Organisatie | Sluis |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bomenverordening gemeente Sluis 2006 |
Citeertitel | Bomenverordening gemeente Sluis 2006 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | Bomenverordening |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-10-2010 | 07-05-2012 | Wijziging m.b.t. Wabo | 17-06-2010 Zeeuws Vlaams Advertentieblad, 14 juli 2010 | Bomenverordening |
Artikel 1: Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
vellen: kappen, kandelaberen, verplanten, verplaatsen, het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel (met inbegrip van kandelaberen), het verrichten van handelingen, zowel boven-als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben.
Artikel 3: Onderhoudswerkzaamheden
Het is eigenaren van houtopstanden toegestaan om reguliere onderhoudswerkzaamheden aan deze opstanden uit te voeren.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2 is geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid onder g van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht vereist:
Artikel 5: Aanvraag vergunning
De vergunning moet schriftelijk en gemotiveerd, gebruikmakend van een door het college vastgesteld aanvraagformulier en onder bijvoeging van een situatieschets en foto, worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene, die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken. Wanneer door of namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan het college een afschrift is toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het college dit afschrift mede als een vergunningsaanvraag.
Artikel 9: Voorwaarde van niet-gebruik
Indien het bevoegd gezag gedurende de bezwaartermijn een bezwaarschrift ontvangt of er een verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan, mag van de vergunning pas gebruik worden gemaakt na één week nadat het bevoegd gezag op dat bezwaar heeft beslist of de rechtbank op die voorlopige voorziening heeft beslist.
Artikel 11: Bijzondere vergunningsvoorschriften
Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kan het voorschrift behoren dat vellen van houtopstand op en bij monumentenwerken of andere ruimtelijke herinrichting of reconstructie pas plaats mag vinden indien andere vergunningen of ruimtelijke ordenings-procedures onherroepelijk geworden zijn of de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd is.
Indien de rechtbank een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ontvangen betreffende een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder f van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht c.q. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht, mag aanvrager van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid onder g van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen gebruik maken zolang de rechtbank niet afwijzend op het verzoek om een voorlopige voorziening heeft beslist.
Artikel 12: Herplant-/instandhoudingsplicht
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld dan wel op andere wijze is tenietgegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen en binnen een door hem te stellen termijn.
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is, ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 2, artikel 10 of artikel 11, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het college hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Artikel 14: Afstand van de erfgrenslijn
De afstand als bedoeld in Artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek bedraagt 0,5 meter voor bomen en nihil voor heesters en heggen.
Artikel 15: Bestrijding van iepenziekte en andere besmettelijke ziekten
Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren van verspreiding van de iepenziekte of voor vermeerdering van de iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:
Degene aan wie een voorschrift als bedoeld in artikel 9, artikel 11 eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid, artikel 12 eerste, tweede en derde lid, artikel 15 tweede en derde lid en artikel 16 eerste en tweede lid is gegeven, onderscheidenlijk een verplichting als bedoeld in artikel 12 tweede lid is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is gehouden dienovereenkomstig te handelen.
Met de opsporing van de in deze verordening strafbaar gestelde feiten zijn behalve de ambtenaren, genoemd in artikel 141 van het Wetboek van strafvordering, belast de daartoe door het college aangewezen personen.
Zolang de lijst, als genoemd in artikel 7, nog niet is vastgesteld en gepubliceerd, geldt een meldingsplicht: alvorens tot het kappen of vellen van een boom of houtopstand overgegaan wordt, moet hiervan melding gemaakt worden bij het college. Het college beoordeelt of de criteria als genoemd in artikel 7 op de boom of houtopstand van toepassing is, waardoor voor de kap of het vellen een vergunning overeenkomstig artikel 2 vereist is.
Artikel 1: Begripsomschrijvingen
a.Boom. Met „zowel vitaal als afgestorven. is bedoeld ook het vellen van dode of bijna dode bomen vergunningplichtig te maken. Hiermee kan voorkomen worden dat een kwaadwillende boomeigenaar er voor zorgt dat een gezonde boom dood gaat of `bij vergissing´ een gezonde boom kapt. Het kan tevens wenselijk zijn om dode bomen te bewaren vanwege hun ecologisch waardevolle functies of omdat er wettelijk beschermde diersoorten in nestelen.
b.Houtopstand. Het kernbegrip van deze verordening, waarop het kapverbod en de vergunningplicht van toepassing zijn. Door dit begrip consequent centraal te stellen is duidelijk dat de bescherming betrekking heeft op meer dan bomen alleen.
Boomvormer. Een boomvormer is een houtig, opgaand gewas met ontwikkeling van één of meer hoofdtakken. Een boomvormer kan uitgroeien tot een boom, een meerstammige boom of een boomachtige struik. In het alledaagse spraakgebruik heeft een boom één of slechts enkele stammen. In de natuur bestaat er echter een geleidelijke overgang: heester -struik struikachtige boom -(meerstammige) boom.
(lint) begroeiing. Vanwege de grote ecologische waarde van dergelijke begroeiingen (bijv. een meidoorn-of mispelhaag) is bescherming hiervan een noodzaak. Er staat "begroeiing" in plaats van beplanting om ook spontaan opgeslagen groen bescherming te bieden.
Bosplantsoen. Aanplant van jong bos, bestaande uit hoofdzakelijk heesters, struiken en boomvormers.
Struweel. Een begroeiing van hoofdzakelijk inheemse soorten heesters en struiken.
Heg. Een lintvormige aanplant van heesters of struiken, al dan niet in een vorm gesnoeid, met een minimale lengte van 3 meter.
c.Hakhout. Eén of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.
d.Houtwal. Lijnvormige bosaanplant hoofdzakelijk bestaande uit inheemse heesters, struiken en boomvormers.
g.Vellen. Elke wijze van het te gronde richten van een houtopstand ongeacht of dit gedeeltelijk is, bijvoorbeeld bij kappen, of volledig, zoals bij rooien (inclusief stobbe verwijderen). Ook ingrepen die een ingrijpende wijziging betekenen, zoals kandelaberen of het snoeien van meer dan 20 procent van het kroonvolume, vallen onder vellen. Dit om het ernstig beschadigen of ontsieren van een boomkroon tegen te kunnen gaan. Het instandhouden door periodieke snoei van de door kandelaberen of knotten ontstane kroonvorm is niet vergunningplichtig. De eerste keer kandelaberen of knotten is wel vergunningplichtig. Het verwijderen van hoofdwortels, waardoor de houtopstand ernstige schade oploopt, valt eveneens onder het begrip vellen. Door de verordening ook van toepassing te laten zijn op het ernstig beschadigen of ontsieren van samengestelde verschijningsvormen, worden grootschalige ingrepen in houtopstand eveneens vergunningplichtig.
Het begrip dunning -velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand – is weggelaten, om te voorkomen dat iemand onder het mom van een vergunningsvrije dunning veel meer weghaalt dan de gemeente bij een normale vergunningsaanvraag zou goedkeuren.
m.BomenEffectAnalyse. De bouw en aanleg van huizen, wegen, rioleringen of kabels en leidingen leidt regelmatig tot (ernstige) beschadiging of vernietiging van waardevolle houtopstanden. Vaak gebeurt dit ongewenst en onbedoeld, omdat er te laat is gekeken naar de gevolgen voor de bomen, waardoor ze niet ingepast of (onherstelbaar) beschadigd raken. De bomen effect analyse (BEA) is de landelijke richtlijn van de Bomenstichting voor een nauwgezette en onafhankelijke beoordeling, voorafgaand aan de voorgenomen bouw of aanleg. Deze standaardisering waarborgt de boomtechnische kwaliteit en garandeert een goede beoordeling van alle effecten en mogelijke alternatieven. Een BEA moet uitgevoerd worden
door een deskundig boomverzorger of boomtechnisch adviseur. De resultaten van deze beoordeling kunnen vervolgens worden meegenomen in de besluitvorming rond bouw of aanleg.
In dit artikel is met de term “bevoegd gezag” aangehaakt bij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die is van toepassing op de vergunning voor het vellen van houtopstanden (artikel 2). De vergunning voor het vellen van houtopstanden is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder g van de Wabo.
De omgevingsvergunning wordt door één bevoegd gezag beoordeeld en doorloopt één procedure. De beslissing op de aanvraag kent ook één procedure van rechtsbescherming. Het bevoegd gezag is in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het project zal worden verricht. In een beperkt aantal gevallen berust de bevoegdheid tot toestemmingsverlening niet bij het College van burgemeester en wethouders, maar bij het College van gedeputeerde staten en in enkele gevallen bij een Minister. Het bevoegd gezag is integraal
verantwoordelijk voor het te nemen besluit en is tevens belast met de bestuursrechtelijke handhaving. Zie verder ook de toelichting bij artikel 2 van deze verordening.
Artikel 2: Kapvergunning voor waardevolle en monumentale houtopstand
1.Dit verbod is in verschillende opzichten ruimer dan het lijkt. Vellen is meer dan alleen omzagen en houtopstand is meer dan alleen een boom (zie artikel 1).
2.Artikel 15 van de Boswet beperkt de bevoegdheid tot het instellen van een verbod tot vellen bij gemeentelijke verordening. Deze beperking heeft inhoudelijk betrekking op de in artikel 15 lid 2
a.populieren of wilgen als wegbeplantingen of eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, tenzij deze zijn geknot;
b.fruitbomen en windschermen om boomgaarden;
c . fijnsparren of andere coniferen, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;
die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde
bosbouwondernemingen en niet gelegen is binnen een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:
De zinsnede “die aantoonbaar op bedrijfseconomische wijze worden geëxploiteerd” bedoelt de alle hiervoor genoemde uitzonderingen conform de Memorie van Toelichting op de Boswet te beperken tot bomen met een aantoonbare economisch doel en te onderscheiden van sierbomen. Onder het kapverbod valt dus niet het houden en de economische exploitatie van
Vanwege de vereenvoudiging van regelgeving voor voornamelijk de burgers mogen bomen geveld worden, tenzij deze staan geregistreerd als monumentaal (bij de Bomenstichting) of waardevol (bij de gemeente). Dit is de basis van deze gehele verordening. Er geldt geen ondermaat voor wat de
Artikel 3: Onderhoudswerkzaamheden
Reguliere onderhoudswerkzaamheden die voldoen aan de definitie van artikel 1, onder k, mogen zonder vergunning worden uitgevoerd. Het geldt als vanzelfsprekend dat de gemeente haar onderhoudswerkzaamheden aan houtopstanden tijdig in lokale bladen aankondigt. Zodoende voorkomt de gemeente de indruk te wekken zonder vergunning bomen te kappen of te vellen.
Dit artikel geeft aan wanneer er geen kapvergunning vereist is.
Lid 1, onder a: er moet hier sprake zijn van een aantoonbare economische exploitatie en niet van incidentele verkoop van bijvoorbeeld openhaardhout.
Lid 1, onder c: dit lid is opgenomen om de samenloop met een aanlegvergunning te voorkomen.
Lid 2: Bouw-of aanlegwerkzaamheden kunnen gevaar opleveren voor een waardevolle houtopstand, ook al is het niet de bedoeling dat die houtopstand te vellen. Om dit gevaar zo veel mogelijk in beeld te krijgen en te beperken kan het college besluiten om een BEA uit te (laten) voeren.
Tijdens het proces van opstelling van deze verordening is de wens geuit om tevens een samenloop met een bouwvergunning, of de melding van een meldingsplichtig bouwwerk, te voorkomen. Dit blijkt juridisch niet mogelijk te zijn, omdat elk van de genoemde vergunning-en meldingsprocedures haar eigen beoordelingscriteria kent. Verder stuit een en ander op praktische bezwaren. Zo is het bijvoorbeeld thans niet wenselijk om de beoordeling van een kapvergunning over te laten aan iemand die bouwvergunningaanvragen beoordeelt.
Artikel 5: Aanvraag vergunning
Schriftelijke aanvraag voor de uitgebreide procedure is vanzelfsprekend noodzakelijk. Aanvragers kunnen slechts zijn: eigenaren van of zakelijk gerechtigden tot een houtopstand. Zakelijk gerechtigden zijn in beginsel degenen die een notariële akte kunnen overleggen inzake een recht van erfpacht, pacht, opstal, erfdienstbaarheid, vruchtgebruik of pootrecht betreffende de houtopstand.
Huurders hebben een persoonlijk en geen zakelijk recht. Zij moeten dus de schriftelijke toestemming voor kapaanvraag van de verhuurder, die eigenaar van de houtopstand is, overleggen. De eigenaar van een houtopstand kan bij (huur)overeenkomst of bij machtiging zijn huurders het recht tot vergunningaanvraag verlenen.
Publiekrechtelijke bevoegdheden.
Ook de gemeente zelf, waterschappen, hoogheemraadschappen
of andere publiekrechtelijke instanties (Rijkswaterstaat, Staatsbosbeheer, enz) kunnen aanvrager zijn. Zij volgen dezelfde procedure als andere aanvragers. Een situatieschets is verplicht om misverstand over de exacte boom te voorkomen. Indien de aanvraag het gevolg is van een geplande verandering van de situatie is zowel een tekening nodig van de bestaande situatie als van de toekomstige situatie. Op het aanvraagformulier moet dit zijn aangegeven. De indieningsvereisten voor een aanvraag om een vergunning of ontheffing die onder de Wabo valt, staan in de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor). De algemene indieningsvereisten staan in artikel 1.3 Mor, dat luidt als volgt:
Artikel 1.3 Indieningsvereisten bij iedere aanvraag
Artikel 6: Afhandeling aanvraag vergunning
Uitgangspunt in deze verordening is dat het belang ligt bij het behoud van waardevolle en monumentale bomen. Alle andere bomen zijn kapvergunningvrij, waarbij alle partijen (zoals de gemeente en de aanvrager van de kapvergunning) overigens wel de regelgeving voor natuurbescherming in acht moet nemen (bijvoorbeeld niet kappen tijdens het broedseizoen).Stilzwijgend gaat de gemeente ervan uit dat (te) zieke of gevaarlijke bomen altijd voor vergunning in aanmerking zullen komen. Lid 5: het direct vellen als gevolg van grote gevaarzetting of vergelijkbaar spoedeisend belang van openbare orde of veiligheid sluit aan bij de bevoegdheden van de Burgemeester op grond van artikelen 173 en 175 van de Gemeentewet. De vergunning voor het het vellen van houtopstand is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder g van de Wabo. Dat betekent dat de termijnen genoemd in artikel 3.9 van de Wabo van toepassing zijn op deze vergunning. De beslistermijn is 8 weken, de verdagingstermijn zes weken. De indieningsvereisten voor een aanvraag om een vergunning die onder de Wabo valt, staan in de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor). In artikel 2:18 van de Wabo is bepaald dat de vergunning alleen kan worden verleend of geweigerd op de gronden vermeld in deze verordening. De weigeringsgronden staan in artikel 6 van deze verordening.
De vergunning voor het vellen van houtopstanden is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder g. van de Wabo. Vaak zal naast de vergunning nog een vergunning, ontheffing of vrijstelling op grond van de Natuurbeschermingswet of de Flora-en Faunawet nodig zijn in verband met de bescherming van vogels en hun nesten in de bomen. De Natuurbeschermingswet en Flora-en Faunawet haken aan bij de Wabo. Er wordt dan dus één omgevingsvergunning verleend of geweigerd. De Boswet haakt echter niet aan bij de Wabo. Indien die van toepassing is, blijft dus een aparte vergunning vereist.
In de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor) zijn indieningsvereisten voor de aanvraag van een omgevingsvergunning opgenomen. Naast een aantal algemene indieningsvereisten (zie daarvoor de toelichting bij artikel 5) zijn er in artikel 7.3 van de Mor nog een aantal speciale indieningsvereisten voor het vellen van houtopstanden opgenomen. Dit artikel 7:3 luidt als volgt:
In of bij de aanvraag om een vergunning met betrekking tot het vellen van houtopstand, als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de wet, identificeert de aanvrager op de aanduiding als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, van deze regeling, iedere houtopstand waarop de aanvraag betrekking heeft met een nummer.
Artikel 7: Waardevolle houtopstand
Lid 1. De lijst met waardevolle houtopstandbomen bevat bijzondere beschermwaardige bomen en andere houtopstand. Er is geen rekening gehouden met een ondergrens in de vorm van een minimale dwarsdoorsnede, zodat bijvoorbeeld nieuw aangeplante herdenkingsbomen toch bescherming genieten. Duurzaam behoud van de houtopstand die op de lijst van waardevolle bomen staat heeft een hoge prioriteit. De houtopstand is extra beschermd doordat het college daarvoor in beginsel geen kapvergunning verleent. Verder is het sterk aan te bevelen de monumentale bomen op te nemen in het bestemmingsplan op voorwaarde dat de opname precies uitgewerkt wordt in de estemmingsplanvoorschriften en de (toekomstige) kroonprojectie zorgvuldig ingetekend wordt op de plankaart. Door het dwingend karakter van het bestemmingsplan zijn deze bomen direct in beeld bij iedere herbestemming. Er kunnen dus geen bouw-en aanlegactiviteiten plaatsvinden zonder dat dit aan de boombestemming getoetst wordt. Dit artikel geeft de gemeente een aantal algemene richtlijnen waaraan een lokale monumentale bomenlijst minimaal moet voldoen. Het is belangrijk om de eigenaar en/of zakelijk gerechtigde en het kadastraal perceelsnummer te weten. Bij opname van een boom of houtopstand op de lijst, zal het college de eigenaar hiervan op de hoogte stellen. De opname is namelijk een besluit waartegen bezwaar en beroep op staat. Dit artikel bevat de criteria, die in ieder besluit inzake een aanvraag tot vellen genoemd moeten staan. Ervaring leert dat de algemene termen waarin hier genoemde weigeringsgronden gesteld zijn nadere uitwerking behoeven van criteria voor boombelang en verwijderingsbelang. Deze criteria kunnen in een afwegingsmodel worden geplaatst dat als instrument bij de beoordeling van de aanvraag dient. De lijst met waardevolle houtopstand is een dynamische lijst. De intentie is om deze lijst om de 10 jaar te actualiseren. Er is niet gekozen voor een kortere duur, omdat dit gezien de (in het algemeen) langzame groei van bomen niet noodzakelijk wordt geacht. Lid 2. Op het grondgebied van de gemeente Sluis zijn groengebieden aan te wijzen die behouden moeten blijven, zonder dat er specifiek sprake is van een van de criteria zoals genoemd in het eerste lid van dit artikel. Een voorbeeld is het groen rond de voormalige BB-bunker in Oostburg. Ook kenmerkende erfbeplanting op boerderijen kan met dit lid beschermd worden. Het gaat dan ook om bomen die individueel van geringe waarde zijn, maar als groep waardevol zijn.
De vergunning voor het vellen van houtopstanden (artikel 2) valt bij inwerkingtreding onder de Wabo. Zie artikel 2.2, eerste lid onder g. van de Wabo. Artikel 2.3 van de Wabo verbiedt het handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2 van de Bomenverordening.
Via artikel 5.4 van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is de Wet economische delicten van toepassing op handelen zonder of in strijd met zo’n vergunning. De strafbepalingen van de verordening zijn er dus niet op van toepassing.
Artikel 9: Voorwaarde van niet-gebruik
Dit artikel is bedoeld om te vermijden dat de boom al feitelijk gekapt is voordat derden kennis van de kapvergunning hebben kunnen nemen. Aansluiting is gezocht met formuleringen en systematiek uit de rechtspraak en de afstemming van de bouwvergunning op de milieuvergunning. De opschortende werking van deze standaardvoorwaarde is niet van toepassing tijdens de beroepstermijn. Dit is gedaan om oneigenlijk gebruik door bezwaarmakers te voorkomen. Bouw of aanleg konden op basis van de eerdere regels maandenlang opgehouden worden door het instellen van beroep tegen een kapvergunning voor een (niet-waardevolle) boom. Nu moeten bezwaarmakers om tussentijdse kap te verkomen tijdens de beroepstermijn tegelijkertijd met het indienen van een beroepschrift een verzoek tot voorlopige voorziening indienen bij de afdeling bestuursrechtspraak van de rechtbank. Ter voorkoming van directe kap na het ongegrond verklaren van de bezwaren, is een termijn van één week vastgesteld waarin de vergunninghouder niet mag kappen en de bezwaarmaker de mogelijkheid heeft een beroepschrift en een verzoek tot voorlopige voorziening in te dienen.
Artikel 10: Vervaltermijn vergunning
Dit artikel blijkt nodig te zijn om misbruik van (zeer) oude kapvergunningen tegen te gaan.
Artikel 11: Bijzondere vergunningsvoorschriften
Herplantplicht. De voorschriften moeten concreet en precies worden uitgewerkt, bijvoorbeeld naar locatie, boomsoort of grootte. Uit de rechtspraak naar aanleiding van de herplantplicht blijkt dat beleidsmatige uitwerking van aard en omvang van de herplantplicht noodzakelijk is. Voor herplant kunnen de volgende richtlijnen gegeven worden: de boom moet minstens een omtrek hebben tussen 20 en 25 cm op 1,30 meter hoogte; de nieuw te planten boom moet geschikt zijn voor de groeiomstandigheden op de plaats van aanplant; de aan te planten boom moet passen in zijn omgeving; bij de plaatsbepaling moet rekening gehouden worden met het uiteindelijke kroonvolume en hoogte van de te planten boom. In beginsel moet de herplant plaatsvinden met bomen van dezelfde soort. Voor wat betreft de termijn waarbinnen de herplant plaats moet vinden, alsmede de termijn waarbinnen niet-aangeslagen herplant vervangen moet worden, kan aansluiting gezocht worden bij artikel 3, eerste lid, van de Boswet. Dit artikel stelt een termijn van maximaal drie jaar. Natuurbescherming. Lid 2 maakt het mogelijk op grond van de geldende natuurbeschermingsregels, waaronder de Flora-en Faunawet (wet van 25 mei 1998, Stb. 402), Europese vogel-en habitatrichtlijnen, nadere concrete voorschriften op te leggen, bijvoorbeeld het niet vellen zolang er vogels broeden in de bomen of niet vellen op zodanige wijze dat nabije beschermde soorten planten of paddestoelen vernield worden. Het niet mogen vellen in het broedseizoen moet in een vergunningsvoorschrift uitgewerkt zijn. De bescherming van broedende vogels geldt reeds op grond van de wet (art. 12 Flora-en Faunawet), maar soms is er de behoefte van concretere afbakening van begrippen als broedseizoen of wijze van vellen. De Flora-en Faunawet noemt geen data voor het broedseizoen. Dit is ook haast niet mogelijk, omdat niet elke vogel in de meimaand broedt. Sommige vogelsoorten, zoals de blauwe reiger en de bosuil, beginnen al in februari te broeden en bepaalde (zang) vogels broeden nog in augustus. De meeste vogels in dorpen, steden en bossen broeden echter ongeveer tussen 15 maart en 15 juli. Moerasvogels en andere watervogels broeden meestal tussen 1 april en 15 augustus. Op het moment dat beschermde inheemse broedvogels bezig zijn met hun broedproces, mogen er geen verstorende werkzaamheden of activiteiten plaatsvinden, dus ongeacht de periode van het jaar.
Andere werken. Lid 3 verwoordt de bevoegdheid van het college om de vergunningverlening afhankelijk te stellen van andere vergunningplichtige werken en de uitvoering daarvan. Soms kan in een eerdere fase dan bij vergunning om te vellen al tot een aanhouding van het kapbesluit besloten worden op grond van artikel 6 van deze verordening. Uitvoering van deze bepalingen is afhankelijk van de wijze waarop de communicatie tussen de verschillende sectoren is geregeld. Ook hiervoor is een beleidsmatige uitwerking gewenst.
Artikel 12: Herplant-/instandhoudingsplicht
Voorschriften. Herplantvoorschriften moeten concreet en eenduidig zijn en mogen zeer gedetailleerd soort, locatie en plantwijze voorschrijven mits dit in het gangbare beleid past. De wijze waarop de zelfstandige herplant-en instandhoudingsplicht wordt uitgevoerd, vraagt dus om beleidsmatige uitwerking. Deze uitwerking kan deel uitmaken van een breder opgezet handhavingsbeleid. Factoren die daarbij een rol spelen, zijn de ernst van de overtreding, de mate van (on)verantwoordelijkheid die aan de overtreder kan worden toegekend en de feitelijke mogelijkheden tot uitvoering van een herplant. Onder het handhavingsbeleid vallen ook de richtlijnen voor het effectief uitvoeren van de strafvervolging door politie en daartoe aangestelde opsporingsambtenaren, zoals bedoeld in artikel 18. De vergunninghouder moet de herplant zo nabij als mogelijk uitvoeren.
De Boswet schrijft voor dat een gemeentelijke verordening dit artikel moet bevatten, hoewel uit de (gepubliceerde) rechtspraak geen enkel geval van een schade-uitkering op grond van dit artikel bekend is. Rechters lijken niet snel (onredelijk) nadeel aanwezig te achten indien het college een vergunning om te vellen weigert.
Artikel 14: Afstand van de erfgrenslijn
De leden één en twee van artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft het bekende verwijderingrecht voor bomen binnen twee meter en heesters en hagen binnen een halve meter van de erfgrenslijn. Maar in het tweede lid van artikel 5:42 is in afwijking van het oude BW toegevoegd: "tenzij ingevolge een verordening of een plaatselijke gewoonte een kleinere afstand is toegelaten". Daarom is in deze verordening dit artikel toegevoegd dat de erfgrensafstand aanzienlijk verkleint. Met "nihil" voor heggen en heesters is bedoeld deze natuurlijke wijze van erfbegrenzing te beschermen en tot de normale standaard te maken. Vele bomen en heesters zullen door deze afstandverkleining beter beschermd, misschien wel gespaard blijven. De juridische mogelijkheden voor burenruzies zijn hiermee enigszins verminderd.
Artikel 15: Bestrijding van iepenziekte en andere besmettelijke ziekten
De bast is het levende weefsel onder de schors en het is noodzakelijk de gehele bast te verwijderen. Belangrijk is dat de ontbasting na velling ter plaatse plaatsvindt, om potentieel broedhout en verspreiding van de besmetting te voorkomen. Dit is nodig nu het Besluit bestrijding iepenziekte is opgeheven en de Minister de gemeenten zelf de bevoegdheid heeft gelaten om tegen deze ziekte op te treden. Optreden is dringend gewenst om nog enige iepen in ons land over te houden (vgl. de situatie in Engeland). In het zesde lid is een bijzondere bestuursdwang bevoegdheid in aanvulling op de algemene gemeentelijke bestuursdwang bevoegdheid opgenomen, vanwege de ernst van de zaak en noodzaak snel te kunnen handelen.
Artikel 16: Bescherming publieke houtopstand
Voor de bevoegdheid van de gemeentelijke wetgever om regels te stellen met betrekking tot het natuurschoon is artikel 33 van de Natuurbeschermingswet van belang. Dit artikel luidt: De bevoegdheid tot het maken van gemeentelijke verordeningen blijft ten aanzien van het onderwerp waarin deze wet voorziet, gehandhaafd, voor zover die verordeningen niet met deze wet in strijd zijn. Het op de bescherming van de flora en fauna betrekking hebbende artikel 16 is aanvullend ten opzichte van het bepaalde in de Natuurbeschermingswet.
Artikel 17: Verplichtingen en strafbepaling
De op grond van dit artikel ingestelde strafvervolging laat onverlet de mogelijkheid van het instellen door het college van een privaatrechtelijke vordering tot schadevergoeding wegens schade aan bomen of houtopstand. Ratio. De strafmaatbepalingen zijn de basis voor aangifte bij de politie en eventuele strafvervolging door justitie. De bepalingen zijn overeenkomstig de grenzen van de Gemeentewet vastgesteld. Soms kan de rechter overgaan tot bijzondere maatregelen, zoals publicatie van een vonnis of voordeeltoekenning (d.w.z. dat justitie afziet van strafvervolging indien verdachte de schade vergoedt). Samenloop. Ook een samengaan met andere delicten (vernieling van eigendom, belediging van personen, enz.) is vaak aanleiding om een illegale kap of beschadiging door justitie aan te laten pakken. Schadevergoeding. De ingestelde strafvervolging staat het instellen van een privaatrechtelijke schadevordering als gevolg van waardevermindering of verlies van de boom niet in de weg. Wel blijken rechters en officieren in de praktijk terughoudend in het tweemaal juridisch aanpakken van hetzelfde feit. Wabo. De vergunning voor het vellen van houtopstanden (artikel 2) valt bij inwerkingtreding onder de Wabo. Zie artikel 2.2, eerste lid onder g. van de Wabo. Artikel 2.3 van de Wabo verbiedt het handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2 van de Bomenverordening. Via artikel 5.4 van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is de Wet economische delicten van toepassing op handelen zonder of in strijd met zo.n vergunning. De strafbepalingen van de verordening zijn er dus niet op van toepassing.
Zo dikwijls de zorg voor de naleving van enig voorschrift van deze verordening dit vereist, wordt hierbij aan hen die met de zorg voor de naleving daarvan zijn belast of daaraan moeten meewerken, bevoegdheid gegeven tot opsporing behoudens de strafrechtelijke grenzen in de overige wetgeving. In hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht (artikelen 5:11 – 5:20 Awb) staan de bijzondere bevoegdheden van toezichthouders, waaronder het betreden van gebouwen, niet zijnde woningen, en terreinen te betreden, desnoods tegen de wil van de rechthebbende.
Uit het vorenstaande blijkt dat de lijst met waardevolle en monumentale bomen de basis van deze verordening vormt. De inventarisatie van alle bomen binnen de gemeente is een uitvoerige klus. Enerzijds is het niet wenselijk om deze verordening pas in werking te laten treden voordat de inventarisatie gereed is. Anderzijds is de Algemene Plaatselijke Verordening, waar voorheen het behoud van houtopstanden geregeld was, toe aan een algehele herziening waarvan de inwerkingtreding niet te lang op zich kan laten wachten. Daarom is een overgangsregeling in deze verordening opgenomen die voorziet in een meldingssysteem. Deze houdt in dat elk voornemen tot het kappen van een boom gemeld moet worden bij het college. Het college, of een namens hem gemandateerd persoon, gaat na of de te kappen boom of houtopstand op basis van de criteria uit artikel 7 van deze verordening aangemerkt moet worden als waardevol en aldus vergunningplichtig is. Is dat het geval dan komt de boom of de houtopstand op de bomenlijst te staan. Dit is, zoals reeds is gemeld in de toelichting op artikel 7, een besluit waartegen bezwaar en beroep openstaat.
Als gevolg van een grondige herziening van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Sluis 2005 (APV) is Afdeling 3 van Hoofdstuk 4 van deze APV (Het bewaren van houtopstanden) geschrapt en vervangen door de Bomenverordening. Daarom kan de Bomenverordening pas in werking treden op het moment dat ook de APV gemeente Sluis 2006 in werking treedt.