden onderscheiden:
Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad.
Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie. De gemeente beschikt over een agressieprotocol waarin is aangegeven hoe wordt omgegaan met lastige en agressieve klanten. In dit artikel wordt daarbij aangesloten.