Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Stadskanaal

Verstrekkingenboek voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Stadskanaal 2008

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Stadskanaal
Officiële naam regelingVerstrekkingenboek voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Stadskanaal 2008
CiteertitelVerstrekkingenboek voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Stadskanaal 2008
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

In deze regeling wordt het Verstrekkingenboek voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Stadskanaal ingetrokken.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Stadskanaal 2008

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

04-08-201110-05-2012Artikelen 2.4.2.2, 3.9, 3.10.5

26-07-2011

De Kanaalstreek 03-08-2011

BW, 26-07-2011, nr. 10
07-04-201104-08-2011Artt. 1.3.3.3, 2.4.2, 2.4.2.1, 2.4.2.2, 2.4.2.3, 2.5.2, 2.5.3, 3.1, 3.1.1, 3.1.1.1, 3.1.1.2, 3.2.1, 3.8.1.2, 3.8.1.3, 3.8.1.4, 3.8.5, 3.8.5.1, 3.8.5.2, 3.8.5.3, 3.8.5.4, 3.8.5.5, 3.8.5.6, 3.9, 3.10, 3.10.1, 3.10.2, 3.10.3, 3.10.4, 3.10.5, 5.3, 5.3.1, 5.3.2, 5.3.3. 5.3.3.1, 5.3.3.2, 5.3.3.3, 5.3.5, 5.3.6, 5.4.1, 5.4.3, 5.4.6.2, bijlage 1, bijlage 2

01-03-2011

De Kanaalstreek, 06-04-2011

BW, 01-03-2011, nr. 6
21-01-201001-01-201007-04-2011Artikelen 2.4.2.2, 2.5.3, 3.8.2, 7,5, bijlage 1 sub d, bijlage 2

12-01-2010

De Kanaalstreek 20-01-2010

BW, 12-01-2010, nr 3
09-04-200921-01-2010nieuwe regeling

31-03-2009

De Kanaalstreek, 08-04-2009

BW, 31-03-2009, 7

Tekst van de regeling

Burgemeester en wethouders van de gemeente Stadskanaal;

Op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Stadskanaal 2008 en gelet op de artikelen 4 en 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de hierbij behorende nadere regels;

besluiten:

vast te stellen:

het Verstrekkingenboek voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Stadskanaal 2008.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

1.1. Uitgangspunten
1.1.1. Begripsbepalingen

In dit verstrekkingenboek wordt verstaan onder:

  • a.

    wet:

  • Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    verordening:

  • Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Stadskanaal 2008;

  • c.

    verstrekkingenboek:

  • Verstrekkingenboek voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Stadskanaal 2008;

  • d.

    besluit:

  • Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Stadskanaal 2008;

  • e.

    compensatiebeginsel:

  • de algemene verplichting aan het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;

  • f.

    beperkingen:

  • moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;

  • g.

    persoon met beperkingen:

  • een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning, bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

  • h.

    mantelzorger:

  • een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet;

  • i.

    zelfredzaamheid:

  • het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

  • j.

    maatschappelijke participatie:

  • normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen, het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen, het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • k.

    algemene voorziening:

  • een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

  • l.

    individuele voorziening:

  • een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

  • m.

    eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten:

  • een door burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een Persoonsgebonden Budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

  • n.

    voorziening in natura:

  • een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • o.

    Persoonsgebonden Budget:

  • een geldbedrag waarmee de aanvrager één of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in de verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning te stellen regels van toepassing zijn;

  • p.

    financiële tegemoetkoming:

  • een (gemaximeerd) bedrag dat als tegemoetkoming in de kosten van een voorziening, die vanwege de aard van de verstrekking of omdat de vergoeding niet aan de aanvrager kan worden uitbetaald, niet kan worden aangemerkt als persoonsgebonden budget;

  • q.

    algemeen gebruikelijk:

  • naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

  • r.

    meerkosten:

  • kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

  • s.

    huisgenoot:

  • iedere persoon met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

  • t.

    leefeenheid:

  • alle personen die duurzaam gemeenschappelijk een huishouden voeren op één adres waarbij er geen sprake is van een kostgangersrelatie;

  • u.

    budgethouder:

  • een persoon aan wie ingevolge deze verordening een Persoonsgebonden Budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het Persoonsgebonden Budget verschuldigd is;

  • v.

    lokaal loket:

  • (fysieke) plaats waar de aanvragen voor verstrekkingen op grond van de wet kunnen worden gedaan, eventueel in combinatie met voorzieningen uit andere hoofde dan de wet.

1.1.2. Inleiding

Voor u ligt het Verstrekkingenboek voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Stadskanaal 2008. Het verstrekkingenboek vormt samen met het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Stadskanaal 2008 en de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Stadskanaal 2008 (Vvmo) de (juridische) basis voor het beleid van de gemeente betreffende de wet. De wet biedt de gemeente beleidsvrijheid, zodat zij haar voorzieningen het beste kan laten overeenstemmen met de behoefte van de inwoners. Dit verstrekkingenboek volgt zoveel mogelijk de indeling van de verordening.

1.1.3. Compensatiebeginsel

De gemeente heeft de algemene verplichting, voor de inwoners met een beperking, oplossingen te bieden om die burgers te compenseren voor bepaalde beperkingen in de zelfredzaamheid. Dit compensatiebeginsel heeft betrekking op:

  • a.

    medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan;

  • b.

    het voeren van een huishouding;

  • c.

    het zich lokaal per vervoermiddel verplaatsen;

  • d.

    het zich verplaatsen in en om de woning.

De gemeente mag zelf bepalen hóe zij die compensatie biedt, maar moet wel rekening houden met de persoonskenmerken en de behoefte van de aanvrager.

Het compensatiebeginsel wil oplossingen bieden voor mensen met beperkingen, zodat zij zo gewoon mogelijk mee kunnen doen aan de samenleving. Niet de voorziening staat centraal maar het resultaat van de compenserende voorziening.

Bij de bepaling van het compensatiebeginsel voor de verschillende onderdelen wordt het beginsel ingekleurd door de zorgplicht, zoals deze gold onder de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).

1.1.4. Juridische status

De gemeente Stadskanaal legt in dit verstrekkingenboek de beleidsregels vast die worden gehanteerd met betrekking tot verstrekkingen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Door vastlegging en openbaarmaking van deze beleidsregels (vaste gedragslijnen), kan de burger een beroep doen op dit verstrekkingenboek en kan in de beschikkingen worden verwezen naar het verstrekkingenboek.

1.2. Doelgroep voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Het eerste wat bij een aanvraag voor een voorziening moet gebeuren is beoordelen of de aanvrager behoort tot de doelgroep van de wet, daarvoor liggen enkele uitgangspunten vast in de wet zelf en in de verordening.

Artikel 2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning bepaalt: "Er bestaat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat."

Er wordt door de medewerkers bij het lokaal loket nagegaan of de aangevraagde voorziening misschien onder een andere regeling valt. Het gaat daarbij uitsluitend om in de wetopgenomen voorzieningen. Daaronder worden in ieder geval de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) verstaan.

Artikel 4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning spreekt van "de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdelen 4°, 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie".

De personen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdelen 4o, 5o en 6o van de wetzijn:

  • 1.

    mantelzorgers;

  • 2.

    mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem ten aanzien van deelname aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig functioneren;

  • 3.

    mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem ten aanzien van voorzieningen ten behoeve van het behouden en bevorderen van het zelfstandig functioneren of deelname aan het maatschappelijk verkeer.

Ad 1

Als het gaat om het onderdeel "mantelzorgers" in relatie tot voorzieningen, is de hoofdregel dat zij alleen voor voorzieningen in aanmerking komen als zij die voorzieningen zelf nodig hebben. Heeft degene die de mantelzorg ontvangt voorzieningen nodig, dan moeten deze op zijn of haar naam aangevraagd worden.

Ad 2

Ten aanzien van de onder de punten 2 en 3 genoemde groepen, mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem, is in de meeste gevallen een medisch advies nodig om vast te stellen waar de beperkingen/belemmeringen uit bestaan, of dit objectiveerbaar is en welke mogelijkheden er zijn om de problemen op te lossen. Voor deze vaststelling wordt gebruikgemaakt van de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF).

Ad 3

In de verordening is in diverse artikelen de eis: "beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek" opgenomen. Aanvullend is de eis gesteld dat er sprake moet zijn van (aantoonbare) beperkingen op grond van ziekte of gebrek.

Het gaat hierbij om een medisch oordeel. Ook binnen de wet staat, net als binnen de Wet voorzieningen gehandicapten en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de medische noodzaak centraal bij het toekennen van voorzieningen. Een (medisch) onderzoek moet vaststellen of er inderdaad een medische noodzaak voor een voorziening aanwezig is. Als is vastgesteld dat er medisch gezien sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek en als de beperkingen zijn geïnventariseerd en de oplossingen helder zijn, speelt de vraag of er sprake is van beperkingen of weigeringsgronden, zoals vastgelegd in artikel 2 van de verordening.

Bij de behandeling van de aanvraag van voorzieningen spelen de volgende algemene beperkingen en weigeringsgronden verwoord in de verordening een rol:

1.3. Begrippenkader
1.3.1. Langdurig noodzakelijk (artikel 2, lid 1, aanhef en onder a van de verordening)

De eis dat een voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, heeft te maken met de afbakening van verstrekkingen uit het hulpmiddelendepot. Deze verstrekkingen worden op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten beschikbaar gesteld. Uit het hulpmiddelendepot kan gedurende drie (3) maanden, éénmaal te verlengen met nog eens drie maanden, een hulpmiddel kosteloos worden geleend. Na die periode bestaat de mogelijkheid het hulpmiddel te huren. Dat wil niet zeggen dat de grens van langdurig noodzakelijk op zes (6) maanden ligt. De grens wordt bepaald door de vraag: gaat het probleem over of is het blijvend. Als iemand een probleem heeft dat bijvoorbeeld acht (8) tot tien (10) maanden kan duren, maar daarna over kan zijn, mag er van worden uitgegaan dat geen sprake is van langdurige noodzaak. Dat geldt overigens niet bij een aanvrager die terminaal is.

1.3.2. Goedkoopst adequaat (artikel 2, lid 1, aanhef en onder b van de verordening)

Het criterium goedkoopst adequaat betekent dat de te verstrekken voorziening allereerst adequaat moet zijn. Zijn er twee of meer voorzieningen adequaat, dan mag gekozen worden voor de goedkoopste voorziening. De goedkoopste voorziening wordt beschouwd vanuit het gezichtspunt van de gemeente: het gaat om de voorziening die voor de gemeente het goedkoopst is. Daarbij kan ook rekening gehouden worden met zogenaamde macro-overwegingen (overwegingen die het gehele beleid en de consequenties betreffen).

Collectief vervoer ontleent zijn besparingen vanuit de mogelijkheden combinatieritten te maken die de kilometerprijs naar beneden kan brengen. Het is dus in het belang van het systeem zo veel mogelijk gebruikers te hebben.

Ook al is een individuele aanvrager wellicht goedkoper met een andere voorziening dan collectief vervoer, mee mag tellen dat als er uitzonderingen gemaakt worden de basis onder het collectief vervoer in gevaar zou kunnen komen.

1.3.3. Een algemeen gebruikelijke zaak (artikel 2, lid 2, onder a van de verordening)

Het begrip algemeen gebruikelijk stamt nog uit de tijd van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). Volgens de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een zaak algemeen gebruikelijk, indien de volgende criteria van toepassing zijn:

  • 1.

    de voorziening is niet speciaal voor gehandicapten bedoeld;

  • 2.

    de voorziening is in de reguliere handel verkrijgbaar;

  • 3.

    de voorziening is in prijs vergelijkbaar met soortgelijke producten;

  • 4.

    de voorziening behoort tot het normale aanschaffingspatroon voor een persoon zonder beperking of probleem in een financieel vergelijkbare positie.

1.3.3.1. Het normale aanschaffingspatroon

De Centrale Raad van Beroep heeft zich meermalen omtrent het begrip "algemeen gebruikelijk" uitgelaten (CRvB 28-05-1999, nr. 98/5258 Wvg, CRvB 28-05-199, nr. 98/5364 Wvg, CRvB 28-05-1999, nr. 98/5365 Wvg) en recentelijk nogmaals in CRvB 21-03-2007, nr. 05/6953 Wvg.

Veelal leveren de punten 1 tot en met 3 genoemd in paragraaf 1.3.3 weinig problemen op. Punt 4 geeft de nodige problemen in verband met (juridische) bepaalbaarheid en strekking.

De Centrale Raad van Beroep diept in de laatste uitspraak het vierde punt van paragraaf 1.3.3 uit. Hoewel een voorziening die als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd duur kan zijn én het inkomen van de belanghebbende laag, geldt het begrip algemeen gebruikelijkheid van een voorziening impliciet ook voor lage inkomens. Met die uitspra(a)k(en) geeft de Centrale Raad van Beroep aan dat slechts onder (zeer) bijzondere omstandigheden sprake kan zijn dat er een uitzondering kan worden gemaakt op het begrip "algemeen gebruikelijk".

Ook indien er sprake is van een geringe draagkracht van de belanghebbende, dient het begrip "algemeen gebruikelijk" te worden vertaald als gebruikelijk voor eenieder, inhoudende dat impliciet in de bewoording algemeen gebruikelijk is vervat, dat ook voor mensen die inkomsten hebben op het minimum niveau een voorziening die voldoet aan de overige voorwaarden als algemeen gebruikelijk kan gelden. Immers indien een voorziening in de normale handel vrij verkrijgbaar is, kan iemand die geen handicap heeft, maar wel een laag inkomen, de voorziening ook betrekken in tweedehands vorm.

Het begrip "algemeen gebruikelijk" dient te worden bezien in het licht van wat de wet (en voorheen de Wet voorzieningen gehandicapten) beoogt. In de wet is het compensatiebeginsel neergelegd waarbij zoveel mogelijk dient te worden uitgegaan van objectieve benadering op grond van ziekte of gebrek. Door maatschappelijke ontwikkelingen worden middelen, die ten dienste staan aan de uitvoering van dit compensatiebeginsel ingeperkt. Zoals bijvoorbeeld de eenhandelmengkraan, tot voor kort slechts in uitzonderingssituaties gebruikt in normale omstandigheden, nu wijdverspreid toegepast in de sociale woningbouw.

1.3.3.2. Uitzondering op het algemeen gebruikelijkheid zijn van een voorziening

In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden aan de kant van de aanvrager toch niet als zodanig algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Er moet dan een uitzondering worden gemaakt, waarbij het gaat om:

  • 1.

    een plotseling optredende handicap, waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden vervangen;

  • 2.

    de aanvrager heeft een inkomen, dat door aantoonbare kosten van de handicap onder de voor hem/haar geldende bijstandsnorm dreigt te komen.

1.3.3.3. Niet limitatieve lijst met algemeen gebruikelijke voorzieningen

De voorzieningen, genoemd in de navolgende niet limitatieve lijst, zijn in ieder geval algemeen gebruikelijk:

  • a.

    automatische transmissie ("automaat");

  • b.

    airconditioning;

  • c.

    bromfiets en brommobiel;

  • d.

    centrale verwarming;

  • e.

    thermostaatkranen;

  • f.

    éénhendelmengkranen;

  • g.

    fiets, fiets met (elektrische) hulpmotor, ligfiets;

  • h.

    glijstangcombinatie voor de douche;

  • i.

    keramische kookplaat;

  • j.

    ligbad;

  • k.

    vervangen lavet door douche;

  • l.

    wasdroger;

  • m.

    waterbed;

  • n.

    verhuizing, indien sprake is van een verhuizing die plaatsvindt om normale maatschappelijke redenen;

  • o.

    bezit van een personenauto bij een inkomen hoger dan 1½ keer de bijstandsnorm, zodat een auto of met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding;

  • p.

    verhoogd toilet.

1.3.4. Woonachtig binnen de gemeente (artikel 2, lid 2, onder b van de verordening)

De Wet voorzieningen gehandicapten sprak over: "in de gemeente woonachtige gehandicapten" (artikel 2, lid 1 van de Wet voorzieningen gehandicapten). De Wet maatschappelijke ondersteuning kent deze aanduiding niet meer. Toch is het evident dat het compensatiebeginsel van de gemeente alleen maar geldt ten aanzien van de in de gemeente woonachtige en in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) ingeschreven aanvragers.

1.3.5. Aard der gebruikte materialen (artikel 2, lid 2, onder c van de verordening)

Als de problemen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, wordt geen voorziening verstrekt. Het gaat vooral om woonvoorzieningen, bijvoorbeeld spaanplaat dat deformaldehydegas bevat, halfsteens muren op het westen die veel waterdoorslag geven en daardoor veel vochtigheid binnen oplevert, enz. Iedereen, ongeacht een eventuele handicap, ondervindt van dit soort materialen dezelfde problemen. Het probleem wordt dus niet veroorzaakt door de combinatie handicap-woning, maar door de gebruikte materialen. Dit is de reden dat de aanvraag voor een voorziening wordt afgewezen.

1.3.6. Voorzieningen op een hoger niveau (artikel 2, lid 2, onder d van de verordening)

Iedereen woont naar inkomen. Wie een hoog inkomen heeft, kan in een duurder/groter huis wonen dan iemand met een minimuminkomen.

Hiermee wordt bij de toekenning van voorzieningen (zowel woonvoorzieningen als hulp bij het huishouden en bijvoorbeeld vervoersvoorzieningen) geen rekening gehouden. Er wordt geen extra hulp bij het huishouden toegekend voor een inpandig zwembad.

Ook een garage wordt in principe niet aangepast. Uitzondering kan worden gemaakt als de garage gebruikt moet worden als stalling voor een scootmobiel. Maar alle extra of duurdere voorzieningen worden door deze regel beheerst: uitgangspunt is het niveau sociale woningbouw. Dat niveau biedt geen ruimte voor inpandige zwembaden, marmeren tegels, hardhouten kozijnen of garages.

1.3.7. Sprake is van meerkosten (artikel 2, lid 2, aanhef en onder e van de verordening)

Als er geen sprake is van aantoonbare meerkosten wordt geen voorziening verstrekt. De wet kent het compensatiebeginsel, maar dan moet er wel wat te compenseren zijn. Iemand die op grond van zijn inkomen verondersteld wordt een auto te hebben, komt niet in een andere situatie als hij die auto nodig heeft vanwege een handicap.

Er zijn dan geen meerkosten die gecompenseerd moeten worden. Het onderzoek naar meerkosten is van belang in situaties waarin twijfel bestaat over de noodzaak van een voorziening.

1.3.8. Gemaakte kosten voor het beschikken (artikel 2, lid 2, onder f van de verordening)

Het is een aanvrager niet toegestaan de gemeente voor een voldongen feit te stellen, waarbij de gemeente geen invloed meer kan uitoefenen op de te verstrekken voorziening. Met andere woorden: wie een voorziening aanschaft en daarna aanvraagt, loopt de kans op een afwijzing.

Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat deze regel niet zonder meer mag worden toegepast. De Centrale Raad van Beroep gaat er van uit dat de regel bedoeld is om controle achteraf mogelijk te maken. Bij een woningaanpassing zou na een verbouwing bijvoorbeeld niet meer vastgesteld kunnen worden of er een goedkoper alternatief heeft bestaan. Dat heeft tot consequentie dat indien achteraf toch nog gecontroleerd kan worden wat de goedkoopst adequate oplossing was, een afwijzing achterwege moet blijven. Uiteraard kan ook dan slechts de goedkoopst adequate voorziening verstrekt of vergoed worden, ook al is de aangeschafte voorziening aanzienlijk duurder.

1.3.9. Zaak is verloren gegaan (artikel 2, lid 2, onder g van de verordening)

Als de aangevraagde voorziening(en) ter vervanging van een verloren gegane voorziening wordt aangevraagd, wordt geen nieuwe voorziening verstrekt. Dit is een vergaande regel, die altijd goed voorbereid en onderbouwd dient te worden. Toch komt het met enige regelmaat voor dat door onzorgvuldig gebruik of zelfs misbruik regelmatig reparaties nodig zijn om bijvoorbeeld een scootmobiel rijdend te houden. Dit kan gebeuren uit onzorgvuldigheid, onder invloed van alcohol of drugs enz.

1.3.9.1. Herhaaldelijk verloren gaan van een voorziening

Bij herhaling van dit soort problemen, wordt eerst met betrokkene overlegd en wordt duidelijk gemaakt dat dit in strijd is met de beschikking of de overeenkomst. Heeft een dergelijk gesprek geen resultaat, dan wordt overgegaan tot aangetekend waarschuwen dat bij herhaling de voorziening wordt ingenomen. Herhaalt het probleem zich weer, dan wordt tot inname overgegaan en hoeft er gedurende de verdere afschrijvingsperiode geen herverstrekking plaats te vinden.

1.3.9.2. Verloren gaan van een voorziening door grove nalatigheid

Hetzelfde geldt als door grove nalatigheid een voorziening verloren gaat. Gedurende de verdere afschrijvingsperiode hoeft dan geen nieuwe voorziening verstrekt te worden. Zeker bij personen die afhankelijk zijn van voorzieningen, kan dit een zeer ingrijpende, maar noodzakelijke maatregel zijn. Als iemand een Persoonsgebonden Budget heeft, wordt op gelijke wijze geen nieuwe verstrekking gedaan gedurende de looptijd. Naast de beperkingen en weigeringsgronden, genoemd in dit hoofdstuk, spelen ook per verstrekkingengebied bijzondere beperkingen. Deze worden in de desbetreffende hoofdstukken besproken.

1.4. Overgangsrecht

De artikelen 40 en 41 van de wet bevatten overgangsrecht, artikel 40 voor de Wet voorzieningen gehandicapten en artikel 41 voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

Hoofdstuk 2. Vorm van de te verstrekken individuele voorzieningen

2.1. Verschillende wijzen van verstrekkingen

Er zijn verschillende wijzen om voorzieningen te verstrekken. Artikel 6 van de wet bepaalt het volgende:

"Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar Persoonsgebonden Budget, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan".

Gevolg van deze regel is dat er drie vormen van verstrekking van individuele voorzieningen mogelijk zijn:

  • 1.

    Allereerst is er de voorziening in natura. Dat wil zeggen dat burgemeester en wethouders de aanvrager een kant-en-klare voorziening verstrekken.

  • 2.

    Artikel 6 van de wet bepaalt dat er een verplicht alternatief voor een voorziening in natura geboden moet worden in de vorm van een Persoonsgebonden Budget. Dat is de tweede vorm van verstrekking.

  • 3.

    En de derde vorm van verstrekking is de financiële tegemoetkoming, zo blijkt uit artikel 7, lid 2 van de Wmo: "Een Persoonsgebonden Budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing".

2.2. Keuzevrijheid

Artikel 3 van de verordening bepaalt: "Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming of als Persoonsgebonden Budget. Burgemeester en wethouders stellen vast in welke situaties de keuze tussen deze voorzieningen wordt geboden aan de hand van de in het besluit neergelegde criteria".

Dit artikel is een uitwerking van artikel 6 van de wet. In de parlementaire behandeling van de wet is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn, met name als het gaat om personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan.

2.2.1. Geen Persoonsgebonden Budget wanneer collectieve systemen in gevaar komen

In een Algemeen Overleg over een aan de wet verwante zaak, het bovenregionale vervoer Valys, heeft de Tweede Kamer op 29 maart 2006 uitgesproken dat deze regel niet bedoeld is om goed draaiende systemen, zoals collectief vervoerssystemen, in gevaar te brengen.

2.3. Uitsluitingen
2.3.1. Uitsluiting verstrekking als Persoonsgebonden Budget bij algemene voorziening

Artikel 6 van de verordening bepaalt de voorwaarden die van toepassing zijn op het Persoonsgebonden Budget. Een Persoonsgebonden Budget wordt alleen verstrekt voor het verwerven van individuele voorzieningen.

2.3.2. Uitsluiting Persoonsgebonden Budget wegens primaat collectief vervoersvoorziening

Als bijvoorbeeld in plaats van de Taxipas (een voorziening in natura) een Persoonsgebonden Budget moet worden verstrekt, zou de mogelijkheid bestaan dat door een leegloop van het collectief vervoer de basis onder dit vervoer weg zou vallen. Voor diegenen die afhankelijk zijn van het collectief vervoer, zou zo een voorziening in natura wegvallen. Daarom is in de verordening het primaat van het collectief vervoer opgenomen. Bij een verzoek om een Persoonsgebonden Budget van een aanvrager die wel gebruik kan maken van het collectief vervoer, wordt deze aanvraag afgewezen.

2.4. Aard van de verstrekkingen
2.4.1. Verstrekking in natura

Voorzieningen verstrekt in natura worden aangemerkt als verstrekkingen in bruikleen, als huur of als dienstverlening, afhankelijk van de aard van de voorziening.

De voorwaarden waaronder deze voorzieningen worden verstrekt zijn, indien mogelijk, opgenomen in de beschikking.

2.4.2. Verstrekkingenvormen huishoudelijke hulp

Huishoudelijke hulp wordt verstrekt in natura en als Persoonsgebonden Budget. De verstrekkingsvormen huishoudelijke hulp bestaan in principe uit twee varianten: Hulp bij het Huishouden 1 (HH1) en Hulp bij het Huishouden 2 (HH2). In artikel 1, onderdelen d. en e. van het besluit is de definitie opgenomen van deze vormen van huishoudelijke hulp.

2.4.2.1. Omvang Persoonsgebonden Budget voor huishoudelijk hulp

De waarde van het Persoonsgebonden Budget voor huishoudelijke hulp wordt bepaald op grond van het gemiddelde uurloon van de zorgaanbieders, zoals gecontracteerd door de gemeente Stadskanaal in de verschillende aanbiedingsvormen voor huishoudelijke hulp.

2.4.2.2. Berekenwijze Persoonsgebonden Budget huishoudelijke hulp

Evenals bij de bepaling van de omvang van het Persoonsgebonden Budget onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wordt uitgegaan van 75% van het uurloon. Het Persoonsgebonden Budget wordt berekend door het gemiddelde te bepalen van de desbetreffende geïndiceerde klasse, deze te vermenigvuldigen met 52 weken, vermenigvuldigd met 75% van het gemiddelde uurloon van de zorgaanbieders gecontracteerd door de gemeente. De rekenwijze wordt niet toegepast voor klasse 1, Hulp bij het Huishouden 1 en 2. Voor deze klassen wordt geen gemiddeld aantal genomen, maar het maximum aantal uren van de klasse. Deze berekening resulteert in de tabel, zoals genoemd in artikel 9 van het besluit.

2.4.2.3. Bruto bedragen Persoonsgebonden Budget huishoudelijke hulp

De bedragen in de tabel van artikel 9 van het besluit zijn brutobedragen, dit houdt in dat de bedragen, inclusief de eigen bijdrage zijn. Omdat de eigen bijdrage vastgesteld en geïnd wordt door het Centraal Administratie Kantoor (CAK), wordt uitsluitend een aankondiging over de maximale hoogte van de eigen bijdrage of het eigen aandeel opgenomen.

2.4.2.4. Ondersteuning budgethouders Persoonsgebonden Budget huishoudelijke hulp

De gemeente Stadskanaal biedt de budgethouders Persoonsgebonden Budget voor huishoudelijke hulp de mogelijkheid om administratieve ondersteuning te verkrijgen bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Het servicecentrum van de Sociale Verzekeringsbank biedt de budgethouders ondersteuning voor zowel het opstellen van contracten alsook bij volledig werkgeversschap (ook het zogenaamde opting-in).

2.4.3. Verstrekkingsvormen woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en verplaatsen in en rond de woning

Woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en voorzieningen voor het verplaatsen in en rond de woning worden, evenals huishoudelijke hulp verstrekt in natura en als Persoonsgebonden Budget, tenzij een goede uitvoering van de wet zich hiertegen verzet (bijvoorbeeld het collectieve vervoerssysteem). Een Persoonsgebonden Budget kan niet anders worden verstrekt dan dat het een individuele voorziening betreft.

2.4.3.1. De omvang van het Persoonsgebonden Budget voor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en verplaatsen in en rond de woning

Nadat is bepaald welke individuele voorziening benodigd is en hiervoor een programma van eisen is opgesteld, wordt het bedrag vastgesteld waarvoor een Persoonsgebonden Budget kan worden ontvangen.

De kosten van de voorziening, zoals door de gemeente in natura verstrekt, zijn daarbij het uitgangspunt. Deze wordt afgeleid uit de prijsafspraken met aanbieders en op basis van offertes. Een vergoeding voor kosten voor het onderhoud en de reparaties van de voorziening wordt toegevoegd aan het Persoonsgebonden Budget. Als het Persoonsgebonden Budget berekend is, wordt het bij beschikking aan de aanvrager bekendgemaakt. In deze beschikking staat wat de omvang van het Persoonsgebonden Budget is en voor welke periode het Persoonsgebonden Budget wordt toegekend.

2.4.3.2. Programma van eisen

Om aan te geven wat met het Persoonsgebonden Budget moet worden aangeschaft en aan welke eisen de aan te schaffen voorziening moet voldoen, wordt een programma van eisen bij de beschikking gevoegd. Hierdoor wordt voorkomen dat door onduidelijkheid omtrent de eisen die aan de voorziening gesteld worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat zou namelijk tot het aanschaffen van inadequate voorzieningen kunnen leiden, wat vervolgens tot een nieuwe aanvraag kan leiden. Het moeten toekennen van nieuwe voorzieningen, nadat een inadequate voorziening is aangeschaft, is uitsluitend te voorkomen door een programma van eisen onderdeel te laten uitmaken van de beschikking. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan het programma van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking.

2.5. Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 7 van de verordening bepaalt dat bij een te verstrekken individuele voorziening een eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd is. De hoogte van de eigen bijdrage en/of eigen aandeel is vastgelegd in het besluit. De eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor. Het Centraal Administratie Kantoor gaat uit van het verzamelinkomen uit een peiljaar, dat twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over het verzamelinkomen, dat afkomstig is van de belastingdienst, te kunnen beschikken. In het lopende jaar wordt aangifte gedaan bij de belastingdienst over het voorgaande jaar, waarbij dan nog geen sprake is van een definitieve aanslag. Dit betekent dat gerekend dient te worden met het verzamelinkomen van twee jaar voor het lopende jaar.

2.5.1. Aansluiting eigen bijdrage regeling Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

Onder de wet is aangesloten bij de eigen bijdrage regeling van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Een belangrijk verschilpunt met de eigen bijdrage regeling onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is dat onder deze regeling niet en onder de wet wel een eigen bijdrage verschuldigd is ten aanzien van personen jonger dan 18 jaar.

2.5.2. Eigen aandeel voor voorzieningen anders dan huishoudelijke hulp

Voor voorzieningen die worden verstrekt voor individuele woningaanpassingen, individuele vervoersvoorzieningen en individuele voorzieningen voor het verplaatsen in en rond de woning wordt geen eigen aandeel berekend.

2.5.3. Maximale hoogte eigen bijdrage en eigen aandeel

De in een kalenderjaar verschuldigde eigen bijdrage en het eigen aandeel in de kosten van maatschappelijke ondersteuning, waarvoor een voorziening in natura, een Persoonsgebonden Budget of een financiële tegemoetkoming wordt verleend, mogen voor de volgende personen samen niet meer bedragen dan:

  • 1.

    Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 dienen te betalen, bedraagt € 16,60 per vier weken, terwijl het percentage inkomen boven € 21.703,00, dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden, 15 bedraagt.

  • 2.

    Het bedrag dat gehuwde personen indien één van beiden jonger is dan 65 jaar of beide jonger zijn dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 23,80 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 26.535,00, dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 bedraagt.

  • 3.

    Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar en ouder dienen te betalen, bedraagt € 16,60 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven €14.812,00, dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden, 15 bedraagt.

  • 4.

    Het bedrag dat gehuwde personen, die beiden 65 jaar of ouder zijn, dienen te betalen, bedraagt € 23,80 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 20.431,00, dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden, 15 bedraagt.

2.5.4. Betalingstermijn eigen bijdrage

Een eigen bijdrage wordt betaald per periode van vier weken en is inkomensafhankelijk. De hoogte van de eigen bijdrage in het lopende jaar wordt gebaseerd op het (verzamel)inkomen van twee jaar eerder, dat het Centraal Administratie Kantoor opvraagt bij de belastingdienst.

2.5.5. Lager inkomen in het lopende jaar en de gevolgen voor de eigen bijdrage

Omdat de eigen bijdrage berekend wordt over het verzamelinkomen van twee jaar eerder, kan het zijn dat men sindsdien aanzienlijk minder is gaan verdienen. In die situatie is herziening van de eigen bijdrage mogelijk. Dan moet het (gezamenlijk) verzamelinkomen wel meer dan € 1.816,00 lager uitvallen dan het (gezamenlijk) verzamelinkomen van twee jaar eerder. Herziening is ook mogelijk als in het lopende jaar een uitkering in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB) wordt ontvangen. Onder bepaalde omstandigheden is het mogelijk dat een voorlopige eigen bijdrage wordt betaald. In die situatie ontstaat de mogelijkheid van naheffing.

2.5.6. Uitvoering eigen bijdrage en eigen aandeel

De berekening(en) en verdere uitvoering doet de gemeente niet zelf, maar wordt gedaan door het Centraal Administratie Kantoor.

Hoofdstuk 3. Huishoudelijke hulp

3.1. Inleiding

De voorziening huishoudelijke hulp is afkomstig uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, waar de functie Huishoudelijke Verzorging één van de zeven functies was die onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten viel en uitgewerkt werden in het Besluit zorgaanspraken AWBZ. Op 1 januari 2007 is deze functie uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten geschrapt (artikel 41, lid 2 van de wet) en heeft de wet op basis van artikel 4, lid 1, onder a deze functie overgenomen. Hierbij wordt gesproken over het voeren van een huishouden. De zinsnede “het voeren van een huishouden” vertaalt zich in de verordening zowel voor voorzieningen die betrekking hebben op huishoudelijke hulp (hoofdstuk 3 van de verordening), als ook woonvoorzieningen (hoofdstuk 4 van de verordening).

Het doel van huishoudelijke hulp is dat, wanneer disfunctioneren van de leefeenheid dreigt als gevolg van gezondheidsproblemen van één van de leden van de leefeenheid, de zorg voor het huishouden (gedeeltelijk) wordt overgenomen door het verstrekken van de voorziening huishoudelijke hulp. De verminderde zorgmogelijkheid van de aanvrager kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van de kleding) verwaarlozing of ontreddering van zichzelf of van de verzorger afhankelijke huisgenoten. Het doel van de voorziening huishoudelijke hulp is dan ook het schoonhouden van de woning en/of het verrichten van de dagelijkse voorkomende huishoudelijke activiteiten, maar ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden indien dit noodzakelijk is.

3.1.1. Huishoudelijke taken: uitstelbaar en niet uitstelbaar

Onder huishoudelijke taken vallen zowel de uitstelbare als de niet uitstelbare taken. Het verzorgen van - overigens gezonde - kinderen valt ook onder het verrichten van huishoudelijke taken.

Niet uitstelbare taken zijn onder meer:

  • a.

    maaltijd(en) verzorgen;

  • b.

    de kinderen verzorgen;

  • c.

    afwassen en opruimen.

Wel uitstelbare taken zijn onder meer:

  • a.

    boodschappen doen;

  • b.

    wasverzorging;

  • c.

    zwaar huishoudelijk werk: stofzuigen, sanitair schoonmaken, keuken schoonmaken, bedden verschonen.

Bovenstaande opsomming is niet uitputtend bedoeld.

3.2. Mogelijke voorzieningen
3.2.1. Vormen van huishoudelijke hulp

Artikel 8 van de verordening geeft een drietal mogelijk te verstrekken voorzieningen aan:

  • a.

    een algemene voorziening, waaronder algemene huishoudelijke hulp;

  • b.

    huishoudelijke hulp in natura;

  • c.

    een Persoonsgebonden Budget te besteden aan huishoudelijke hulp.

3.2.1.1. Wisselen zorg in natura en Persoonsgebonden Budget huishoudelijke hulp

Belanghebbenden wensen soms te wisselen van zorg in natura naar een Persoonsgebonden Budget voor huishoudelijke hulp. Deze wisseling kan verschillende redenen hebben, zoals niet tevreden zijn met de verstrekte hulp of wijziging van omstandigheden.

Juridisch gezien kan een nieuwe aanvraag altijd.

Om niet de rechtszekerheid te frustreren, is het echter mogelijk voor de gemeente om, indien het gaat om een herhaling van aanvragen, die qua inhoud hetzelfde zijn, deze op een vereenvoudigde wijze af te doen. Artikel 45 van de verordening in combinatie met artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht biedt deze mogelijkheid. Het besluit is vatbaar voor bezwaar en beroep.

Men kan zich afvragen of, indien er een aanvraag wordt ingediend om wisseling van zorg in natura naar een Persoonsgebonden Budget of andersom, het verzoek qua zorgvraag hetzelfde is, namelijk het verzoek om huishoudelijke hulp. Anderzijds kan ook beargumenteerd worden dat nadat ervaring is opgedaan met verstrekte zorg in natura er redenen voor de aanvrager kunnen zijn om te verzoeken om in het vervolg zorg in de vorm van een Persoonsgebonden Budget te ontvangen. De aanvrager zal dan wel moeten aangeven welke omstandigheden zijn gewijzigd waardoor het volgens hem gerechtvaardigd is om een andere vorm van hulp te krijgen.

Indien dit verzoek binnenkomt bij de gemeente, dient deze als een normale aanvraag in behandeling te worden genomen, dit mede op grond van artikel 6 van de wet waarin is vastgelegd dat er keuzevrijheid is. Indien er echter geen aanwijsbare redenen zijn om te wisselen van verstrekkingsvorm, kan niet worden gewisseld indien er nog geen twaalf maanden zijn verstreken nadat de oorspronkelijke voorziening is verstrekt.

3.2.1.2. Wisselen van zorgaanbieder

Het wisselen van zorgaanbieder is een andere vraag, immers er wordt geen effectieve wijziging van zorg geboden door een andere aanbieder. Deze aanvragen kunnen, indien de aanvragen niet vergezeld gaan van relevante nova (veranderingen), of goede argumenten op vereenvoudigde wijze worden afgedaan.

Bij het wisselen van zorg in natura naar een Persoonsgebonden Budget, dient bovendien de rechtspositie van degene die door de budgethouders is gecontracteerd te worden gewaarborgd. Dit is zorg voor de budgethouder.

3.2.2. Primaat algemene huishoudelijke hulp

Uit artikel 9 van de verordening blijkt dat als gevolg van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek of problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg het zelf uitvoeren van één of meer huishoudelijke taken onmogelijk is en de algemene huishoudelijke hulp dit snel en adequaat kan oplossen, algemene huishoudelijke hulp wordt toegekend. Het primaat ligt bij algemene huishoudelijke hulp.

De regels voor algemene voorzieningen zijn de volgende:

  • a.

    het gaat om een voorziening die betrekking heeft op lichte niet complexe zorg;

  • b.

    of het gaat om een voorziening van een incidentele zorgbehoefte.

Om te realiseren dat er weinig administratieve rompslomp is voor de voorziening algemene huishoudelijke hulp, vindt een eenvoudige toets plaats naar de noodzaak van de hulp. Uitgangspunt is dat direct wordt toegekend en hulp wordt gerealiseerd. Mocht betrokkene bij het lokaal loket aangeven niet met de voorziening algemene huishoudelijke hulp te kunnen instemmen, dan wordt de procedure opgestart met een aanvraagformulier en het gebruikelijke onderzoek.

3.2.3. Huishoudelijke hulp in natura of als Persoonsgebonden Budget

Artikel 9 van de verordening bepaalt dat, indien de voorziening algemene huishoudelijke hulp niet aanwezig is, of indien deze algemene huishoudelijke hulp onvoldoende oplossing biedt, de aanvrager in dat geval in aanmerking komt voor de voorziening individuele huishoudelijke hulp in natura of een Persoonsgebonden Budget.

3.2.3.1. Aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek

Ook in deze situatie moet sprake zijn van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek. Die ziekte of dat gebrek kunnen liggen op de terreinen als vermeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdelen 5 en 6 van de wet: mensen met een lichamelijke beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem. De vaststelling hiervan moet op objectieve wijze plaatsvinden op basis van een medische beoordeling.

Daarbij moet bijzondere aandacht zijn voor de zogenoemde medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen. Gewaakt moet worden voor het verlenen van anti-revaliderende hulp.

3.2.3.2. Dreigende overbelasting van de mantelzorger bij huishoudelijke hulp

Huishoudelijke hulp kan ook verstrekt worden in (uitzonderlijke) situaties dat zorg door de mantelzorger (de mantelzorger verleent persoonlijke verzorging aan de aanvrager) in gevaar dreigt te komen door overbelasting. In die situaties waarbij de problemen (deels) opgelost kunnen worden door het toekennen van huishoudelijke hulp, is dat een reden voor toekenning. Huishoudelijke hulp vindt altijd plaats bij de hulpvrager, die de mantelzorg ontvangt, en niet bij de mantelzorger thuis (indien deze een ander woonadres heeft als de hulpvrager). Als de mantelzorger de mantelzorg (bestaande uit persoonlijke verzorging en huishoudelijke verzorging) door overbelasting het niet meer (geheel) aan zou kunnen, zou een indicatie huishoudelijke hulp gesteld kunnen worden, zodat de mantelzorger niet meer huishoudelijke zorg hoeft te geven en meer tijd overhoudt voor de persoonlijke verzorging. Het is dus niet zo dat de mantelzorger Hulp bij het Huishouden in zijn eigen huishouden kan aanvragen ter ontlasting van de zorg die geboden wordt bij de hulpvrager, zodat de mantelzorg gemakkelijker te verlenen is. Het moet altijd gaan om het huishouden van de zorgvrager.

3.3. Gebruikelijke zorg
3.3.1. Leefeenheid primair verantwoordelijk

De leefeenheid van de belanghebbende die een beroep doet op de wet blijft in eerste instantie verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden. Dat betekent dat van huisgenoten wordt verwacht dat, bij uitval van een van de leden van de leefeenheid, de andere leden de huishoudelijke taken overnemen. Onder het overnemen van de werkzaamheden die in een leefeenheid moeten worden verricht vallen alle voorkomende werkzaamheden, zoals het verzorgen van kinderen, maaltijdverzorging, schoonmaakwerkzaamheden en boodschappen doen.

3.3.2. Gebruikelijke zorg door huisgenoten

Artikel 10 van de verordening bepaalt dat, "als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten, men niet in aanmerking komt voor Hulp bij het Huishouden". Deze beperking heet "gebruikelijke zorg". Gebruikelijke zorg wil zeggen dat als de hulpvrager huisgenoten heeft die het huishoudelijk werk kunnen overnemen, zij verondersteld worden dit door een herverdeling van taken te doen, zodat er geen ruimte meer bestaat om de voorziening Hulp bij het Huishouden te indiceren. Dit principe is gebaseerd op de gedachte dat een leefeenheid in gezamenlijkheid verantwoordelijk is voor het huishoudelijke werk.

Dat betekent dat, indien degene die gewend is het huishoudelijk werk te doen hiertoe niet meer in staat is, andere leden van de leefeenheid verondersteld worden dit over te nemen.

3.3.2.1. Familiebetrekkingen

Onder personen die lid zijn van de leefeenheid, worden niet verstaan personen die een (pension)kamer huren. Het moet dan gaan om personen die in generlei familiebetrekking tot elkaar staan en er moet daadwerkelijk een overeenkomst in geldelijke zin, zoals een huurovereenkomst, liggen. In die situaties worden overigens de werkzaamheden ten aanzien van de huurder door de verhuurder als zijnde beroepsmatig niet geïndiceerd!

3.3.2.2. Taken van kinderen in het huishouden

In het geval de leefeenheid van de zorgvrager(s) mede bestaat uit kinderen, dan kan ervan worden uitgegaan dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken. Er wordt van het volgende uitgegaan:

  • a.

    kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan het huishouden;

  • b.

    kinderen tussen 5 - 12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/drogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien;

  • c.

    kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, dat wil zeggen rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen enz.

3.3.2.3. Taken van een 18-23 jarige aan het huishouden

Van een volwassen huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt. Een 18-23 jarige wordt verondersteld een éénpersoonshuishouden te kunnen voeren.

De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn:

  • 1.

    schoonhouden van de sanitaire ruimtes;

  • 2.

    keuken en een kamer;

  • 3.

    de was doen;

  • 4.

    boodschappen doen;

  • 5.

    maaltijden verzorgen;

  • 6.

    afwassen en opruimen.

Deze activiteiten zijn te normeren op twee uur wel uitstelbare, zware huishoudelijke taken en drie uur lichte, niet uitstelbare taken per week. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere huisgenoten verzorgen en begeleiden.

3.3.2.4. Taken van een 23-jarige en ouder aan het huishouden

Van een 23-jarige of ouder wordt verwacht dat hij of zij het volledige huishoudelijke werk (van de primaire verzorger) kan overnemen.

3.3.2.5. Taken van een huisgenoot op (hoge) leeftijd

Ook ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk vallen, onder het begrip gebruikelijke zorg. Een (zeer) hoge leeftijd kan onder omstandigheden aanleiding zijn niet te vragen het huishoudelijke werk te verrichten of aan te leren.

3.3.2.6. Indicatie voor het aanleren van huishoudelijke werkzaamheden

In situaties dat personen uit de leefeenheid die nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan, dit niet kunnen, kan via een tijdelijke indicatie hulp geboden worden bij het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen, maar via instructies gestuurd.

3.3.2.7. Voorkomen van ontwrichting en/of crisis

Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het verrichten van huishoudelijk werk nog is te trainen of aan te leren, zoals bij ouderen op zeer hoge leeftijd kan, indien nodig, hulp voor die (zwaar) huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke zorg zouden worden gerekend.

3.3.3. Verplichtend karakter

Het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden door een huisgenoot heeft een verplichtend karakter en betreft alle huisgenoten ouder dan 18 jaar. Vanaf 18 jaar wordt men verondersteld in verband met studie op kamers te kunnen wonen en een eenpersoonshuishouden te kunnen draaien. Vanaf 23 jaar wordt men verondersteld een volledig huishouden te kunnen draaien.

Huisgenoten onder 18 jaar worden verondersteld te helpen bij het huishouden en dientengevolge wordt bij de indicatiestelling rekening gehouden met de mogelijkheden van deze groep huisgenoten. Daarbij wordt er geen rekening mee gehouden of men het al dan niet wil of al dan niet gewend is het te doen.

3.3.3.1. Studie of werkzaamheden

Studie of werkzaamheden vormen in principe geen reden om van de gebruikelijke zorg af te zien. Immers, iedereen die werkt zal naast zijn werk het huishouden moeten doen of hier eigen oplossingen voor moeten zoeken (zoals het inhuren van particuliere hulp). Dat geldt ook voor tweeverdieners.

3.3.3.2. Uitzondering voor afwezigheid wegens werkzaamheden

Bij werkenden wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden en (zeer) lange werkweken. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Daardoor zijn zij immers de facto niet in staat het huishoudelijke werk over te nemen. De afwezigheid moet een verplichtend karakter hebben. Het gaat te ver chauffeurs die op het buitenland rijden, medewerkers in de off-shore of marinemensen die maanden achtereen van huis zijn, te dwingen een andere functie te zoeken.

3.3.4. Gebruikelijke zorg en mantelzorg

Gebruikelijke zorg en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen. Gebruikelijke zorg is per definitie zorg waarop geen aanspraak bestaat vanuit de wet. Het is de normale, dagelijkse zorg die huisgenoten (partners, ouders of inwonende kinderen) geacht worden elkaar onderling te bieden omdat zij als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van het huishouden. Gebruikelijke zorg is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die een gezamenlijk huishouden voert. Uitwonende kinderen vallen hier dus niet onder. Zie ook paragraaf 3.2.3.2., huishoudelijke hulp in situatie waarbij de mantelzorger overbelast dreigt te worden.

3.3.4.1. Karakter mantelzorg

Bij mantelzorg gaat het om zorg (die ook kan liggen op het gebied van huishoudelijke hulp) die door de mantelzorger niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan hulpbehoevenden uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie. Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Mantelzorg vindt plaats op grond van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzorger bereid en in staat geacht mag worden deze zorg te leveren.

3.3.4.2. Gebruikelijke zorg en voorziening in zorgbehoefte door een mantelzorger

De fysieke en sociale omgeving zijn van invloed op de zorgbehoefte van de zorgvrager. Huisgenoten, andere naasten en verwanten van de zorgvrager kunnen zowel in positieve als in negatieve zin de zorgbehoefte beïnvloeden. Bij de bepaling van de mate aan verstrekking van voorzieningen, zal altijd de fysieke en sociale omgeving van de belanghebbende(n) de zorgvrager(s), meegenomen moeten worden in de afweging. Indien voor de belanghebbende zorg in de vorm van mantelzorg aanwezig is, kan met dat deel van de zorg in het indicatiebesluit rekening worden gehouden. Welke zorg de mantelzorger op zich neemt en in welke omvang, is uitsluitend door de mantelzorger zelf te bepalen. Omdat er sprake is van vrijwilligheid, mag het aanwezig zijn van mantelzorg als enige reden tot de indicatie gebruikelijke zorg te komen nooit het uitgangspunt zijn.

Vaak wordt mantelzorg verstrekt door uitwonende kinderen, in dat geval dient te allen tijde met deze personen contact op te worden genomen alvorens de indicatie hierop af te stemmen.

3.4. Huishoudelijke hulp en AWBZ-instellingen en particuliere tehuizen

Voor AWBZ-instellingen geldt dat huishoudelijke hulp in de functie verblijf is opgenomen en dus niet geïndiceerd kan worden. Voor particuliere tehuizen die verzorging bieden, geldt dat daar huishoudelijke hulp voor het eigen appartement of de eigen kamer geïndiceerd kan worden in zoverre de zorg niet door betrokkene wordt betaald.

Dan gaat het immers om reeds aanwezige professionele zorg en is er geen tekort of probleem. Dit geldt ook voor door het tehuis verzorgde was- en/of maaltijdverzorging.

3.5. Huishoudelijke hulp en Gemeenschappelijke ruimten

Huishoudelijke hulp voor gemeenschappelijke ruimten kan niet worden geïndiceerd omdat zij het niveau sociale woningbouw te boven gaat (bibliotheken, gebedsruimten, gemeenschapsruimten, refters) en behoren tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.

3.7. Kortdurende huishoudelijke hulp
3.7.1. Toepassingsgebied kortdurende huishoudelijke hulp

Na een periode van ziekenhuisopname, kan het duidelijk zijn dat huishoudelijke hulp gedurende een korte periode noodzakelijk is. Dit wordt dan aangegeven door de behandelende arts of verpleging (via het transferpunt) van het ziekenhuis of verblijfsoord. De duur is beperkt, ook de omvang is beperkt. Met kortdurende huishoudelijke hulp kan en moet de zorg snel en adequaat worden aangeboden. Er moet vastgesteld worden dat het gaat om lichte, niet complexe huishoudelijke hulp, ook kan nagegaan worden of het gaat om een incidentele zorgbehoefte. De artikelen 9 en 10 van de verordening zijn onverkort van toepassing. Een uitgebreide aanvraagprocedure zou bij het verstrekken van kortdurende huishoudelijke hulp leiden tot een te lange periode dat men op hulp moet wachten.

3.7.2. Indicatie kortdurende huishoudelijke hulp

Het transferpunt van het ziekenhuis of verblijfsoord verzorgt de aanvraag bij de gemeente, of men meldt zich met een verwijsbrief bij het lokaal loket. Daar wordt gecontroleerd of er een verwijzing is van het transferpunt, of de verwijsbrief duidelijk aangeeft welke vorm van huishoudelijke hulp geboden moet worden. Daarnaast wordt nagegaan of er geen huisgenoot is die de huishoudelijke taken kan overnemen. Heeft die controle plaatsgevonden en komt men voor kortdurende huishoudelijke hulp in aanmerking, dan wordt deze toegekend en direct in gang gezet.

3.7.2.1. Werkwijze indicatiestelling transferpunten

Met de transferpunten van de ziekenhuizen zijn afspraken gemaakt omtrent indicatie en werkwijze. In het kort wordt als volgt gehandeld:

  • 1.

    De medewerker van het transferpunt neemt contact op met de zorgaanbieder, nadat is geïnformeerd welke voorkeur de cliënt heeft, indicatie vindt plaats door de medewerker van het transferpunt op grond van afspraken die gemaakt zijn met het Centrum indicatiestelling zorg.

  • 2.

    De aanvraag wordt ingediend op het daarvoor bedoelde formulier en in de zorg wordt op zo kort mogelijke termijn voorzien.

  • 3.

    De zorgaanbieder draagt zorg voor opgave en rechtmatiging van de aanvraag door de bescheiden te overleggen aan de gemeente.

3.7.2.2. Geen Persoonsgebonden Budget bij kortdurende huishoudelijke hulp

Voor kortdurende huishoudelijke hulp wordt niet de mogelijkheid van een Persoonsgebonden Budget geboden. Dit is overigens geen beperking ten opzichte van de situatie onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten; ook onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten werd bij een vraag die naar verwachting niet langer zou duren dan drie maanden, geen mogelijkheid voor een Persoonsgebonden Budget geboden.

3.7.3. Beschikkingsduur kortdurende huishoudelijke hulp

De maximale duur van kortdurende huishoudelijke hulp is 13 weken. Mocht blijken dat na deze periode nog steeds (wederom) redenen bestaan om huishoudelijke hulp te verstrekken, dient via de normale procedure huishoudelijke hulp worden aangevraagd. Wordt al tijdens de periode van verstrekking van kortdurende huishoudelijke hulp duidelijk dat er vervolg dient te komen voor wat betreft de verstrekking, kan de aanvraag reeds dan plaatsvinden, zodat er geen periode van ontbrekende huishoudelijke hulp ontstaat.

3.8. Omvang van de huishoudelijke hulp
3.8.1. Bepaling omvang huishoudelijke hulp

Is er geen sprake van gebruikelijke zorg, dan dient de omvang van de huishoudelijke hulp te worden vastgesteld. Hiervoor moet bepaald worden welke activiteiten de hulpvrager zelf niet kan uitvoeren en welke normtijden hiervoor gelden. Er is gekozen voor normtijden om een uitgangspunt te hebben voor de omvang van de verschillende taken die in het huishoudelijk werk verricht moeten worden.

3.8.1.1. Normering volgens de ICF-normen

Bij de bepaling of en in hoeverre recht bestaat op huishoudelijke hulp, zijn de normeringen gehanteerd, zoals vastgelegd in de International Classification of Functioning, Disablity and Health (ICF). Deze normeringssystematiek wordt ook nu gehanteerd bij de vaststelling van de mate van noodzakelijke zorg. De International Classification of Functioning, Disablity and Health classificeert aspecten van het menselijk functioneren. De eenheden van classificatie zijn categorieën binnen elk domein van het menselijk functioneren. Hieruit zal duidelijk worden dat in de International Classification of Functioning, Disablity and Health personen niet de eenheid van classificatie zijn; dat wil zeggen dat de International Classification of Functioning, Disablity and Health geen mensen classificeert, maar termen biedt voor het beschrijven van de situatie van individuen binnen een reeks van gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Door de indicerende instantie zal door toepassing van de International Classification of Functioning, Disablity and Health de ernst van de aandoening worden bepaald en vervolgens de mate van maatschappelijke ondersteuning vorm krijgen.

3.8.1.2. Normtijden bij huishoudelijke hulp

Is op basis van de International Classification of Functioning, Disablity and Health normering vastgesteld dat huishoudelijke hulp noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de noodzakelijk zorg gebruikgemaakt van de in bijlage 1 handreiking normering (kortdurende) huishoudelijke hulp en de in bijlage 2 opgenomen normtijden bij huishoudelijke hulp.

3.8.2. Klassen

De gemeente Stadskanaal heeft ervoor gekozen om de mate van zorg uit te drukken in klassen. Deze klassenindeling werd ook onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten toegepast en geeft een zekere mate aan vrijheid bij de bepaling van de mate van zorg die een belanghebbende nodig heeft.

3.8.3. Omvang van het Persoonsgebonden Budget

Wordt er gekozen voor een Persoonsgebonden Budget, dan wordt het Persoonsgebonden Budget, indien daartoe geen overwegende bezwaren bestaan, bij beschikking toegekend en wordt tot uitbetaling overgegaan op grond van artikel 6, lid 4 van de verordening (zie ook paragraaf 2.4.2.2). Ook nu moeten de benodigde gegevens voor het innen van de eigen bijdrage aan het Centraal Administratie Kantoor worden doorgegeven. Het Persoonsgebonden Budget wordt uitbetaald, zoals is vastgelegd in artikel 10 van het besluit.

3.8.4. Algemeen gebruikelijke zorg

Als het inkomen van de personen genoemd in de artikelen 7 en 8 van het besluit meer bedraagt dan twee keer het in deze artikelen genoemde norminkomen, worden betrokkenen geacht het inhuren van huishoudelijke hulp tot twee uur in de week zelf te bekostigen. Als er meer dan twee uur huishoudelijke hulp in de week nodig is, worden ook de eerste twee uur huishoudelijke hulp vergoed.

3.8.5. Voorliggende voorzieningen

Bij het aanvragen van huishoudelijke hulp geldt dat voorliggende voorzieningen voorgaan. Op basis van de hardheidsclausule, kan in bijzondere situaties altijd - maar bij uitzondering - van deze regels worden afgeweken. Voorliggende voorzieningen, die altijd algemeen gebruikelijk zijn, kunnen gevonden worden in: kinderopvang (crèche, kinderdagverblijf, overblijfmogelijkheden op school, voor- of naschoolse opvang), oppascentrales, maaltijddiensten, hondenuitlaatservice, boodschappendiensten, enz.

Niet relevant is of men gebruik wil maken van een voorliggende voorziening. Ook is in principe niet relevant welke kosten aan de voorliggende voorziening zijn verbonden, tenzij sprake zou kunnen zijn van een zogenaamd extreem laag inkomen als geldt bij het begrip algemeen gebruikelijk: een inkomen dat door (extra) kosten vanwege de ziekte of het gebrek onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen.

3.8.6. Beschikkingsduur huishoudelijke hulp

Huishoudelijke hulp kan afhankelijk van de situatie voor bepaalde dan wel onbepaalde tijd worden verstrekt. De tijdsduur is opgenomen in de beschikking.

3.8.7. Huishoudelijke hulp na overlijden

Bij overlijden van de in de beschikking genoemde belanghebbende(n), blijft de voorziening huishoudelijke hulp in natura gedurende één maand na het overlijden van de begunstigde beschikbaar voor de achterblijvende huisgeno(o)t(en). Indien voor de voorziening huishoudelijke hulp een Persoonsgebonden Budget is verstrekt, wordt het Persoonsgebonden Budget gedurende maximaal de wettelijke opzegtermijn die geldt voor de werknemer in dienst van de budgethouder verstrekt, of zolang redelijk is.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

4.1. Uitsluitingen

Voor alles zal bepaald moeten worden of één van de uitsluitingen van artikel 18 van de verordening van toepassing is. Door dit artikel zijn enerzijds alle woonsituaties die niet gericht zijn op een permanent zelfstandig hoofdverblijf uitgesloten van verstrekking. Anderzijds zijn uitgesloten situaties waarbij gezien de aard van het soort gebouw verondersteld mag worden, dat bepaalde voorzieningen standaard aanwezig zijn. Is er sprake van één van deze mogelijkheden, dan is afwijzing van een aanvraag op voorhand mogelijk.

4.2. Vormen van de voorzieningen

Artikel 13 van de verordening bepaalt dat er vier mogelijkheden zijn om een woonvoorziening te verstrekken:

  • a.

    als algemene woonvoorziening;

  • b.

    als woonvoorziening in natura;

  • c.

    als Persoonsgebonden Budget;

  • d.

    als financiële tegemoetkoming.

Artikel 14 van de verordening bepaalt dat een aanvrager, die voldoet aan de criteria "aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek" en een aanpassing aan de woning nodig heeft, voor een algemene woonvoorziening in aanmerking kan komen als deze het woonprobleem snel en adequaat kan oplossen.

4.2.1. Algemene woonvoorzieningen.

De algemene woonvoorziening is net als alle algemene voorzieningen genoemd in de verordening bedoeld voor oplossingen in situaties die van korte duur zijn, lichte, niet complexe zorg/voorzieningen betreffen of betrekking hebben op incidentele (zorg)behoeften.

4.2.1.1. Geen aanvraag bij algemene woonvoorzieningen

Gaat het om een algemene voorziening, dan zal vaak geen aanvraag worden ingediend. Een melding bij het lokaal loket is voldoende. Na een beperkte toets zal geregeld worden dat de algemene woonvoorziening wordt gerealiseerd.

4.2.1.2. Aanvraag voor individuele woonvoorzieningen

Als een algemene voorziening niet de oplossing is voor het woonprobleem, of als de aanvrager die niet wenst, zal een aanvraag voor een woonvoorziening moeten worden ingediend. In dat geval komen de onder b, c en d van artikel 13 van de verordening genoemde verstrekkingsmogelijkheden in aanmerking.

4.2.2. Primaat verhuizen

Artikel 16 van de verordening regelt het primaat van de verhuizing. Dat wil zeggen dat als vaststaat dat een aanpassing noodzakelijk is, eerst beoordeeld wordt of verhuizing naar een reeds geheel aangepaste woning, of naar een goedkoper en gemakkelijker aan te passen woning een oplossing is die in aanmerking komt.

4.2.2.1. Acceptatie verhuizing als goedkoopst adequate oplossing

In de Wvg-jurisprudentie is het hanteren van het primaat van de verhuizing op zichzelf geaccepteerd door de Centrale Raad van Beroep. Onder de wet zal dan ook van deze mogelijkheid gebruik worden gemaakt ter compensatie van woonproblemen. In feite gaat het bij het hanteren van het primaat van de verhuizing om een uitwerking van het principe dat wordt gekozen voor de goedkoopst adequate oplossing.

4.2.2.2. Grenzen aan het primaat van verhuizen

Er zijn echter wel grenzen aan het hanteren van het primaat van verhuizing, met name op het gebied van de woonlasten, het tijdsbestek waarbinnen een oplossing kan/moet worden gevonden en de verhouding tussen de besparing van de gemeente bij toepassing van het primaat en de negatieve gevolgen voor de aanvrager. In alle gevallen zal een goed gemotiveerd besluit moeten worden genomen, waarin alle relevante factoren, in onderling verband, worden afgewogen. Als op verantwoorde wijze inhoud gegeven is aan toepassing van het primaat van de verhuizing, is daarmee een adequate oplossing geboden en heeft de gemeente aan haar compensatieverplichting voldaan.

4.2.2.3. Afwegingsfactoren bij het hanteren van het primaat van verhuizen

Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van alle mogelijke afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen, omdat elke situatie weer anders is. Wel wordt hieronder in grote lijnen een overzicht gegeven van een aantal vaak voorkomende factoren, dat afhankelijk van de situatie, een rol kan spelen bij de besluitvorming:

  • 1.

    de snelheid waarmee het probleem kan worden gecompenseerd;

  • 2.

    rekening houden met sociale factoren;

  • 3.

    rekening houden met woonlasten en financiële draagkracht van de aanvrager;

  • 4.

    vergelijking aanpassingskosten huidige woonruimte versus verhuizing naar nieuwe woonruimte;

  • 5.

    de mogelijke gebruiksduur van de aanpassing.

4.2.2.3.1. De snelheid waarmee het probleem kan worden gecompenseerd

De snelheid waarmee het woonprobleem kan worden opgelost speelt een rol in het afwegingsproces. In een aantal gevallen kan verhuizen het woonprobleem sneller oplossen, als er snel een geschikte aangepaste of eenvoudig aan te passen woning beschikbaar is. Het hele traject van het maken van een plan, het vragen van offertes, de uitvoering en keuring vervalt dan of speelt een minder belangrijke rol. Omgekeerd kan het ook zo zijn dat het aanpassen van een woning een snellere oplossing biedt als er niet binnen een bepaalde tijd een geschikte woning vrijkomt. Uit de Wvg-jurisprudentie blijkt dat het essentieel is dat uit het indicatieadvies blijkt binnen welke medisch aanvaardbare termijn een oplossing gevonden moet zijn voor het woonprobleem. De gemeente Stadskanaal hanteert in de meeste gevallen een termijn van zes maanden waarbinnen een aanbod voor een geschikte woonruimte moet worden gedaan.

4.2.2.3.2. Rekening houden met sociale factoren

Sociale omstandigheden waarmee burgemeester en wethouders rekening houden zijn bijvoorbeeld de voorkeur van de aanvrager, de binding van de aanvrager met de huidige woonomgeving, de nabijheid van belangrijke voorzieningen. Ook de waardering van de aanwezigheid van vrienden, kennissen en familie in de nabijheid van de woning van de aanvrager kan een rol spelen in het afwegingsproces, met name in situaties waarin sprake is van mantelzorg. De sociale omstandigheden moeten in het indicatieonderzoek zoveel mogelijk geobjectiveerd worden. De sociale factoren zullen minder zwaar wegen in het voordeel van aanpassing van de huidige woonruimte, als dicht in de buurt van de huidige woning een geschikte of goedkoper aan te passen woning kan worden gevonden. Als de beoogde nieuwe woonruimte dichtbij belangrijke voorzieningen, zoals winkels en werkplek is gelegen, kan dat de beslissing in het voordeel van verhuizen beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat dan ook minder vervoersvoorzieningen nodig zijn. Als de aanvrager zijn werk "aan huis" heeft (eigen bedrijf), dienen de consequenties van verhuizing ook vanuit bedrijfsmatige overwegingen meegewogen worden. Het is immers mogelijk dat de vestiging van het bedrijf op een andere, in commercieel opzicht minder aantrekkelijke locatie, negatieve gevolgen voor het inkomen uit eigen bedrijf kan hebben.

4.2.2.3.3. Rekening houden met woonlasten en financiële draagkracht van de aanvrager

Rekening houdend met de mogelijkheden, maken burgemeester en wethouders een vergelijking tussen de woonlasten van de huidige en de mogelijke nieuwe woonruimte. Alle relevante woonlasten moeten daarbij in aanmerking worden genomen. Als de aanvrager eigenaar van de woonruimte is, zal een verhuizing of woningaanpassing andere gevolgen met zich meebrengen dan wanneer deze de woning huurt. Het verhuizen vanuit een koopwoning heeft meer emotionele en financiële consequenties dan verhuizing vanuit een huurwoning.

Bij het verkopen van een huis komen meer aspecten aan de orde dan bij het verlaten van een huurwoning. Een aantal aspecten zal pleiten voor het verkopen van de woning en verhuizen naar een huurwoning. Andere aspecten daarentegen zullen de balans naar het aanpassen van de eigen woning doen doorslaan. Een punt betreft de vraag in hoeverre vermogenswinsten of -verliezen optreden. Een eigenaar heeft doorgaans geld geleend en/of een hypotheek op het huis. Ook indien de aanvrager, al dan niet geheel voor eigen kosten, veel aan de woning heeft verbeterd of aanpassingen heeft getroffen, ligt verhuizing soms minder voor de hand. Als de financiële situatie van een eigenaar van een woning, die een aanspraak op de wet moet maken, doordat zijn (lichamelijke) problemen drastisch verandert, kunnen moeilijkheden optreden met het opbrengen van de woonlasten van de eigen woning en zal de aanvrager ook problemen hebben met verhuizen.

4.2.2.3.4. Vergelijking aanpassingskosten huidige woonruimte versus verhuizing naar nieuwe woonruimte

Burgemeester en wethouders maken een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overwegingen:

  • a.

    huidige en voorzienbare toekomstige aanpassingskosten van de al bewoonde woonruimte;

  • b.

    de kosten van het Persoonsgebonden Budget voor verhuiskosten;

  • c.

    de eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woonruimte;

  • d.

    kosten van het eventueel vrijmaken van de woonruimte;

  • e.

    een eventuele financiële tegemoetkoming voor huurderving.

De kosten zijn het uitgangspunt bij deze afweging maar ook andere factoren kunnen een rol spelen.

4.2.2.3.5. De mogelijke gebruiksduur van de aanpassing

Er wordt ook rekening gehouden met het feit dat een aan te passen koopwoning naar alle waarschijnlijkheid minder gemakkelijk kans maakt om voor hergebruik in aanmerking te komen:

  • -

    Een revisiebeding, zoals bij huurwoningen, bestaat niet voor eigen woningen.

  • -

    De gemeente heeft geen instrument om de woning vrij te krijgen.

  • -

    Het zal niet zo eenvoudig zijn om een geschikte kandidaat voor die woning te vinden, die zowel financieel als ergonomisch gezien geschikt is voor de desbetreffende woonruimte.

Consequentie hiervan zal zijn dat eigen woningen meestal voor één enkele belanghebbende aangepast worden.

Aanpassingen aan sociale huurwoningen zijn vaker opnieuw in te zetten dan aanpassingenaan koopwoningen, omdat deze huurwoningen opnieuw kunnen worden verhuurd aan personen met een beperking, waardoor de gebruiksduur van de aanpassing wordt verlengd. Dit speelt in de afweging dan ook een rol.

Ook de medische prognose speelt in dit verband een rol. Indien vaststaat dat iemands toestand naar verwachting zodanig zal verslechteren, en dat als gevolg daarvan de aanpassing slechts voor beperkte tijd zal volstaan, kan dat gegeven een rol spelen in de afweging tussen verhuizing of aanpassen.

Vaak zal een aangeboden mogelijkheid te verhuizen naar een andere woonruimte, door de aanvrager als negatief worden beoordeeld. Men zal graag willen blijven wonen in de vertrouwde woning. Als de bovenomschreven afweging in het voordeel van verhuizing uitvalt, is die wens niet meer doorslaggevend. Dat heeft gevolgen voor het weigeren van aangeboden geschikte woonruimte. Na weigering beoordelen burgemeester en wethouders of ervan uit kan worden gegaan dat van gemeentewege voldoende is gedaan om een compenserende oplossing te bieden. Dit wordt afgemeten aan de oorzaak voor het weigeren. Na het afwegen van deze factoren, kan een beslissing worden genomen over het al dan niet hanteren van het primaat van verhuizen.

4.3. Verhuiskostenvergoeding
4.3.1. Criteria voor verstrekking verhuiskostenvergoeding

Indien de afweging in het voordeel van verhuizing uitvalt, dan gaat de verhuiskostenvergoeding een rol spelen. Een verhuiskostenvergoeding zal veelal in de vorm van een Persoonsgebonden Budget (forfaitair bedrag) worden toegekend. Dit is in drie situaties mogelijk aan de orde:

  • 1.

    De aanvrager gaat vanwege problemen met het normale gebruik van de woning verhuizen naar een adequate woning.

  • 2.

    De aanvrager vraagt een woonvoorziening aan in de vorm van een woningaanpassing, maar na onderzoek blijkt verhuizing de goedkoopst adequate oplossing te zijn voor het woonprobleem. Ook mogelijk is dat de betreffende woning niet kan worden aangepast.

  • 3.

    Voor het vrijmaken van een aangepaste woning door een persoon die in een aangepaste woning woont.

4.3.2. Verstrekking verhuiskostenvergoeding voor de beschikking is afgegeven.

In algemene zin wordt geen verhuiskostenvergoeding verstrekt, indien is verhuisd voor de beschikking wordt afgegeven. Dit is een uitvloeisel van artikel 2, lid 2, aanhef en onder f van de verordening. Op deze regel wordt een uitzondering gemaakt indien de tijd tussen de acceptatie van de huurwoning en de ondertekening van de huurovereenkomst erg kort is. Een aanvraag voor verhuiskostenvergoeding die binnen zeven dagen na de ingangsdatum van de huurovereenkomst is ingediend, wordt in behandeling genomen.

4.3.3. Algemeen gebruikelijke verhuizingen

Een Persoonsgebonden Budget voor de kosten van verhuis- en herinrichting is bedoeld als goedkoopst adequate alternatief voor een dure woningaanpassing in gevallen waarin die verhuizing niet algemeen gebruikelijk is, gelet op leeftijd, gezins- of woonsituatie. Verhuizingen wegens gezinsuitbreiding of om als jongvolwassene zelfstandig te gaan wonen zijn in beginsel algemeen gebruikelijk, evenals voorspelbare verhuizingen van senioren naar een aanleunwoning of seniorenwoning.

4.3.3.1. Rekening houden met de omstandigheden van de persoon

Burgemeester en wethouders houden bij het nemen van hun beslissing rekening met de beperking(en) die de aanvrager ondervindt wegens psychische of fysieke beperking, hoewel (hoge) leeftijd vaak een reden is dat de aanvrager meer beperkingen ondervindt, is het niet in overeenstemming met het doel van de wet als alleen op grond van leeftijd een verhuizing als algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt. De factor leeftijd kan echter wel meewegen in de afweging of een verhuizing algemeen gebruikelijk moet worden geacht.

4.3.3.2. Wanneer is er sprake van algemeen gebruikelijke verhuizingen

Verhuist een oudere persoon naar een kleinere woning of een aanleunwoning omdat hij vanwege leeftijd, en dus minder wordende vitaliteit, de grotere woning niet meer kan onderhouden, dan is er sprake van een algemeen gebruikelijke verhuizing.

Voor verhuizingen naar AWBZ-instellingen of andere zorginstellingen wordt geen Persoonsgebonden Budget verstrekt, evenmin voor verhuizingen naar woningen die niet geschikt - of bestemd - zijn voor permanente bewoning, zoals in artikel 28, lid 2 aanhef en onder c van de verordening is bepaald.

4.3.3.3. Geen directe medische noodzaak tot verhuizen

Mensen die bijvoorbeeld niet zo goed (meer) kunnen lopen wegens achteruitgaande vitaliteit, willen soms een kleinere woning. Wie traplopen bijvoorbeeld lastig vindt, moet op tijd een oplossing zoeken en bijvoorbeeld kiezen voor een gelijkvloerse woning. Het is belangrijk dat de aanvrager weet dat verhuizen dan "algemeen gebruikelijk" wordt genoemd. Dit betekent dat verhuizen niet speciaal voor mensen met beperkingen is bedoeld.

Verhuizingen van mensen die voor het eerst zelfstandig willen gaan wonen of een verhuizing van oudere mensen die bijvoorbeeld vinden dat hun tuin te groot is, worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. De kosten van een verhuizing worden in deze gevallen niet gecompenseerd. Om te beoordelen of de kosten van een verhuizing moeten worden gecompenseerd, wordt er onderzoek gedaan.

Voorbeeld: De verhuiswens is gelegen in het feit dat traplopen moeilijker wordt en dat de tuin te groot is. De slaapkamer is op de bovenverdieping. De aanvrager wil verhuizen naar een gelijkvloerse woning en vraagt een Persoonsgebonden Budget voor verhuis- en inrichtingskosten aan.

Omdat de aanvrager nu al weet dat traplopen moeilijker wordt, is het verstandig dat de aanvrager zich laat inschrijven als woningzoekende en vertelt dat er gezocht wordt naar een gelijkvloerse woning. Als de verhuiswens van de aanvrager niet gelegen is in een beperking door medische noodzaak, maar een gevolg is van het ouder worden, is er sprake van algemeen gebruikelijke verhuizing. Er bestaat dan geen recht op een Persoonsgebonden Budget voor verhuis- en inrichtingskosten.

4.3.4. Vrijmaken aangepaste woning of verhuizing naar ADL-woning

Een Persoonsgebonden Budget voor de kosten van verhuis- en herinrichtingskosten kan verstrekt worden wanneer er sprake is van ondervinden van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning die door middel van een verhuizing op de goedkoopst adequate manier kunnen worden opgelost. Deze eis wordt niet gesteld als het gaat om een verhuizing naar een ADL-woning (Algemene Dagelijkse Levensverrichtingenwoning) en evenmin in situaties waarin het gaat om een persoon buiten de Wmo-doelgroep een aangepaste woning te laten vrijmaken. Alleen als het vrijmaken van de woning op verzoek van burgemeester en wethouders gebeurt, is het mogelijk om aanspraak op een Persoonsgebonden Budget voor verhuis- en herinrichtingskosten te maken.

4.3.5. Geen Persoonsgebonden Budget voor de kosten van verhuis- en herinrichtingskosten bij premature verhuizing

Burgemeester en wethouders verstrekken in beginsel geen Persoonsgebonden Budget voor de kosten van verhuis- en herinrichtingskosten, indien de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat op de aanvraag is beschikt, tenzij achteraf alsnog kan worden vastgesteld dat er problemen bij het normale gebruik van de woning werden ondervonden in de verlaten woning. Als dat laatste niet meer kan, is dat reden voor afwijzing.

4.4. Woningaanpassingen - De losse woonunit

Komt verhuizing niet in aanmerking, dan zal beoordeeld moeten worden welke aanpassingen noodzakelijk zijn. Hierbij behoort het tot de mogelijkheden om te beslissen tot het plaatsen van een losse woonunit, artikel 17 van de verordening.

4.4.1. Beperking afschrijving door plaatsing van de losse woonunit (primaat)

Deze mogelijkheid heeft een plaats gekregen om te voorkomen dat grote bedragen over een gering aantal jaren afgeschreven moet worden; na aanpassing van een eigen woning, is de kans op hergebruik immers gering. Om van deze mogelijkheid gebruik te kunnen maken, moet uiteraard de mogelijkheid tot het plaatsen van een losse unit bestaan (voldoende ruimte). Daarbij zal het meestal zo zijn dat, als er voldoende ruimte is voor het plaatsen van een losse unit, er ook ruimte is voor het plaatsen van een aanbouw. Ook op dit punt geldt dat de wens van betrokkene, een aanbouw te realiseren, niet doorslaggevend is: een aanbouw is niet herbruikbaar, een losse unit wel.

4.4.2. Programma van eisen losse woonunit

Het programma van eisen, zoals dat geldt voor een aanbouw, kan gebruikt worden voor een losse woonunit. In de beschikking wordt vastgelegd dat, als de unit niet meer nodig is, dit aan de gemeente gemeld dient te worden. De gemeente kan er dan zorg voor dragen dat de woonunit verwijderd wordt en de woning in de oude staat wordt teruggebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de verstrekking van een losse woonunit.

Is een losse woonunit niet mogelijk, of is de aanpassing niet zodanig dat deze afweging gemaakt moet worden, dan kan de stap naar een al dan niet bouwkundige aanpassing worden gemaakt.

4.5. Woningaanpassingen - bouwkundige voorzieningen
4.5.1. Het normale gebruik van de woning

De aanpassing moet allereerst het normale gebruik van de woning betreffen. Het normale gebruik van de woning omvat de elementaire woonfuncties, dat zijn de activiteiten die de gemiddelde Nederlander in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel, het zich horizontaal en verticaal verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen in de woonruimte. Aanpassingen die uit het oogpunt van de eisen van de tijd en/of renovatie noodzakelijk zijn worden niet vergoed.

4.5.1.1. Inspanning van huisgenoten en herschikking van inrichting

Bij een indicatiestelling voor woonvoorzieningen wordt integraal beoordeeld in hoeverre huishoudelijke hulp en AWBZ-functies kunnen voorzien in respectievelijk compensatie en oplossing van de ondervonden woonproblematiek. Verder wordt - conform de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten - beoordeeld in hoeverre de problematiek kan worden opgelost door redelijkerwijs te vergen inspanningen van huisgenoten, inclusief het treffen van redelijkerwijs te vergen oppasmaatregelen van ouders. Verder wordt rekening gehouden met algemeen gebruikelijke oplossingen als een andere organisatie van taken en een herschikking van de inrichting, dan wel wijziging van de opstelling van inrichtingselementen in de woning.

4.5.1.2. Alleen normaal gebruik wordt gecompenseerd

Het feit dat alleen problemen bij het normale gebruik van de woning worden gecompenseerd, houdt in dat geen rekening wordt gehouden met voorzieningen met een therapeutisch doel (bijvoorbeeld dialyseruimten, therapeutisch baden).

4.5.1.3. Problemen die een incidenteel karakter hebben en noodvoorzieningen

Evenmin wordt rekening gehouden met problemen die een incidenteel karakter hebben, dan wel voorzieningen die puur als noodvoorziening hebben te gelden (bijvoorbeeld incidenteel gebruikte en niet-essentiële onderdelen van de woning respectievelijk vluchtvoorzieningen of branddeuren). Ook ten behoeve van het gebruik van hobbyruimtes en studeerkamers worden geen compenserende woonvoorzieningen getroffen, aangezien het daarbij niet gaat om ruimten met een elementaire woonfunctie.

4.5.2. De uitraaskamer

Uitzondering op het beginsel dat woonvoorzieningen worden verstrekt ter compensatie van problemen bij het normale gebruik van de woning vormt de uitraaskamer. Deze voorziening heeft een specifiek doel, namelijk het tot rust doen komen van personen met een specifieke beperking.

4.5.2.1. Juridische grond voorziening uitraaskamer

De uitraasruimte werd voorheen specifiek omschreven in de Wet voorzieningen gehandicapten, maar is onder de wet omschreven in de verordening, artikel 15, aanhef en onder d. Het gaat om een ruimte die alleen ten behoeve van de persoon met een aantoonbare gedragsstoornis noodzakelijk is, om hem/haar tot rust te doen komen.

Dit vloeit ook voort uit de algemene beperking dat individuele Wmo-voorzieningen in hoofdzaak op het individu gericht zijn. De uitraasruimte is dus uitdrukkelijk niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken, hoewel dat wel een mogelijk neveneffect kan zijn van de verstrekking.

4.5.2.2. Voorzieningenniveau uitraaskamer

Met het oog op de beperking, de gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, zal de ruimte in de regel beperkt van omvang zijn. Aanwezige voorzieningen zijn gericht op het doel van de uitraaskamer, het tot rust laten komen. Doorgaans zal de ruimte daarom prikkelarm en veilig moeten zijn en tevens zijn uitgerust met voorzieningen die toezicht mogelijk maken. Voor zover dat geen technische apparatuur is, kan dat onder de voorziening vallen.

4.5.2.3. Deskundigenadvies inzake een uitraaskamer

Op basis van deskundigenadvies (met name een advies van een onafhankelijk psycholoog of orthopedagoog kan van belang zijn), zal op individuele basis worden vastgesteld aan welke eisen de uitraasruimte moet voldoen. Waar mogelijk zullen bestaande ruimten worden aangepast, bijvoorbeeld de slaapkamer van de persoon voor wie de uitraaskamer nodig is.

4.5.3. Uitbreiding van ruimten

Als het gaat om uitbreiding van ruimten, worden de volgende maxima aangehouden tenzij medische noodzaak een ander maximum vergt. Uiteraard dient dat door een onafhankelijk adviserende arts (in principe de adviseur van de gemeente) aangegeven te worden:

Zit-/slaapkamer

18

8

Woonkamer

30

6

Keuken

10

4

Eénpersoonsslaapkamer

10

4

Tweepersoonsslaapkamer

18

4

Toiletruimte

2

1

Badkamer

 

 

- wastafelruimte

2

1

- doucheruimte

3

2

Entree/Hal/Gang

5

2

Berging

6

4

4.5.4. Bouwkundige en niet-bouwkundige voorzieningen

Of de betrokkene in aanmerking komt voor een losse (roerende) of een vaste (onroerende) woonvoorziening, hangt af van de bouwkundige situatie van de woning en van de ondervonden beperkingen en belemmeringen.

4.5.4.1. Losse (roerende) woonvoorzieningen

Het gaat bij losse woonvoorzieningen bijvoorbeeld om tilliften, badliften, douche-/toilet-stoelen, douchestretchers, badtransferplanken. Waar mogelijk, zal uit oogpunt van herbruikbaarheid gekozen worden voor verstrekking van losse woonvoorzieningen. Zoals al vermeld, gaat het hier niet om inrichtingselementen. De losse woonvoorziening moet voorzien in een oplossing voor een elementaire woonfunctie, die eventueel ook kan worden geboden middels een bouwkundige voorziening. Meestal zal de losse voorziening een goedkoop en adequaat alternatief zijn voor een vaste voorziening. Een voorbeeld: in plaats van een vaste plafondlift als transferhulpmiddel kan ook een losse tillift worden verstrekt of een transferplank.

4.5.4.2. Losse (roerende) woonvoorzieningen bij opname indicatie zorginstelling

Ook zal bij voorkeur met losse voorzieningen worden gewerkt in situaties waarin mensen wachten op opname in een zorginstelling of in andere situaties waarin de voorziening langdurig noodzakelijk is, maar waarin de verstrekking van vaste woonvoorzieningen als risico met zich meebrengt dat deze voorziening op zichzelf niet efficiënt is. Voorbeelden zijn terminale situaties, maar ook situaties waarin de aanvrager in een te slopen pand woont.

4.5.4.3. Bouwkundige voorzieningen

Indien losse (roerende) woonvoorzieningen geen oplossing bieden, en het plaatsen van een losse woonunit ook niet mogelijk is, kan worden voorzien in een bouwkundige voorziening. Gedacht moet dan worden aan het verbreden van deuren, het monteren van plafondliften of het uitbreiden van een woning (zie ook paragraaf 4.5.3 Uitbreiding van ruimten). Voor het realiseren van een dergelijke voorziening, zal altijd een programma van eisen worden opgesteld, c.q. een medisch advies moeten worden gevraagd.

4.5.5. Voorzieningen voor kinderen
4.5.5.1. Zitondersteuningen

Voor kinderen die niet in een gewone kinderstoel kunnen zitten, zijn er zogenaamde zitondersteuningselementen/zitortheses. De specifieke kuipvorm van deze zitondersteuningselementen hebben als doel vergroeiingen te voorkomen en het bevorderen van een juiste zithouding. De kuipen kunnen op een onderstel geplaatst worden. Er zijn twee soorten onderstellen beschikbaar: met kleine wielen voor gebruik binnenshuis en met grote wielen voor gebruik buitenshuis. Voor zover deze elementen op een rolonderstel zitten, worden zij gezien als een voorloper van een rolstoel.

4.5.5.2. Douche-/toiletstoelen op wielen

Voor de dagelijkse verzorging van gehandicapte kinderen in de leeftijd van twee tot vijftien jaar, zijn douchestoelen en gecombineerde douche-/toiletstoelen op wieltjes ontwikkeld. Het zijn al dan niet kantelbare stoelen, gemaakt van kunststofdat goed schoon te maken is.

4.6. Beperkingen
4.6.1. Hoofdverblijf

Het hoofdverblijf is de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de betrokkenezijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven. Ook kan het gaan om het feitelijke adres, indien de betrokkene een briefadres heeft. De gemeente waar de woning staat heeft compensatieplicht, behalve in de situatie waarin de persoon uit de Wmo-doelgroep verhuist van de ene gemeente naar een andere gemeente. Een aanvraag voor een woonvoorziening in de vorm van een verhuiskostenvergoeding behoort dan tot de compensatieplicht van de vertrekgemeente.

4.6.1.1. Twee hoofdverblijven

In uitzonderingssituaties is er sprake van twee hoofdverblijven. Daarbij moet worden gedacht aan kinderen met een beperking van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. Alleen in die situatie kunnen in beide ouderlijke woningen woonvoorzieningen getroffen worden, niet in situaties waarin sprake is van bezoekregelingen. Als de woningen van de ouders in een dergelijke situatie in twee verschillende gemeenten zijn gesitueerd, rust de compensatieplicht alleen op de gemeente waar de woning van de betreffende ouder is gelegen.

4.6.2. Bezoekbaar maken woonruimte

Artikel 19 van de verordening biedt in de leden 2 tot en met 5 een uitzondering op de hoofdregel van lid 1 van artikel 19. Deze uitzondering is optioneel. De gemeente Stadskanaal heeft besloten deze uitzondering te hanteren. De uitzondering is overgenomen uit de Wet voorzieningen gehandicapten, waarin het zogenaamde bezoekbaar maken van een woonruimte een bovenwettelijke voorziening was. Onder de wet is deze voorziening eveneens een bovenwettelijke voorziening en wederom opgenomen in de verordening, aangezien met de invoering van de wetniet is beoogd het regime van de Wvg-woonvoorzieningen uit te breiden.

4.6.2.1. Bovenwettelijke bepaling bezoekbaar maken woonruimte

Omdat het gaat om een bovenwettelijke bepaling, betreft het uitsluitend de in artikel 19, lid 5 van de verordening genoemde ruimten, te weten het bereiken van de woonruimte, de woonkamer en het toilet. Bereiken moet daarbij letterlijk worden opgevat, het gaat niet om gebruiken maar om bereiken. Op zich mag dat merkwaardig lijken, bedacht moet echter worden dat gebruiken vaak hoge kosten met zich meebrengt, wat niet past bij een bovenwettelijke taak.

4.6.3. Overige beperkingen woonvoorzieningen

Als het gaat om woonvoorzieningen, is er nog een aantal beperkingen, zoals in artikel 32 van de verordening is vastgelegd. De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk, wordt geweigerd indien:

  • 1.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • 2.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • 3.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

  • 4.

    de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • 5.

    de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.

4.6.3.1. Uitzondering verhuizing naar een niet adequate woning

De onder lid 1 van artikel 32 van de verordening genoemde beperking ziet vooral op situaties waarbij vanuit een aangepaste en geschikte woning verhuisd wordt naar een niet, of minder aangepaste en geschikte woning. De verhuizing van adequaat naar inadequaat kan alleen leiden tot aanpassingen als daar een belangrijke reden voor is.

Daaronder kan verstaan worden het aannemen van een functie op een zodanige afstand dat verhuizen noodzakelijk is, de situatie na een echtscheiding waarbij de aangepaste woning niet meer bewoond kan blijven enz. In deze uitzonderingssituaties mag verwacht worden dat de aanvrager tevoren contact opneemt met de gemeente, zodat de gemeente kan bepalen wat de goedkoopst adequate oplossing is in een dergelijk geval.

4.6.3.2. Verhuizing naar een niet adequate woning

Onder lid 2 van artikel 32 van de verordening wordt aangegeven dat (uiteraard) bij verhuizing gezocht wordt naar de meest geschikte woning, rekening houdend met de omstandigheden van de aanvrager(s). Dat betekent dat, als er een keuze is tussen een geschikte en een niet (of minder) geschikte woning, gekozen dient te worden voor de geschikte woning.

Gebeurt dat niet, dan kan dit aanleiding zijn tot afwijzing. Daarbij kan meegewogen worden of tevoren overleg heeft plaatsgevonden. Ook kan rekening gehouden worden met kennis die een gemeente heeft van op enig moment beschikbare geschikte woningen.

4.6.3.3. Aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten

Onder lid 3 van artikel 32 van de verordening wordt de beperking vastgelegd betreffende aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten: deze kunnen, zo blijkt uit de jurisprudentie, gelimiteerd worden.

4.6.3.4. Algemeen gebruikelijke verhuizing

Onder lid 4 van artikel 32 van de verordening worden uitzonderingen gemaakt voor algemeen gebruikelijke verhuizingen en verhuizingen die te voorzien zijn. Op dit punt wordt aangesloten bij de eigen verantwoordelijkheid van de aanvragers. Wie weet dat traplopen, wat nu al lastig is, binnen vijf jaar onmogelijk gaat worden, moet op tijd maatregelen nemen en gaan zoeken naar een alternatieve woning. Wachten tot het niet langer kan, gaat aan deze eigen verantwoordelijkheid voorbij en kan daarom aanleiding zijn tot afwijzing (zie voor verdere uitleg van algemeen gebruikelijke verhuizing paragraaf 4.3.3.).

4.6.4. Onzelfstandige woonruimte

Bewoners van een onzelfstandigewoonruimte komen niet voor onroerende woonvoorzieningen in aanmerking. Een "zelfstandige" woning is een woning met een eigen toegang, waarin alle standaardvoorzieningen aanwezig moeten zijn. Deze standaardvoorzieningen zijn:

  • -

    een afsluitbare voordeur;

  • -

    minimaal één kamer;

  • -

    eigen toilet en was- en kookgelegenheid.

Inpandige "kamers" in een verzorgingstehuis behoren niet tot de categorie "zelfstandige" woningen. Voor wat het pakket voorzieningen betreft, maakt het natuurlijk wel een verschil of er sprake is van 55+ woningen of dat het gaat om in- en aanleunwoningen.

4.6.5. Woningaanpassingen van gemeenschappelijke ruimten

Indien het woningaanpassingen betreft, zoals bedoeld in artikel 23 van de verordening, verstrekt de gemeente Stadskanaal de volgende limitatief opgesomde voorzieningen:

  • a.

    het verbreden van toegangsdeuren;

  • b.

    het aanbrengen van elektrische deuropeners;

  • c.

    aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw, mits de woning in het woongebouw te bereiken is met een rolstoel;

  • d.

    het aanbrengen van een drempel of vlonders;

  • e.

    het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning;

  • f.

    een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw.

De aanpassingen worden slechts gepleegd om de individuele woonruimte toegankelijk te maken voor de aanvrager.

4.6.6. Aanpassingen in woonwagens, woonschepen en binnenvaartschepen

De uitgangspunten en de gevallen waarin wij een voorziening aan een woonwagen, woonschip of het verblijf van een binnenschip kunnen (laten) aanbrengen, is in principe gelijk aan die bij woningen. Gezien de kenmerken en het karakter van deze woonruimten, zijn er wel enkele nadere voorwaarden gesteld. Aanvragen voor een overdekte gang van de woonwagen naar het douche-/wc-gebouw, komen bijvoorbeeld niet voor een vergoeding in aanmerking, omdat een van de kenmerken van het wonen in een woonwagen is, dat de wc zich buiten de wagen bevindt. Om de beschikbare middelen zo doelmatig mogelijk aan te wenden, wordt er rekening gehouden met de technische levensduur en de eventuele opheffing van standplaats of ligplaats voor verstrekking in natura van de voorzieningen, of de hoogte van het in deze gevallen te verlenen Persoonsgebonden Budget.

4.7. Woningsanering in verband met CARA-klachten
4.7.1. Financiële vergoeding voor woningsanering in verband met CARA-klachten

Men kan in aanmerking komen voor een financiële vergoeding voor woningsanering die als gevolg van allergie, astma of chronische bronchitis, de zogenaamde Chronische Aspecifieke Respiratoire Aandoeningen (CARA) of gerelateerde aandoeningen noodzakelijk zijn. Sanering is slechts mogelijk als een duidelijke diagnose is gesteld door de huisarts of de longarts.

4.7.1.1. Noodzaak tot vergoeding in relatie met levenspatroon en leefregels

De noodzaak voor het verstrekken van een Persoonsgebonden Budget (of financiële tegemoetkoming) voor het saneren van een woning in verband met CARA, wordt mede in relatie tot het levenspatroon en leefregels, de gehele woninginrichting en ventilatiemogelijkheden en -gedrag bepaald.

4.7.1.2. Medisch advies woningsanering in verband met CARA-klachten

Burgemeester en wethouders moeten voor het verstrekken van een financiële vergoeding voor woningsanering in verband met CARA medisch advies vragen (eventueel met inschakeling van een gespecialiseerde CARA-verpleegkundige).

4.7.1.3. Regels met betrekking tot verstrekkingen bij CARA-klachten

Verwacht wordt dat de betrokkene zich in het vervolg bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting zal houden. Ook mag verwacht worden dat betrokkene zelf maatregelen treft ter voorkoming van CARA-klachten.

In de regel kan een vergoeding worden verstrekt indien:

  • a.

    de aanvrager bij de aanschaf niet van tevoren had kunnen weten dat CARA zou ontstaan of verergeren;

  • b.

    vervanging van het artikel medisch gezien op korte termijn noodzakelijk is.

Geen vergoeding wordt verstrekt indien:

  • a.

    het treffen van een voorziening niet tot verbetering van de situatie van de betrokkene leidt;

  • b.

    de betrokkene bij aanschaf van het artikel redelijkerwijs had kunnen weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert.

4.7.1.4. Verstrekkingenniveau bij CARA-klachten

De woningsanering betreft in de regel het vervangen van tapijt in het slaapvertrek. De woonkamer kan ook worden gesaneerd indien de betrokkene jonger is dan vier jaar.

4.7.2. Afschrijvingstermijn voorzieningen bij CARA-klachten

Een Persoonsgebonden Budget (of financiële tegemoetkoming) voor woningsanering in verband met CARA-klachten wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de betreffende te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. Indien de stoffering is afgeschreven (in de regel na acht jaar), wordt geen financiële vergoeding verstrekt.

4.7.2.1. Hoogte financiële vergoeding bij CARA-klachten

De hoogte van het Persoonsgebonden Budget (of financiële tegemoetkoming) is afhankelijk van de al verlopen afschrijvingsperiode. Het Persoonsgebonden Budget (of financiële tegemoetkoming) bedraagt een percentage van de kosten, afhankelijk van de afschrijvingsperiode:

  • a.

    twee en drie jaar oud: maximaal 75% vergoeding;

  • b.

    vier en vijf jaar oud: maximaal 50% vergoeding;

  • c.

    zes en zeven jaar oud: maximaal 25% vergoeding;

  • d.

    acht jaar en ouder: 0% vergoeding.

4.7.3. Geen financiële vergoeding voor CARA-klachten bij verhuizing

Geen Persoonsgebonden Budget (of financiële tegemoetkoming) wordt verstrekt bij verhuizing, omdat bij verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en dan rekening kan worden gehouden met de ondervonden klachten.

4.8. Procedure bij bouwkundige aanpassingen

Indien verhuizing geen goedkoopst adequate oplossing biedt om de moeilijkheden voor deelneming aan het maatschappelijke leven te compenseren, kan worden overgegaan tot het verstrekken van voorzieningen door bouwkundige aanpassingen aan de woonruimte. De procedure wordt in de navolgende paragrafen uiteengezet.

4.8.1. Procedure aanvraag woningaanpassing
4.8.1.1. Vaststellen programma van eisen

Nadat de aanvraag is ingediend, wordt een indicatie gesteld, waarbij een gemeentelijke functionaris met ergonomische, sociale en bouwtechnische deskundigheid of een externe adviseur een programma van eisen voor de goedkoopst adequate woningaanpassing opstelt. De woningeigenaar of de gemeente vraagt op basis van dat programma van eisen enkele offertes bij (een) aannemer(s) op.

4.8.1.2. De gemeente beoordeelt welke offerte de goedkoopst adequate oplossing biedt

Burgemeester en wethouders beoordelen welke bouwofferte in aanmerking komt voor het verlenen van de vergoeding in natura of de verstrekking van een Persoonsgebonden Budget.

4.8.1.3. Burgemeester en wethouders geven toestemming

Burgemeester en wethouders geven vervolgens toestemming voor uitvoering van het programma van eisen voor de woningaanpassing waarvoor de verstrekking in natura of het Persoonsgebonden Budget beschikbaar is gesteld, op voorwaarde dat niet reeds zonder toestemming een begin is gemaakt met de werkzaamheden.

4.8.1.4. De eigenaar voert uit

De woningeigenaar is verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningaanpassing conform het programma van eisen.

4.8.1.5. Burgemeester en wethouders controleren

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een vergoeding in natura of een Persoonsgebonden Budget voor een woningaanpassing, indien de door hen aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht. Controle vindt in beide gevallen achteraf plaats.

In het geval van dat voor de woningaanpassing een Persoonsgebonden Budget wordt verstrekt, moeten de genoemde personen ook inzicht krijgen in de bescheiden en tekeningen, die betrekking hebben op de woningaanpassing en de gelegenheid krijgen de woningaanpassing te controleren.

4.8.1.6. Uitbetaling aan de woningeigenaar en gereedmelding

Het Persoonsgebonden Budget wordt in principe uitbetaald aan de woningeigenaar. Indien sprake is van een woningeigenaar die niet de woning bewoont, maar laat aanpassen ten behoeve van de bewoners, kan men niet spreken van een Persoonsgebonden Budget, maar van een financiële vergoeding. In overleg kan worden besloten om tot uitbetaling rechtstreeks aan de woningaanpasser (de aannemer) over te gaan.

Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden, doch uiterlijk binnen vijftien maanden na het verlenen van toestemming voor het aanpassen van de woning, verklaart diegene aan wie het Persoonsgebonden Budget (of de financiële tegemoetkoming) wordt uitbetaald (de woningeigenaar) aan burgemeester en wethouders dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

Na gereedkomen van de werkzaamheden, dient de eigenaar of ander verantwoordelijke betrokkene alle op de werkzaamheden betrekking hebbende bescheiden in kopie aan de gemeente te verstrekken. De gereedmelding kan tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van het Persoonsgebonden Budget zijn. De gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder het Persoonsgebonden Budget is verleend.

4.8.1.7. Verplichte gereedmelding bij verstrekking in natura van een woningaanpassing

Indien de woningaanpassing in natura wordt verstrekt, is de woningeigenaar of de aanvrager verplicht een gereedmelding van de werkzaamheden te doen boven een bedrag van € 20.420,00.

4.8.1.8. Taxatie bij (dure) aanpassing van de woning

Aanpassing van een woning kan kostbaar zijn. Iedereen heeft het recht om te verhuizen, ook mensen met een beperking of een gebrek. De gemeente voert het beleid dat de meerwaarde van de woning bij dure woningaanpassingen (gedeeltelijk) door de eigenaar-bewoner dient te worden terugbetaald bij verkoop. Indien de woningaanpassing meer bedraagt dan € 44.900,00, zal de gemeente voor aanpassing van de woning een 0-taxatie uitvoeren ter bepaling van de waarde van de woning. Na aanpassing van de woning, zal wederom een taxatie plaats hebben en kan de eventuele meerwaarde van de woning worden bepaald. De kosten van de taxaties komen voor rekening van de gemeente.

Het bedrag genoemd in artikel 33 van de verordening (€ 44.900,00) is het bedrag, zoals bedoeld in artikel 34, lid 2, onderdeel d van de Wet werk en bijstand. Woningaanpassingen beneden dit bedrag zijn niet onderworpen aan het taxatieregiem.

Verkoopt de eigenaar-bewoner de woning binnen een termijn van tien jaar na de (dure) woningaanpassing, kan de gemeente de geconstateerde meerwaarde terugvorderen. De terugvorderingsmogelijkheid geldt gedurende tien jaar waarbij de terugvordering procentueel per twee jaar wordt verlaagd. Voor dit beleid is gekozen omdat de wens - of de noodzaak - om te verhuizen na verloop van tijd door de belanghebbende begrijpelijker is.

4.8.2. Voorwaarden voor verstrekking van een Persoonsgebonden Budget

Om te bewerkstelligen dat de woningaanpassing wordt uitgevoerd conform het programma van eisen, wordt een aantal voorwaarden gesteld om het toegekende Persoonsgebonden Budget of de financiële vergoeding ook daadwerkelijk uit te betalen. De voorwaarden moeten ook middels de beschikking aan de aanvrager en eventueel aan de woningeigenaar, indien deze niet de aanvrager is, worden bekendgemaakt.

Het zijn immers de voorwaarden waaraan het besluit is gebonden. De voorwaarden, zoals genoemd in artikel 20 van de verordening zijn van toepassing.

4.8.3. Opstalverzekering

Bij het vergroten van de woning wordt ervan uitgegaan, dat de eigenaar van de woning zijn opstalverzekering aan de hogere herbouwwaarde van de woning aanpast.

4.8.4. Medewerking woningeigenaar en instemming derde belanghebbenden

Voordat kan worden begonnen met het aanpassen van de woonruimte, is de medewerking van de woningeigenaar en (soms) van medebewoners nodig. Bij de eigenaar-bewoner zal dit naar verwachting geen problemen opleveren, aangezien de aanpassing noodzakelijk is voor de belanghebbende of een lid van de leefeenheid. In geval van huur, is de toestemming van de woningeigenaar nodig. Hier dient een onderscheid te worden gemaakt tussen particuliere en sociale verhuurders.

4.8.4.1. Sociale-huursector

Op grond van artikel 16 van de Woningwet hebben sociale verhuurders een taak in de huisvesting van gehandicapten. Een sociale verhuurder dient door het bouwen of het treffen van voorzieningen aan woongelegenheden, te zorgen dat mensen met een handicap of beperking volgens redelijke wensen kunnen worden gehuisvest.

4.8.4.2. Particuliere verhuurders

Ook particuliere huurders zijn verplicht op grond van artikel 16 van de Woningwet voorzieningen ten behoeve van de persoon met beperkingen toe te staan of aan te brengen. De gemeente kan dus op grond van de Woningwet medewerking voor het aanbrengen van woningaanpassingen, ook bij particuliere woningeigenaren, afdwingen.

4.8.4.3. Stimulering door tegemoetkoming bij huurderving

De medewerking van zowel sociale als particuliere verhuurders wordt gestimuleerd door het verlenen van een financiële tegemoetkoming bij huurderving. De gemeente voert overleg met sociale verhuurders over de wijze waarop men moet omgaan met aanvragen voor een woningaanpassing.

Hoofdstuk 5. Lokaal verplaatsen per vervoermiddel

5.1. Doel van het vervoer (de directe woon- of leefomgeving)

Het compensatiebeginsel voor vervoer is in beginsel gericht op het sociaal vervoer, ook wel "vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving" genoemd. Het gaat in de wet in beginsel om verplaatsingen die de gemiddelde Nederlander in zijn/haar eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs en sociaal-culturele instellingen.

Voorzieningen die worden aangevraagd om zich buiten de eigen leefomgeving te kunnen verplaatsen of om voorzieningen mee te nemen, zoals aanhangers en oprijplaten voor het meenemen van een scootmobiel of een meeneembare scootmobiel, vallen niet onder het compensatiebeginsel.

5.1.1. Recreatieve verplaatsingen

Recreatieve verplaatsingen kunnen deel uitmaken van het dagelijkse patroon van het leven van alledag. In dat geval wordt met het treffen van een Wmo-vervoersvoorziening ook met deze bestemmingen rekening gehouden. Een vervoersvoorziening die uitsluitend wordt aangevraagd met het oog op recreatie en ontspanning, wordt echter niet in het kader van de wet verstrekt. Te denken valt hierbij aan bewoners van een AWBZ-instelling die de voorziening uitsluitend aanvragen om het vervoer van het jaarlijkse uitje te kunnen bekostigen/regelen.

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is een uitgebreide jurisprudentie ontstaan uit zaken die handelden om het doel van het vervoer. Deze jurisprudentie behoudt zijn betekenis onder de wet en fungeert dan ook als kader voor het compensatiebeginsel voortvloeiende uit de wet.

5.2. De algemene voorzieningen

Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die een probleem snel en effectief kunnen oplossen. Algemene voorzieningen op het terrein voor het vervoer in de directe woon- of leefomgeving in de gemeente Stadskanaal dienen nog ontwikkeld te worden, te denken valt hierbij aan ouderenbussen of vrijwilligersbussen en scootmobielpools.

5.3. Collectief vraagafhankelijk vervoer (TaxiPlus)
5.3.1. Primaat

Het collectief vraagafhankelijk vervoerssysteem heeft in de gemeente Stadskanaal het primaat gekregen. Als gevolg van dit primaat komt een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek het openbaar vervoer niet kan bereiken of geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer allereerst - indien dit medisch mogelijk is - in aanmerking voor deze aard van vervoer. Het vraagafhankelijke regionale taxisysteem vervoert de betrokkene van deur tot deur. Toegang tot het systeem wordt verleend op vertoon van een persoonsgebonden TaxiPluspas. Een rolstoel of andere hulpmiddelen om zich voort te bewegen (met uitzondering van een scootmobiel) kunnen worden meegenomen.

5.3.2. TaxiPlus geen geschikte vervoersvoorziening

TaxiPlus heeft in de gemeente Stadskanaal het predicaat primaat gekregen. Aanvragers die niet de afstand kunnen lopen tot een opstapplaats voor het openbaar vervoer of die anderszins geen gebruik kunnen maken van deze vorm van vervoer, komen op basis van artikel 36 van de verordening in aanmerking voor individuele vervoersvoorziening (zie ook paragraaf 5.4 van het Verstrekkingenboek).

Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat dit bijvoorbeeld alleen het geval is bij onbeheersbare incontinentie, bij ernstige gedragsproblemen of in andere uitzonderlijke situaties waarin collectief vraagafhankelijk vervoer niet adequaat geacht moet worden. In bijna alle andere situaties is collectief vraagafhankelijk vervoer door het verstrekken van een TaxiPluspas de eerste voorziening die in aanmerking komt voor verstrekking.

5.3.3. Toegangscriteria tot TaxiPlus als pashouder

De uitdrukking "het openbaar vervoer niet kunnen bereiken of geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer" wordt door de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep geoperationaliseerd door het loopafstandcriterium "maximale loopafstand 800 meter". Kan men geen 800 meter zelfstandig - al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo - afleggen, dan wordt men verondersteld het openbaar vervoer niet te kunnen bereiken. Een rol speelt ook hoelang de aanvrager kan staan en of deze de hoge op- en afstap in een openbaar vervoermiddel kan maken. Er ligt overigens geen letterlijke relatie met het openbaar vervoer. Het opheffen van een buslijn, waardoor een halte op grote(re) afstand komt te liggen, is geen aanleiding een vervoersvoorziening te verstrekken. Indien nog gefietst kan worden over grotere afstanden, kan hiermee ook rekening worden gehouden.

5.3.3.1. Variaties op de normale TaxiPluspas

Op de normale TaxiPluspas, die alleen voor de persoon waarop de pas te naam is gesteld, is een tweetal uitzonderingen mogelijk.

5.3.3.2. Vervoer met begeleiding van de TaxiPluspashouder

Op medische gronden kan begeleiding tijdens het vervoer noodzakelijk zijn. Als de aanvrager niet zelfstandig kan reizen, komt deze in aanmerking voor een begeleidingsindicatie. De begeleider kan dan gratis meereizen. De aanvragers die alleen reizen en problemen hebben met in- en uitstappen, krijgen hulp van de chauffeur. Omdat vervoer plaats heeft van deur tot deur, krijgt de aanvrager geen begeleidingsindicatie als deze alleen na het uitstappen medisch noodzakelijke begeleiding nodig heeft.

5.3.3.3. Meereizende van de TaxiPluspashouder

Een pashouder kan ook iemand meenemen in de taxi, dit tegen het tarief van het TaxiPlussysteem. De provincie Groningen kent het TaxiPlussysteem ook voor overige burgers. Tegen een tarief dat lager ligt dan het normale taxitarief, kan gebruik worden gemaakt van TaxiPlus. Het maximale aantal zones dat gereisd kan worden tegen dit tarief is vier zones. Met de vervoerder zijn afspraken gemaakt over het aantal zones dat de meereizende van een pashouder tegen het TaxiPlustarief kan meereizen. In de gemeente Stadskanaal kan maximaal zes zones worden gereisd met TaxiPlus. De meereizende moet op dezelfde plaats in- en uitstappen als de pashouder.

5.3.4. Collectief vraagafhankelijk vervoer en leeftijd

Voor gebruikmaking van het collectief vraagafhankelijke vervoerssysteem, dient men geïndiceerd te worden. Een uitzondering wordt gemaakt voor personen die 80 jaar of ouder zijn. Deze kunnen zonder medische indicatie toegang tot het collectief vraagafhankelijk vervoerssysteem krijgen indien geen begeleiding noodzakelijk is of andere belemmeringen die de zelfstandigheid beperken aanwezig zijn.

5.3.5. Verstrekkingsduur van de TaxiPluspas

De TaxiPluspas kan voor bepaalde of onbepaalde tijd worden verstrekt.

5.3.6. Bovenregionaal vervoer (Valys)

De Tweede Kamer heeft op 29 maart 2006 tijdens een Algemeen Overleg over het bovenregionaal vervoer Valys uitgesproken dat bij aanwezigheid van een collectief vraagafhankelijk vervoerssysteem geen Persoonsgebonden Budget hoeft te worden verstrekt aangezien het niet de bedoeling is het collectief vraagafhankelijk vervoerssysteem in gevaar te brengen.

Het ketenvervoer (TaxiPlus en Valys) draagt zorg voor vervoer van huis naar station, per trein naar de bestemming en tenslotte van station naar de eindbestemming. Evenals bij het collectief vervoer, is eventuele noodzakelijke hulp bij in- en uitstappen aanwezig. De kosten die zijn verbonden aan het reizen met Valys zijn gebaseerd op de kosten voor het reizen met het openbaar vervoer. Het bovenregionaal vervoer fungeert ook als vervoerssysteem voor sporters met een handicap, die in teamverband aan erkende wedstrijden meedoen.

5.4. Individuele voorziening

Als collectief vervoer niet adequaat is, zal een andere voorziening gekozen moeten worden. Het kan dan gaan om de verstrekking van een voorziening in natura of verstrekking van een Persoonsgebonden Budget.

5.4.1. Inkomensgrens verstrekking vervoersvoorziening

Artikel 37 van de verordening biedt de mogelijkheid een inkomensgrens te stellen voor de verstrekking in natura van een leenauto of een Persoonsgebonden Budget voor de aanschaf van een auto, alsmede een Persoonsgebonden Budget voor het gebruik van een eigen auto. De gemeente Stadskanaal verstrekt aan aanvragers met een inkomen hoger dan 1½ keer het norminkomen (bijstandsnorm) deze voorzieningen niet (zie ook paragraaf 5.4.5.2).

Opname in een AWBZ-inrichting gaat gepaard met een substantiële eigen bijdrage. Deze eigen bijdrage kan van het inkomen worden afgetrokken. Rente uit spaartegoeden dient eveneens niet gerekend te worden tot het inkomen van een persoon.

De voorziening in natura in de vorm van een leenauto, of een Persoonsgebonden Budget voor het aanschaffen van een auto wordt in zeer uitzonderlijke gevallen verstrekt. De aanvrager is dan niet in staat door ziekte of gebrek gebruik te maken van het collectief vraagafhankelijk vervoerssysteem (TaxiPlus en Valys) of in staat gebruik te maken van een rolstoel in combinatie met een scootmobiel, waardoor participatie aan de samenleving wordt gewaarborgd.

5.4.2. Voorwaarden voor de verstrekking van een scootmobiel

De criteria voor het verstrekken van een scootmobiel zijn:

  • -

    De aanvrager kan, met behulp van loopmiddelen, minder dan honderd meter lopen.

  • -

    De aanvrager kan niet lang staan.

  • -

    De voorzieningen liggen binnen een straal van 100 tot 1.500 meter.

  • -

    Het collectief vraagafhankelijk vervoerssysteem is onvoldoende adequaat.

  • -

    Er is een substantiële vervoersbehoefte in de directe omgeving van de woning.

  • -

    Gebruik van de scootmobiel is niet alleen voor infrequente recreatieve doeleinden.

  • -

    De bestuurder van de scootmobiel heeft voldoende verkeersinzicht.

  • -

    Er is een stalling aanwezig. Een hoes of een klein afdakje is geen adequate stalling voor een scootmobiel. Bij levering van de scootmobiel dienen de eventuele noodzakelijke aanpassingen van de stalling gerealiseerd te zijn.

5.4.3. Aanpassen stalling voor scootmobiel

Voor het voorzien in een stallingsmogelijkheid of het aanpassen van een stalling, vergoedt de gemeente Stadskanaal maximaal het bedrag dat genoemd wordt in het besluit.

5.4.3. Vervoer van kinderen door ouders met een beperking

Bij de verstrekking van vervoersvoorzieningen moet rekening worden gehouden met het verzorgen van kinderen door ouders met een beperking. Daarbij kan echter ook rekening worden gehouden met alternatieven voor vervoer door de ouders zelf te regelen, zo stelt de Centrale Raad van Beroep.

5.4.4. Aanpassingen van de eigen auto

Uitgangspunt voor de verstrekking van autoaanpassingen in natura (in bruikleen) of de verstrekking van een Persoonsgebonden Budget voor de aanschaf van de aanpassingen, is het gebruik van een auto voor mensen met een gebrek of beperking mogelijk te maken. Bij de verstrekking van deze aanpassingen is primair de vraag aan de orde of het mogelijk maken van het gebruik van de auto een goedkopere oplossing is dan de verlening van andere adequate vervoersvoorzieningen. Indien de aanvrager voor de eigen auto kiest, terwijl er adequate, goedkopere alternatieven beschikbaar zijn, worden de aanpassingen niet vergoed.

5.4.4.1. Voorwaarden voor de verstrekking van aanpassingen van de eigen auto

Aanpassingen aan de eigen auto moeten functioneel noodzakelijk zijn voor mensen met een gebrek of beperking en niet algemeen gebruikelijk of standaard ingebouwd zijn. De door de aanvrager gebruikte auto mag niet ouder zijn dan vijf jaar. Bij de kosten van de aanpassing wordt rekening gehouden met de prijsklasse tot en met het normbedrag van de referentieauto.

5.4.4.2. Aanpassen besturing van een auto vanuit een rolstoel

De aanpassing van een auto voor besturing vanuit een rolstoel wordt, gezien de hoge kosten en gezien het feit dat de verstrekking van een rolstoeltaxi een minimaal adequate oplossing is, niet verstrekt.

5.4.4.3. Verstrekkingsmogelijkheden aanpassen eigen auto

De volgende aanpassingen zijn mogelijk:

  • a.

    bediening en besturing van de auto;

  • b.

    voorzieningen die het in en uit de auto komen vergemakkelijken;

  • c.

    voorzieningen die het mogelijk maken om hulpmiddelen mee te nemen in de auto;

  • d.

    rolstoelvergrendeling;

  • e.

    een oprijplateau;

  • f.

    een speciale autostoel.

Ad f. (Speciale autostoel)

Deze vergoeding wordt niet verstrekt indien:

  • a.

    de stoel, ook voor niet-gehandicapten, normaal in de handel verkrijgbaar is;

  • b.

    een autostoel voornamelijk als doel heeft de zithouding te verbeteren;

  • c.

    de belanghebbende pas klachten krijgt na het rijden van middellange afstanden (75-100 km) of lange rijtijden (1 uur);

  • d.

    de aanschaf van de stoel uit preventief oogpunt geschiedt;

  • e.

    de in de auto aanwezige standaardstoel aan redelijke normen voldoet;

  • f.

    de gehandicapte bij de aankoop van de auto rekening had kunnen houden met zijn/haar beperkingen en het noodzakelijke zitcomfort;

  • g.

    andere hulpmiddelen de stoel adequaat maken voor de korte en middellange afstand.

5.4.5. Individuele voorziening in de vorm van een (bruikleen)auto

Het verstrekken van een voorziening in de vorm van een (bruikleen)auto of Persoonsgebonden Budget voor de aanschaf van een auto, vormt het sluitstuk van de voorzieningen die worden verstrekt in het kader van de wet. De voorziening wordt verstrekt in natura, eventueel met een Persoonsgebonden Budget voor de kosten van het gebruik of als Persoonsgebonden Budget voor de aanschaf van een auto. Uitgangspunt van de voorziening is, dat hiermee alle vervoersbehoeften kunnen worden ingevuld omdat het openbaar vervoer, het collectief vraagafhankelijk vervoerssysteem en andere verplaatsingsmiddelen (bijvoorbeeld: fiets, (rolstoel)taxi, scootmobiel) niet in aanmerking komen.

5.4.5.1. Criteria voor verstrekking van de voorziening (bruikleen)auto

Een bruikleenauto of een Persoonsgebonden Budget voor de aanschaf van een auto kan ter beschikking worden gesteld, indien:

  • 1.

    het een zeer ernstig gehandicapt persoon betreft;

  • 2.

    er een grote vervoersbehoefte is op de korte en middellange afstand in het kader van het leven van alledag;

  • 3.

    er sprake is van noodzakelijk veelvuldig dagelijks flexibel vervoer (bijvoorbeeld door aanwezigheid van jonge, niet zelfstandige kinderen < 12 jaar);

  • 4.

    afstanden niet met andere verplaatsings- of vervoersmiddelen kunnen worden afgelegd;

  • 5.

    het gezinsleven volledig in het teken staat van het gehandicapte gezinslid. Bij elke verplaatsing moet het gezinslid mee of moet er oppas worden geregeld;

  • 6.

    indien taxivervoer of een andere combinatie van vervoersvoorzieningen, gezien de vervoersbehoefte, niet als een adequate voorziening kan worden beschouwd;

  • 7.

    de afwezigheid van een aangepaste (bruikleen)bus of -auto leidt tot ernstige sociale ontwrichting van het gezin.

5.4.5.2. Inkomentoets voor de verstrekking van een (bruikleen)auto

Voor een bruikleenauto, of het toekennen van een Persoonsgebonden Budget voor de aanschaf van een auto, alsmede een Persoonsgebonden Budget voor het gebruik van een eigen auto, geldt een inkomentoets. De gemeente Stadskanaal hanteert een inkomensgrens van 1,5 keer het norminkomen. Boven deze grens stellen wij dat een "normale auto" algemeen gebruikelijk is. Alleen de meerkosten voor speciale aanpassingen, of een speciale auto, bijvoorbeeld een busje, kunnen voor vergoeding in aanmerking komen. De kosten voor onderhoud, verzekering en motorrijtuigenbelasting zijn voor rekening van de gemeente in het geval van verstrekking van een (bruikleen)auto. In het geval van toekenning van een Persoonsgebonden Budget voor de aanschaf van een auto bestaat de mogelijkheid een (geforfaiteerd) Persoonsgebonden Budget voor de kosten van gebruik van de auto te verkrijgen.

5.4.6. Individuele voorzieningen in de vorm van een speciale fiets

Een fiets wordt beschouwd als algemeen gebruikelijk, met uitzondering van de volgende fietsen.

5.4.6.1. Driewiel(lig)fietsen

Deze fietsen worden speciaal gebruikt door mensen met een slecht evenwicht, verstandelijk gehandicapten of mensen met een gestoorde motoriek. De gemeente verstrekt een driewielfiets met of zonder hulpmotor en een driewielligfiets in natura (in bruikleen) of een Persoonsgebonden Budget voor de aanschaf van de genoemde voorzieningen, aan degenen die voor fietsvervoer in het dagelijkse leven daarop zijn aangewezen. Leeftijd hoeft daarbij niet van belang te zijn, hoewel er bij kinderen voor de verstrekking wel sprake moet zijn van behoefte aan verplaatsing. Een normale (kinder)driewieler wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd en komt niet voor verstrekking in aanmerking.

5.4.6.2. Tandem of duofiets

De tandem is een vervoersmogelijkheid voor personen die zonder hulp van een bestuurder niet zelfstandig tot fietsen in staat zijn. Hierbij kan gedacht worden aan visueel gehandicapte (zeer slechtziend of blind) mensen of aan sommige groepen motorisch gestoorde mensen of aan verstandelijk gehandicapte mensen, waarvoor het noodzakelijk is dat een ander een vast tempo aangeeft en het stuur ter hand neemt. Indien sprake is van een ruime vervoersbehoefte en een vervoersbehoefte die voor een substantieel deel met de tandem kan worden ingevuld, komen deze mensen in aanmerking voor een tandem. Voorwaarde is wel dat een goede stalling aanwezig is.

5.4.7. Autozitjes en fietszitjes voor kinderen

Voor kinderen met een beperking of gebrek zijn er speciale zitjes voor in de auto of op de fiets. Voor deze zitjes worden kuipvormige zitondersteuningselementen gebruikt. In het algemeen kan het kuipje, dat bij een apart onderstel hoort, niet als fiets- of autozitje gebruikt worden. Er moet dus een apart zitje aangeschaft worden. De verstrekking van auto- en fietszitjes valt onder de wet, hoewel het feitelijk geen vervoersvoorzieningen zijn. Deze voorzieningen maken het vervoer van kinderen op een verantwoorde manier echter wel mogelijk.

5.5. Uitsluitingen vervoersvoorzieningen

Bij de beoordeling van aanvragen voor vervoersvoorzieningen wordt geen rekening gehouden met behoeften in verband met:

  • 1.

    vervoersbehoefte voor het bereiken van de plaats van tewerkstelling;

  • 2.

    vervoersbehoefte in verband met vrijwilligerswerk;

  • 3.

    vervoersbehoefte in verband met therapie, dagbehandeling/dagopvang (indien een AWBZ-indicatie aanwezig is);

  • 4.

    vervoersbehoefte in verband met onderwijs;

  • 5.

    vervoersbehoefte in verband met recreatie van AWBZ-bewoners vanuit het ouderlijk huis.

5.5.1. Vervoer(sbehoefte) voor AWBZ-instellingsbewoners

Op basis van artikel 2 van de Wet voorzieningen gehandicapten werd een wettelijk onderscheid gemaakt tussen de reguliere inwoners van de gemeente en de in de gemeente woonachtige AWBZ-bewoners. Dat onderscheid werd via een ministeriële regeling, de Regeling sociaal vervoer -AWBZ--instellingen, voor wat betreft vervoersvoorzieningen, weer ongedaan gemaakt voor AWBZ-bewoners.

Onder de wet is het wettelijke onderscheid tussen AWBZ-bewoners en de overige Wmo-doelgroep inwoners van de gemeente komen te vervallen. Dat houdt overigens niet in dat er op gelijke wijze geoordeeld wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte van AWBZ-bewoners.

Deze categorie mensen zal in de regel een lagere vervoersbehoefte hebben dan zelfstandig wonenden, omdat zij bijvoorbeeld niet of in mindere mate boodschappen hoeven te doen.

Soms wonen aanvragers in een complex waarin voorzieningen, zoals een winkel, kapper en recreatieruimte voor diverse sociale activiteiten zijn ondergebracht of in de dichte nabijheid zijn gerealiseerd. Te denken valt met name aan verzorgingshuizen eventueel met aanleunwoningen, verpleeghuizen en andere AWBZ-instellingen. Ook geldt dat een aantal "bestemmingen in het kader van het leven van alledag" vervalt, omdat daarin op andere wijze wordt voorzien. Bewoners van deze instellingen hoeven bijvoorbeeld minder vaak boodschappen te doen, omdat de instelling zorg draagt voor het bereiden van de maaltijden. Ook sommige gezamenlijke sociale activiteiten waarvoor vervoer nodig is, worden vanuit de instelling georganiseerd, inclusief vervoer. Met deze verminderde vervoersbehoefte wordt bij de beoordeling van aanvragen voor vervoersvoorzieningen dan ook rekening gehouden.

5.5.1.1. Verminderde vervoersbehoefte van bewoners van AWBZ-instellingen

Door in individuele gevallen ervan uit te gaan dat voor bewoners van een intramurale instelling in een aanzienlijk gedeelte van hun bestemmingen in het kader van het leven van alledag is voorzien, kan de verstrekking belangrijk worden ingeperkt. Uitzonderingen moeten echter mogelijk blijven, als blijkt dat er een grotere vervoersbehoefte is.

5.5.1.2. Begeleiding bij het vervoer van AWBZ-bewoners

Ook hier heeft invulling plaatsgevonden op basis van jurisprudentie. Begeleidingskosten kunnen onder de compensatieplicht vallen. Bij AWBZ-bewoners kan er echter rekening gehouden worden met de agogische taak van personeel van de instelling, met name bij gezinsvervangende tehuizen. Ook bij grotere AWBZ-instellingen geldt een beperking voor de zorgplicht c.q. compensatieplicht ten aanzien van de begeleiding.

5.5.1.3. Weekendvervoer voor AWBZ-bewoners

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is de omvang van de zorgplicht voor AWBZ-bewoners door jurisprudentie geconcretiseerd. Uitgangspunt is een gelijke zorgplicht voor AWBZ-bewoners en overige voor bewoners van de gemeente. Categoriale beperking van de omvang van de zorgplicht voor AWBZ-bewoners is ook mogelijk, maar daarop moeten uitzonderingen mogelijk zijn voor individuele gevallen. De compensatieplicht zal onder de wet voor AWBZ-bewoners niet afwijken van de bestaande jurisprudentie.

De reguliere zorgplicht voor vervoer houdt in dat er in beginsel zorgplicht is voor regionaal vervoer voor AWBZ-bewoners, en slechts bij wijze van uitzondering - bij dreigende vereenzaming - zorgplicht voor bovenregionaal vervoer. Bij jonge, verstandelijk gehandicapte AWBZ-bewoners van grote instellingen, wordt deze situatie onder de Wvg-jurisprudentie omgedraaid. Daarbij wordt uitgegaan van een dreigend sociaal isolement, tenzij het tegendeel kan worden aangetoond. Uitgangspunt is dat ook bovenregionaal weekendvervoer van en naar het ouderlijk huis onder de zorgplicht valt.

Voor wat betreft de frequentie wordt in de Wvg-jurisprudentie uitgegaan van bezoek om en om, dus de ene week bezoek van ouders aan de instelling, de andere week bezoek van de AWBZ-bewoners aan het ouderlijk huis.

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning

6.1. Verplaatsen in en rond de woning: de rolstoel

Het verplaatsen in en om de woning kan op verschillende wijzen plaatsvinden: met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel, of met een rolstoel. Van deze voorzieningen valt uitsluitend (vooralsnog) de rolstoel, net als in de Wet voorzieningen gehandicapten eerder het geval, onder de wet. De andere voorzieningen vallen onder andere wettelijke regelingen en zijn daarom op grond van artikel 2 van de wet uitgesloten.

6.1.1. Vormen van rolstoelvoorzieningen

Artikel 39 van de verordening bepaalt dat er drie mogelijkheden zijn om rolstoelen te verstrekken:

  • a.

    een rolstoel in natura;

  • b.

    een Persoonsgebonden Budget, te besteden aan een rolstoelvoorziening;

  • c.

    een Persoonsgebonden Budget, te besteden aan een sportrolstoel.

6.1.2. Rolstoel in natura

Voor hen die veel vaker (zeer geregeld), met name dagelijks of in ieder geval meerdere keren per week, een rolstoel nodig hebben voor verplaatsing in en rond de woning kan op basis van het gestelde in artikel 40, lid 1 van de verordening een rolstoel toegekend worden. Het begrip zeer geregeld dient in de praktijk vertaald te worden in meerdere keren per week, omdat anders een situatie ontstaat waarbij geen recht op uitkering ontstaat indien de rolstoel niet dagelijks nodig is. Via een medisch onderzoek zal bepaald worden of er een indicatie is voor een rolstoel en zo ja, in welke vorm. Daarbij is de wens van de aanvrager bepalend, waarbij rekening wordt gehouden met de medische beperkingen van de betrokkene.

6.1.3. Rolstoel in de vorm van een Persoonsgebonden Budget

Een rolstoel kan ook verstrekt worden in de vorm van een Persoonsgebonden Budget. Om te waarborgen dat een voor de beperking of gebrek adequate rolstoel wordt aangeschaft door de budgethouder, zal de beschikking gepaard gaan met een programma van eisen. De hoogte van de vergoeding zal 100% van de goedkoopst adequate voorziening, zoals die zou zijn bij verstrekking in natura bedragen. Op de verstrekking is de overeenkomst Persoonsgebonden Budget gemeente Stadskanaal van toepassing.

Naast het bedrag voor aanschaf van de rolstoel, wordt tevens een bedrag voor onderhoud en reparatie verstrekt voldoende voor de verwachte levensduur (gebruikswaardeduur) van vijf jaar. Voor het verstrekken van de rolstoelaccessoires kan eveneens gekozen worden voor een Persoonsgebonden Budget.

6.1.4. Rolstoelaccessoires

Diverse rolstoel- en/of scootmobielaccessoires worden standaard - na een verzoek daartoe - door de gemeente verstrekt:

  • -

    grip op hoepels rolstoel/coating;

  • -

    verlengde remhandels;

  • -

    spaakbeschermers;

  • -

    jasbeschermers;

  • -

    stokhouder;

  • -

    standaardmaat (winter)schootkleed;

  • -

    boodschappenmandje.

Andere accessoires worden in individuele situaties en/of bij medische noodzakelijkheid verstrekt. Zo worden in de gemeente Stadskanaal losse anti-decubituskussens als vast onderdeel van de rolstoel op grond van de wet vergoed.

6.1.4.1. Algemeen gebruikelijke rolstoelaccessoires

Een regencape wordt in beginsel niet vergoed, omdat dit algemeen gebruikelijk is. Een uitzondering wordt gemaakt voor de aanvrager met een dusdanig vormgegeven rolstoel, dat normale regenkleding niet voldoet.

Been- en voetenzakken zijn voor mensen, die als gevolg van een verminderde bloedsomloop buitenshuis voortdurend koude voeten en benen hebben, van groot belang.

Een ander voorbeeld zijn de op het wiel aangesloten spaakbeschermers. Vooral voor kinderen zijn deze spaakbeschermers van belang om te voorkomen dat zij met hun vingers tussen de spaken komen.

Zonneschermen worden uitsluitend vergoed, indien de aanvrager allergisch is voor zonnestralen.

Winterbekleding wordt alleen op grond van een medische indicatie en/of hoge vervoersfrequentie verstrekt.

6.1.5. Kinderrolstoelen

Bij de verstrekking van kinderrolstoelen gelden enkele specifieke aandachtspunten. Het gebruik van een rolstoel kan een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het kind met een beperking of gebrek.

Het gebruik van de rolstoel stimuleert het kind zelfstandig te worden en zoveel mogelijk gewoon mee te doen, en mee te spelen met niet-gehandicapte kinderen. Kinderen die een zodanig beperkte arm- en/of handfunctie hebben, dat zij aangewezen zijn op een elektrische rolstoel, zijn in het algemeen vanaf ongeveer hun vierde jaar in staat een elektrische rolstoel te bedienen.

De algemene uitgangspunten bij de selectie van een rolstoel zijn ook van toepassing op kinderrolstoelen. Aangezien kinderen voortdurend groeien en zich ontwikkelen, is het aan te bevelen de rolstoel zodanig te selecteren dat deze niet jaarlijks vervangen hoeft te worden. Door een rolstoel te kiezen met diverse instel- en aanpassingsmogelijkheden, kan de rolstoel met het kind "meegroeien". Bij kinderrolstoelen wordt een aantal voorzieningen standaard aangebracht: anti-kiepwieltjes, duwhandvatten en spaakbeschermers.

6.1.6. Sportrolstoel

Tot slot is het nog mogelijk een sportrolstoel aan te vragen. Voor een sportrolstoel komt men ingevolge artikel 40, lid 3 van de Verordening in aanmerking als sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk is door aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek. Dit om het ook mogelijk te maken aan niet-rolstoelgebruikers via een sportrolstoel aan sport te kunnen doen.

6.1.6.1. Reden van verstrekking van een sportrolstoel

Het gebruik van een sportrolstoel voor teamsporten is helder. Daarnaast zijn er ook individuele sporten (bijvoorbeeld het rijden van een marathon) waarvoor men een sportrolstoel kan aanvragen. Recreatieve activiteiten worden niet onder sport gerekend. De aanvraag voor een sportrolstoel om in de natuur te vertoeven zal dan ook afgewezen worden. Een goede indicatie geeft het actieve lidmaatschap van een vereniging. Het feit dat men geen lid is van een vereniging zal echter op zich geen aanleiding geven tot afwijzing van de aanvraag.

6.1.6.2. Geen verstrekking sportrolstoel voor topsport

Topsport zal net als bij niet-gehandicapten, vaak hoge uitgaven vergen voor sporthulpmiddelen. Deze regeling is daarvoor niet bedoeld. Topsport zal vaak een beroep op sponsoring noodzakelijk maken.

6.1.6.3. Sportrolstoel als enige sportvoorziening

De enige sportvoorziening die wordt verstrekt, is de sportrolstoel. Net als onder de Wet voorzieningen gehandicapten is gekozen tot deze beperking. Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is de sportrolstoel als uitzondering vanuit de Algemene Arbeidsongeschiktheids Wet (AAW) meegenomen. Dit gebeurt nu weer vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten naar de wet. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep in de Wet voorzieningen gehandicapten is dat terecht. Nu bij invoering van de wet geen extra geld beschikbaar is gekomen om ruimer sportvoorzieningen te verstrekken, is deze regel vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten onder de wet aangehouden.

6.1.7. Sportrolstoel uitsluitend als Persoonsgebonden Budget

Een sportrolstoel wordt uitsluitend als Persoonsgebonden Budget verstrekt. In het bedrag is een deel als bijdrage in de aanschaf van een sportrolstoel bedoeld en een deel voor onderhoud gedurende drie jaar.

In uitzonderlijke situaties, waarin bijvoorbeeld een elektrische rolstoel noodzakelijk is voor sport, kan met behulp van een beroep op de hardheidsclausule een hoger bedrag worden verstrekt. Dat zal mogelijk zijn als het inkomen de aanschaf van een elektrische sportrolstoel met een Persoonsgebonden Budget niet mogelijk maakt. Een uitgebreide individuele beoordeling is hiervoor noodzakelijk.

6.2. Aanspraak op rolstoelvoorzieningen door AWBZ-bewoners

Bewoners van een AWBZ-instelling, die ingevolge artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen is erkend, komen ingevolge artikel 42 van de verordening slechts voor een rolstoel in aanmerking indien zij vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten geen rolstoel kunnen verkrijgen. Hiervan zal sprake zijn als artikel 15 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ van toepassing is.

Artikel 15 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ luidt:

  • 1.

    Voor zover gepaard gaande met verblijf in dezelfde instelling, omvat de zorg, bedoeld in de artikelen 8, 13 en 14, tevens:

    • a.

      geneeskundige zorg van algemeen medische aard, niet zijnde paramedische zorg;

    • b.

      farmaceutische zorg;

    • c.

      hulpmiddelen, noodzakelijk in verband met de in de instelling gegeven zorg;

    • d.

      tandheelkundige zorg;

    • e.

      kleding, verband houdende met het karakter en de doelstelling van de instelling;

    • f.

      het individueel gebruik van een rolstoel;

    • g.

      de zorg, bedoeld in het eerste lid, aanhef, omvat niet het verkrijgen van onderwijs, kleedgeld en zakgeld.

De zorg als bedoeld in de artikelen 8, 13 en 14 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ bestaat uit: de functiebehandeling, ziekenhuiszorg en revalidatiezorg. Dat betekent dat de combinatie verblijf en behandeling, ontvangen in dezelfde instelling, het verblijf in een ziekenhuis en het verblijf in een revalidatiecentrum redenen zijn om een rolstoel uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten te ontvangen. Wie in een ziekenhuis of revalidatiecentrum verblijft, maar re-integreert om naar huis te kunnen gaan, zal uiteraard een rolstoel kunnen aanvragen in het kader van de wet.

Door ontwikkelingen als extramuralisering zijn er steeds meer voorzieningen ontstaan waarbij het niet zonder meer duidelijk is of er sprake is van een toegelaten instelling. In die situatie zal moeten worden nagegaan of op betrokken persoon één of meer facetten van de werking van artikel 15 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ van toepassing is. Hiernaar kan geïnformeerd worden bij de zorgaanbieder of bij het zorgkantoor.

Hoofdstuk 7. Verkrijgen van voorzieningen en motiveren van besluiten

7.1. Aanvraag
7.1.1. Aanvragen alleen schriftelijk mogelijk

Een voorziening wordt uitsluitend verstrekt op aanvraag. Aanvragen in het kader van de wet kunnen uitsluitend schriftelijk worden ingediend. In de praktijk zal een aanvraag vaak mondeling geschieden. Ook dan is het echter noodzakelijk dat, eventueel naderhand, een schriftelijke aanvraag wordt gedaan. Op een aanvraag is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

7.1.1.1. Uitzondering schriftelijk aanvragen

Een uitzondering op het schriftelijk aanvragen, kunnen verstrekkingen zijn die als een algemene voorziening worden beschouwd (met uitzondering van het collectief vraagafhankelijk vervoerssysteem). Het karakter van deze algemene voorzieningen: een snelle oplossing in weinig complexe situaties, zonder administratieve rompslomp dus met weinig bureaucratie, geen eigen bijdragen en geen beschikkingen, is zodanig, dat indien sprake is van een algemene voorziening, andere wijzen van aanvragen dan uitsluitend schriftelijk mogelijk moet zijn.

Volstrekt helder moet wel zijn wanneer het verzoek om een algemene voorziening is gedaan:

  • -

    door wie dat verzoek is behandeld;

  • -

    welke beperkte toets is uitgevoerd en

  • -

    wat daar het effect van is zodat vastligt welke algemene voorziening van toepassing is;

  • -

    op welke wijze deze wordt verstrekt en voor welke periode.

De mondelinge aanvraag wordt vastgelegd in een eenvoudige rapportage van de hand van degene die de aanvraag heeft behandeld, op maximaal één A4.

7.1.1.2. Aanvraagformulier

Voor zover het geen algemene voorziening betreft, zal de aanvraag schriftelijk moeten plaatsvinden. Dit gebeurt ingevolge artikel 43 van de verordening aan de hand van een speciaal aanvraagformulier. Voordeel van een dergelijk formulier is dat als het geheel ingevuld is, alle voor de behandeling noodzakelijke gegevens beschikbaar zijn.

7.1.2. (Fysieke) plaats van aanvragen

De aanvraag dient ingediend te worden op de in artikel 47 van de verordening genoemde plaats, waar een lokaal loket bestaat dat tevens bedoeld is voor het indienen van aanvragen in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Is op het terrein van de wet en op het terrein van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten tegelijkertijd een aanvraag noodzakelijk, dan kan de aanvraag in één keer worden gedaan. Op deze wijze is voldaan aan het vereiste van de wet dat er een relatie gelegd dient te worden tussen de indicatie ten aanzien van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en aanvragen voortvloeiende uit de wet.

7.1.3. Termijn afhandeling

Als het aanvraagformulier volledig is en alle noodzakelijke gegevens tegelijkertijd verstrekt zijn, kan de aanvraag in behandeling worden genomen. Voor het behandelen van de aanvraag is een termijn van acht weken beschikbaar.

7.1.4. Bericht van uitstel

Als het niet lukt binnen de voorgeschreven acht weken op een aanvraag een beschikking te nemen, zal voor het verstrijken van deze termijn betrokkene op de hoogte worden gesteld, onder vermelding van de nieuwe termijn waarbinnen nu een besluit verwacht kan worden.

7.2. Het medisch advies

Bij toekenning van voorzieningen op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten of bij indicatiestelling ten behoeve van de functie Huishoudelijke Verzorging AWBZ, was het begrip "medische noodzaak" doorslaggevend. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op beide terreinen blijkt dat die medische noodzaak in de ogen van de Centrale Raad van Beroep noodzakelijk is om voorzieningen te verstrekken. Dit heeft tot gevolg dat een medisch advies van een onafhankelijk sociaal medisch adviseur, zoals ook het geval was onder de Wet voorzieningen gehandicapten en de AWBZ-functie HV, bij verstrekkingen op grond van de wet van cruciaal belang is. In artikel 46, lid 2 van de verordening wordt een aantal situaties genoemd waarin burgemeester en wethouders de door zijn aangewezen adviesinstantie om advies dient te vragen.

7.2.1. Situaties waarin advies wordt gevraagd
7.2.1.1. Onbekendheid aanvrager (artikel 46, lid 2, onder a van de verordening)

De eerste situatie, genoemd onder a, betreft een aanvrager die nog niet eerder een aanvraag heeft ingediend, dus niet bekend is bij de gemeente, én die een voorziening aanvraagt die het bedrag genoemd in het besluit te boven gaat. Boven het genoemde bedrag zal bij nieuwe aanvragers altijd medisch advies worden gevraagd.

Het belang van deze regel is dat er voor burgemeester en wethouders een uitgangssituatie geschapen wordt, waarin medisch geobjectiveerd is vastgesteld wat er met de aanvrager (medisch) aan de hand is, welke problemen ondervonden worden en wat de prognose is. Met deze vaststelling is een kader geschapen vanuit welk kader een verantwoorde compensatie van beperkingen kan plaatsvinden.

7.2.1.2. Vaststelling bedrag waarboven advies moet worden gevraagd

Het bedrag waarvan sprake is in het besluit, is zo vastgesteld dat het vragen van (medisch) advies in verhouding staat met de kostprijs van de voorziening waarbij te allen tijde rekening dient te worden gehouden met de omstandigheden van het geval.

7.2.1.3. Risico verstrekking voorziening zonder (medische) scan

Het verstrekken van voorzieningen zonder een (medische) scan van de huidige (uitgangs)situatie, kan het risico inhouden dat in situaties waarbij vanuit medisch oogpunt beter geen compensatie had kunnen plaatsvinden (bijvoorbeeld omdat compensatie anti-revaliderend werkt, of zelfs afhankelijk maakt) toch compenserende voorzieningen worden verstrekt.

7.2.1.4. Complexe situaties (artikel 46, lid 2, onder b van de verordening)

Indien een aanvraag twee terreinen van de in de verordening opgenomen gebieden betreft (woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en voorzieningen voor het verplaatsen in en rond de woning), is een medisch advies verplicht. De situatie is dan dusdanig complex dat het besluit vergezeld dient te gaan van het advies. Het terrein huishoudelijke hulp behoeft niet meegewogen te worden bij het besluit omdat huishoudelijke hulp een uitzonderingspositie inneemt door de enigszins andere toepassingsvorm.

7.2.1.5. Negatieve beschikking (artikel 46, lid 2, onder c van de verordening)

Indien een aanvraag om vermoedelijke medische reden moet worden afgewezen, dient een medisch adviseur om een advies gevraagd te worden. Zonder een medisch advies zou in deze situatie het besluit onvoldoende gemotiveerd zijn. De rechter zal een dergelijk besluit vernietigen.

7.2.1.6. Overige gevallen (artikel 46, lid 2, onder d van de verordening)

Tot slot kunnen burgemeester en wethouders altijd aanleiding zien om medisch advies te vragen. Dat zal bijvoorbeeld plaatsvinden bij een progressief ziektebeeld, maar zeker ook bij medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen. Per situatie zal dit beoordeeld worden. Bij twijfel wordt altijd een medisch advies gevraagd.

7.2.2. Integrale beoordeling van aanvragen

In de revalidatiegeneeskunde en ergotherapie wordt de visie breed gedragen dat bij de keus voor een bepaalde voorziening, de totale situatie van de cliënt in ogenschouw genomen dient te worden. Een dergelijke integrale beoordeling betekent dat op grond van een (soms beperkte of concrete) vraag, de medische en sociale situatie van de gehandicapte bekeken wordt. Integraal wordt afgewogen welke voorzieningen van belang zijn voor de betrokken gehandicapte.

7.2.2.1. Progressiviteit van een gebrek of beperking

Vooral bij progressiviteit van een ziektebeeld is een integrale beoordeling wenselijk om snel een adequate combinatie van voorzieningen te kunnen verstrekken. Zo kunnen wij voorkomen dat een voorziening, gezien de prognose van het ziektebeeld, na enkele maanden al niet meer adequaat is.

7.2.2.2. Gevolgen integrale beoordeling

Integrale beoordeling kan ook consequenties hebben voor de verschillende terreinen waarop de wet zich "beweegt". Verhuizen naar een situatie waar openbaar vervoer of aanvullend vervoer onder handbereik is, kan wellicht een grotere mobiliteit met zich meebrengen. Integrale beoordeling van aanvragen doet daarom over het algemeen meer recht aan de situatie van de belanghebbende met een gebrek of beperking.

7.2.3. Verschaffen gegevens voor medisch advies

Artikel 46, lid 3 van de verordening bepaalt dat de gegevens, die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag, verschaft moeten worden aan de gemeente. Hierbij kan gedacht worden aan medische gegevens, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

7.2.3.1. Inschakeling van de aanvrager

Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector (correctieve sector) noodzakelijk is. Dit kan - zeker als dit schriftelijk moet - geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de aanvrager vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, met name indien de aanvrager aangeeft welk (grote) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medisch adviseur.

7.2.3.2. Medische gegevens alleen met toestemming van de aanvrager

Het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector mag uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de aanvrager. Daarbij dient in de verklaring opgenomen te worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaars de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.

7.2.4. Kaders voor het vaststellen van disfunctioneren

Artikel 46, lid 5 van de verordening bepaalt dat bij de advisering de systematiek, zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF-classificatie, gebruikt moet worden.

7.2.4.1. ICF-classificatie

De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst.[ 1 ] Van de zeer uitgebreide ICF zijn met name de lijsten met "functies" en "activiteiten en participatie" van belang (zie bijlagen 3 en 4). [ 2 ]

7.2.4.2. Wijze van gebruik van de ICF-classificatie

De adviseur dient van de ICF gebruik te maken op de volgende wijze. Door de adviseur wordt allereerst aangegeven om welke stoornissen het bij de aanvrager gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Het gaat daarbij met name om de zogenaamde classificatie op het tweede niveau, en dan met name in de vorm van de op het tweede niveau aangegeven functies. Zie hiertoe de lijst, opgenomen in bijlage 3.

7.2.4.3. Alleen die functies die relevant zijn voor de aanvraag

Alleen de functies die relevant zijn voor de aanvraag dienen genoemd te worden, omdat het geven van een volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Indien dat wel het geval is, moeten ook niet direct relevante functies worden aangegeven.

7.2.4.4. Reden van verstrekking op grond van stoornis

Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de wet zal moeten plaatsvinden. Ook bij de vermelding van deze stoornissen in "activiteiten en participatie" zal gebruikgemaakt worden van het begrippenkader van de ICF. De indeling van activiteiten en participatie is opgenomen in bijlage 4.

7.2.4.5. Integrale uitleg ICF-classificering

Samengevat betekent dit dat de medisch adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen dient te vermelden, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt. Het medisch advies wordt door burgemeester en wethouders beoordeeld en leidt tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde compensatie/voorziening op grond van het medisch advies.

7.3. Motivering van besluiten
7.3.1. Positieve beslissingen

Als gevolg van artikel 26, lid 1 van de wet, dat luidt:

"De motivering van een beschikking op een aanvraag om een individuele voorziening vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem".

Op basis van deze bepaling zal in de beschikking aangegeven moeten worden op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van betrokkene. Gaat het om een positieve beschikking, dan zal dit niet zo moeilijk zijn. Door in de beschikking aan te geven welke mogelijkheden betrokkene krijgt door de toegekende voorziening(en), is in feite voldaan aan deze opdracht.

7.3.2. Negatieve beslissingen

Is er geen sprake van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, of bestaat er om een andere reden geen medische noodzaak voor het verstrekken van de aangevraagde voorziening, dan zal ook ingevolge artikel 26, lid 1 van de wet gemotiveerd moeten worden op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatievan betrokkene.

Bij een afwijzing zal men moeten denken aan een formulering waarbij aangegeven wordt dat compensatie niet noodzakelijk of zelfs ongewenst is, omdat betrokkene zonder de gevraagde voorzieningen ook in staat is zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie te behouden of te bevorderen.

7.3.3. Gewijzigde omstandigheden

In artikel 49 van de verordening is opgenomen dat men verplicht is om wijzigingen in de situatie te melden. Ondanks dat deze regel in de verordening staat, is het van belang deze voorwaarde ook in de beschikking of in een bijlage bij de beschikking op te nemen, zodat bij elke toekenning de aanvrager hierop weer attent wordt gemaakt.

7.4. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit besluit treedt in werking één dag na bekendmaking ervan.

Op dat tijdstip vervalt het Verstrekkingenboek voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Stadskanaal vastgesteld door burgemeester en wethouders op 2 januari 2007.

Dit besluit kan worden aangehaald als: "Verstrekkingenboek voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Stadskanaal 2008".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van 31 maart 2009

Burgemeester en wethouders

J.J.J. van Huffelen J.J. Stavast

secretaris burgemeester

Bijlage 1 Handreiking normering (kortdurende) huishoudelijke hulp

Behorende bij hoofdstuk 3

a. Het doen van boodschappen voor het dagelijkse leven

Hieronder vallen het samenstellen van een boodschappenlijst en het inkopen en opbergen van boodschappen. Dit kan één keer per week worden gedaan en daar kan tot en met vier personen 60 minuten per week voor worden toegekend. Als het gaat om meer dan vier personen of als er kinderen jonger dan twaalf jaar aanwezig zijn, kan twee keer per week boodschappen worden toegekend. Indien de afstand tot de winkels groot is, kan 30 minuten extra worden toegekend. Dat betekent dat voor boodschappen de marge voor toekennen 60 tot 180 minuten bedraagt. Eigen keuzen, zoals de keuze voor speciaal voedsel dat maar beperkt te koop aangeboden wordt, zodat extra gereisd moet worden, of het doen van boodschappen in een groot aantal winkels, worden in principe niet gehonoreerd. Alleen medisch noodzakelijke afwijkingen kunnen gehonoreerd worden.

b. Maaltijdverzorging: broodmaaltijd, warme maaltijd

Hieronder vallen wat betreft de broodmaaltijd: broodmaaltijd klaarzetten, tafel dekken en afruimen, koffie/thee zetten en afwassen, met de machine of handmatig. Wat betreft de warme maaltijd vallen hieronder: eten bereiden (voorbereiden en koken), tafel dekken en afruimen, afwassen en opruimen plus opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad. Voor de broodmaaltijd kan per keer 15 minuten, voor de warme maaltijd per keer 30 minuten worden toegekend. Zijn er kinderen jonger dan twaalf jaar, dan kan per keer 20 minuten extra worden toegekend. Per dag kan het dus gaan om twee broodmaaltijden en één warme maaltijd, waarbij de variatie kan liggen tussen 60 minuten en 120 minuten.

c. Licht poetswerk in huis, kamers opruimen

Hieronder vallen de volgende activiteiten: Indien geen maaltijdvoorziening is geïndiceerd: afwassen, handmatig 15-30 minuten per keer, machine in- en uitruimen 10 minuten per keer. Opruimen, stof afnemen, bedden opmaken en wekelijkse beurt interieur; dit is afhankelijk van de grootte van de woning en de specifieke kenmerken van de gezinssamenstelling en bedraagt 15 tot 40 minuten per keer. Bij kinderen onder de twaalf jaar, bij allergie (alleen als het gaat om een gesaneerde woning) bij ernstige beperkingen in armen en handen die leiden tot extra rommel, kan meer tijd worden toegekend. Dit geldt alleen voor de kamers die in gebruik zijn en uitgaande van een woning niveau sociale woningbouw. Extra toegekende tijd in principe maximaal driemaal per week 20-30 minuten. Totaal betekent dit minimaal 60-90 minuten, maximaal 180 minuten.

d. Zwaar huishoudelijk werk

Hieronder vallen: stofzuigen, schrobben, dweilen, soppen van sanitair en keuken, bedden verschonen, opruimen huishoudelijk afval. Omvang bij een eenpersoonshuishouden en een huis met twee kamers één keer drie uur per veertien dagen, of 90 minuten per week, Bij een meerpersoonshuishouden en een huis met meer dan drie kamers geldt de omvang van klasse 2 (aanpassen in uren!). In grote woningen met een hoge bezettingsgraad, bij een hoge vervuilingsgraad (door de situatie, niet door verwaarlozing), bij COPD-problematiek in een gesaneerde woning en bij aanwezigheid van jonge kinderen kunnen extra uren, afhankelijk van de situatie, worden toegekend. Verzorging van huisdieren wordt meegenomen en niet extra geïndiceerd.

e. Verzorging kleding/linnengoed

Hier wordt onder gerekend: sorteren en wassen kleding met behulp van een wasmachine, centrifugeren, ophangen en afhalen of was drogen in droger, vouwen, strijken en opbergen, ophangen/afhalen wasgoed. Hiervoor wordt bij één persoon 60 minuten per week toegekend, bij twee personen 90 minuten per week. Meer per week: bij kinderen onder de zestien jaar: 30 minuten per week extra, bij bedlegerige personen 30 minuten per week extra, bij extra wassen door overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies etc. 30 minuten per week extra. Bij huishoudens met kleine kinderen, kan tot maximaal drie keer per week wassen worden toegekend, in andere situaties wordt uitgegaan van eenmaal per week.

f. Organisatie van het huishouden

Hiertoe worden gerekend opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (anderen helpen met zelfverzorging) en anderen helpen bij het bereiden van maaltijden. Het gaat hierbij om een ouder die tijdelijk niet in staat is de ouderrol op zich te nemen. Totaal omvang tot maximaal 40 uur per week aanvullend op de eigen mogelijkheden, te besteden aan wassen en aankleden, hulp bij eten en/of drinken, maaltijd voorbereiden, sfeer scheppen, spelen, opvoedingsactiviteiten. Meer of minder kan worden geïndiceerd vanwege het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen, de gezondheidssituatie, het functioneren van kinderen/huisgenoten, aanwezigheid gedragsproblematiek, samenvallende activiteiten.

g. Dagelijkse organisatie van het huishouden

Administratieve werkzaamheden, organiseren, plannen en beheren van middelen. Indien hier aanleiding toe bestaat, kan hiervoor 30 minuten per week worden geïndiceerd. Hiervan kan worden afgeweken bij communicatieproblemen, kinderen onder de zestien jaar of andere tijdvragende huisgenoten, of psychosociale of andere problematiek bij meerdere huisgenoten.

h. Hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornissen

Hieronder kan ook observeren vallen, evenals het formuleren van doelen met betrekking tot de huishouding, het helpen verkrijgen en handhaven van structuur in het huishouden, helpen verkrijgen/handhaven van de zelfredzaamheid ten aanzien van het huishoudbudget, begeleiden van de ouders bij opvoeding (beperkt en in combinatie met andere onderdelen) en begeleiding kinderen. Omvang 30 minuten per week.

i. Advies, instructie, voorlichting (AIV) gericht op het huishouden

Instructie in het omgaan met hulpmiddelen, instructie licht huishoudelijk werk, instructie textielverzorging, instructie boodschappen doen, instructie koken. Maximaal 30 minuten per week. In drie keer per week maximaal zes weken. Bij communicatieproblemen kan meer tijd worden geïndiceerd.

Bijlage 2 Normtijden bij huishoudelijke hulp

Behorende bij hoofdstuk 3

10 tot en met 1,9 per week0 tot en met 115
22 tot en met 3,9 per week120 tot en met 235
34 tot en met 6,9 per week240 tot en met 415
47 tot en met 9,9 per week420 tot en met 595
510 tot en met 12,9 per week600 tot en met 775
613 tot en met 15,9 per week780 tot en met 945

De tijd die nodig is voor de uit te voeren activiteiten wordt opgeteld en vastgesteld binnen welke klasse de tijd valt.

De tijdsnormering is indicatief, er moet altijd een individuele afweging worden gemaakt. Als er redenen zijn om af te wijken, is dat mogelijk, mits het onderbouwd wordt.

Alleenstaanden in een seniorenwoning/flat

1Boodschappen doen60 minuten per week
2Broodmaaltijd bereiden15 minuten per keer
3Warme maaltijd bereiden30 minuten per keer
4Licht huishoudelijk werk (kamers opruimen)60 minuten per week
5Zwaar huishoudelijk werk (schoonmaken)90 minuten per week
6Was verzorgen60 minuten per week
7Huishoudelijke spullen op orde houdenGeen aparte tijd

Veel voorkomende combinaties

Lichte en zware huishoudelijke taken60 + 90 minutenKlasse 2
Lichte taken en wasgoedverzorging60 + 60 minutenKlasse 2
Zware taken en wasgoedverzorging90 + 60 minutenKlasse 2
Lichte en zware taken en wasgoedverzorging60 + 90 + 60 minutenKlasse 2
Broodmaaltijd, lichte en zware taken en wasgoedverzorging105 + 60 + 90 + 60 minutenKlasse 3

Alleenstaanden in een eengezinswoning

1Boodschappen doen60 minuten per week
2Broodmaaltijd bereiden15 minuten per keer
3Warme maaltijd bereiden30 minuten per keer
4Licht huishoudelijk werk (kamers opruimen)60 minuten per week
5Zwaar huishoudelijk werk (schoonmaken)180 minuten per week
6Was verzorgen60 minuten per week
7Huishoudelijke spullen op orde houdenGeen aparte tijd

Veel voorkomende combinaties

Lichte en zware huishoudelijke taken60 + 180 minutenKlasse 3
Lichte taken en wasgoedverzorging60 + 60 minutenKlasse 2
Zware taken en wasgoedverzorging180 + 60 minutenKlasse 3
Lichte en zware taken en wasgoedverzorging60 + 180 + 60 minutenKlasse 3
Broodmaaltijd, lichte en zware taken en wasgoedverzorging105 + 60 + 180 + 60 minutenKlasse 3

Twee-/meerpersoonshuishoudens (woonsituatie niet van belang)

1Boodschappen doen60 minuten per week (+)
2Broodmaaltijd bereiden15 minuten per keer (+)
3Warme maaltijd bereiden30 minuten per keer (+)
4Licht huishoudelijk werk (kamers opruimen)90 minuten per week (+)
5Zwaar huishoudelijk werk (schoonmaken)180 minuten per week (+)
6Was verzorgen90 minuten per week (+)
7Huishoudelijke spullen op orde houdenGeen aparte tijd (+)

Veel voorkomende combinaties

Lichte en zware huishoudelijke taken90 + 180 minutenKlasse 3
Lichte taken en wasgoedverzorging90 + 90 minutenKlasse 2
Zware taken en wasgoedverzorging180 + 90 minutenKlasse 3
Lichte en zware taken en wasgoedverzorging90 + 180 + 90 minutenKlasse 3
Broodmaaltijd, lichte en zware taken en wasgoedverzorging105 + 90 + 180 + 90 minutenKlasse 4

(+) houdt in dat er extra tijd geïndiceerd kan worden bij grotere leefeenheden, aanwezigheid van kleine kinderen, huisdieren, extra bewassing, enz.

Overige activiteiten alleenstaanden/twee- of meerpersoonshuishoudens

1Anderen helpen met de zelfverzorgingTot maximaal 40 uur per week
2Anderen helpen met het bereiden van maaltijdenTot maximaal 40 uur per week
3Dagelijkse organisatie van het huishouden30 minuten per week - klasse 1
4Psychologische begeleiding30 minuten per week - klasse 1
5Advies, instructie en voorlichting30 minuten per keer/maximaal drie keer per week - duur maximaal zes weken

Bijlage 3 ICF-normering Functieslijst

Behorende bij hoofdstuk 7

Hoofdstuk 1 Mentale functies.

Algemene mentale functies.

  • Bewustzijn

  • Oriëntatie

  • Intellectuele functies

  • Globale psychosociale functies

  • Temperament en persoonlijkheid

  • Energie en driften

  • Slaap

  • Algemene mentale functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Specifieke mentale functies.

  • Aandacht

  • Geheugen

  • Psychomotorische functies

  • Stemming

  • Perceptie

  • Denken

  • Hogere cognitieve functies

  • Mentale functies gerelateerd aan taal

  • Mentale functies gerelateerd aan rekenen

  • Bepalen sequentie bij complexe bewegingen

  • Ervaren van zelf en tijd

  • Specifieke mentale functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

  • Mentale functies, anders gespecificeerd

  • Mentale functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 2 Sensorische functies en pijn

Visuele en verwante functies.

  • Visuele functies

  • Functies van aan oog verwante structuren

  • Gewaarwordingen van oog en verwante structuren

  • Visuele en verwante functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Hoorfuncties en vestibulaire functies

  • Hoorfuncties

  • Vestibulaire functies

  • Gewaarwordingen gepaard gaande met hoorfuncties en vestibulaire functies

  • Hoorfuncties vestibulaire functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Andere sensorische functies

  • Smaak

  • Reuk

  • Propriocepsis

  • Tast

  • Sensorische functies verwant aan temperatuur en andere stimuli

  • Andere sensorische functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Pijn

  • Pijngewaarwording

  • Pijngewaarwording, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

  • Sensorische functies en pijn, anders gespecificeerd

  • Sensorische functies en pijn, niet gespecificeerd.

Hoofdstuk 3 Stem en spraak

Stem

  • Articulatie

  • Vloeiendheid en ritme van spreken

  • Alternatieve vormen van stemgebruik

  • Stem en spraak, anders gespecificeerd

  • Stem en spraak, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 4 Functies van hart en bloedvatenstelsel. Hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel

Functies van hart en bloedvatenstelsel

  • Hartfuncties

  • Functies van bloedvaten

  • Bloeddruk

  • Functies van hart en bloedvatenstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van hematologisch systeem en afweersysteem

  • Functies van hematologisch systeem

  • Functies van afweersysteem

  • Functies van hematologisch systeem en afweersysteem, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van ademhalingsstelsel

  • Ademhaling

  • Functies van ademhalingsspieren

  • Functies van ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Andere functies en gewaarwordingen van hart en bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel

  • Andere ademhalingsfuncties

  • Inspanningstolerantie

  • Gewaarwordingen gepaard gaande met cardiovasculaire en respiratoire functies

  • Andere functies en gewaarwordingen van hart en bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

  • Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd

  • Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 5 Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel

Opname van voedsel

  • Vertering

  • Assimilatie

  • Defecatie

  • Handhaving lichaamsgewicht

  • Gewaarwordingen verband houdend met spijsverteringsstelsel

  • Functies van spijsverteringsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van metabool stelsel en hormoonstelsel

  • Algemene metabole functies

  • Water-, mineraal- en elektrolytenbalans

  • Thermoregulatoire functies

  • Functies van endocriene klieren

  • Functies van metabool stelsel en hormoonstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

  • Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel, anders gespecificeerd

  • Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 6 Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies

Functies gerelateerd aan urine

  • Productie en opslag van urine

  • Functies gerelateerd aan urinelozing

  • Gewaarwordingen gepaard gaande met urinelozing

  • Functies gerelateerd aan urine, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Genitale en reproductieve functies

  • Seksuele functies

  • Functies gerelateerd aan menstruatie

  • Functies gerelateerd aan voortplanting

  • Gewaarwordingen gepaard gaande met genitale en reproductieve functies

  • Genitale en reproductieve functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

  • Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies, anders gespecificeerd

  • Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 7 Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies

Functies van gewrichten en botten

  • Mobiliteit van gewrichten

  • Stabiliteit van gewrichten

  • Mobiliteit van botten

  • Functies van gewrichten en botten, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Spierfuncties

  • Spiersterkte

  • Spiertonus

  • Spieruithoudingsvermogen

  • Spierfuncties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Bewegingsfuncties

  • Motorische reflexfuncties

  • Onwillekeurige bewegingsreacties

  • Controle van willekeurige bewegingen

  • Onwillekeurige bewegingen

  • Gangpatroon

  • Gewaarwordingen verband houdend met spieren en bewegingsfuncties

  • Bewegingsfuncties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

  • Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies, anders gespecificeerd

  • Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 8 Functies van huid en verwante structuren

Functies van de huid

  • Beschermende functies van huid

  • Herstelfuncties van huid

  • Andere functies van huid

  • Gewaarwording verband houdend met huid

  • Functies van huid, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van haren en nagels

  • Functies van haar

  • Functies van nagels

  • Functies van haren en nagels, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

  • Functies van huid en verwante structuren, anders gespecificeerd

  • Functies van huid en verwante structuren, niet gespecificeerd

Bijlage 4 ICF normering Activiteiten en participatie

Behorende bij hoofdstuk 7

Hoofdstuk 1 Leren en toepassen van kennis

Doelbewust gebruiken van zintuigen

  • Gadeslaan

  • Luisteren

  • Doelbewust gebruiken van andere zintuigen

  • Doelbewust gebruiken van zintuigen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Basaal leren

  • Nadoen

  • Herhalen

  • Leren lezen

  • Leren schrijven

  • Leren rekenen

  • Ontwikkelen van vaardigheden

  • Basaal leren, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Toepassen van kennis

  • Richten van aandacht

  • Denken

  • Lezen

  • Schrijven

  • Rekenen

  • Oplossen van problemen

  • Besluiten nemen

  • Toepassen van kennis, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

  • Leren en toepassen van kennis, anders gespecificeerd

  • Leren en toepassen van kennis, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 2 Algemene taken en eisen

  • Ondernemen van enkelvoudige taak

  • Ondernemen van meervoudige taken

  • Uitvoeren van dagelijkse routinehandelingen

  • Omgaan met stress en andere mentale eisen

  • Algemene taken en eisen, anders gespecificeerd

  • Algemene taken en eisen, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 3 Communicatie

Communiceren - begrijpen

  • Begrijpen van gesproken boodschappen

  • Begrijpen van non-verbale boodschappen

  • Begrijpen van formele gebarentaal

  • Begrijpen van geschreven boodschappen

  • Communiceren - begrijpen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Communiceren – zich uiten

  • Spreken

  • Zich non-verbaal uiten

  • Zich uiten via formele gebarentaal

  • Schrijven van boodschappen

  • Communiceren - zich uiten, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Conversatie en gebruik van communicatieapparatuur en -technieken

  • Converseren

  • Bespreken

  • Gebruiken van communicatieapparatuur en -technieken

  • Communicatie, anders gespecificeerd

  • Communicatie, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 4 Mobiliteit

Veranderen en handhaven van lichaamshouding

  • Veranderen van basale lichaamshouding

  • Handhaven van lichaamshouding

  • Uitvoeren van transfers

  • Veranderen en handhaven van lichaamshouding, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets of iemand

  • Optillen en meenemen

  • Verplaatsen van iets of iemand met onderste extremiteiten

  • Nauwkeurig gebruiken van hand

  • Gebruiken van hand en arm

  • Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets of iemand, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Lopen en zich verplaatsen

  • Lopen

  • Zich verplaatsen

  • Zich verplaatsen tussen verschillende locaties

  • Zich verplaatsen met speciale middelen

  • Lopen en zich verplaatsen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Zich verplaatsen per vervoermiddel

  • Gebruiken van vervoermiddel

  • Besturen

  • Rijden op dieren als vervoermiddel

  • Zich verplaatsen per vervoermiddel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

  • Mobiliteit, anders gespecificeerd

  • Mobiliteit, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 5 Zelfverzorging

  • Zich wassen

  • Verzorgen van lichaamsdelen

  • Zorg dragen voor toiletgang

  • Zich kleden

  • Eten

  • Drinken

  • Zorg dragen voor eigen gezondheid

  • Zelfverzorging, anders gespecificeerd

  • Zelfverzorging, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 6 Huishouden

Verwerven van benodigdheden

  • Verwerven van woonruimte

  • Verwerven van goederen en diensten

  • Verwerven van benodigdheden, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Huishoudelijke taken

  • Bereiden van maaltijden

  • Huishoudelijke taken, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

  • Huishouden doen

  • Verzorgen van wat bij het huishouden behoort en het assisteren van andere personen

  • Verzorgen van wat bij het huishouden behoort

  • Assisteren van andere personen

  • Verzorgen van wat bij het huishouden behoort en assisteren van andere personen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

  • Huishouden, anders gespecificeerd

  • Huishouden, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 7 Tussenmenselijke interacties en relaties

Algemene tussenmenselijke interacties

  • Basale tussenmenselijke interacties

  • Complexe tussenmenselijke interacties

  • Omgaan met onbekenden

  • Formele relaties

  • Informele sociale relaties

  • Familierelaties

  • Intieme relaties

  • Bijzondere tussenmenselijke relaties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

  • Tussenmenselijke interacties en relaties, anders gespecificeerd

  • Tussenmenselijke interacties en relaties, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 8 Belangrijke levensgebieden

Informele opleiding

  • Voorschoolse opleiding

  • Schoolse opleiding

  • Beroepsopleiding

  • Hogere opleiding

  • Opleiding, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Beroep en werk

  • Werkend leren

  • Verwerven, behouden en beëindigen van werk

  • Betaald werk

  • Onbetaald werk

  • Beroep en werk, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Economisch leven

  • Basale financiële transacties

  • Complexe financiële transacties

  • Economische zelfstandigheid

  • Economisch leven, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

  • Belangrijke levensgebieden, anders gespecificeerd

  • Belangrijke levensgebieden, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 9 Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven

Maatschappelijk leven

  • Recreatie en vrije tijd

  • Religie en spiritualiteit

  • Mensenrechten

  • Politiek en burgerschap

  • Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven, anders gespecificeerd

  • Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven, niet gespecificeerd.

Voetnoten

[ 1 ]

Uit Nederlandse vertaling van de "International Classification of Functioning, Disability and Health Compilatie", blz. 22, dit is een toelichting op de ICF, zie http://www.rivm.nl/who-fic/in/ICFwebuitgave.pdf

[ 2 ]

http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm