Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Stadskanaal

Brandbeveiligingsverordening

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieStadskanaal
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBrandbeveiligingsverordening
CiteertitelBrandbeveiligingsverordening Stadskanaal
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is gedeeltelijk ingetrokken in art. 12.7, tweede lid, sub a van de op 16-12-2002 vastgestelde Bouwverordening.

Deze regeling is vervangen door de Brandbeveiligingsverordening Stadskanaal 2010.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Brandweerwet 1985, art. 12 

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

18-02-199928-10-2010nieuwe regeling

30-11-1998

De Kanaalstreek, 10-02-1999

R 5475

Tekst van de regeling

Intitulé

Brandbeveiligingsverordening

De raad van de gemeente Stadskanaal;

overwegende dat het wenselijk is om regels vast te stellen omtrent het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en alles wat daarmee verband houdt;

gelet op artikel 12 van de Brandweerwet 1985;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 20 november 1998, nr. R 5475;

gezien het advies van de commissie algemeen bestuur en middelen d.d. 3 november 1998;

besluit:

de hierna volgende brandbeveiligingsverordening vast te stellen onder gelijktijdige intrekking van het besluit van 26 september 1988, voorstelnummer R 2894, agendanummer 36.

HOOFDSTUK A. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Werkingssfeer

Deze verordening is van toepassing voorzover in hetgeen zij regelt niet is voorzien bij of krachtens het bepaalde in andere wettelijke regelingen.

Artikel 2 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze verordening en de krachtens deze verordening gestelde nadere regelen wordt verstaan onder:

    • a.

      NEN-norm:

    • norm uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-Instituut;

    • b.

      rechthebbende:

    • ieder die over enig goed enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht of daarover enige feitelijke zeggenschap uitoefent.

  • 2.

    Onder inrichting wordt mede verstaan een gedeelte van een gebouw, een tent of een ander tijdelijk bouwsel, een schip of andere voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaatsen.

  • 3.

    Onder het gebruiken van een inrichting wordt mede verstaan het gebruiken van een gedeelte van een inrichting.

Artikel 3 Herziening en vervanging van NEN-normen, Nederlandse praktijkrichtlijnen, keuringseisen en voorschriften

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van NEN-normen, Nederlandse praktijkrichtlijnen, keuringseisen of voorschriften waarnaar in deze verordening wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, praktijkrichtlijn, keuringseis of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.

Artikel 4 Te late indiening aanvraag

  • 1.

    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kunnen burgemeester en wethouders de aanvrager in zijn aanvraag niet-ontvankelijk verklaren, indien zij van mening zijn dat de aard van de gevraagde vergunning of ontheffing zodanig is dat voor een verantwoorde beoordeling van de aanvraag onvoldoende tijd aanwezig is.

  • 2.

    Voor bepaalde, door burgemeester en wethouders bij openbare kennisgeving aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste zestig dagen.

Artikel 5 Vorm van vergunning of ontheffing

Een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing is slechts van kracht, indien zij schriftelijk is gegeven.

Artikel 6 Afwijking

Van de in artikel 6 gestelde eis mag worden afgeweken, indien de nakoming daarvan:

  • a.

    zich niet verdraagt met de aard van de vergunning of ontheffing;

  • b.

    in verband met het spoedeisende karakter van de zaak in redelijkheid niet kan worden gevergd.

In het onder b. bedoelde geval kan in daartoe geëigende gevallen van de mondeling gegeven en meegedeelde vergunning of ontheffing binnen redelijke tijd een schriftelijke bevestiging worden gegeven aan degene aan wie zij is verleend, alsmede op hun verzoek aan derden-belanghebbenden.

Artikel 7 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand.

  • 2.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 8 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij anders in de vergunning of de ontheffing is bepaald.

Artikel 9 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen iet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning;

  • e.

    indien de houder of zijn rechtsverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 10 Inzage van vergunning of ontheffing

De houder van een vergunning of ontheffing is verplicht deze op eerste vordering van een ambtenaar belast met de zorg voor de naleving van één of meer bepalingen van deze verordening ter inzage af te geven aan deze ambtenaar.

HOOFDSTUK B. HET VOORKOMEN VAN BRAND EN HET BEPERKEN VAN BRAND EN BRANDGEVAAR

Artikel 11 Verbod stoffen voorhanden te hebben

  • 1.

    Het is verboden stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104) voorhanden te hebben.

  • 2.

    Het in het voorgaande lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      het voorhanden hebben voor huishoudelijk en alle ander niet bedrijfsmatig gebruik van de stoffen, indien dit geschiedt volgens door burgemeester en wethouders aan te geven maximumhoeveelheden;

    • b.

      het voorhanden hebben van de in dat lid bedoelde stoffen in een inrichting die wordt gebruikt voor het in artikel 20, eerste lid, onder b, omschreven doel;

    • c.

      de brandstof in het reservoir bij een verbrandingsmotor;

    • d.

      de brandstof in een verlichtings-, een verwarmings- of een ander warmte-ontwikkelend toestel.

  • 3.

    Bij het bepalen van de hoeveelheden als bedoeld in het tweede lid, onder a., worden volledig meegerekend de inhoudsmaten van vaatwerk dat gedeeltelijk is gevuld met een vloeistof als bedoeld in dat lid.

Artikel 12 Opslag en verwerking

Stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104) moeten worden opgeslagen volgens door burgemeester en wethouders aan te geven wijze en mogen niet worden verwerkt op zodanige wijze dat hierdoor gevaar voor het ontstaan van brand ontstaat.

Artikel 13 Voorschriften voor de verpakking

Op de verpakking van de stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104) moet de in de Nederlandse taal gestelde naam van de desbetreffende stof, alsmede een aanduiding van het brandgevaar en van het gevaar bij brand, goed afleesbaar en opvallend zijn vermeld.

Artikel 14 Voorschriften voor verwarmings- en verlichtingsinstallaties en -toestellen

  • 1.

    Het is verboden een verwarmings- of verlichtingsinstallatie of een verwarmings- of verlichtingstoestel op zodanige wijze te gebruiken dat het gebruik:

    • a.

      door de eigenschappen van die installatie of dat toestel zelf of

    • b.

      door de wijze waarop die installatie of dat toestel is opgesteld of aangebracht, gevaar oplevert voor het ontstaan van brand.

  • 2.

    Het in het eerste lid bedoelde gevaar als gevolg van de eigenschappen wordt geacht niet aanwezig te zijn bij het gebruik van:

    • a.

      elektrische sterkstroominstallaties voor lage spanning die voldoen aan de veiligheidsvoorschriften voor laagspanningsinstallaties, opgenomen in NEN 1010;

    • b.

      centraleverwarmingsinstallaties die voldoen aan de veiligheidseisen voor centraleverwarmingsinstallaties, opgenomen in NEN 3028;

    • c.

      centraleverwarmingsinstallaties voor het stoken van gas dat wordt gedistribueerd door middel van pijpleidingen die bovendien voldoen aan de gasinstallatievoorschriften, opgenomen in NEN 1078;

    • d.

      niet op centrale distributienetten aangesloten installaties voor het stoken met vloeibaar gas die voldoen aan de voorschriften opgenomen in NEN 3324.

  • 3.

    Het is verboden een verwarmingstoestel met afvoergelegenheid voor het stoken van vaste of vloeibare brandstof te gebruiken indien de verbrandingsgassen daarvan niet worden afgevoerd door middel van een doeltreffend rookkanaal.

  • 4.

    Het is verboden een verwarmingstoestel voor het stoken met gas te gebruiken indien de verbrandingsgassen daarvan niet worden afgevoerd door middel van een doeltreffend rookkanaal of gasafvoerkanaal.

  • 5.

    Het verbod gesteld in het voorgaande lid geldt niet ten aanzien van het gebruik van:

    • a.

      gastoestellen, genoemd in artikel 105, lid 3, van de gasinstallatievoorschriften opgenomen in NEN 1078;

    • b.

      gastoestellen met een gesloten verbrandingsruimte, waarvan de verbrandingsgassen anders dan door een rookkanaal of een gasafvoerkanaal op veilige en doeltreffende wijze worden afgevoerd;

    • c.

      gastoestellen voor verwarmingsdoeleinden die onmiddellijk onder het dak van een gebouw zijn geplaatst, mits voorzien van een gasafvoerkanaal dat voldoet aan de eisen die daaraan zijn gesteld in de gasinstallatievoorschriften opgenomen in NEN 1078.

  • 6.

    Van het bepaalde in het derde en vierde lid kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen.

Artikel 15

  • 1.

    Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings- of sloopwerkzaamheden, waarbij stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104) of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders, de in het voorgaande lid genoemde werkzaamheden te verrichten of te doen verrichten in, op of aan installaties van een inrichting, die wordt gebruikt voor een van de in de artikel 19, eerste lid, genoemde doeleinden, dan wel vanwege haar kunstwaarde, wetenschappelijk of maatschappelijk belang bijzondere bescherming behoeft tegen brandgevaar voorzover deze inrichting is vermeld op een lijst die burgemeester en wethouders bij een openbaar bekend te maken besluit hebben vastgesteld.

Artikel 16 Verbod open vuur en roken

  • 1.

    Het is verboden te roken of vuur te hebben:

    • a.

      in een ruimte in gebruik als opslagplaats van een of meer der stoffen genoemd in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), onder a. tot en met h.;

    • b.

      bij het verrichten van werkzaamheden die het uitstromen van brandbare vloeistoffen en/of gassen kunnen veroorzaken;

    • c.

      bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandbare vloeistof of een brandbaar gas.

  • 2.

    Van het verbod gesteld in het voorgaande lid kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen.

  • 3.

    Niemand mag roken of vuur bij zich hebben op plaatsen waar een zodanig verbod, ter voldoening aan hetgeen bij of krachtens wettelijk voorschrift is gesteld, op een voor eenieder kenbare wijze is aangegeven.

Artikel 17 Verboden handelingen met stoffen

  • 1.

    Het is verboden een brandbaar gas of gasmengsel uit een vat te doen overstromen in een ander vat dat niet bestemd of ingericht is om dat gas of gasmengsel te bevatten.

  • 2.

    Het is verboden gassen of gasmengsels in drukvaten of in leidingen te verwarmen.

  • 3.

    Het is verboden een brandbaar gas te bezigen voor het vullen van:

    • a.

      ballonnen of ander speelgoed;

    • b.

      luchtvaart- en kabelballonnen.

  • 4.

    Het is verboden een brandbare vloeistof, een brandbaar gas of gasmengsel of een brandbare damp te laten wegstromen op zodanige wijze dat daardoor brand kan ontstaan.

  • 5.

    Het is verboden gloeiende vaste stoffen op te slaan, te vervoeren of weg te gooien op zodanige wijze dat daardoor brand ontstaat.

Artikel 18 Rook- en gasafvoerkanalen

  • 1.

    Het is verboden een rookkanaal te gebruiken dat niet doeltreffend is gereinigd.

  • 2.

    Het is verboden een rookkanaal te gebruiken zonder dat dit is voorzien van een deugdelijke inrichting tot het opvangen van vonken, indien het gebruik van dat rookkanaal, blijkens een bij aangetekende brief aan de gebruiker van die installatie gezonden aanschrijving van burgemeester en wethouders, dreigend gevaar oplevert voor het ontstaan van brand.

  • 3.

    Het is verboden een rookkanaal uit te branden.

  • 4.

    Het is verboden een rookkanaal of gasafvoerkanaal te gebruiken, indien dit gebruik door de toestand waarin dat rookkanaal of dat gasafvoerkanaal zich bevindt, dreigend gevaar oplevert voor de veiligheid van personen.

  • 5.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een rookkanaal, waarin brand heeft gewoed, opnieuw in gebruik te nemen.

HOOFDSTUK C. INRICHTINGEN

Artikel 19 Vergunning gebruik inrichting voorzover geen bouwwerk

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een inrichting voorzover geen bouwwerk, te gebruiken, waarin:

    • a.

      meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen kunnen zijn;

    • b.

      bedrijfsmatig de in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104) bedoelde stoffen zullen worden opgeslagen;

    • c.

      aan meer dan vijf personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal kunnen worden verschaft;

    • d.

      aan meer dan vijf kinderen jonger dan twaalf jaar, of aan meer dan vijf lichamelijk en/of geestelijk gehandicapten dagverblijf zal kunnen worden verschaft.

  • 2.

    Van het voornemen tot wijziging van het in het eerste lid bedoelde gebruik moet de rechthebbende acht weken voor de aanvang van dat gewijzigde gebruik kennisgeving doen aan burgemeester en wethouders op een door burgemeester en wethouders nader te bepalen wijze.

Artikel 20 Marktkramen

De rechthebbende op een marktkraam, die is geplaatst op een standplaats waarop of in een gebouw waarin markt wordt gehouden, is verplicht te voldoen aan de eisen, die burgemeester en wethouders stellen tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand.

Artikel 21 Dierenverblijven

  • 1.

    De rechthebbende op een inrichting, waarin dieren zijn ondergebracht is verplicht - na een van burgemeester en wethouders ontvangen beschikking - te voldoen aan de eisen, die burgemeester en wethouders in die brief stellen tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand.

  • 2.

    Het bepaalde in het voorgaande lid is niet van toepassing voorzover het betreft het als bedrijf of nevenbedrijf ten verkoop of mede ten verkoop voorradig hebben of in bewaring nemen van honden en katten.

Artikel 22 Sluiting van een inrichting

Burgemeester en wethouders kunnen, in geval van dreigend gevaar voor het ontstaan van brand of voor snelle uitbreiding van brand bij het ontstaan daarvan, de gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen van een inrichting die gebruikt wordt voor één van de doeleinden omschreven in artikel 19, eerste lid, in het belang van de veiligheid van de in of nabij die inrichting aanwezige personen. Zij brengen het besluit terstond ter kennis van de rechthebbende van de inrichting.

Artikel 23 Mededeling van de sluiting

Een besluit om tot gehele of gedeeltelijke sluiting over te gaan, hetzij wegens het niet nakomen van het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde, hetzij met toepassing van het voorgaande artikel, wordt schriftelijk meegedeeld aan de rechthebbende.

Een afschrift van deze mededeling wordt aangebracht bij de hoofdtoegang tot de inrichting of bij toegang(en) tot het gesloten gedeelte van de inrichting.

Artikel 24 Verbod tot het gebruik van een gesloten inrichting

  • 1.

    Het is verboden een gesloten inrichting of een gesloten gedeelte van een inrichting voor een van de doeleinden omschreven in artikel 19, eerste lid, overeenkomstig de bestemming van die inrichting te gebruiken.

  • 2.

    Gedurende de sluiting van een inrichting als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van een gedeelte daarvan, is het aan anderen dan:

    • -

      de rechthebbende,

    • -

      degenen die werkzaamheden verrichten teneinde de inrichting zodanig te wijzigen, dat zij aan de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde eisen voldoet, dan wel niet meer onder de werking van de bepalingen van dit hoofdstuk valt,

    • -

      degene van wie de aanwezigheid ambtshalve is vereist,

    verboden zich in die inrichting of in het gesloten gedeelte daarvan te bevinden.

  • 3.

    Gedurende de sluiting van een inrichting als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onder c. en d., of van een gedeelte daarvan, is het verboden niet tot het inwonend personeel of niet tot de huishoudens van de rechthebbende en van het inwonend personeel behorende personen tot het houden van verblijf toe te laten of te gedogen dat anderen dan die personen in de inrichting of in het gesloten gedeelte daarvan verblijf houden.

  • 4.

    Gedurende de sluiting van een inrichting als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onder c. en d., of van een gedeelte daarvan, is het aan anderen dan de rechthebbende of de personen die behoren tot het inwonend personeel, of van de huishoudens van de rechthebbende en van het inwonend personeel, verboden in die inrichting of in het gesloten gedeelte daarvan verblijf te houden.

Artikel 25 Opheffing van de sluiting overeenkomstig artikel 22

  • 1.

    De gehele of gedeeltelijke sluiting van een inrichting, met toepassing van artikel 22 wordt opgeheven zodra:

    • a.

      de door burgemeester en wethouders nodig geachte voorzieningen zijn getroffen;

    • b.

      de inrichting niet meer onder de werking van dit hoofdstuk valt.

  • 2.

    Van het besluit tot opheffing van de sluiting wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de rechthebbende.

HOOFDSTUK D. HET BESTRIJDEN VAN BRAND

Artikel 26 Melden van brand en broei

Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onverwijld aan de brandweer te melden.

Artikel 27 Aanwezig zijn van brandbestrijdingsmiddelen en -voorzieningen

De rechthebbende op een inrichting die niet wordt gebruikt voor de in artikel 19, eerste lid, omschreven doeleinden, waarvan de bestemming of het gebruik in bijzondere mate brandgevaar oplevert en die door zijn ligging niet snel genoeg door de brandweer kan worden bereikt, of een inrichting die vanwege haar kunstwaarde, wetenschappelijk of maatschappelijk belang bijzondere bescherming behoeft tegen brandgevaar, voorzover laatstgenoemde inrichting is vermeld op een lijst die burgemeester en wethouders bij een openbaar bekend te maken besluit hebben vastgesteld, is - na een van burgemeester en wethouders ontvangen beschikking - verplicht zorg te dragen, dat op de in die beschikking aangegeven plaatsen de daarbij voorgeschreven middelen en voorzieningen tot melding van, alarmering bij een bestrijding van brand aanwezig zijn.

Artikel 28 Verplichting tot onderhoud en beproeving

De rechthebbende op een inrichting, waarin ter voldoening aan het gestelde bij of krachtens deze verordening dan wel enige andere verordening van deze gemeente, middelen en voorzieningen tot melding van, alarmering bij en bestrijding van brand aanwezig zijn, is verplicht deze in goede staat te houden, alsmede deze op de door burgemeester en wethouders aangegeven wijze en tijdstippen te beproeven.

Artikel 29 Gebruiksklaar houden bluswaterwinplaatsen

De rechthebbende op een inrichting, waarin ter voldoening aan het gestelde bij of krachtens deze verordening dan wel enige andere verordening van deze gemeente een bluswaterwinplaats aanwezig is, is verplicht deze zodanig te onderhouden, dat daaruit te allen tijde over voldoende bluswater kan worden beschikt.

Artikel 30 Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben dat daardoor het onmiddellijk gebruik wordt belemmerd van:

  • a.

    middelen en voorzieningen tot melding van, alarmering bij en bestrijding van brand;

  • b.

    middelen en voorzieningen tot ontvluchting en redding van personen en dieren bij brand.

Artikel 31 Bereikbaarheid van objecten

Eenieder is - na een van burgemeester en wethouders ontvangen beschikking - verplicht de in die brief omschreven maatregelen ter verzekering van de bereikbaarheid van objecten te treffen, die burgemeester en wethouders ter bevordering van een doeltreffende brandbestrijding nodig oordelen.

Artikel 32 Opvolgen van bevelen bij brand

  • 1.

    Eenieder is verplicht zich te gedragen overeenkomstig de bevelen die door de burgemeester, de commandant van de brandweer of de door laatstgenoemde voor het geven van die bevelen aangewezen functionarissen in het belang van de brandbestrijding worden gegeven.

  • 2.

    Het bepaalde in het voorgaande lid geldt niet voorzover artikel 446 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 33 Aanschrijving bij dreigend brandgevaar

  • 1.

    Bij dreigend gevaar voor het ontstaan van brand zijn burgemeester en wethouders bevoegd de rechthebbende op een inrichting aan te schrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming of beperking van de gevolgen van brand.

  • 2.

    De rechthebbende is verplicht deze aanschrijving op te volgen.

Artikel 34

  • 1.

    De rechthebbende op een naaldhoutbos, een heideveld, een veen of een ander terrein, dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht - na een van burgemeester en wethouders ontvangen aangetekende brief - de voorschriften op te volgen, die burgemeester en wethouders in die brief geven tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand.

  • 2.

    Onder een in het vorige lid genoemd naaldhoutbos wordt verstaan elke aaneengesloten of vrijwel aaneengesloten opstand, die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout.

HOOFDSTUK E. STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 35 Toezicht op de naleving

Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aan ambtenaren van de brandweer en ambtenaren van de afdeling bouw en milieu van de gemeente.

Artikel 36 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is afgekondigd. Gelijktijdig wordt de verordening van 26 september 1988, nr. R 2894 ingetrokken.

Artikel 37 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 38 Overgangsbepaling aangaande zonder vergunning in gebruik zijnde inrichtingen

  • 1.

    Het in artikel 19, eerste lid, gestelde verbod geldt niet voor de rechthebbende op een inrichting die bij het in werking treden van deze verordening wordt gebruikt voor één van de in artikel 19, eerste lid, genoemde doeleinden en waarvoor niet een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - krachtens een verordening als bedoeld in artikel 36, tweede lid, is verleend, totdat onherroepelijk is beslist op de aanvraag om vergunning als bedoeld in het tweede lid.

  • 2.

    De rechthebbende op een inrichting als bedoeld in artikel 19, eerste lid, is verplicht binnen twee maanden na het in werking treden van deze verordening een aanvraag om vergunning in te dienen bij burgemeester en wethouders. Op deze aanvraag zijn de bepalingen uit hoofdstuk A van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders beslissen op deze aanvraag binnen een jaar na de dag waarop de aanvraag of een aanvulling of verbetering is ontvangen.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen deze beslissing voor ten hoogste een jaar verdagen.

Artikel 39 Overgangsbepaling bestaande vergunningen en ontheffingen

  • 1.

    Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens de verordening bedoeld in artikel 36, tweede lid, blijven - indien en voorzover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening - van kracht tot de termijn waarvoor zij werden verleend, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 2.

    Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de verordening bedoeld in artikel 36, tweede lid, blijven - indien en voorzover de bepalingen ingevolge welke deze verplichtingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening - van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn opgelegd, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 3.

    Vergunningen en ontheffingen bedoeld in het eerste lid en verplichtingen bedoeld in het tweede lid, worden geacht vergunningen, ontheffingen en verplichtingen in de zin van deze verordening te zijn.

  • 4.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing op grond van een verordening bedoeld in artikel 36, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op de aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

Artikel 40 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangeduid als "Brandbeveiligingsverordening Stadskanaal".

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 30 november 1998.

De raad

de secretaris, de voorzitter,