Organisatie | Middelburg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren |
Citeertitel | Parkeerverordening 2009 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Gereguleerd parkeergebied |
Geen
Uitvoeringsbesluit nadere regels als bedoeld in artikel D van het Parkeerverordening 2009
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2009 | Onbekend | 15-12-2008 De Faam, 23-12-2008 | college van burgemeester en wethouders van 25-11-2008 |
De raad van de gemeente Middelburg;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 25 november 2008;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994;
besluit vast te stellen de “Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren”.
Afdeling I Definities en begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;
houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (Stb. 1994, 475) aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven;
Afdeling II Plaatsen voor vergunninghouders, vergunningen en vergunningbewijzen
Burgemeester en wethouders kunnen aan een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden die strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte. Aan een vergunning als bedoeld in artikel C, lid 2, aanhef en onder g, kunnen burgemeester en wethouders voorschriften en beperkingen verbinden die strekken tot bescherming van het belang van het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer, waaronder mede wordt begrepen het stimuleren van selectief autogebruik.
Afdeling III Verbodsbepalingen
Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere middelen, dan wel met andere munten dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven in werking te stellen.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 december 2008.
De voorzitter, De secretaris,
Inwerkingtreding: 1 januari 2009
Publicatie: 23 december 2008
Wijziging bijlage 1: 28 september 2009
(toevoegen parkeerterrein Jodengang aan gereguleerd parkeergebied)
Publicatie: 7 oktober 2009
Inwerkingtreding: 8 oktober 2009
Bijdrage aan verkeer- en vervoerbeleid
Vergunningen voor aanbieders van motorvoertuigen bestemd voor autodate worden verleend met het oog op de bijdrage die daardoor kan worden geleverd aan het selectief gebruik van de auto. De voorschriften en beperkingen waaronder de vergunningen worden verleend en de gronden waarop vergunningen worden geweigerd zouden dan ook betrekking moeten hebben op deze bijdrage aan het publiek belang.
Dat betekent dat de gemeente geen eisen kan stellen aan het product, als ware de gemeente de consument. De eerste verantwoordelijkheid van de kwaliteit van het autodate-'product' ligt immers bij de aanbieder. Voorschriften en beperkingen kunnen slechts worden verbonden aan een parkeervergunning voorzover ze strekken tot bescherming van het belang dat de verordening beoogt te beschermen.
De grens tussen voorschriften in verband met het publieke belang van selectief autogebruik en voorschriften met het oog op een aantrekkelijk autodatesysteem is echter niet op voorhand duidelijk. Laatstgenoemde eisen zijn te herkennen aan het (te) ver verwijderde verband met het bevorderen van selectief autogebruik.
Om autodateplaatsen te kunnen reserveren in gebieden zonder parkeerdruk is het noodzakelijk om het motief van de verordening expliciet te verbreden naar de in artikel 2, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 genoemde motieven: het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer (zie verder ook paragraaf 3.5 en hoofdstuk 4), waarbij onder het laatste ook wordt verstaan het bevorderen van selectief autogebruik.
Maar ook als het motief van de parkeerverordening op deze wijze is verbreed, zal zorgvuldig moeten worden omgegaan met de eisen aan vergunninghouders voor autodate. Een bestuursorgaan mag op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet gebruiken voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend (art. 3:3 Awb).
Een voorbeeld: als een aanbieder bezwaar aantekent tegen een parkeervergunning waaraan het voorschrift is verbonden dat de tarieven voor autodate beneden een bepaald maximum moeten blijven, is er gerede kans dat de rechter dit besluit zal vernietigen wegens misbruik van bevoegdheid (verbod op détournement de pouvoir): het voorschrift staat in een te ver verwijderd verband met de bevordering van selectief autogebruik.
De Vereniging voor Gedeeld Autogebruik hanteert de volgende criteria voor commerciële en particuliere initiatieven die de naam Autodate naast de eigen 'bedrijfsnaam' mogen hanteren:
De gemeente Middelburg heeft er voor gekozen vergunningen slechts te verlenen indien aan deze criteria wordt voldaan. Daarvoor is de begripsomschrijving in artikel A onder m gewijzigd, in die zin dat onder aanbieder wordt verstaan de rechtspersoon aangesloten bij de Vereniging.
Het is de bedoeling dat de bedrijven uiteindelijk door een branche-organisatie worden gecertificeerd. Hoe deze branche-organisatie komt te heten is nog niet bekend. De genoemde criteria zijn echter niet allemaal even relevant voor het gemeentelijk verkeer- en vervoerbeleid. Hieronder zal per criterium worden aangegeven in hoeverre en in welke mate zij relevant zijn.
1. de auto is voor deelnemers dag en nacht beschikbaar
Deze voorwaarde is voor het verkeer- en vervoerbeleid slechts indirect van belang. De beschikbaarheid van de auto's vormt, zo lijkt althans uit onderzoek van AVV (?) te kunnen worden geconcludeerd, een succesfactor voor individuele autodatesystemen. Succes van autodatesystemen kan een bijdrage leveren aan het succes van gemeentelijk verkeer- en vervoerbeleid. Gezien dit indirecte verband lijkt dit criterium echter niet relevant uit oogpunt van verkeer- en vervoerbeleid.
2. het ophalen en terugbrengen van de auto is makkelijk en dicht in de buurt
Dit criterium staat in directer verband tot het verkeer- en vervoerbeleid. De standplaats van autodate is idealiter net als andere voorzieningen goed bereikbaar per openbaar vervoer, met de fiets of te voet. Standplaatsen die gesitueerd zijn op plaatsen die slecht bereikbaar zijn met openbaar vervoer en/of de fiets zullen minder klanten trekken, maar kunnen ook automobiliteit uitlokken: de deelnemer zal zelf, met een taxi of met een bekende met een auto bij de standplaats moeten zien te komen. Deze eis lijkt van direct belang te zijn voor de bijdrage van autodate aan het verkeer- en vervoerbeleid.
De eis kan als beleidsregel worden gehanteerd; echter niet voor het verlenen van vergunningen, maar voor het besluit tot aanwijzing van weggedeelten voor vergunningparkeren dat aan de verlening van vergunningen vooraf gaat.
3. het systeem draagt bij aan een bewust en selectief autogebruik
Deze voorwaarde is de belangrijkste in relatie tot het verkeer- en vervoerbeleid. Systemen, en met name tariefstructuren die geen impuls bevatten voor selectief autogebruik zijn de ondersteuning van de gemeente wat dat betreft niet waard. Een autodatesysteem dat lage variabele kosten kent, bijvoorbeeld doordat de tarieven 'kilometervrij' zijn, draagt niet echt bij tot selectief autogebruik. Een tarievensysteem waarbij de prijs per gereden kilometer afneemt naarmate er meer kilometers worden gereden, draagt evenmin bij tot beperking van het autogebruik.
Een verplichting tot minimale afname van een bepaald aantal uren of kilometers is om dezelfde reden uit den boze.
De eis dat een autodatesysteem bijdraagt aan bewust en selectief autogebruik kan neergelegd worden in een beleidsregel. Gezien de mogelijke variatie in tariefsystemen lijkt het niet goed mogelijk de eis in een 'dekkend' vergunningvoorschrift te concretiseren.
4. de afspraken tussen aanbieder en deelnemers zijn van langere duur (dus niet incidenteel)
Deze voorwaarde kan gesteld worden met het oog op de mate waarin het autodatesysteem het gebruik van de auto vermindert. Een systeem dat gebaseerd is op incidenteel gebruik van auto's zal mogelijk juist voornamelijk 'joy-riders' trekken: mensen die geen auto bezitten en incidenteel wel eens een autoritje willen maken, of autobezitters die voor het plezier wel eens een dagje in een andere auto willen rijden. Bij afspraken voor langere duur is de kans groter dat het motief voor deelname aan het systeem niet zozeer plezier als wel een bewuste vergroting van de keuze in mobiliteitsgedrag is.
5. de deelnemers hebben de keuze uit meerdere typen auto’s
Deze voorwaarde is slechts relevant voor de commerciële aantrekkelijkheid van individuele autosystemen. Sterker nog, de mogelijkheid te kiezen voor grote(re), meer vervuilende auto's doet mogelijk afbreuk aan de milieudoelstellingen die evenzeer aan de bevordering van autodate ten grondslag liggen. De eis is niet relevant voor het verkeer- en vervoerbeleid.
6. de (technische ) kwaliteit en service bij ongevallen en storingen is goed
Ook deze voorwaarde heeft geen verband met de bijdrage van autodate aan het verkeer- en vervoerbeleid, maar alleen met de commerciële aantrekkelijkheid van individuele autodatesystemen.
Naast deze door de Vereniging voor Gedeeld Autogebruik geformuleerde voorwaarden kan nog aan een aantal andere voorwaarden worden gedacht.
7. verhuur is ook voor korte perioden mogelijk
De deelnemer die regelmatig slechts voor een dagdeel een auto nodig heeft, zal ofwel om redenen van gebruikersgemak niet deelnemen aan autodate ofwel voor deze kortere perioden toch gebruik maken van de eigen auto of een andere auto in particulier eigendom. De voorwaarde houdt verband met de aantrekkelijkheid van het systeem, maar ook met de mate waarin het systeem bijdraagt aan selectief autogebruik.
Immers, er zou een vergunning kunnen worden verleend aan een aanbieder van autodate, wiens systeem verder wel bijdraagt aan selectief autogebruik, maar door een minimale verhuurperiode afbreuk doet aan dit positieve effect. Met het oog op het garanderen van de positieve bijdrage van de vergunning voor aanbieders is het daarom gerechtvaardigd deze eis als voorschrift in de vergunning op te nemen. De eis kan worden geconcretiseerd door bijvoorbeeld voor te schrijven dat de date-auto's kunnen worden gehuurd voor x uren of langer, waarbij x 4 kan zijn (ongeveer een dagdeel), 1 of ½ uur.
8. de motorvoertuigen moeten voldoen aan Europese eisen van veiligheid en milieu
Deze voorwaarde lijkt verdedigbaar uit oogpunt van verkeersveiligheid en milieu. Anderzijds is hoofddoelstelling van autodate selectief autogebruik en niet verkeersveiligheid of milieuzuiniger motorvoertuigen. De vraag is bovendien hoe deze eis zou moeten worden geoperationaliseerd. Per saldo lijkt de voorwaarde niet relevant voor autodate als instrument voor de bevordering van selectief autogebruik.
Vrijkomende vergunninghouderplaatsen
Een aanbieder kan besluiten geen gebruik meer te maken van de verstrekte vergunning. Daarmee valt een aantal autodateparkeerplaatsen 'open'. Deze plaatsen zouden weer gebruikt kunnen worden door een andere aanbieder, maar zouden ook weer tot gewone parkeerplaatsen worden omgevormd.
Maar ook als een andere aanbieder zich aandient, is het de vraag of deze van dezelfde en hetzelfde aantal parkeerplaatsen gebruik wil maken als de vorige aanbieder. Met de aanbieder moeten in ieder geval afspraken worden gemaakt over de beëindiging van het gebruik van de parkeerplaatsen, de staat waarin ze dan afgeleverd moeten worden, enzovoort. Dergelijke afspraken kunnen worden vastgelegd in bij de vergunning gestelde voorschriften.
Artikelsgewijze toelichting op de wijzigingen
Autodate te worden onderscheiden van andere, met name reguliere vormen van autoverhuur, hetgeen uiteraard niet betekent dat reguliere autoverhuurbedrijven geen autodate kunnen aanbieden. Deze 'reguliere' vormen van autoverhuur vallen niet onder autodate, omdat het daarbij niet gaat om herhaald gezamenlijk gebruik op grond van een overeenkomst. Bij autodate worden overeenkomsten gesloten tussen meerdere deelnemers en een aanbieder op grond waarvan deelnemers meerdere malen een auto kunnen gebruiken. Bij reguliere autohuur wordt in beginsel per huurperiode een overeenkomst gesloten.
Een belangrijk discussiepunt in dit verband is de vraag of vergunningen ook moeten worden verleend ten behoeve van systemen van coupons en dergelijke die reguliere autoverhuurbedrijven aanbieden. De bijdrage van deze systemen aan vermindering van autobezit en bevordering van selectief autogebruik is echter onzeker. In feite gaat het om huurovereenkomsten met betrekking tot een van tevoren bepaald aantal malen (incidenteel) gebruik van een huurauto, in tegenstelling tot autodate, waarbij in beginsel van tevoren de frequentie en duur van gebruik van de dateauto onbepaald zijn.
Vergunningen voor het parkeren op parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen worden uitgegeven op basis van de parkeerverordening. Het aanwijzen van de plaatsen waar met een dergelijke vergunning geparkeerd kan worden dient daarom bij of krachtens deze verordening te gebeuren. Los daarvan staat het heffen van rechten voor het uitgeven van de vergunning. Dit gebeurt op basis van de Verordening Parkeerbelastingen. Uit praktische overwegingen is de aanwijzingsbevoegdheid bij burgemeester en wethouders neergelegd.
In het eerste lid wordt duidelijk gemaakt dat vergunningen kunnen worden afgegeven voor het parkeren op parkeerplaatsen voor belanghebbenden of met parkeerapparatuur. In het tweede lid worden de verschillende vergunninghouders omschreven. De eerste twee genoemde vergunninghouders waren al in de model-parkeerverordening opgenomen. De rest is aangepast aan de Middelburgse situatie. In de Middelburgse situatie kennen we thans een beperkt aantal belanghebbendenparkeerplaatsen en één groot gefiscaliseerd gebied (voor parkeerapparatuurplaatsen). Onder g is in de categorie voor ’autodate’ toegevoegd.
Aanwijzing van weggedeelten voor vergunningparkeren voor de vergunninghouders genoemd bij lid 2, aanhef en onder a tot en met f is alleen mogelijk in gebieden waar parkeerdruk is. De vergunningen voor autodate moeten echter ook kunnen worden verleend in gebieden waar geen parkeerdruk is. Daarvoor is wel nodig dat de parkeerverordening, bijvoorbeeld in de toelichting maar zeker ook in relevante bepalingen, een bredere grondslag krijgt. Het motief van de huidige model-parkeerverordening is parkeerregulering.
De parkeerverordening kan echter ook voorschriften bevatten met het oog op het belang van het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer (zie artikel 2, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994).
Artikel D, lid 1 van de parkeerverordening
De modelverordening kent, in tegenstelling tot de vigerende parkeerverordening, geen bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om nadere regels te stellen. Gelet op het feit dat de feitelijke uitvoering van onze verordening stoelt op voorschriften van het college van burgemeester en wethouders die een nadere invulling geven aan een goede verdeling van de beschikbare parkeerrruimte en het wenselijk is dat deze bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders blijft bestaan is dit artikellid integraal teruggekomen in de nieuwe verordening.
Op grond van het tweede lid kunnen met het oog op een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte aan de vergunning zowel beperkingen worden verbonden met betrekking tot de te gebruiken parkeerplaatsen als met betrekking tot de tijdstippen waarop de vergunning van kracht is.
Het reserveren van een parkeerplaats ten behoeve van één motorvoertuig kan wel worden beargumenteerd vanuit het motief van 'het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer' (zie artikel 2, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994).
De beginselen van behoorlijk bestuur eisen dat binnen een redelijke termijn een beslissing wordt genomen op een aanvraag voor een vergunning. Om op dit punt voor de aanvrager duidelijkheid te verschaffen, zijn de termijnen in de verordening zelf opgenomen.
In de aanhef van dit artikel wordt gesproken over 'kunnen intrekken'. Bedoeld is hiermee aan te geven dat het ter beoordeling van burgemeester en wethouders staat of een vergunning daadwerkelijk wordt ingetrokken wanneer een van de opgesomde omstandigheden zich voordoet. De opsomming is limitatief bedoeld. Om andere redenen kan de vergunning dan ook niet worden ingetrokken.
Dit artikel verbiedt het plaatsen van voorwerpen, niet zijnde motorvoertuigen, op parkeerapparatuur- en belanghebbendenplaatsen. Het plaatsen van dergelijke voorwerpen belemmert de normale gang van zaken op de genoemde plaatsen en doorkruist daarmee de beoogde regulering. Het gaat hier om gedragingen die zich niet lenen voor fiscalisering. Deze verbodsbepaling moet dan ook, ongeacht of tot fiscalisering wordt overgegaan, in de verordening worden opgenomen.
Het lijkt voor een goede gang van zaken op parkeerapparatuurplaatsen niet gewenst om ontheffing te kunnen verlenen van het in het tweede lid neergelegde verbod. De mogelijkheid daartoe is daarom ook niet opgenomen in het model.
Ook dit artikel bevat enkele verbodsbepalingen voor gedragingen die niet gefiscaliseerd kunnen worden. Deze bepalingen moeten, ongeacht of tot fiscalisering wordt overgegaan of niet, in de verordening opgenomen worden.
In het model uit 1975 is een 'bijvulverbod' opgenomen. Dit verbod is niet overgenomen, omdat het in strijd is met het fiscale regime. Wanneer de parkeertijd, waarvoor een bestuurder heeft betaald, is verstreken moet hij (opnieuw) aangifte doen. Als hij niet aan die verplichting voldoet, wordt hem, in geval van constatering, een naheffingsaanslag opgelegd. Wanneer een bijvulverbod geldt, zou de parkeerder een strafbaar feit plegen, terwijl hij aan zijn belastingplicht voldoet. Een bijvulverbod is derhalve onder een fiscaal regime niet mogelijk. Bij strafrechtelijke handhaving is een bijvulverbod wel mogelijk.
De fiscale aanpak van het niet betalen van het parkeergeld is, gelet op artikel 283a van de Gemeentewet, alleen mogelijk bij parkeerapparatuur, en niet op belanghebbendenplaatsen. Daarom moet in de verordening een strafbepaling opgenomen worden. Voor het parkeren op parkeerplaatsen bij parkeerapparatuur zonder (geldige) vergunning is geen strafbaarstelling nodig. Op die plaatsen kan immers wel het fiscale regime gehanteerd worden.
Artikel 195 van de Gemeentewet bepaalt dat gemeenten op overtreding van hun verordeningen een hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de eerste of tweede categorie kunnen stellen. Openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak kan als bijkomende straf op een overtreding worden gesteld.
Gezien de ernst van een parkeerovertreding lijkt het minder gewenst om daarop een geldboete van de tweede categorie te stellen. Het openbaar maken van de rechterlijke uitspraak is een bijkomende straf waarvan bij parkeerovertredingen weinig effect te verwachten valt. Het opnemen daarvan in de Parkeerverordening is daarom achterwege gelaten.
In het kader van de derde tranche zijn in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onder andere ook regels gesteld ten aanzien van het toezicht. Naar aanleiding van deze wetswijziging dient deze bepaling eveneens te worden aangepast.
Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften, zo volgt uit artikel 5:11 Awb. Deze personen kunnen (deels) categoraal en (deels) individueel worden aangewezen. Voor een uitgebreide toelichting op deze bepalingen verwijzen wij naar de toelichting op artikel 6.1a in de model-Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de VNG.