Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Ooststellingwerf

Richtlijn Wet Stimulering arbeidsparticipatie

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOoststellingwerf
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingRichtlijn Wet Stimulering arbeidsparticipatie
CiteertitelRichtlijn Wet Stap
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand, artikel 10a.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

26-03-200901-01-200901-01-2015nieuwe regeling

10-03-2009

Nieuwe Ooststellingwerver, 25-03-2009

B&W, 10-03-2009

Tekst van de regeling

Intitulé

Richtlijn Wet Stimulering arbeidsparticipatie

WET STIMULERING ARBEIDSPARTICIPATIE (WET STAP)Inhoud:                            Hoofdstuk 1: Over de wet Stap                                       Hoofdstuk 2: Uitleg bij artikel 10a van de WWB                                       Hoofdstuk 3: Uitvoeringsrichtlijnen

Hoofdstuk 1 OVER DE WET STAP

1.1 Wat regelt de wet Stap?De wet Stap beoogt arbeidsparticipatie te bevorderen door de toevoeging van de instrumenten scholing en premie aan de participatieplaatsen, met ingang van 18 juli 2008 opgenomen in de Wet werk en bijstand (WWB). Mensen die op grond van artikel 10a WWB onbeloonde arbeid verrichten, krijgen steeds na zes maanden een premie uitgekeerd wanneer zij voldoende hebben meegewerkt aan het vergroten van hun kansen op de arbeidsmarkt. Op grond van artikel 78c van de Werkloosheidswet (WW) en 37b van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) jo. Artikel 10a, 7e lid van de WWB kan het college voorzieningen in dit artikel eveneens aanbieden aan een persoon die een uitkering ontvangt van het Uitvoeringsinstelling Werknemersverzekering (UWV). Mits college en UWV dit zijn overeengekomen (art. 7, 3e lid WWB). Ook is de wet Stap een aanscherping van de voorwaarden voor verlenging van de participatieplaatsen, en maakt de wet het mogelijk voor het UWV om ook haar uitkeringsgerechtigden participatieplaatsen aan te bieden. Ten slotte regelt de Wet stap t.b.v. UWV-uitkeringsgerechtigden dat werkgevers loonkostensubsidie kunnen krijgen als zij langdurig werklozen en arbeidsongeschikten (mits men dus een uitkering van het UWV ontvangt) jonger dan 50 jaar in dienst nemen.1.2 Reikwijdte van de wetDe wet Stap leidt ondermeer tot wijzigingen van in de wet- en regelgeving die door het UWV wordt uitgevoerd, tot aanpassing van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Suwi) en tot aanpassing van de WWB. De hieronder genoemde bepalingen zijn ook van toepassing op personen die een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemer (IOAW) of Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) ontvangen. Ook niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers) zijn belanghebbenden: in artikel 59k van de Wet arbeidsongeschiktsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) en in art. 65j van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) is een aantal bepalingen opgenomen met betrekking tot loonkostensubsidie voor nuggers, in dit geval herbeoordeelden. Hoewel het college hierin geen uitvoeringsbevoegdheid heeft, kan het wel om inwoners van onze gemeente gaan. In die zin zijn deze bepalingen relevant voor eventueel te formuleren doelstellingen m.b.t. de re-integratie van nuggers.1.3 AchtergrondOp 18 juli 2008 is artikel 10a aan de WWB toegevoegd. Dit artikel voorziet in de juridische grondslag om werk als re-integratie-instrument in te zetten. De invoering van de wet Stap leidt tot een behoorlijke aanpassing van dit artikel, teneinde de duurzame effecten van het werken met behoud van uitkering te vergroten.

1.4 Samenvatting van de weta. Doel van de wetDe wet Stap maakt het mogelijk dat uitkeringsgerechtigden gedurende maximaal vier jaar onbetaald werkzaamheden verrichten in een additionele setting. Voortduring van de werkzaamheden is afhankelijk van de volgende criteria:• de additionaliteit van de werkzaamheden en de werkplek moet gewaarborgd zijn;• constante toetsing van de mate waarin werkzaamheden de kansen van de belanghebbende op uiteindelijke arbeidsinschakeling vergroten;• een periodieke financiële premie voor belanghebbende;• een scholingsaanbod aan de uitkeringsgerechtigden die additionele arbeid verrichten en niet in het bezit zijn van een startkwalificatie.b. Beoogde doelgroepGelet op de formulering van de wet en de duur van de voorziening kan hier worden gesteld dat artikel 10a van de WWB is bedoeld voor mensen van 18 tot 65 jaar1 met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, die uitsluitend op lange termijn (meer dan een half jaar, gelet op het bepaalde in het 3e lid) te overbruggen is, zulks naar het oordeel van het college. Generaliserend zou het hier dus met name gaan om de mensen uit de fasen 3 en 4, oftewel de B-stroom.

Hoofdstuk 2 UITLEG BIJ ARTIKEL 10a WWB

Bij deze analyse wordt uitgegaan van de situatie per 1 april 2009, de datum waarop de overgangsperiode voorbij is.Wetstekst1. Het college kan ter uitvoering van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, degene die algemene bijstand ontvangt en voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten gedurende maximaal twee jaar.2. Onder additionele werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid worden primair op de arbeidsinschakeling gerichte werkzaamheden verstaan die onder verantwoordelijkheid van het college in het kader van deze wet worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid, en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.3. Voor de termijn van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, worden werkzaamheden, verricht in het kader van een andere voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, voor maximaal zes maanden buiten beschouwing gelaten indien er naar het oordeel van het college een reëel uitzicht is op een dienstbetrekking bij degene bij wie de werkzaamheden worden verricht van dezelfde of grotere omvang die aanvangt tijdens of aansluitend op die zes maanden.4. Voor de termijn van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, worden werkzaamheden verricht voor 1 januari 2007, buiten beschouwing gelaten.5. Het college biedt aan degene die op grond van dit artikel additionele werkzaamheden verricht en die niet beschikt over een startkwalificatie na een periode van zes maanden na aanvang van die werkzaamheden een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan in de vorm van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de belanghebbende te boven gaat. Geen scholing of opleiding wordt aangeboden indien scholing of opleiding naar het oordeel van het college niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van belanghebbende.6. Het college verstrekt aan belanghebbende, telkens nadat hij gedurende zes maanden op grond van dit artikel additionele werkzaamheden heeft verricht, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, indien hij naar het oordeel van het college in die zes maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces.7. Indien het college en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen zijn overeengekomen dat artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van toepassing is op een persoon aan wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt, dient bij de toepassing van het eerste lid voor "algemene bijstand" te worden gelezen: uitkering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.8. Met betrekking tot degene die op grond van het eerste lid additionele werkzaamheden verricht, beoordeelt het college na een periode van negen maanden na de aanvang van die werkzaamheden of de toepassing van dit artikel zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces heeft vergroot. Indien dat niet het geval is wordt het verrichten van de additionele werkzaamheden twaalf maanden na aanvang van die werkzaamheden beëindigd.9. Met betrekking tot degene die op grond van het eerste lid additionele werkzaamheden verricht, beoordeelt het college voor afloop van de termijn van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, of de voortzetting daarvan met het oog op in de persoon gelegen factoren zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces aanmerkelijk verbetert. Indien dat het geval is, kan het college de termijn van twee jaar verlengen met een jaar, onder de voorwaarde dat de belanghebbende in het derde jaar in een andere omgeving andere additionele werkzaamheden verricht dan die hij in de eerste twee jaar heeft verricht. 10. Indien de termijn van twee jaar is verlengd op grond van het negende lid, beoordeelt het college voor afloop van het derde jaar of de voortzetting daarvan met het oog op in de persoon gelegen factoren zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces aanmerkelijk verbetert. Indien dat het geval is, kan het college de termijn nogmaals verlengen met een jaar.Toelichting wetstekstLid 1 Dit artikel voorziet in de juridische grondslag om onbetaald werk als re-integratie-instrument in te zetten. In dit lid wordt een maximale termijn voor het inzetten van deze voorziening genoemd: maximaal 2 jaar. Uit de wet noch uit de toelichting blijkt dat dit een aansluitende periode moet zijn. Evenmin vloeit uit de wet of toelichting voort dat er geen sprake van herhaling mag zijn bij een nieuwe bijstandsperiode.Lid 2Er wordt een definitie gegeven van het begrip ‘additionele werkzaamheden’. Het college zal hieraan nadere uitwerking moeten geven, rekening houdende met hetgeen is gesteld bij het eerste lid (blijvende additionaliteit is een belangrijke indicatie voor de rechtmatigheid van de uitvoering van deze wet).De zinsnede “…die onder verantwoordelijkheid van het college in het kader van deze wet worden verricht…” wordt in de parlementaire geschiedenis van dit wetsartikel niet verder uitgelegd. Dit moet dus worden gelezen in het licht van het feit dat de participatieplaatsen door het college worden aangeboden en dat er dus geen sprake is van een bijzondere en verdergaande verantwoordelijkheid (en mogelijke aansprakelijkheid) voor departicipatiebanen dan voor de overige re-integratievoorzieningen die door het college kunnen worden aangeboden vanuit het re-integratiebeleid c.q. de re-integratieverordening2.Lid 3Het derde lid geeft het college de mogelijkheid om een maximale periode van zes maanden buiten beschouwing te laten, als in die zes maanden additioneel werk is verricht met het doel aansluitend door te stromen naar een reguliere betrekking. Deze bepaling is dus relevant voor de aanvankelijk beter bemiddelbare uitkeringsgerechtigden. In het beleid van Ooststellingwerf en Weststellingwerf heeft dit betrekking op bijvoorbeeld Direct Werk. Het maakt daarbij geen verschil of Direct Werk voorafgaande aan of aansluitend op de voorziening als bedoeld in artikel 10a is ingezet.Lid 4Dit artikel spreekt voor zich; additionele werkzaamheden die zijn verricht voor 1 januari 2007 worden buiten beschouwing gelaten voor de vaststelling van de periode.Lid 5De toelichting op dit artikel is helder; het college moet dus afwegen of een eventuele opleiding de arbeidskansen bevordert van uitkeringsgerechtigden die onbeloonde arbeid verrichten en niet over een startkwalificatie beschikken. Een startkwalificatie is volgens de rijksoverheid het minimale onderwijsniveau dat nodig is om kans te maken op duurzaam werk. Een startkwalificatie is een HAVO- of VWO-diploma of een MBO-diploma vanaf niveau 2. Een VMBO-diploma wordt dus niet gezien als een startkwalificatie. Uit het artikel spreekt duidelijk dat het moet gaan om een realistisch aanbod en een realistisch perspectief. Overigens heeft dit lid uitsluitend betrekking op mensen zonder startkwalificatie. Doel van deopleiding of scholing is niet het alsnog behalen van een startkwalificatie. Dit artikel staat in relatie tot artikel 8, 1ste lid WWB. Dit betekent dat de raad bij verordening scholing of opleiding benoemd tot re-integratievoorzieningen (is reeds in de bestaande reintegratieverordening opgenomen).Lid 6Iedereen die o.g.v. dit artikel werkzaam is, heeft recht op een premie. Die premie wordt verstrekt iedere keer nadat de persoon gedurende zes maanden in dit kader werkzaam is. Artikel 31, 2e lid sub j. is ten behoeve van de uitvoering van dit artikel gewijzigd: eenmalig is vervangen door een- of twee keer per jaar. Het bedrag (maximaal € 2.184,-- per kalenderjaar3) is ongewijzigd gebleven. Op grond van art. 8, 1ste lid WWB stelt de raad bij verordening regels vast omtrent de bevoegdheden van het college in dezen. Bij de vaststelling van de hoogte van de premie moet rekening worden gehouden met een eventuele terugval van inkomsten bij werkaanvaarding door verlies van extra inkomensvoorzieningen (armoedeval).Het college maakt, alvorens de premie toe te kennen aan belanghebbende, de afweging of hij naar behoren heeft meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.Lid 7Spreekt voor zich (heeft betrekking op samenwerking tussen UWV en gemeente ten behoeve van een individuele belanghebbende).Lid 8De wetgever eist hier een toetsmoment. Na 9 maanden moet beoordeeld worden of de werkplek daadwerkelijk heeft geleid tot het vergroten van de kansen op de arbeidsmarkt. Het verdient aanbeveling om hiervoor een meetinstrument te ontwikkelen en te implementeren. In afwachting daarvan kan deze toetsing plaatsvinden in een gesprek tussen belanghebbende, casemanager / consulent werk en eventuele praktijkbegeleider.Lid 9 en lid 10Hier wordt de mogelijkheid van een verlenging met maximaal een jaar geregeld. Per definitie worden er vanaf het derde jaar andere werkzaamheden in een andere werkomgeving verricht. Aan beide verlengingen gaat een toets vooraf: vast moet staan dat de verlenging de kansen op de arbeidsmarkt vergroten. De maximale duur waarin een belanghebbende additionele werkzaamheden kan verrichten is dus vier jaar. Geduren de vier jaar vindt periodiek een toets plaats op de ingeschatte effecten van de werkplek op de kansen op de arbeidsmarkt van de belanghebbende. Er moest steeds sprake zijn van een verwacht positief effect.

Hoofdstuk 3 UITVOERINGSRICHTLIJNEN

3.1 Additionele arbeidAdditionaliteit houdt in dat het een speciaal gecreëerde functie betreft of een reeds bestaande functie die een uitkeringsgerechtigde alleen met speciale begeleiding kan verrichten. De werkzaamheden c.q. de functie van belanghebbende mogen de concurrentieverhoudingen niet nadelig beïnvloeden.Toetsing: het college toetst of aan de eis additionaliteit wordt voldaan door:1. een verklaring van de werkgever te eisen dat het om speciaal gecreëerde werkzaamheden gaat, ofwel, in het geval van een bestaande functie, dat er in het afgelopen jaar m.b.t. diezelfde functie geen sprake is geweest van ontslag van regulier personeel, en2. vast te stellen dat de werknemer een lagere productiecapaciteit heeft dan van een reguliere werknemer mag worden verwacht.Het college vraagt ten behoeve van de toetsing relevante bewijsstukken en stelt het model van de werkgeversverklaring vast.Voor de vaststelling van de productiecapaciteit kan het college gebruik maken van een meetinstrument (meting loonwaarde). Door de loonwaarde aan het begin van het traject te meten en te vergelijken met de waarde tijdens of na afloop van het traject, kan de ontwikkeling van de loonwaarde worden vastgesteld en vastgelegd. De vastgestelde loonwaarde kan het uitgangspunt zijn voor de hoogte van een eventueel te verlenen loonkostensubsidie in een vervolgtraject.3.2 Op welke re-integratievoorzieningen is artikel 10a van toepassing?Gemeenten Ooststellingwerf en Weststellingwerf voeren een re-integratiebeleid waarin het opdoen van werkervaring voorop staat. Beide gemeenten hebben hiervoor (dezelfde en verschillende) voorzieningen en instrumenten ontwikkeld. De vraag is welke soorten instrumenten onder toepassing van dit nieuwe artikel 10a vallen. Vast staat dat het in artikel 10a gaat om trajecten die de inschakeling op de arbeidsmarkt moeten bevorderen, binnen zes maanden tot vier jaar. Daarmee is een aantal instrumenten uitgesloten, namelijk vrijwilligerswerk of anderszins het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten, als deze worden uitgevoerd in het kader van het sociale activeringsbeleid van de gemeente. Het college zal dan wel moeten vastleggen dat de individuele beschikking of trajectplan dat het om sociale activeringsactiviteiten gaat en waarbij arbeidsinschakeling niet de doelstelling is. Het gaat in artikel 10a evenmin om trajecten waarbij de uitkering wordt verloond of in andere gevallen waarin de (ex-)uitkeringsgerechtigde een salaris ontvangt voor diens werkzaamheden. Voorbeelden hiervan zijn: detacheringsbanen, loonkostensubsidies en verloning van bijstand. Hiermee dient de vraag zich onmiddellijk aan welke constructie, ervan uitgaande dat allen hetzelfde doel beogen, financieel het meest aantrekkelijk is voor de uitkeringsgerechtigde. Daarmee is de armoedeval een actuele kwestie geworden: het kan tot ongewenste situaties leiden als een baan via een detacherings- of payrollconstructie de meest doeltreffende voorziening is, terwijl een werkplek op grond van art. 10a (gelet op de te ontvangen premie) om financiële redenen de voorkeur van de cliënt heeft. Derhalve dient de beleidslijn te zijn: mits de aangewezen voorziening voor de cliënt, wordt de voorkeur gegeven aan een constructie waarin de cliënt van een derde salaris ontvangt en volledig in zijn levensonderhoud kan voorzien. Deze situatie nadert namelijk het na te streven doel (uitkeringsonafhankelijkheid) het meest. Overigens moet de hoogte van de premie zodanig worden vastgesteld dat deze een rol van betekenis gaat spelen bij de afweging van het reintegratie-instrument. 3.3 Naar behoren meewerken aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsprocesHet is van belang hier een toetsingskader vast te stellen. Het recht op een premie moet voor iedere uitkeringsgerechtigde gelijk worden vastgesteld. Derhalve wordt bij deze vastgesteld dat de uitkeringsgerechtigde op grond van artikel 10a, zesde lid, recht heeft op een premie als hem in de periode voorafgaande aan de datum waarop het recht ontstaat geen maatregel heeft gehad wegens het verlenen van onvoldoende meewerking aan een traject dan wel het niet voldoen aan de verplichtingen zoals die zijn vastgelegd in de WWB en de maatregelenverordening.3.4 Nadere regels met betrekking tot scholingOp grond van artikel 10a, 4e lid, is het college verplicht om mensen die op grond van dit artikel werken met behoud van uitkering en geen startkwalificatie hebben, scholing moeten aanbieden, mits aanbod en perspectief realistisch zijn. Dit betekent dat het aanbod moet zijn afgestemd op de vermogens van de belanghebbende en het perspectief op werk door de scholing daadwerkelijk wordt vergoot. Dit impliceert dat het in ieder geval moet gaan om scholing die  arbeidsmarktrelevant is. De plicht tot het aanbieden van scholing bestaat zolang het werken met behoud van uitkering voortduurt, dus maximaal 4 jaar. Het is niet een voorwaarde dat de scholing moet leiden tot een startkwalificatie, maar de wet sluit dat ook zeker niet uit. Uit onderzoek4 blijkt dat van de jongeren zonder startkwalificatie 35% niet werkend is, tegenover 17% van de jongeren met een startkwalificatie. Nu is dit artikel uiteraard niet uitsluitend van toepassing op jongeren, maar het geeft duidelijk aan dat een startkwalificatie het perspectief verhoogt. In het re-integratiebeleid 2009 – 2012 is duurzaamheid van het effect van de re-integratieinspanningen een belangrijk speerpunt. Het credo is: je leven lang ontwikkelen om erbij te blijven. Daarbij past niet een te grote beperking van de duur van de scholing.• De scholing moet in eerste instantie leiden tot arbeidsinschakeling op de arbeidsmarkt en dient dus arbeidsmarktrelevant te zijn.• De aard van de scholing wordt vastgesteld op grond van een diagnose van de casemanager / consulent werk.• Het college kan een diagnose-instrument vaststellen dan wel de verplichting opleggen tot het opvragen van een onafhankelijk advies omtrent de scholingsbehoefte van de belanghebbende.• De duur van de opleiding of scholing is afgestemd op het tempo en leervermogen van de belanghebbende maar is in beginsel niet langer dan twee jaar.• Streven is dat jongeren tot 27 jaar in het bezit zijn van een starkwalificatie. Deze wet kan daaraan bijdragen. De gevolgen i.v.m. een mogelijke inwerkingtreding van de Wet investeren in jongeren (Wij) per 1 juli 2009 zijn hierin nog niet meegnomen.3.5 PremieWeststellingwerf en Ooststellingwerf stellen de premie, als bedoeld in het zesde lid van artikel 10a WWB, vast op € 1,00 per gewerkt uur, met een maximum van 32 euro per week. Gedachte daarbij is dat men daarmee ‘loon naar werken’ krijgt, hetgeen een stimulerende werking kan hebben op de inzet van de bijstandsgerechtigde op de additionele arbeidsplaats. De premie wordt (vanwege wettelijke bepalingen) één keer per halfjaar uitbetaald.

3.6 TrajectenDeze richtlijn is van toepassing op onderstaande trajecten. De trajecten worden per gemeente aangegeven.

 

Weststellingwerf

Ooststellingwerf

Leerwerkplekken

Leerwerkplekken

Werken met behoud van uitkering (‘De Werkfabriek’)   

Basisvaardigheden II (Caparis)

De Wsw-leerwerkplekken bij Caparis zijn niet gericht op reguliere arbeid maar op een voorbereiding op plaatsing in een Wsw-dienstverband en valt daarom niet binnen het kader van de participatiebanen.