Organisatie | Gelderland |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Inspraakverordening provincie Gelderland 2004 |
Citeertitel | Inspraakverordening provincie Gelderland 2004 |
Vastgesteld door | provinciale staten |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | inspraak |
Geen.
Onbekend.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
24-01-2014 | Wijziging regeling | 26-06-2013 Provinciaal Blad, 2014/14 | PS2013-508 | ||
02-11-2005 | 01-07-2005 | 24-01-2014 | Onbekend | 12-10-2005 Provinciaal Blad 2005/87 | PS2005-630 |
PROVINCIALE STATEN VAN GELDERLAND
Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van 28 mei 2013 tot wijziging van de provinciale regelgeving in verband met de troonswisseling op 30 april 2013; Gelet op artikel 105 juncto artikel 143, eerste lid van de Provinciewet;
Vast te stellen de navolgende gewijzigde regeling: Inspraakverordening provincie Gelderland 2004
Indien het beklag is gericht tegen het niet verlenen van inspraak en de indiener tevens een bezwaarschrift heeft ingediend tegen de beslissing ten aanzien waarvan geen inspraak is verleend, wordt het beklag in afwijking van het derde en vierde lid tegelijk met het bezwaarschrift behandeld overeenkomstig de voor de behandeling van bezwaarschriften geldende regels.
Uitgangspunt van het Gelderse inspraakbeleid is om ingezetenen en in de provincie een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen bij een provinciaal beleidsvoornemen in de gelegenheid te stellen meningen te vormen en te uiten. Per onderwerp (beleidsvoornemen) wordt bekeken of inspraak zinvol dan wel wenselijk is. Inspraak is immers geen ritueel, maar een methode om (groepen van) burgers te betrekken bij de besluitvorming. Daarbij moeten de marges waarbinnen kan worden ingesproken, duidelijk zijn. Inspraak onderscheidt zich van andere vormen van communicatie, omdat zij plaatsvindt in een stadium van beleidsontwikkeling waar nog mogelijkheden van beïnvloeding en bijstelling bestaan. Inspraak is voor het provinciebestuur een middel om tijdens de beleidsvoorbereiding de nodige en noodzakelijke belangenafwegingen te maken. In artikel 147 van de Provinciewet wordt aan provinciale staten de verplichting opgelegd een inspraakverordening vast te stellen. In een dergelijke verordening wordt in beginsel voor het gehele provinciale beleidsterrein het algemene kader voor de inspraak aangegeven. Artikel 147 van de Provinciewet zegt niets over de gevallen waarin inspraak moet worden verleend. Dit wordt overgelaten aan hetzij het provinciebestuur, hetzij de bijzondere wetgever. De betekenis van artikel 147 van de Provinciewet is deze dat, indien het provinciebestuur of de bijzondere wetgever inspraak voorschrijft, die inspraak moet worden georganiseerd met inachtneming van de procedurele minimumvereisten van artikel 147 en de daarop gebaseerde inspraakverordening. Hierna zal - voorzover noodzakelijk - een artikelsgewijze toelichting worden gegeven op de Inspraakverordening provincie Gelderland 2004.
Artikel 1 Inspraak wordt verleend op een beleidsvoornemen. In artikel 1, onder c, is beleidsvoornemen omschreven als het ontwerp van een door het provinciebestuur te nemen beslissing of een voornemen daartoe. Door deze formulering heeft het provinciebestuur de keuze inspraak te verlenen op hetzij het ontwerp van een te nemen beslissing, hetzij een voornemen daartoe. Het is dus niet zo dat inspraak wordt verleend op het voornemen één het ontwerp van een te nemen beslissing.
Artikel 2 Indien Provinciale Staten als bevoegd orgaan zijn aan te merken ten aanzien van het beleidsvoornemen, is het aan Gedeputeerde Staten om de inspraakprocedure uit te voeren. Hiermee wordt aangesloten bij het bepaalde in artikel 158, eerste lid, onder b, van de Provinciewet, op grond waarvan Gedeputeerde Staten belast zijn met de voorbereiding van door Provinciale Staten te nemen beslissingen. Indien de bevoegdheid ten aanzien van het beleidsvoornemen bij Gedeputeerde Staten, de Commissaris van de Koning of een commissie als bedoeld in artikel 81 van de Provinciewet ligt, is het aan deze organen zelf om de inspraakprocedure uit te voeren.
Artikel 3 Het eerste lid geeft nadrukkelijk de intentie weer om, bij belangrijke beleidsvoornemens, zo veel mogelijk inspraak te verlenen. Het provinciebestuur dient bij een belangrijk beleidsvoornemen een afweging te maken: wel of geen inspraak. Bij deze afweging zullen tal van factoren een rol spelen, zoals:
het maatschappelijk belang van het beleidsvoornemen; het aantal betrokken belangstellenden; de financiëële consequenties van het beleidsvoornemen; de bestaande ruimte tot beïïnvloeding (marges). In het derde lid zijn vier categorieëën beleidsvoornemens opgenomen waarop geen inspraak mogelijk is. Inspraak heeft immers alleen zin als er ruimte bestaat voor beïïnvloeding.
onder a Hierbij kan gedacht worden aan rijksregelingen die uitgevoerd dienen te worden door het provinciebestuur en welke dat bestuur geen wezenlijke beleidsvrijheid laten. Alsdan is inspraak niet zinvol.
onder b De invoering of wijziging van belastingen vraagt een beoordeling van de totale begroting. Er dient een integrale afweging plaats te vinden. Van marges is dientengevolge niet of nauwelijks sprake. Hierdoor is inspraak niet zinvol.
onder c De begroting biedt aan het provinciebestuur de mogelijkheid om uitgaven te doen ter behartiging van de in de begroting omschreven belangen, tot een maximum van het daarin opgenomen bedrag. Het gaat hier niet om een verplichting het bedrag uit te geven, doch slechts om een bevoegdheid de toegekende bedragen uit te geven. De begroting vormt in feite de financiëële vertaling van het door het provinciebestuur vastgestelde beleid. Aangezien dat beleid zelf reeds voorwerp van inspraak kan vormen en kan worden gewijzigd, is ervan afgezien de begroting en haar wijzigingen onder deze verordening te laten vallen.
onder d De rechtspositie van (politieke) ambtsdragers of gewezen ambtsdragers wordt veelal bepaald door de mogelijkheden die bij of krachtens de wet worden opengesteld. Tegen de achtergrond hiervan is het bieden van inspraak niet zinvol.
Het vierde lid ziet op die gevallen waarbij krachtens een wettelijk voorschrift of een besluit van het provinciebestuur op grond van afdeling 3.4 of 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht of een daarmee vergelijkbare procedure reeds een vorm van inspraak wordt verleend. Een daarmee vergelijkbare procedure is bijvoorbeeld de procedure tot vaststelling van een streekplan (artikel 4a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening) of de procedure tot opheffing of instelling van een waterschap of tot vaststelling of wijziging van een reglement voor een waterschap (artikel 4 van de Waterschapswet).
Artikel 5 Om de inspraakbijeenkomst zo objectief mogelijk te laten verlopen is de leiding van deze bijeenkomst opgedragen aan een persoon die niet bij de voorbereiding van het beleidsvoornemen is betrokken en dus zal fungeren als een "technisch" voorzitter.
Artikel 6 Met het gestelde in dit artikel wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 147, tweede lid, onder c, van de Provinciewet. In dit artikel is bepaald dat in de inspraakverordening geregeld dient te worden de rapportering over de inspraak en de uitkomsten daarvan. De rapportage betreft de wijze van inspraakverlening (eerste lid), de reactie van het provinciebestuur daarop (tweede lid) en de bekendmaking van de uitkomst aan betrokkenen (derde lid). Opgemerkt zij nog dat het in het eerste lid bedoelde verslag van de inspraak zowel de mondelinge als de schriftelijke inspraakreacties dient te bevatten. In zoverre is dan ook sprake van aanvulling van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht - meer in het bijzonder artikel 3:13, vijfde lid - nu aldaar enkel een verslag behoeft te worden gemaakt van hetgeen mondeling naar voren is gebracht.
Artikel 7 Dit artikel ziet op het recht beklag te doen over de uitvoering van deze verordening. De termijn waarbinnen beklag kan worden gedaan, bedraagt - in navolging van de bezwaar- en beroepstermijn als bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht - zes weken. Indien men bezwaar wenst te maken tegen de inhoud van een al dan niet via een inspraakprocedure totstandgekomen beslissing, dient daarvoor een grondslag gevonden te worden in de terzake geldende wettelijke rechtsbeschermingsregels.