Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Westervoort

Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWestervoort
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2009
CiteertitelVerordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2009
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is vervangen door de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201201-01-2012intrekking

12-12-2011

Westervoort Post, 21-12-2011

12
01-01-200901-01-2012nieuwe regeling

01-12-2008

Westervoort Post, 10-12-2008

22

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2009

 

 

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader wordenomschreven hebben dezelfde betekenis als beschreven in paragraaf 1.1 van de Wet werk enbijstand en in de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      hulpbehoevende: degene die, indien hij niet tezamen met een ander persoon de woningzou bewonen, zou zijn aangewezen op beroepsmatige hulp zoals verzorging in eenbejaardentehuis of in een andere inrichting ter verpleging of verzorging. Vanhulpbehoevendheid is tevens sprake in situaties waarin thuiszorg het alternatief is voorintensieve ambulante zorg of voor dagverpleging in een verpleeginrichting;

    • c.

      woonlasten:

  • 3

    indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopendehuurtoeslagtijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag;

  • 4

    ontbreken van woonlasten: van het ontbreken van woonlasten is sprake als mendaadwerkelijk geen woonlasten is verschuldigd aan derden. Men woont dan b.v. in eenkraakpand.

  • 5

    woonlasten voldaan door derden: hiervan is sprake als er woonlasten voldaanmoeten worden maar men voldoet deze woonlasten niet zelf. Deze woonlastenworden voldaan door derden b.v. de onderhoudsplichtige of de ouders.

  • 6

    indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende somvan de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de inverband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten per maand,waarbij onder zakelijke lasten worden verstaan: de kosten van opstalverzekering, derioolrechten, het eigenaars aandeel van de waterschapslasten. Het belastingvoordeel inverband met de te betalen hypotheekrente wordt in mindering gebracht.

    • a.

      alleenwonende alleenstaande: de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woninggeen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • b.

      medebewoner: de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning ook een ander zijnhoofdverblijf heeft;

    • c.

      thuisinwonend kind: de medebewoner, die evenals de huurder of de eigenaar van eenwoning in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en die het kind is van de huurder of deeigenaar dan wel van diens echtgeno(o)t(e);

    • d.

      schoolverlater: zoals beschreven in artikel 28 van de wet;

    • e.

      netto minimumloon: het minimumloon per maand, genoemd in artikel 8, eerste lid,onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag;

Hoofdstuk 2 CATEGORIEËN

Artikel 2 Categorieën

  • 1

    Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorieaanduiding.

  • 2

    De categorieën worden aangeduid als:

    • a.

      alleenstaande;

    • b.

      alleenstaande ouder;

    • c.

      medebewoner en

    • d.

      gehuwde.

  • 3

    De verordening heeft alleen betrekking op de in lid 2 genoemde belanghebbenden, voorzover zij 21 jaar of ouder zijn tot de leeftijd van 65 jaar.

  • 4

    Een toeslag of verlaging volgens deze verordening kan alleen worden gegeven als er rechtbestaat op algemene bijstand.

  • 5

    De bepalingen in hoofdstuk 3 en 4 van deze verordening laten de toepassing van artikel18, eerste lid van de wet onverlet.

Hoofdstuk 3 CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE BIJSTANDSNORM

Artikel 3 Alleenwonende alleenstaande

Voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder, in wiens woning geen ander zijnhoofdverblijf heeft, wordt de bijstandsnorm verhoogd met een toeslag, die is bepaald op hetin artikel 25 tweede lid van de wet genoemde maximumbedrag.

Artikel 4 De medebewoner

Voor de medebewoner wordt de bijstandsnorm verhoogd met een toeslag van 10% van hetnetto-minimumloon.

Artikel 5 De medebewoner met woonlasten van tenminste 18% van het netto-minumloon per

Voor de medebewoner, die aantoonbare woonlasten heeft die tenminste 18% van het nettominimumloon per maand bedragen, wordt in afwijking van artikel 4 de bijstandsnormverhoogd met een toeslag van 20 % van het netto minimumloon.

Artikel 6 Thuisinwonend kind

Voor het thuisinwonend kind wordt de bijstandsnorm overeenkomstig artikel 4 verhoogd met10% van het netto minimumloon. Voor het thuisinwonend kind is artikel 5 niet vantoepassing.

Artikel 7 Hulpbehoevendheid

Indien de medebewoner of het thuisinwonend kind hulpbehoevend is, of een hulpbehoevendeverzorgt, dan wordt, in afwijking van artikel 4 en artikel 6, de bijstandsnorm verhoogd meteen toeslag van 20% van het netto minimumloon.

Hoofdstuk 4 CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE BIJSTANDSNORM OF DE

Artikel 8 Schoolverlaters

Voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde die aangemerkt wordt als eenschoolverlater wordt de bijstandsnorm, verhoogd met de eventueel toe te kennen toeslag,zoals vastgesteld in hoofdstuk 3 van deze verordening, verlaagd met 15 % van het nettominimumloon. De verlaging vindt bij voorrang plaats op de toegekende toeslag.

Artikel 9 Woonsituatie

Voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde die een woningbewoont/bewonen waarvoor zij geen woonlasten betaalt/ betalen of waarvoor de woonlastenworden voldaan door een derde, wordt de bijstandsnorm, verhoogd met de eventueel toe tekennen toeslag, verlaagd. De verlaging bedraagt 10% van het netto minimumloon.

Hoofdstuk 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 10 Uitvoering

Het college is belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

Artikel 11 Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van debepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden vanoverwegende aard leidt.

Artikel 12 Evaluatie gemeentelijke beleid en bijstelling verordening

Het door het college gevoerde beleid wordt periodiek geëvalueerd.Indien deze evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt de verordening aangepast.

Artikel 13 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: "Verordening Toeslagen en Verlagingen WetWerk en Bijstand 2009".

Artikel 14 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2009. De verordening vervangtde verordening Algemene bijstandsnormen 2004, die hiermee wordt ingetrokken.

Aldus besloten in de openbare vergadering vande raad voornoemd d.d. 1 december 2008,de griffier, de voorzitter,ing. J.A.M.G. van Bodegom mr. J.J.G.M. Geukers

Toelichting 1 TOELICHTING VERORDENING TOESLAGEN EN VERLAGINGEN WET WERK EN

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGENArtikel 1: BegripsomschrijvingArtikel 1 lid 1Er is voor gekozen om begrippen, die reeds omschreven zijn in paragraaf 1.1. van de WWB ofin de Awb, niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in het gevalvan wijzging van betreffende definities in de WWB of de Awb ook deze verordening moetworden gewijzigd.Artikel 1 lid 2Definities die niet in paragraaf 1.1 van de wet worden genoemd zoals het begripgehuwdennorm, hulpbehoevende, woonlasten, alleenwonende alleenstaande, medebewoner,thuisinwonend kind, schoolverlater en het begrip minimumloon zijn in lid 2 van debegripsomschrijving opgenomen. Hieronder volgt nog een nadere toelichting over het begripschoolverlater.SchoolverlaterIn artikel 1 lid 2 onder h. wordt verwezen naar artikel 28 van de wet waarin de hoofdgroepstaat omschreven. Het al dan niet behoren tot deze categorie is bepalend voor de hoogte vande bijstandsuitkering.De hoofdgroep omvat degenen die recent onderwijs of beroepsopleiding hebben gevolgd opgrond waarvan de zij recht hadden op studiefinanciering op grond van de Wet op destudiefinanciering 2000 of een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkostenop grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Dit onderwijs kanzowel in Nederland als in het buitenland zijn gevolgd. Zij worden als schoolverlateraangemerkt als de beëindiging van dit onderwijs of die beroepsopleiding nog geen half jaargeleden heeft plaatsgevonden. De periode vangt aan op de eerste dag van de maand volgendop de beëindiging van het onderwijs. Voor degenen die het onderwijs met studiefinancieringof tegemoetkoming studiekosten volgden, is dat de maand na beëindiging van het recht opstudiefinanciering of tegemoetkoming studiekosten.Met deze hoofdgroep worden degenen gelijkgesteld die onderwijs of een beroepsopleidinghebben gevolgd waarvoor - anders dan bij de hoofdgroep het geval is - geen recht bestondop Nederlandse studiefinanciering of Nederlandse tegemoetkoming studiekosten, maar dieoverigens wel met zo'n studie of opleiding vergelijkbaar is.Met de term "onderwijs of beroepsopleiding van overeenkomstige aard" is aangegeven dat hetin het buitenland gevolgde onderwijs qua karakter overeen moet komen met het onderwijswaarbij aanspraak op studiefinanciering of tegemoetkoming studiekosten kan bestaan. Dithoudt in dat het een in het betreffende land erkende vorm van onderwijs betreft. Voorts dienthet onderwijs voor ten minste 19 lesuren per week te zijn gevolgd. .Net zoals personen die tot de hoofdgroep behoren, dienen ook zij die onder deze bepalingvallen aan te tonen of, en zo ja wanneer, recentelijk gevolgd onderwijs is beëindigd. Indien debeëindiging van het onderwijs niet afdoende door de betrokkene kan worden aangetoond, zalde gemeente uitgaan van de dag waarop dat onderwijs aantoonbaar niet meer gevolgd kanzijn. Over het algemeen zal dat de dag van vestiging of terugkeer in Nederland zijn.HOOFDSTUK 2 CATEGORIEËNArtikel 2 CategorieënArtikel 30 van de WWB schrijft voor dat de verordening vaststelt voor welke categorieën debijstandsnorm wordt verlaagd of verhoogd.De verordening is alleen van toepassing op personen van 21 jaar of ouder (artikel 21 WWB).Voor personen jonger dan 21 jaar is de bijstandsnorm geregeld in artikel 20. Een eventueleaanvulling op de bijstandsnorm voor de 18 tot 21-jarigen valt onder de bijzondere bijstand.Dit kan op grond van artikel 12 van de wet. In dit artikel staat dat zij bij hogerenoodzakelijke kosten van het bestaan, die zij niet kunnen voldoen uit de jongerennorm enwaarvoor zij geen beroep kunnen doen op hun ouders, recht hebben op een aanvulling via debijzondere bijstand.HOOFDSTUK 3 CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE BIJSTANDSNORMArtikel 3 Alleenwonende alleenstaandeArtikel 30 lid 2 van de WWB schrijft voor dat in de verordening in elk geval wordt opgenomen,dat de alleenwonende alleenstaande (ouder) recht heeft op de maximale toeslag.Artikel 4 De medebewonerOp grond van artikel 25 lid 1 van de wet kan de bijstandsnorm met een toeslag wordenverhoogd indien belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaanheeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen vandeze kosten met een ander. In ons toeslagenbeleid is het uitgangspunt, dat de medebewonerhogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnormvoorziet als gevolg van het niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. Opgrond van het feit dat de medebewoner hoe dan ook extra kosten heeft ten opzichte vandiegenen die een gezamenlijke huishouding vormen maar anderszins niet dusdanige kostenheeft die vergelijkbaar zijn met die van een alleenwonende alleenstaande, wordt de toeslagvoor een medebewoner gesteld op 10% van het netto-minimumloon.Artikel 5 De medebewoner met woonlasten van tenminste 18% van het netto minimumloonper maandIn afwijking van artikel 4 bedraagt voor de medebewoner die woonlasten heeft van tenminste18% van het netto-minimumloon per maand, de toeslag 20% in plaats van 10%. In dezesituatie heeft de medebewoner dusdanig hogere algemeen noodzakelijke kosten van hetbestaan dan waarin de bijstandsnorm voorziet, dat de maximale toeslag van 20% van hetnetto-minimumloon verstrekt wordt.Wat onder woonlasten moet worden verstaan is omschreven in artikel 1 lid 2 onder d.Bij de bepaling van de woonlasten bij kamerhuur wordt volgens de richtlijnen 15% van de tebetalen kamerhuur gezien als vaste lasten voor water, elektriciteit en verwarming. Deze 15%wordt op de kamerhuur in mindering gebracht en het resterende bedrag is voor woonlasten.Van het bedrag dat een kostganger per maand betaalt voor kost en inwoning wordt 50%gezien als woonlasten.Bij het bepalen van het recht op toeslag wordt in beginsel uitgegaan van de feitelijke kosten.Klanten dienen deze kosten aan te tonen aan de hand van betalingsbewijzen op naam. Indiende klant niet kan aantonen dat zijn woonlasten meer bedragen dan 18% van hetminimumloon per maand, dan is artikel 4 van toepassing.Artikel 6 Thuisinwonend kindHet gaat hier om kinderen die inwonend zijn bij hun ouder(s), waarbij de ouder(s) de huurderof de eigenaar van de woning is/zijn. Indien het kind de huurder of eigenaar van de woningis, en de ouders zijn inwonend bij hun kind dan kan het kind niet aangemerkt worden als eenthuisinwonend kind.Op grond van artikel 6 wordt voor het thuisinwonende kind de bijstandsnorm overeenkomstigartikel 4 verhoogd met 10% van het netto minimumloon.Voor het thuisinwonend kind is artikel 5 niet van toepassing.Kinderen die inwonen bij ouders worden geacht hierdoor dusdanige financiële schaalvoordelente genieten dat het gerechtvaardigd is om de toeslag hierop af te stemmen. Deschaalvoordelen hebben betrekking op het kunnen delen van de woonlasten. Op grondhiervan wordt aan een inwonend kind een toeslag verstrekt van 10%.Het verkrijgen van een toeslag van 20% door een inwonend kind op grond van toepassingvan artikel 5 is niet mogelijk omdat een commercieel contract tussen inwonende kinderen enouders voor de bepaling van de hoogte van de toeslag niet geaccepteerd wordt.Indien bijvoorbeeld een moeder en haar zoon gezamenlijk een woning bewonen, dan kan demoeder, indien zij huurder of eigenaar is van de woning en hoge woonlasten heeft, voor eentoeslag van 20% in aanmerking komen. De zoon kan op grond van artikel 6 alleen voor eentoeslag van 10% in aanmerking komen. In zijn geval maakt het niet uit of hij door middel vaneen afgesloten (onder-)huurcontract met zijn moeder kan aantonen hogere woonlasten tehebben.Artikel 7 HulpbehoevendheidIndien er sprake is van hulpbehoevendheid kan gesteld worden dat er in verband hiermeehogere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan zijn, waarvan het niet redelijk is datdeze evenredig worden gedeeld. Te denken valt aan extra verwarming; grotere woning inverband met een rolstoel of extra kosten die niet altijd (geheel) door voorliggendevoorzieningen worden gedekt. Een maximale toeslag voor zowel de hulpbehoevende als deverzorgende ligt dan ook voor de hand.HOOFDSTUK 4 CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE BIJSTANDSNORM OF DETOESLAGArtikel 8 SchoolverlatersDegene die recentelijk het onderwijs of de beroepsopleiding heeft beëindigd, op grondwaarvan er recht bestond op studiefinanciering in het kader van de Wet op deStudiefinanciering 2000 dan wel een tegemoetkoming in het kader van de Wettegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, ontvangt een lagere uitkering. De redenhiervoor is dat de omstandigheden en mogelijkheden van degenen die recentelijk hetonderwijs of de beroepsopleiding hebben beëindigd gedurende een zekere periode zodanigvergelijkbaar zijn met die van studerenden, dat voor hen de noodzakelijke bestaanskosten inbeginsel op hetzelfde niveau worden gesteld als dat voor hen tijdens de studieperiode wasgegarandeerd. Bij de vaststelling van de verlaging wordt echter wel rekening gehouden methet feit dat de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan stijgen op grond van eenwijziging van het uitgavenpatroon, in verband met activiteiten in het kader vanarbeidsmarktinschakeling (aanschaf extra kleding en dergelijke).Uitgangspunt van de verlaging is de relatie met het bedrag dat in de studiefinanciering zitvoor de kosten van levensonderhoud. Omgerekend naar een percentage van de uitkeringbedraagt dezeverlaging, afgerond, 25% van het netto minimumloon. Daar de kosten van het bestaanstijgen, onder meer als gevolg van de activiteiten die betrokkene dient te verrichten in hetkader van arbeidsinschakeling (sollicitaties, aanschaf kleding en dergelijke), wordt deverlaging vastgesteld op 15% van het netto minimumloon.Op grond van artikel 1 lid 2 onderdeel h. in combinatie met artikel 8 van deze verordeninggeldt de verlaagde uitkering voor een periode van zes maanden, aansluitend op de datumwaarop het onderwijs of de beroepsopleiding is beëindigd.Indien tussentijds de bijstandsverlening wordt beëindigd als gevolg van werkaanvaarding,heeft dit geen invloed op de termijn van zes maanden.Voor de schoolverlater die in het buitenland een opleiding gaat volgen, geldt in beginselhetzelfde.De verlaging wordt bij voorrang in mindering gebracht op de toe te kennen toeslag.Artikel 9 WoonsituatieHet begrip woonsituatie wordt in de wet niet verder uitgewerkt dan dat het moet gaan om hethebben van lagere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan als gevolg van dewoonsituatie. In de toelichting op de wet wordt gesteld dat verlaging mogelijk is als er welwoonlasten zijn die aan derden voldaan moeten worden maar deze woonlasten worden nietdoor de uitkeringsgerechtigde betaald maar door een derde b.v. de ex-echtgenoot. Er is dansprake van een financieel voordeel voor de uitkeringsgerechtigde. In dit geval zal devastgestelde uitkering (norm verhoogd met de toeslag) verlaagd worden met 10% van hetnetto-minimumloon.Zijn er daadwerkelijk geen woonlasten aan de woonsituatie verbonden, b.v. bij eenkraakpand, dan kan de hoogte van de bijstand worden afgestemd op grond van artikel 18, lid1 van de WWB. In dit artikel staat vermeld dat het college de bijstand kan afstemmen op deomstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGENArtikel 10 UitvoeringArtikel 7 van de wet schrijft voor dat de uitvoering van de wet berust bij het college vanburgemeester enwethouders. . .Artikel 11 Afwijken van bepalingen hardheidsclausuleArtikel 11 bepaalt dat burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen ten gunste van debelanghebbende kunnen afwijken van de bepalingen van deze verordening. Het gebruikmaken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet alsregel. In verband met precedentwerking moet in een bepaalde situatie duidelijk wordenaangegeven waarom van de verordening wordt afgeweken. Artikel 12 Evaluatie gemeentelijke beleid en bijstelling verordeningGezien het beslag dat de toeslagen leggen op het gemeentelijk budget zal er regelmatiggeëvalueerd worden. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, wordt deverordening aangepast.Artikel 13 CiteertitelIn dit artikel is de citeertitel van de verordening opgenomen.Artikel 14 InwerkingtredingIn dit artikel is de inwerkingtreding van deze verordening opgenomen.