Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Westervoort

Verordening algemene bijstandnormen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWestervoort
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening algemene bijstandnormen
CiteertitelVerordening algemene bijstandnormen
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2004.

De "Verordening algemene bijstandsnormen" van 1 januari 2002 komt hiermede te vervallen.

Artikel 9 bevat een hardheidsclausule.

De bekendmaking van deze regeling is niet te achterhalen.

De inwerkingtreding van deze regeling is bij benadering vastgesteld.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand, art. 8

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-02-200401-01-2004nieuwe regeling

09-02-2004

Onbekend.

10/090204

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening algemene bijstandnormen

De raad van de gemeente Westervoort;|gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en artikel 8 Wet werk en bijstand;gelet op artikel 25 lid 1 van de Tijdelijke referendumwet;besluit:vast te stellen de navolgende Verordening algemene bijstandnormenvast te stellen dat er met betrekking tot invoering van deze verordening sprake is van een spoedeisend karakter als bedoeld in artikel 25 lid 1 van de Tijdelijke referendumwetVerordening algemene bijstandnormen

Hoofdstuk 1 algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet Werk en bijstand (Stb. 2003, 375);

    • b.

      alleenwonende alleenstaande: de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • c.

      medebewoner: de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning ook een ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • d.

      thuisinwonend kind: de medebewoner, die evenals de huurder of de eigenaar van een woning in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en die het kind is van de huurder of de eigenaar dan wel van diens echtgeno(o)t(e);

    • e.

      e. belanghebbende: degene als bedoeld in artikel 1:2 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht;

    • f.

      woning: de categorie verblijfplaats volgens de persoonslijst in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens;

    • g.

      woonlasten:1. indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Huursubsidiewet (Stb. 1997, 197) en de door belanghebbende verschuldigde kosten van onroerende zaakbelasting, rioolrechten, waterschapslasten en vastrecht water en energie;2. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten per maand, waarbij onder zakelijke lasten worden verstaan: de kosten van opstalverzekering en het eigenaarsaandeel van de onroerende‑zaakbelasting, de rioolrechten, het eigenaarsaandeel van de waterschapslasten en het vastrecht water en energie;

    • h.

      hulpbehoevende: degene die, indien hij niet tezamen met een ander persoon de woning zou bewonen, zou zijn aangewezen op beroepsmatige hulp zoals verzorging in een bejaardentehuis of in een andere inrichting ter verpleging of verzorging. Van hulpbehoevendheid is tevens sprake in situaties waarin thuiszorg het alternatief is voor intensieve ambulante zorg of voor dagverpleging in een verpleeginrichting.

  • 2.

    De overige begrippen die in deze verordening voorkomen hebben dezelfde betekenis als in de wet is aangegeven.

Hoofdstuk 2 Categorieën

Artikel 2 Categorieën

  • 1.

    Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorie-aanduiding.

  • 2.

    De categorieën worden aangeduid als:a. alleenstaande;b. alleenstaande ouder;c. medebewoner end. gehuwde.

  • 3.

    De verordening heeft alleen betrekking op de in lid 2 genoemde belanghebbenden, voor zover zij 21 jaar of ouder zijn en jonger dan 65 jaar.

  • 4.

    Een toeslag of verlaging volgens deze verordening kan alleen worden gegeven als er recht bestaat op algemene bijstand.

Hoofdstuk 3 criteria voor het verhogen van de bijstandnormen

Artikel 3 Alleenwonende alleenstaande

Voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder, ouder dan 21 jaar, doch jonger dan 65 jaar, in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt de bijstandsnorm verhoogd met een toeslag, die is bepaald op het in artikel 25 lid 2 van de wet genoemde maximumbedrag.

Artikel 4 De medebewoner

Voor de medebewoner ouder dan 21 jaar, doch jonger dan 65 jaar, wordt de bijstandsnorm verhoogd met een toeslag van 10% van het netto‑minimumloon.

Artikel 5 De medebewoner met woonlasten van tenminste 18% van het netto‑minumloon per maand

Voor de medebewoner, met uitzondering van het thuisinwonende kind, ouder dan 21 jaar, doch jonger dan 65 jaar, die aantoonbare woonlasten heeft die tenminste 18% van het netto minimumloon per maand bedragen, wordt in afwijking van artikel 4 de bijstandsnorm verhoogd met een toeslag van 20 % van het netto minimumloon.

Artikel 6 Hulpbehoevendheid

Indien de medebewoner of het thuisinwonend kind ouder dan 21 jaar, doch jonger dan 65 jaar, hulpbehoevend is, of een hulpbehoevende verzorgt, dan wordt in afwijking van artikel 4 de bijstandsnorm verhoogd met een toeslag van 20% van het netto minimumloon

Hoofdstuk 4 Criteria voor het verlagen van de bijstandnorm of de toeslag

Artikel 7 Schoolverlaters

Voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde, ouder dan 21 jaar, doch jonger dan 65 jaar, die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld in artikel 28 van de wet wordt de bijstandsnorm en/of de toeslag, zoals vastgesteld in hoofdstuk 3 van deze verordening, verlaagd met 15 % van het netto minimumloon. De verlaging vindt bij voorrang plaats op de toeslag.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 8 Uitvoering

Het college is belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

Artikel 9 Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 10 Evaluatie gemeentelijke beleid en bijstelling verordening

Het door de gemeente gevoerde beleid wordt periodiek geëvalueerd.Indien deze evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt de verordening aangepast.

Artikel 11 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: “Verordening algemene bijstandsnormen”.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2004. De “Verordening algemene bijstandsnormen” van 1 januari 2002 komt hiermede te vervallen.

Aldus besloten in de openbare vergadering vande raad voornoemd d.d. 9 februari 2004,de griffier,                                   de voorzitter,J.A.M.G. van Bodegom            W.M. de Laat

Toelichting 1 verordening algemene bijstandnormen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingenArtikel 1: BegripsomschrijvingArtikel 1 lid 1:b. Alleenwonende alleenstaandeDe alleenwonende alleenstaande is iedere persoon die geen gezamenlijke huishouding vormt, noch de onder c. bedoelde medebewoner is. Deze persoon is de in artikel 30 lid 2 Wwb bedoelde alleenstaande of alleenstaande ouder met zijn kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.c. MedebewonerDe medebewoner is ieder persoon die geen gezamenlijke huishouding vormt, noch een alleenwonende alleenstaande (ouder) is.d. Thuisinwonend kindHet betreft kinderen die inwonend zijn bij hun ouder(s), waarbij de ouder(s) de huurder of de eigenaar van de woning is/zijn. Indien derhalve het kind de huurder of eigenaar van de woning is en de ouders zijn bij hun kind inwonend, dan kan het kind niet aangemerkt worden als een thuisinwonend kind.e. BelanghebbendeOnder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. De leden van een gezin, die onder de gezinsbijstand vallen, hebben geen afzonderlijk opeisbaar recht op bijstand. Zij kunnen dan ook niet als belanghebbende worden aangemerkt.f. WoningEen onderdeel van de Wet gemeentelijke basisadministratie is het Logisch Ontwerp. Deze kent een categorie “verblijfplaats”, waarin verschillende elementen zijn genoemd, zoals onder andere de straatnaam, huisnummer, huisletter, huisnummertoevoeging, aanduiding bij huisnummer en postcode, alsmede de datum van aanvang adreshuishouding. Met het begrip “woning” wordt dus het adres van de klant bedoeld. Onder de categorie verblijfplaats vallen ook het woonschip en de woonwagen.g. Woonlasten Voor de woonlasten van een eigen woning wordt rekening gehouden met de te betalen hypotheekrente en de zakelijke lasten die aan het hebben van een eigen woning verbonden zijn. Voor wat betreft de hypotheekrente gaat het hierbij om de rente voor (dat deel van) de hypotheek die is afgesloten voor de financiering van de woning. Rente verbonden aan (een deel van) de hypotheek, die betrekking heeft op bijvoorbeeld de financiering van duurzame gebruiksgoederen, wordt niet meegenomen.Indien een woning van een vereniging wordt bewoond wordt onder woonlasten verstaan het lidmaatschapsgeld dat betrekking heeft op de kosten genoemd onder artikel 1 lid 1 sub g onder 1 indien de vereniging de woning verhuurt en onder artikel 1 lid 1 sub g onder 2 indien de vereniging de woning in eigendom heeft.h. HulpbehoevendeHulpbehoevendheid wordt aangenomen als er sprake is van een zodanige handicap dat indien de hulpbehoevende niet tezamen met een andere persoon de woning zou bewonen, zou zijn aangewezen op beroepsmatige hulp. Bij twijfel hierover kan een medisch advies worden gevraagd.Artikel 1 lid 2Dit artikel behoeft gelet op de formulering geen nadere toelichting.Hoofdstuk 2 CategorieënArtikel 2: CategorieënArtikel 8 van de wet schrijft voor dat de gemeenteraad bij verordening vaststelt voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verlaagd of verhoogd. De begrippen zijn nader uitgewerkt in artikel 1 van deze verordening of in de Wet werk en bijstand.De verordening is alleen van toepassing op personen van 21 jaar of ouder (artikel 25 jo artikel 21 onder a en b Wwb) en jonger dan 65 jaar. Voor personen jonger dan 21 jaar is de bijstandsnorm geregeld in artikel 20 van de wet. Een eventuele aanvulling op de bijstandsnorm voor de 18 tot 21‑jarigen valt onder de bijzondere bijstand.Hoofdstuk 3 Criteria voor het verhogen van de bijstandnormenArtikel 3: Alleenwonende alleenstaandeArtikel 30 lid 2 onder a van de wet schrijft voor dat in de verordening in elk geval wordt opgenomen, dat de alleenwonende alleenstaande (ouder) recht heeft op de maximale toeslag. Het begrip woning is omschreven in artikel 1 lid 1 onder f.Artikel 4: De medebewonerOp grond van artikel 25 van de wet kan de bijstandsnorm met een toeslag worden verhoogd indien een belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. In ons toeslagenbeleid is het uitgangspunt, dat de medebewoner hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet als gevolg van het niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. Op grond van het feit dat de medebewoner hoe dan ook extra kosten heeft ten opzichte van diegenen die een gezamenlijke huishouding vormen maar anderszins niet dusdanige kosten heeft die vergelijkbaar zijn met die van een alleenwonende alleenstaande, wordt de toeslag voor een medebewoner gesteld op 10% van het netto‑minimumloon.Artikel 5: De medebewoner met woonlasten van tenminste 18% van het netto‑minumloon per maandIn afwijking van artikel 4 bedraagt voor de medebewoner die woonlasten heeft van tenminste 18% van het netto‑minimumloon per maand, de toeslag 20% in plaats van 10%. In deze situatie heeft de medebewoner dusdanig hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan dan waarin de bijstandsnorm voorziet, dat de maximale toeslag van 20% van het netto‑minimumloon verstrekt wordt.Wat onder woonlasten moet worden verstaan is omschreven in artikel 1 lid 1 onder g.Bovenstaande impliceert dat de kamerhuurder, onderhuurder, lid van een woonvereniging, mede‑eigenaar van een woning, verhuurder, enz. recht heeft op een toeslag van 20 procent, indien de woonlasten tenminste 18% van het netto minimumloon per maand bedragen.Bij all‑in huurcontracten is in beginsel uitgangspunt dat de in het contract genoemde all‑in huurprijs het totale woonlastenbedrag vormt.Voor de kostganger wordt een bedrag ad 75% van het betaalde kostgeld als woonlastenbedrag aangemerkt.Bij het bepalen van het recht op toeslag wordt in beginsel uitgegaan van de feitelijke kosten. Klanten dienen deze aan te tonen aan de hand van betalingsbewijzen op naam.Indien de klant niet kan aantonen dat zijn woonlasten meer bedragen dan 18% van het minimumloon per maand, dan is artikel 4 van toepassing.Op grond van artikel 4 en 5 kan derhalve gesteld worden, dat diegene die aangemerkt wordt als een medebewoner voor een toeslag van 10% in aanmerking komt. Indien deze medebewoner aantoont dat zijn woonlasten meer bedragen dan 18% van het minimumloon, dan bedraagt de toeslag 20% in plaats van 10%.Onder een thuisinwonend kind wordt op grond van artikel 1 lid 1 sub d. verstaan de medebewoner, die evenals de huurder of de eigenaar van een woning in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en die het kind is van de huurder of de eigenaar dan wel van diens echtgeno(o)t(e).Het betreft hier kinderen die inwonend zijn bij hun ouder(s), waarbij de ouder(s) de huurder of de eigenaar van de woning is/zijn. Indien derhalve het kind de huurder of eigenaar van de woning is, en de ouders zijn inwonend bij hun kind dan kan het kind niet aangemerkt worden als een thuisinwonend kind.Op grond van artikel 5 wordt voor het thuisinwonende kind de bijstandsnorm verhoogd met 10% van het netto minimumloon.Kinderen die inwonen bij ouders worden geacht hierdoor dusdanige financiële schaalvoordelen te genieten dat het gerechtvaardigd is om de toeslag hierop af te stemmen. De schaalvoordelen hebben betrekking op het kunnen delen van de woonlasten. Op grond hiervan wordt aan een inwonend kind een toeslag verstrekt van 10%.Het verkrijgen van een toeslag van 20% door een inwonend kind op grond van toepassing van artikel 5 is niet mogelijk omdat een commercieel contract tussen inwonende kinderen en ouders voor de bepaling van de hoogte van de toeslag niet geaccepteerd wordt.Indien bijvoorbeeld een moeder en haar zoon gezamenlijk een woning bewonen, dan kan de moeder, indien zij huurder of eigenaar is van de woning en hoge woonlasten heeft, voor een toeslag van 20% in aanmerking komen. De zoon kan op grond van artikel 5 alleen voor een toeslag van 10% in aanmerking komen. In zijn geval maakt het niet uit of hij door middel van een afgesloten (onder‑)huurcontract met zijn moeder kan aantonen hoge woonlasten te hebben.Artikel 6: HulpbehoevendheidIndien er sprake is van hulpbehoevendheid kan gesteld worden dat er in verband hiermee hogere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan zijn, waarvan het niet redelijk is dat deze evenredig worden gedeeld. Te denken valt aan extra verwarming, grotere woning in verband met een rolstoel. Extra kosten die niet altijd (geheel) door voorliggende voorzieningen worden gedekt. Een maximale toeslag voor zowel de hulpbehoevende als de verzorgende ligt dan ook in de rede.Hoofdstuk 4 Criteria voor het verlagen van de bijstandnorm of de toeslagArtikel 7: SchoolverlatersDegene die recentelijk het onderwijs of de beroepsopleiding heeft beëindigd, ontvangt een lagere uitkering. De reden hiervoor is dat de omstandigheden en mogelijkheden van degenen die recentelijk het onderwijs of de beroepsopleiding hebben beëindigd gedurende een zekere periode zodanig vergelijkbaar zijn met die van studerenden, dat voor hen de noodzakelijke bestaanskosten in beginsel op hetzelfde niveau worden gesteld als dat voor hen tijdens de studieperiode was gegarandeerd. Bij de vaststelling van de verlaging wordt echter wel rekening gehouden met het feit dat de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan stijgen op grond van een wijziging van het uitgavenpatroon, in verband met activiteiten in het kader van arbeidsmarktinschakeling (aanschaf extra kleding en dergelijke).Uitgangspunt van de verlaging is de relatie met het bedrag dat in de studiefinanciering zit voor de kosten van levensonderhoud. Omgerekend naar een percentage van de uitkering bedraagt deze verlaging, afgerond, 25% van het netto minimumloon. Daar de kosten van het bestaan stijgen, onder meer als gevolg van de activiteiten die betrokkene dient te verrichten in het kader van arbeidsinschakeling (sollicitaties, aanschaf kleding en dergelijke), wordt de verlaging vastgesteld op 15% van het netto minimumloon.Op grond van artikel 28 van de wet geldt de verlaagde uitkering voor een periode van zes maanden, aansluitend op de datum waarop het onderwijs of de beroepsopleiding is beëindigd.Indien tussentijds de bijstandsverlening wordt beëindigd als gevolg van werkaanvaarding, heeft dit geen invloed op de termijn van zes maanden.De verlaging voor alleenstaanden en alleenstaande ouders wordt in mindering gebracht op de (in eerste instantie) berekende toeslag.Indien de toeslag lager is dan de verlaging van 15%, dan wordt het restant op de basisnorm in mindering gebracht. Omdat gehuwden geen toeslag ontvangen vindt bij hen de verlaging op de basisnorm plaats.Hoofdstuk 5 SlotbepalingenArtikel 8: UitvoeringArtikel 7 lid 1 van de wet schrijft voor dat het college verantwoordelijk is voor het verlenen van bijstand aan personen hier te lande die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Hieronder is ook begrepen de uitvoering van de toeslagen en verlagingen, zoals geregeld in deze verordening.Artikel 9: Afwijken van bepalingen/hardheidsclausuleArtikel 9 bepaalt dat burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende kunnen afwijken van de bepalingen van deze verordening. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als regel. In verband met precedentwerking moet in een bepaalde situatie duidelijk worden aangegeven waarom van de verordening wordt afgeweken.Artikel 10: Evaluatie gemeentelijke beleid en bijstelling verordeningGezien het beslag dat de toeslagen leggen op het gemeentelijk budget zal regelmatig worden geëvalueerd. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, wordt de verordening aangepast.Artikel 11 CiteertitelIn dit artikel is de citeertitel van de verordening opgenomen.Artikel 12 InwerkingtredingIn dit artikel is de inwerkingtreding van deze verordening opgenomen.