Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nijmegen

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNijmegen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingRe-integratieverordening Wet werk en bijstand 2011
CiteertitelRe-integratieverordening Wet werk en bijstand 2011
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpwerk en inkomen re-integratie reïntegratie

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, artikel 147, lid 1; Wet werk en bijstand (Wwb), artikelen 7, 8, 10 en 10a; Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), artikelen 34, 35, en 36; Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelftstandigen (IOAZ), artikelen 34, 35 en 36; EG-verordening Werkgelegenheidssteun, nr. 2204/2002, Pb. EG 2002, L337/3; EG-verordening de minimissteun nr. 69/2001, Pb EG 2001, L 10/30

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201126-09-2013Onbekend

01-12-2010

Gemeenteblad 2011/003

Raadsvoorstelnummer 173/2010

Tekst van de regeling

Intitulé

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2011

De raad van de gemeente Nijmegen bijeen in zijn openbare vergadering van 1 december 2010,

gelezen het voorstel van het college van 23 november 2010,

gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet, de artikelen 7, 8, 10 en 10a van de Wet werk en bijstand (Wwb), de artikelen 34, 35, en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ),

voorts gelet op EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002, Pb. EG 2002, L337/3) en de EG-verordening de minimissteun (nr. 69/2001, Pb EG 2001, L 10/30), alsmede de beleidsaanbeveling ‘Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van re-integratie werkzoekenden’ verzamelcirculaire april 2004, nr. 24233 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Besluit:

vast te stellen de hierna volgende Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2011.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de IOAW, de IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand (Staatsblad 2003, nummer 375) zoals deze nadien is of wordt gewijzigd;

    • b.

      uitkeringsgerechtigden: personen met een algemene bijstandsuitkering ingevolge de wet, dan wel personen met een uitkering ingevolge de IOAW of de IOAZ;

    • c.

      Anw-ers: personen met een nabestaanden of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en die ingeschreven staan bij het CWI;

    • d.

      nuggers: personen als bedoeld in artikel 6 onder a van de wet;

    • e.

      voorziening: een instrument zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid onder a van de wet dat ingezet wordt ter ondersteuning van de arbeidsinschakeling;

    • f.

      duurzame reguliere arbeid: algemeen geaccepteerde arbeid die over een periode van zesmaanden wordt verricht niet zijnde gesubsidieerde arbeid.

Artikel 2 Opdracht aan het college

  • 1.

    Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden, Anw-ers, nuggers alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning aan bij de arbeidsinschakeling en, voor zover het college dit noodzakelijk acht, biedt het college een voorziening aan gericht op die arbeidsinschakeling. Het college kan alleen voorzieningen aanbieden indien belanghebbenden woonachtig zijn in de gemeente Nijmegen overeenkomstig artikel 40, eerste lid van de wet.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 kan het college bepalen indien na aanvang van een voorziening de woonplaats van belanghebbende wijzigt, dat de voorziening desondanks wordt voortgezet.

  • 3.

    In overeenstemming met het UWV kan het college voorzieningen aanbieden aan personen aan wie het UWV een uitkering verstrekt.

  • 4.

    De ondersteuning is gericht op de kortste weg naar duurzame reguliere arbeid.

  • 5.

    Het college draagt zorg voor een voldoende gevarieerd aanbod aan ondersteuning en voorzieningen. Daarbij kan het college prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

Artikel 3 Inzet van voorzieningen

  • 1.

    Bij de inzet van voorzieningen wordt gekozen voor die voorziening die adequaat en toereikend is voor het doel dat beoogd wordt.

  • 2.

    Het college weigert de inzet van een voorziening als het budgetplafond, dat door het college voor de betreffende voorziening is ingesteld, is bereikt. Indien een ingesteld budgetplafond bereikt wordt, biedt het college een andere voorziening als alternatief aan indien dit noodzakelijk wordt geacht.

  • 3.

    Bij de afweging of een voorziening noodzakelijk is en welke voorziening in dat geval het meest geschikt is voor de persoon, betrekt het college in elk geval de mogelijkheden en de belemmeringen van de persoon en de situatie op de arbeidsmarkt. Het college kan voordat besloten wordt tot ondersteuning dan wel inzet van een voorziening een onderzoek (laten) doen, overeenkomstig artikel 15, naar de mogelijkheden van de persoon uit de doelgroep en naar de geschiktheid van ondersteuning dan wel voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

  • 4.

    Het college weigert de inzet van een voorziening indien door belanghebbende aanspraak kan worden gemaakt of beroep kan worden gedaan op een voorziening buiten de wet om die naar het oordeel van het college in voldoende mate bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

  • 5.

    De beslissing van het college een voorziening aan te bieden dan wel een voorziening te weigeren wordt vastgelegd in een beschikking.

Artikel 4 Beleidsplan

  • 1.

    Tenminste één keer in de vier jaar wordt door het college een beleidsplan aan de raad ter vaststelling aangeboden, waarin de navolgende onderwerpen aan de orde dienen te komen:

    • a.

      de aard, de omvang en het financiële kader van de in deze periode aan te bieden voorzieningen;

    • b.

      de wijze waarop de beschikbare voorzieningen worden verdeeld over uitkeringsgerechtigden, nuggers en Anw-ers, waarbij uitgangspunt is dat er sprake moet zijn van een evenwichtige aanpak binnen en tussen die groepen;

  • 2.

    Het college zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid. Dit verslag wordt vorm gegeven conform het verslag als bedoeld in artikel 77 van de wet.

Artikel 5 Verplichtingen en aanspraak op ondersteuning

  • 1.

    De uitkeringsgerechtigden en de belanghebbenden die gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening hebben de verplichtingen die voortvloeien uit wet- en regelgeving waaronder begrepen de verplichting:

    • a.

      algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening, te verkrijgen en te aanvaarden

    • b.

      gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening;

    • c.

      medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 3 lid 4;

    • d.

      medewerking te verlenen aan begeleiding en controle van ziekteverzuim;

    • e.

      het verstekken van de inlichtingen die nodig zijn voor het bepalen of een voorziening noodzakelijk is dan wel van de voortgang van de ingezette voorzieningen;

    • f.

      het naar vermogen uitvoering geven dan wel meewerken aan de ondersteuning of voorziening die geboden wordt;

    • g.

      na te laten alles dat de realisatie van het doel van de ondersteuning of de voorzieningen belemmert.

  • 2.

    Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden. Het college neemt deze verplichtingen op in de beschikking als bedoeld in artikel 3, vijfde lid.

  • 3.

    Uitkeringsgerechtigden, Anw-ers, nuggers, alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Onder aanspraak op ondersteuning wordt mede verstaan aanspraak op informatie over ondersteuning bij de arbeidsinschakeling, aanspraak op een goede indicatie en aanspraak op begeleiding.

Artikel 6 Handhaving

  • 1.

    Indien een persoon die een uitkering krijgt op grond van de wet niet voldoet of niet voldaan heeft aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 5, dan verlaagt het college de uitkering conform hetgeen hierover is vastgelegd in de maatregelverordening Wet werk en bijstand.

  • 2.

    Indien een persoon die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW of de IOAZ, niet voldoet of voldaan heeft aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 5, verlaagt het college de uitkering, conform hetgeen hierover bepaald is in artikel 20 van de IOAW en de IOAZ.

  • 3.

    Indien het aan belanghebbende te wijten is dat een voorziening vroegtijdig is beëindigd, kan het college besluiten enige tijd geen nieuwe voorziening aan te bieden. Het college stelt nadere regels hieromtrent vast.

Artikel 7 Intrekking van een besluit en terugvordering

  • 1.

    Het college trekt een beschikking waarbij op grond van deze verordening een voorziening is aangeboden of een vergoeding is toegekend geheel of gedeeltelijk in indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      de gegevens op grond waarvan de beschikking is afgegeven zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

    • c.

      blijkt dat de verstrekte financiële middelen binnen zes maanden na uitbetaling niet zijn aangewend voor het doel waarvoor ze verstrekt zijn;

    • d.

      anderszins de voorziening of vergoeding ten onrechte of tot een te hoog bedrag is aangeboden dan wel toegekend.

  • 2.

    Het college kan de op grond van deze verordening verstrekte financiële middelen terugvorderen indien het besluit waarbij deze voorziening of vergoeding is toegekend wordt ingetrokken ingevolge lid 1.

  • 3.

    Indien de persoon van wie wordt teruggevorderd op basis van dit artikel, ook na daartoe schriftelijk te zijn aangemaand, in gebreke blijft het teruggevorderde bedrag terug te betalen wordt dit bedrag verhoogd met de wettelijke rente en de kosten van incasso.

Hoofdstuk 2 Voorzieningen

Artikel 8 Algemene bepalingen over ondersteuning en voorzieningen

  • 1.

    Ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan bestaan uit praktische hulp, advies, doorverwijzing naar andere organisaties of uit het aanbieden van één of meerdere voorzieningen die gelijktijdig of achtereenvolgend ingezet kunnen worden.

  • 2.

    Het college kan in ieder geval de volgende voorzieningen aanbieden:

    • a.

      brugsubsidie

    • b.

      re-integratieprogramma

    • c.

      proefplaats

    • d.

      participatieplaats

    • e.

      ondersteunende producten

    • f.

      diagnose

    • g.

      nazorg

    • h.

      premies

  • 3.

    In het beleidsplan als bedoeld in artikel 4 wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in de verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 4.

    Het college stelt ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in het tweede lid en in de artikelen 20 en 21, met inachtneming van hetgeen daarover in het beleidsplan is bepaald, nadere regels vast. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanvragen van voorzieningen;

    • c.

      het verstekken van subsidies;

    • d.

      criteria ter voorkoming van onverantwoorde beïnvloeding van de concurrentieverhoudingen en verdringing van reguliere arbeid.

  • 5.

    Indien het college loonkostensubsidies als voorziening verstrekt, is op deze subsidies tevens de Nijmeegse Kaderverordening Subsidieverstrekking van toepassing tenzij het college hiervan uitdrukkelijk afwijkt.

Artikel 9 Beëindiging van de voorziening

  • 1.

    Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan een voorziening deelneemt zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 5 van de verordening niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die aan een voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet of deze verordening;

    • c.

      indien de persoon die aan een voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt een voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende of niet meer bijdraagt aan (een snelle) arbeidsinschakeling;

    • e.

      indien de persoon die aan een voorziening deelneemt niet meer aangewezen is op deze voorziening;

    • f.

      indien de persoon fraude heeft gepleegd.

  • 2.

    Beëindiging van de voorziening kan tevens inhouden beëindiging van de subsidie als bedoeld in artikel 10 en 21 van deze verordening.

Artikel 10 Brugsubsidie

  • 1.

    Het college kan ten behoeve van uitkeringsgerechtigden, Anw-ers, en personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet een brugsubsidie verstrekken.

  • 2.

    Een brugsubsidie is een subsidie die het college kan verstrekken aan werkgevers die met belanghebbenden een arbeidsovereenkomst afsluiten, als tegemoetkoming aan de werkgever voor de verminderde productiviteit en eventuele door de werkgever te maken kosten waaronder scholingskosten en begeleidingskosten.

  • 3.

    De brugsubsidie bedraagt in totaal maximaal 8000 euro.

  • 4.

    De hoogte van de brugsubsidie is afhankelijk van de werkloosheidsduur van belanghebbende, van de duur van de aangegane arbeidsovereenkomst en van de arbeidsduur per week.

  • 5.

    De brugsubsidie wordt op aanvraag van de werkgever verstrekt. De aanvraag dient door werknemer mede ondertekend te zijn.

  • 6.

    Een publiekrechtelijke aanstelling wordt gelijkgesteld aan een arbeidsovereenkomst.

  • 7.

    Het college stelt nadere regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte en de verplichtingen die aan de subsidie verbonden worden.

Artikel 11 Re-integratieprogramma's

  • 1.

    Het college kan aan uitkeringsgerechtigden, nuggers en Anw-ers een re-integratieprogramma aanbieden.

  • 2.

    Het doel hiervan is personen uit de doelgroep te begeleiden naar duurzame reguliere arbeid. Gedurende een re-integratieprogramma kunnen meerdere voorzieningen ingezet worden.

Artikel 12 Proefplaats

  • 1.

    Het college kan uitkeringsgerechtigden, nuggers en Anw-ers een proefplaats aanbieden.

  • 2.

    Deze voorziening wordt aangeboden wanneer niet duidelijk is of de werknemer kan voldoen aan de functie-eisen van de werkgever.

  • 3.

    De proefplaats duurt drie maanden en kan maximaal met drie maanden verlengd worden indien de werkgever zich bereid verklaart belanghebbende een regulier dienstverband aan te bieden van minimaal een half jaar.

  • 4.

    Indien de proefplaats verlengd wordt, kan het college van de werkgever een vergoeding vragen.

  • 5.

    Het college draagt er zorg voor dat de proefplaatsing wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die door het college, de werkgever als de belanghebbende getekend wordt.

Artikel 13 Participatieplaats

  • 1.

    Het college kan aan uitkeringsgerechtigden een participatieplaats als bedoeld in artikel 10a van de wet aanbieden.

  • 2.

    Het doel van een participatieplaats is uitkeringsgerechtigden die vooralsnog niet bemiddelbaar zijn middels het aanbieden van additioneel werk een stap richting arbeidsinschakeling te laten zetten.

  • 3.

    Ter uitvoering van het bepaalde in lid 1 gaat de uitkeringgerechtigde onder verantwoordelijkheid van de gemeente additionele werkzaamheden verrichten.

  • 4.

    Het college draagt er zorg voor dat de participatieplaats wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die door het college, de werkgever als de belanghebbende getekend wordt.

  • 5.

    Er kan door het college na een periode van drie maanden een vergoeding in rekening worden gebracht.

  • 6.

    Het college beoordeelt in ieder geval na een periode van zes maanden of de uitkeringsgerechtigde scholing aangeboden krijgt als bedoeld in artikel 14 van deze verordening.

Artikel 14 Ondersteunende producten

Het college kan aan personen die deelnemen aan een voorziening ondersteunende producten aanbieden waaronder begrepen de inzet van een jobcoach, trainingen en (vak)scholing De scholing die ingezet wordt beslaat in de regel maximaal een periode van twee jaar.

Artikel 15 Diagnose

Het college kan uitkeringsgerechtigden, nuggers, Anw-ers en personen als bedoeld in 10, tweede lid van de wet een onderzoek aanbieden ter vaststelling van de arbeidsmogelijkheden van belanghebbenden dan wel ter bepaling van de (verdere) geschiktheid van een voorziening. Dit onderzoek kan zowel vóór aanvang van een voorziening als tussentijds worden ingezet.

Artikel 16 Nazorg

  • 1.

    Het college kan aan personen die reguliere arbeid aanvaarden, nazorg bieden. De nazorg duurt maximaal zes maaden en is gericht op het behoud van de reguliere arbeid.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels vast ten aanzien van de inhoud van de nazorg.

Artikel 17 Premies

  • 1.

    Het college kan aan uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en personen als bedoeld in artikel 10 tweede lid van de wet ter bevordering van de arbeidsinschakeling een premie toekennen van maximaal het bedrag als bedoeld in artikel 31 lid 2 onder j van de wet.

  • 2.

    Deze premie kan worden verstrekt in de volgende gevallen:

    • a.

      vanwege het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, niet zijnde een voorziening;

    • b.

      vanwege het deelnemen aan een voorziening;

    • c.

      vanwege het met goed gevolg beëindigen van een voorziening.

  • 3.

    De uitkeringsgerechtigde werkzaam op een participatieplaats, krijgt telkens nadat hij zes maanden werkzaamheden heeft verricht een premie indien de uitkeringsgerechtigde naar het oordeel van het college in die zes maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op arbeidsinschakeling. De hoogte van deze premie bedraagt 100 euro per maand bij een participatieplaats met een arbeidsduur van 32 uur of meer, voor elke door de uitkeringsgerechtigde op de participatieplaats gewerkte maand. Indien de arbeidsduur op een participatieplaats minder dan 32 uur bedraagt wordt de premie naar rato verstrekt.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels vast ten aanzien van andere categorieën van personen die voor de premie in aanmerking komen, de hoogte van de verschillende premies evenals de voorwaarden waaronder de premie wordt verstrekt.

Artikel 18 Overige vergoedingen

  • 1.

    De uitkeringsgerechtigde komt in aanmerking voor een vergoeding van de kosten die naar het oordeel van het college noodzakelijk worden geacht in het kader van de arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels ten aanzien van de kosten die voor vergoeding in aanmerking komen alsmede de hoogte en de voorwaarden waaronder deze kosten kunnen worden vergoed.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 19 Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

  • 1.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2.

    In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 20 Omzetting Werkleeraanbod Wet investeren in jongeren

Voorzieningen aangeboden op basis van de Wet investeren in jongeren worden op het moment dat de jongere 27 jaar wordt, beschouwd als voorzieningen in het kader van de Wet werk en bijstand.

Artikel 21 Overgangsbepalingen

  • 1.

    De Re-integratieverordening Wet werk en bijstand (2005) wordt met ingang van 1 januari 2011 ingetrokken. Op de voorzieningen ingezet op basis van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand (2005) geldt dat de bepalingen van deze verordening van kracht blijven behoudens hetgeen bepaald is over:

    • a.

      het verlengen van de werkervaringsbanen en de participatiebanen als bedoeld in artikel 16, vijfde lid en 21, vijfde lid;

    • b.

      het opnieuw toekennen van brugbaansubsidie als bedoeld in artikel 17, zesde lid.

  • 2.

    Het college draagt er zorg voor dat de dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand (2005), beëindigd zijn per 1 januari 2013. Het college hanteert hierbij het volgende afbouwschema: per 1 januari 2012 wordt 25%, per 1 juli 2012 wordt 50% en per 1 januari 2013 wordt de resterende 50% van het aantal op 31 december 2010 bestaande dienstbetrekkingen beëindigd.

  • 3.

    Het college draagt er zorg voor dat de subsidiës als bedoeld in artikel 24, tweede lid van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand (2005) per 1 januari 2013 beëindigd worden. Het college hanteert hierbij het volgende afbouwschema: per 1 januari 2012 wordt 25%, per 1 juli 2012 wordt 50% en per 1 januari 2013 wordt de resterende 50% van de subsidies zoals die op 31 december 2010 werden verstrekt, beëindigd.

  • 4.

    Het college stelt over de wijze van afbouw als bedoeld in lid 2 en lid 3 nadere regels vast.

  • 5.

    Het college kan afwijken van het bepaalde in lid 2 en lid 3 in bijzondere individuele gevallen.

  • 6.

    De subsidies die verstrekt worden ten behoeve van de gesubsidieerde banen als bedoeld in de artikelen 16, 21 en 27 van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand (2005) worden gemaximeerd op het over het jaar 2010 vastgestelde bedrag. Het college stelt nadere regels vast ten aanzien van de subsidieverstrekking.

Artikel 22 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2011.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2011.

de voorzitter, mr. Th. C. de Graaf

de raadsgriffier, mevr. drs. M.M.V. Mientjes

Toelichting op de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand

Algemene toelichting

Per 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (Wwb) in werking getreden. De Wwb geeft het college de opdracht te zorgen voor de re-integratie van bijstandsgerechtigden, nuggers, Anw-ers en personen werkzaam op een gesubsidieerde baan. Het college bepaalt welke voorzieningen in de gemeente worden aangeboden en stelt tevens vast wie voor welke voorziening in aanmerking komt. De Wwb draagt aan de gemeenteraad op om een verordening op te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. In de wet is vastgelegd dat in de verordening regels moeten worden opgenomen waaruit onder andere aandacht blijkt voor de in de Wwb onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen.

De gemeenteraad heeft gekozen voor een algemene, globale verordening waarin met name procedurele zaken zijn geregeld. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die de raad heeft gekregen. Die leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, re-integratie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is. Daarom wordt aan het college de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken. Artikel 10 van de Wwb bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling hebben en aanspraak hebben op de door het college noodzakelijk geachte voorziening binnen de kaders van de re-integratieverordening. Daarom is ervoor gekozen om in de verordening de voorzieningen vast te leggen die het college in ieder geval kan aanbieden.

Ombuigingsplan werk 2011 en verdere jaren

De Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2011 is een tijdelijke verordening waarin de besluiten die de gemeenteraad heeft genomen naar aanleiding van het Ombuigingsplan werk 2011 en verdere jaren zijn verwerkt. Het Ombuigingsplan beoogt de gesubsidieerde arbeid te moderniseren als een eerste stap naar een vernieuwd re-integratiestelsel waarin uitstroom naar regulier werk meer voorop staat. Naast deze inhoudelijke reden is er ook een financiële reden om de gesubsidieerde arbeid te moderniseren. De kosten van de gesubsidieerde arbeid nemen een dusdanig groot deel van de ter beschikking staande middelen in beslag dat de re-integratietaak van het college in het gedrang komt. Er is dan ook besloten de gesubsidieerde arbeid grotendeels af te bouwen. In artikel 21 van de verordening is het overgangsrecht geregeld. De modernisering van de gesubsidieerde arbeid heeft tevens geleid tot de introductie van twee nieuwe voorzieningen die uitgaan van werken met behoud van uitkeing: de proefplaats en de participatieplaats. De proefplaats kan ook voor nuggers worden ingezet, de participatieplaats niet.

Artikelsgewijze toelichting

Aanhef

In de aanhef is verwezen naar de EG-verordeningen omdat deze EG-verordening voorschrijven dat wanneer sprake is van een gemeentelijke regeling van werkgelegenheidssteun aan bedrijven, een verwijzing naar deze verordeningen noodzakelijk is, inclusief de vindplaats in het Publicatieblad. Aan deze verplichting is hiermee voldaan.

Verder is in de aanhef verwezen naar de beleidsaanbeveling 'Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van reïntegratie werkzoekenden' om de gemeente te ontlasten van de administratieve verplichtingen die voorvloeien uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap.

Artikel 1 Begripsomschrijving

De Wwb is de basis van deze verordening en daarom wordt ook voor de begripsbeschrijvingen aangehaakt bij de Wwb.

Artikel 2 Opdracht en Doelgroep

In dit artikel wordt aangegeven voor welke personen het college de re-integratietaak heeft. Via de verwijzing naar artikel 40 lid 1 wordt aangegeven dat alleen inwoners van de gemeente Nijmegen tot de doelgroep behoren. In artikel 2 lid 2 wordt het college de mogelijkheid geboden van deze algemene regel af te wijken. Uiteraard kan het college ook contact opnemen met de nieuwe gemeente om te verzoeken de kosten van de ingezette voorziening over te nemen. De vraag is echter of de nieuwe gemeente bereid zal zijn of de mogelijkheid heeft de kosten van de door de gemeente Nijmegen ingezette voorziening voor haar rekening te nemen. Indien er verhuisd wordt naar het buitenland, ookal is dat net over de grens in Duitsland, wordt de voorziening beëindigd.

Lid 3 van dit artikel maakt het mogelijk dat het college samenwerkt met het UWV. Dat geschiedt met name op projectmatige basis. Zo werken het college en het UWV samen in het project Hatert werkt .

Het doel van het beleid is waar mogelijk personen die tot de doelgroep behoren te helpen via de kortste weg regulier werk te vinden en daar waar dat (nog) niet kan alles in het werk te stellen om belemmeringen weg te nemen, uitstroomkansen te vergroten en ondertussen sociaal isolement te voorkomen. Het is aan het college om te zorgen voor een voldoende aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken krijgen met beperkte financiële middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren.

Artikel 3 Inzet van voorzieningen

Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Daarnaast moet de inzet van voorzieningen er wel toe kunnen leiden dat binnen afzienbare tijd het verkrijgen van duurzame arbeid ook mogelijk wordt. Bovendien moet er gekozen worden voor die voorziening die de kortste weg naar reguliere arbeid biedt. Of een voorziening noodzakelijk is en welke voorziening ingezet wordt, is afhankelijk van een veelheid van factoren zoals de mogelijkheden en beperkingen van de persoon in kwestie maar ook van de situatie op de arbeidsmarkt. Om een goed beeld te krijgen van de mogelijkheden en belemmeringen van de persoon kan het college een onderzoek laten doen. Het college is verantwoordelijk voor de efficiënte en doelgerichte inzet van de schaarse middelen. Binnen deze grenzen wordt rekening gehouden met de wensen van de persoon in kwestie. Motivatie is immers zeer belangrijk voor het slagen van een re-integratietraject.

Om de financiële risico's te beheersen, heeft de gemeente ervoor gekozen een verdeling te maken van de schaarse middelen over de verschillende voorzieningen. Het uitgeput zijn van een begrotingspost kan echter geen reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken wordt het college de mogelijkheid gegeven budgetplafonds in te stellen. Indien het budgetplafond van een bepaalde voorziening wordt bereikt, zal het college ervoor zorgen dat de persoon uit de doelgroep een andere voorziening aangeboden krijgt als alternatief.

Het college weigert tevens een voorziening als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening bijvoorbeeld indien een persoon uit de doelgroep voor de gewenste opleiding een beroep kan doen op studiefinanciering.

Een toekenning of weigering van een voorziening wordt in een beschikking vastgelegd. Deze beslissing is vatbaar voor bezwaar en beroep.

Artikel 4 Beleidsplan

De Wwb verplicht de gemeenteraad om het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Zoals in de algemene toelichting uitgelegd, heeft de gemeente gekozen voor een globale algemene verordening die met name procedurele zaken regelt. Het beleid wordt vastgelegd in een bij de verordening behorend beleidsplan. Als basis voor deze verordening heeft het Ombuigingsplan werk 2011 en verder gediend. Verwacht wordt dat eind 2011 het nieuwe beleidsplan wordt vastgesteld en dat de verordening naar aanleiding hiervan aangepast dient te worden.

Het tweede lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. De Wwb geeft aan dat het college elk jaar een voorlopig en een definitief verslag over de uitvoering (VODU) naar het rijk zend. Deze verslagen dienen gepaard te gaan van een verklaring van de gemeenteraad. Daarom is ervoor gekozen expliciet op te nemen dat er een verantwoordingsverslag aan de raad moet worden gezonden. Het ligt voor de hand dat bij de vormgeving van het verslag op grond van deze verordening wordt aangesloten bij de inhoud van het VODU.

Artikel 5 Aanspraak en verplichtingen

De personen uit de doelgroep hebben van rechtswege aanspraak op ondersteuning. De gemeente heeft ervoor gekozen deze aanspraak ook in de verordening op te nemen. Dat laat onverlet dat het het college is, dat bepaalt of en welke voorziening ingezet wordt. Tegenover de aanspraak staan de verplichtingen. Re-integratie is immers niet vrijblijvend. Om daarover geen misverstand te laten zijn, is gemeend de verplichtingen, ook al staan ze grotendeels in de Wwb vermeld, nogmaals te vermelden. Naast de verplichtingen in de verordening genoemd en de verplichtingen genoemd in wet of regelgeving kan het college aanvullende verplichtingen opleggen.

Artikel 6 Handhaving

In het geval de persoon uit de doelgroep de verplichtingen aangehaald in artikel 5 van deze verordening niet voldoet, dan heeft dat gevolgen. Voor de uitkeringsgerechtigde heeft dat tot gevolg dat de uitkering tijdelijk verlaagd zal worden zoals bepaald in de afstemmingsverordening of artikel 20 van de IOAW en IOAZ waarbij in het uiterste geval 100% verlaging tot de mogelijkheden behoort.

Het opleggen van een maatregel kan echter alleen indien er uitkering wordt genoten op grond van de wetten die de gemeente uitvoert. Een Anw-ers of een nugger hebben geen financiële relatie met de gemeente en kunnen dus niet direct op hun inkomstenbron worden gekort bij onvoldoende medewerking.

Artikel 7 Intrekking van een besluit en terugvordering

Dit artikel maakt het mogelijk dat in een aantal situaties de ingezette voorziening ingetrokken kan worden en de kosten van de voorziening teruggevorderd kunnen worden. Bijvoorbeeld als bijstandsfraude ontdekt wordt en achteraf gezien de persoon in kwestie helemaal niet tot de doelgroep van de wet behoorde.

Artikel 8 Algemene bepalingen over ondersteuning en voorzieningen

Dit artikel strekt ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Tevens wordt aangegeven dat ondersteuning niet perse de inzet van een voorziening behoeft in te houden. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Indien er een voorziening ingezet wordt kan dat een van de genoemde voorzieningen zijn die genoemd staan in lid 2 maar dat hoeft niet perse aangezien dit geen limitatieve opsomming is.

Het vierde lid geeft het college de bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Werkgevers die loonkostensubsidies ontvangen zullen er rekening moeten houden dat naast de beleidsregels die het college op basis van deze verordening vaststelt, ook bepalingen uit de Nijmeegse Kaderverordening Subsidieverstrekking op de subsidieverstrekking van toepassing kunnen zijn.

Artikel 9 Beëindiging van de voorziening

Dit artikel geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindiging dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Artikel 10 Brugsubsidie

Een werkgever kan als hij een arbeidsovereenkomst wil aangaan met een uitkeringsgerechtigde, een werknemer op een gesubsidieerde baan of met een Anw-er eventueel in aanmerking komen voor een subsidie. Daarvoor dient hij samen met de belanghebbende een aanvraag in te dienen. Het is van belang dat de werkgever de subsidie aanvraagt vóór aanvang van de arbeidsovereenkomst. Indien de arbeidsovereenkomst reeds aangevangen is voordat de gemeente een beslissing op de aanvraag heeft genomen, dan komt het risico dat de gemeente de subsidieaanvraag afwijst voor rekening van de werkgever. Het kost de gemeente ongeveer zes weken om een besluit te nemen. Net zoals bij alle andere voorzieningen bepaalt het college of de inzet van een brugsubsidie noodzakelijk is. Indien de potentiële werknemer in staat wordt geacht zonder brugsubsidie reguliere arbeid te verkrijgen, dan wordt er dus geen subsidie aan de werkgever verstrekt. De hoogte van de subsidie, de duur van de subsidie en de verplichtingen worden nader vastgelegd in beleidsregels. Bovendien is, voor zover het college hiervan niet afwijkt, de Nijmeegse Kaderverordening Subsidieverstrekking op de subsidieverstrekking van toepassing.

Artikel 11 Re-integratieprogramma

Indien een uitkeringsgerechtigde, een nugger of een Anw-ers nog geen algemeen geaccepteerde arbeid kan worden geboden of via advies of doorverwijzing algemeen geaccepteerde arbeid kan verkijgen, dan kan het college een re-integratieprogramma aanbieden. De duur en de inhoud van het re-integratieprogramma is afhankelijk van de afstand van de betreffende belanghebbende tot de arbeidsmarkt. Voor de ene persoon is het volgen van een sollicitatietraining al voldoende voor een ander zal bijvoorbeeld eerst hulpverlening ingezet dienen te worden voordat er verdere stappen kunnen worden genomen. Een re-integratieprogamma kan bestaan uit meerdere voorzieningen die zowel gelijktijdig als elkaar opvolgend kunnen worden ingezet.

Artikel 12 Proefplaats

Via de inzet van een proefplaats kan een werkgever bezien of de betreffende persoon in staat is te voldoen aan de gestelde functie-eisen. Een proefplaats wordt slechts ingezet als er een reëel uitzicht is op betaalde werkzaamhedenbij de betreffende werkgever. De proefplaats is slechts van korte duur en bedoeld om de werkgever over de streep te trekken. Een proefplaats zal dan ook in de regel slechts ingezet worden als de betreffende persoon een korte afstand tot de arbeidsmarkt heeft.

Artikel 13 Participatieplaats

Een participatieplaats is bedoeld voor uitkeringsgerechtigden met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Niet de te verrichten werkzaamheden staan centraal maar het leren werken dan wel het (opnieuw) wennen aan werken. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega’s zijn allemaal zaken waaraan in een participatieplaats gewerkt kan worden. Ook kan bezien worden of het werkterrein past bij de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, zodat de uitkeringsgerechtigde bijvoorbeeld een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmede voor zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren. De duur van de participatieplaats is wettelijk beperkt tot maximaal vier jaar. Na negen maanden wordt beoordeeld door het college of de participatieplaats de kans op arbeidinschakeling heeft vergroot. Zo niet dan wordt de participatieplaats beëindigd. Uiterlijk 24 maanden na aanvang van de participatieplaats wordt opnieuw beoordeeld of de participatieplaats wordt voorgezet. Indien de gemeente concludeert dat de voortzetting van de participatieplaats met het oog op in de persoon gelegen factoren aanmerkelijk bijdraagt tot de arbeidsinschakeling, dan kan de participatieplaats nog één jaar verlengd worden. Echter in dat geval dient een andere werkomgeving geboden te worden. Na 36 maanden vindt opnieuw een dergelijke beoordeling plaats.

Artikel 14 Ondersteunende producten

Voor alle duidelijkheid is opgenomen dat bepaalde ondersteunende producten die door het college ingezet worden ter bevordering van de arbeidsinschakeling ook voorzieningen zijn. Scholing wordt ook gezien als een ondersteunend product. Bij de inzet van scholing wordt gekeken naar de arbeidsmarktrelevantie en de duur ervan. Gekozen wordt voor die scholing die het snelst leidt tot het beoogde doel. In beginsel zal er geen scholing ingezet worden die langer dan 24 maanden in beslag neemt.

Artikel 15 Diagnose

Dit onderzoek kan zowel voor de inzet van een voorziening als tussentijds worden ingezet bijvoorbeeld als het noodzakelijk is om te bepalen of een reeds ingezette voorziening nog geschikt is. Het doel van dit onderzoek is dat er een goede indicatie wordt verkregen en er arbeidinschakeling op maat kan worden aangeboden. Vooral bij lichamelijke en psychische beperkingen is een dergelijk onderzoek van belang. De resultaten van het onderzoek kunnen er ook toe leiden dat er voorlopig geen voorziening wordt geboden.

Artikel 16 Nazorg

De gemeente wil terugval in een situatie van werkloosheid en uitkeringsafhankelijkheid zo veel mogelijk voorkomen. Daarom krijgt het college de mogelijkheid om nazorg te bieden.

Artikel 17 Premies

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om premies in te zetten ter stimulering van de arbeidsinschakeling. Met betrekking tot de premie voor uitkeringsgerechtigden op een participatieplaats, heeft de gemeenteraad de hoogte van de premie in de verordening vastgelegd. Voor de overige categorieën bepaalt het college in de beleidsregels de hoogte van de premies en welke personen voor de premies in aanmerking komen onder welke voorwaarden.

Artikel 18 Overige vergoedingen

Bij het verrichten van activiteiten gericht op arbeidsinschakeling kan de uitkeringsgerechtigde geconfronteerd worden met bepaalde kosten. Daarbij valt te denken aan bijvoorbeeld reiskosten of kosten voor kinderopvang. Het college kan bepalen welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen.

Artikel 19 Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 20 Overgangsbepalingen

In de algemene toelichting is reeds vermeld dat de gemeente de gesubsidieerde arbeid afbouwt. In dit artikel is de afbouw geregeld. Vanaf 1 januari 2011 kunnen er geen nieuwe werkervaringsbanen en participatiebanen meer aangeboden worden. Verlengingen van deze banen zijn ook niet meer mogelijk. Personen met een participatiebaan voor onbepaalde tijd behouden overigens hun recht op deze voorziening.Tevens kunnen tweede aanvragen voor brugbaansubsidies, als bedoeld in artikel 17, zesde lid van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand (2005), niet meer gehonoreerd worden. Lid 2 en lid 3 van dit artikel regelen de afbouw van de In- en Doorstroombanen en de banen in het kader van de (voormalige) Wet Inschakeling Werkzoekenden. Tevens wordt vastgelegd dat de subsidies die het college ter uitvoering van deze banen verstrekt, in hoogte beperkt worden tot maximaal het over het jaar 2010 vastgestelde bedrag. Met loonstijgingen - ook al worden die gemaakt op basis van CAO-verplichtingen - wordt geen rekening meer gehouden.

Dit artikel geeft tevens het college de bevoegdheid om nadere regels t.a.v. de subsidieverstrekking en de afbouw vast te stellen.

Artikel 21 Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.