Organisatie | Gelderland |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland houdende regels omtrent werktijden Werktijdenregeling provincie Gelderland |
Citeertitel | Werktijdenregeling provincie Gelderland |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | personeelsregelingen |
Geen
artikel 125 van de Ambtenarenwet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2018 | 01-01-2020 | artikel 1, 3, 6 | 12-12-2017 | 2017-016160 | |
16-02-2006 | 01-01-2006 | 01-01-2018 | Onbekend | 17-01-2006 Provinciaal Blad 2006/22 | 2006-00318 |
Vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van 14 januari 1998, nr. BD98.0416 (Provinciaal Blad nr. 5 van 27 januari 1998). Met terugwerkende kracht in werking getreden op 1 januari 1998. Laatstelijk gewijzigd bij besluit van Gedeputeerde Staten van 17 januari 2006, nr. 2006-00318 (Provinciaal Blad nr. 2006/22 van 16 februari 2006). Op 17 februari 2006 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006 in werking getreden.
Behoudens het bepaalde in artikel 2 en in artikel 3, vierde lid, is deze regeling niet van toepassing op de ambtenaar die deelneemt aan de Regeling werktijdverkorting senioren provincie Gelderland alsmede op de deeltijder voorzover is tegemoetgekomen aan zijn verzoek tot handhaving van de werktijd zoals die voor hem gold voor 1 januari 1985 en/of 1 oktober 1997.
De ambtenaar die wegens ziekte gedeeltelijk verhinderd is zijn functie te vervullen en geen compensatietijd opbouwt als bedoeld in het eerste lid, krijgt buitengewoon verlof met behoud van salaris, salaristoelagen genoemd in de artikelen 3.3.1 tot en met 3.3.5 Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies 2018 en IKB op collectieve roostervrije dagen als bedoeld in artikel 4.3 Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies 2018.
In geval van disciplinair ontslag is de ambtenaar verplicht om met ingang van de dag waarop het voornemen het ontslag te verlenen aan de ambtenaar is kenbaar gemaakt, de opgebouwde compensatietijd op te nemen. Het ontslag gaat in op de eerste dag na afloop van de periode waarin de compensatietijd is opgenomen.
Onder feestdagen worden verstaan: nieuwjaarsdag, tweede paasdag, hemelvaartsdag, tweede pinksterdag, beide kerstdagen, de dag waarop de verjaardag van de koningin wordt gevierd en - eenmaal in de vijf jaar in lustrumjaren - 5 mei.
Deze regeling sluit aan bij de huidige regeling voor flexibele werktijden, die hiermee kan worden ingetrokken. De regeling sluit ook aan bij de Arbeidstijdenwet.
Deze bepaling bevat de standaard-werktijdenregeling. Deze regeling geldt voor alle medewerkers met wie geen afwijkende werktijdenregeling is getroffen.
In lid 1 wordt de mogelijkheid voor een van de standaard-werktijdenregeling afwijkende individuele regeling geboden, bijvoorbeeld 4 werkdagen van 9 uur. Uit de redactie blijkt dat het hier niet gaat om een keuzevrijheid voor de medewerker. Per geval zal een zodanige afweging plaatsvinden dat enerzijds rekening worden gehouden met het organisatiebelang en anderzijds ruimte wordt geboden om op individueel niveau c.q. op afdelingsniveau door afspraken tussen leidinggevende en medewerker(s) maatwerk te leveren. Lid 2 biedt de mogelijkheid voor een van de standaardregeling afwijkende al dan niet collectieve regeling, bijvoorbeeld het inroosteren van compensatietijd. Gelet op het bepaalde in de WOR, is in geval van een collectieve regeling instemming van de OR vereist. Bij lid 4 valt te denken aan de situatie waarbij de medewerker in de loop van het jaar wel compensatietijd heeft opgebouwd, doch wegens ziekte of drukke werkzaamheden tegen het einde van dat jaar niet in de gelegenheid is deze op te nemen.
In deze bepaling wordt de mogelijkheid voor een spaarregeling geregeld. Er zijn geen beperkingen gesteld aan de omvang van de op te sparen tijd. Verplicht opneembare dagen kunnen uiteraard niet worden gespaard. Lid 1 biedt de mogelijkheid een verzoek om deel te nemen aan de spaarregeling af te wijzen om redenen van dienstbelang. Die redenen kunnen zich richten zowel op het moment van sparen als op het moment van opnemen. De motieven van een medewerker om deel te nemen aan de spaarregeling hebben een priv