Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Ooststellingwerf

Verordening onroerende-zaakbelastingen 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Ooststellingwerf
Officiële naam regelingVerordening onroerende-zaakbelastingen 2010
CiteertitelVerordening onroerende-zaakbelastingen 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen 2009.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, artikel 220 tot en met 220h

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201001-01-2010nieuwe regeling

15-12-2009

Nieuwe Ooststellingwerver 23-12-2009

Raad, 15 dec. 2009, no C.9
01-01-201001-01-2010nieuwe regeling

15-12-2009

Nieuwe Ooststellingwerver 23-12-2009

Raad, 15 dec. 2009, no C.9
01-01-201001-01-2010nieuwe regeling

15-12-2009

Nieuwe Ooststellingwerver 23-12-2009

Raad, 15 dec. 2009, no C.9
01-01-201001-01-2010nieuwe regeling

15-12-2009

Nieuwe Ooststellingwerver 23-12-2009

Raad, 15 dec. 2009, no C.9
27-12-200701-01-2009nieuwe regeling

18-12-2007

Nieuwe Ooststellingwerver 19-12-2007

Raad, 18-12-2007, no B.6

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Ooststellingwerf;nr. B.4gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 12 januari 2010;gelet op artikel 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;<vet>b e s l u i t :</vet>vast te stellen de<vet>VERORDENING OP DE HEFFING EN INVORDERING VAN ONROERENDEZAAKBELASTINGEN2010</vet>

Artikel 1 Belastingplicht

  • 1. Onder de naam 'onroerende-zaakbelastingen' worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:

    • a.

      een gebruikersbelasting van degene die - naar de omstandigheden beoordeeld - bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

    • b.

      een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

  • 2. Met betrekking tot de gebruikersbelasting wordt:

    • a.

      gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

    • b.

      het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld.

  • 3. Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 2 Belastingobject

  • a.

    Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.

  • b.

    Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 3 Maatstaf van heffing

  • 1. De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar, bedoeld in artikel 1.

  • 2. Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18, 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

  • 3 Met betrekking tot het gebruikersdeel, wordt als gebruiker aangemerkt:

    • a.

      degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

    • b.

      ingeval een gedeelte van een perceel &#x2013; niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4 &#x2013; voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.

Artikel 4 Vrijstellingen

  • 1. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij het bepalen van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:

    • a.

      ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig ge&#xEB;xploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;

    • b.

      glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond;

    • c.

      onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;

    • d.

      &#xE9;&#xE9;n of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;

    • e.

      natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;

    • f.

      openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;

    • g.

      waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

    • h.

      werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

    • i.

      tot de onroerende zaak behorende, daaraan al dan niet aard- of nagelvast verbonden werktuigen welke verwijderd kunnen worden met behoud van hun waarde als zodanig en niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken;

    • j.

      onroerende zaken voor zover bestemd zijn te worden gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van onderwijs;

    • k.

      straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, fietsenstallingen, hekken en palen;

    • l.

      plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht;

    • m.

      begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning.

  • 2. De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het eerste lid bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet zover de gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

Artikel 5 Belastingtarieven

  • 1. Het tarief bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor

    • a.

      gebruikersbelasting niet-woning 0,0578 %

    • b.

      bij de eigenarenheffing1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,0849 %2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,0706 %

  • 2. Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden afgerond op een veelvoud van 0,05.

Artikel 6 Wijze van heffing

De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.

Artikel 7 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet moeten de aanslagen worden betaald in één termijn, vervallende op de laatste dag van de maand volgende op die welke in de dagtekening is vermeld.

  • 2. In afwijking van het eerste lid geldt dat, ingeval het totaalbedrag van de onroerendezaakbelastingen of van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen onroerende-zaakbelastingen en andere heffingen meer dan € 50,00 doch minder is dan € 2.500,00 moet worden betaald in twee termijnen, waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgende op die welke in de dagtekening is vermeld en de volgende termijn op de laatste dag van de maand drie maanden na de dagtekening.

  • 3. Indien voor de betaling van de verschuldigde belastingen een machtiging voor automatische incasso is afgegeven, dienen voor de in lid 2 genoemde twee termijnen acht maandelijks termijnen te worden gelezen.

  • 4. Indien tot tweemaal toe geen afschrijvingen kunnen plaats vinden op de betaalrekening van de belastingschuldige waarvan door middel van automatische incasso geld wordt afgeschreven, wordt er een nieuwe termijn vastgesteld en komt de afgegeven machtiging tot automatische incasso te vervallen.

  • 5. Indien het te betalen bedrag na een vermindering of ontheffing lager is dan € 50,00 wordt het resterende bedrag in 1 termijn geïncasseerd.

Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onroerende-zaakbelastingen.

Artikel 9 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De 'Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen 2010, vastgesteld op15 december 2009 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingangvan de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor diedatum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na de dag van bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2010.

  • 4. Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening onroerende-zaakbelastingen 2010”.

Artikel 10 Termijnen van betaling

  • 1 In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in één termijn, vervallende op de laatste dag van de maand volgende op die welke in de dagtekening is vermeld.

  • 2 In afwijking van het eerste lid geldt dat ingeval het totaalbedrag van de rioolheffing of van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen rioolheffing en andere heffingen meer dan € 50,00 doch minder is dan € 2.500,00 moet worden betaald in twee termijnen, waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgende op die welke in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de volgende termijn op de laatste dag van de maand drie maanden na de dagtekening.

  • 3 Indien voor de betaling van de verschuldigde heffing een machtiging voor automatische incasso is afgegeven, dienen voor de in lid 2 genoemde twee termijnen acht maandelijkse termijnen te worden gelezen.

  • 4 Indien tot tweemaal toe geen afschrijvingen kunnen plaats vinden op de betaalrekening van de belastingschuldige waarvan door middel van automatische incasso geld wordt afgeschreven, wordt er een nieuwe termijn vastgesteld en komt de afgegeven machtiging tot automatische incasso te vervallen.

  • 5 Indien het te betalen bedrag na een vermindering of ontheffing lager is dan € 50,00 wordt het resterende bedrag in 1 termijn geïncasseerd.

Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de rioolheffing.

Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1 De "Verordening rioolrechten 2009" wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten welke zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2 Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na de dag van bekendmaking.

  • 3 De datum van ingang van de heffingen is 1 januari 2010.

  • 4 De verordening kan worden aangehaald als "Verordening rioolheffing 2010".

Ondertekening

Besloten in de openbare vergadering van 15 december 2009.griffier,                                                                    voorzitter,