Organisatie | Tynaarlo |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bouwverordening 2010 |
Citeertitel | Bouwverordening 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp |
Geen
Woningwet, artikel 8 en 11
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
05-10-2010 | 01-04-2012 | Onbekend | 05-11-2009 De Oostermoer, 05-10-2010 | Raadsvergadering 29 juni, 05-10-2010 |
Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen 8
artikel 1.1 Begripsomschrijvingen 8
artikel 1.2 Termijnen vervallen(hierna vv) 9
artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente 9
Hoofdstuk 2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen 10
Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden
artikel 2.1.1 Aanvraag bouwvergunning (vv) 10
artikel 2.1.2 In de aanvraag op te nemen gegevens (vv) 10
artikel 2.1.3 Bij de aanvraag in te dienen bescheiden (vv) 10
artikel 2.1.4 Gegevens met betrekking tot het coördineren van vergunningaanvragen (vv) 10
artikel 2.1.5 Bodemonderzoek 10
artikel 2.1.6 Overige gegevens en bescheiden behorende bij de aanvraag om bouwvergunning (vv) 11
artikel 2.1.7 Bouwregistratie (vv) 11
artikel 2.1.8 Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om bouwvergunning woonwagens en standplaatsen (vv) 11
Paragraaf 2 Behandeling van de aanvraag om bouwvergunning(vv)
artikel 2.2.1 Ontvangst van de aanvraag (vv) 11
artikel 2.2.2 Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening (vv) 11
artikel 2.2.3 Bekendmaking van termijnen (vv) 11
artikel 2.2.4 In behandeling nemen en fasering bouwvergunningverlening (vv) 12
artikel 2.2.5 In behandeling nemen en bodemonderzoek (vv) 12
artikel 2.2.6 Kennisgeving van rechtswege verleende bouwvergunning (vv) 12
Paragraaf 3 Welstandstoetsing(vv)
artikel 2.3.1 Welstandscriteria (vv) 12
Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem
artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem 12
artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen 12
Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en
artikel 2.5.1 Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de
stedenbouwkundige bepalingen (vv) 13
artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling 13
artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer.
artikel 2.5.3A Brandweeringang (vv) 14
artikel 2.5.4 Bereikbaarheid voor gebouwen voor gehandicapten 14
artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn 14
artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn 14
artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn 14
artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn 15
artikel 2.5.9 Bouwen op de weg 15
artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn.
Afschuining van straathoeken 16
artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn 16
artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn 17
artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn 17
artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn 18
artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen 18
artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen 19
artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken 19
artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen 20
artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en
ondergrondse hoofdtransportleidingen 20
artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn 20
artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn 21
artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn 21
artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijn 21
artikel 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken 22
artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen 22
artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken 22
artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte 22
artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte 23
artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid 23
artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen 24
Paragraaf 6 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties
en vluchtrouteaanduidingen(vv)
artikel 2.6.1 Beginsel inzake brandmeldinstallaties (vv) 25
artikel 2.6.2 Aanwezigheid van brandmeldinstallaties (vv) 25
artikel 2.6.3 Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties (vv) 25
artikel 2.6.4 Kwaliteit van brandmeldinstallaties (vv) 25
artikel 2.6.5 Beginsel inzake ontruimingsalarminstallaties (vv) 25
artikel 2.6.6 Aanwezigheid van ontruimingsalarminstallaties (vv) 25
artikel 2.6.7 Kwaliteit van ontruimingsalarminstallaties (vv) 25
artikel 2.6.8 Beginsel inzake vluchtrouteaanduidingen (vv) 25
artikel 2.6.9 Aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen (vv) 25
artikel 2.6.10 Kwaliteit van vluchtrouteaanduidingen (vv) 25
artikel 2.6.11 Gelijkwaardigheid (vv) 26
artikel 2.6.12 Communicatiesysteem voor publieke hulpverleningsdiensten (vv) 26
Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen
artikel 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding 26
artikel 2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet 26
artikel 2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet 26
artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering 27
artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering 27
artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering
artikel 2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van
het openbare net van de nutsvoorzieningen 28
artikel 3.1 De wijze van melden (vv) 29
artikel 3.2 Welstandscriteria (vv) 29
Hoofdstuk 4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij
ingebruikneming van een bouwwerk 30
artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse
staking van bouwwerkzaamheden (vv) 30
artikel 4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden 30
artikel 4.3 Wijzigingen in gegevens bouwregistratie 30
artikel 4.4 Het uitzetten van de bouw 30
artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van)
artikel 4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen 31
artikel 4.7 Bemalen van bouwputten 31
artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein 31
artikel 4.9 Afscheiding van het bouwterrein 31
artikel 4.10 Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van hinder 32
artikel 4.12 Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden 32
artikel 4.13 Melden van werken bij lage temperaturen 33
artikel 4.14 Verbod tot ingebruikneming 33
Hoofdstuk 5 Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de
nutsvoorzieningen en weren van schadelijk
Paragraaf 1 Staat van open erven en terreinen
artikel 5.1.1 Staat van onderhoud van open erven en terreinen 34
artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer.
artikel 5.1.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten 35
Paragraaf 2 Staat van brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen
artikel 5.2.1 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties en
vluchtrouteaanduidingen (vv) 35
artikel 5.2.2 Aanwezigheid van brandbeveiligingsinstallaties in gebouwen, niet
zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven of kantoorgebouwen
artikel 5.2.3 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in woongebouwen van bijzondere aard (vv) 35
artikel 5.2.4 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in kantoorgebouwen (vv) 35
artikel 5.2.5 Aanwezigheid van brandveiligheidinstallaties in
Paragraaf 3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen
artikel 5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding 36
artikel 5.3.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet 36
artikel 5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet 36
artikel 5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering 36
artikel 5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering 37
artikel 5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven
artikel 5.3.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het
openbare net van de nutsvoorzieningen 37
Paragraaf 4 Het weren van schadelijk en hinderlijk gedierte. Reinheid
Hoofdstuk 6 Brandveilig gebruik (vv) 38
Paragraaf 1 Gebruiksvergunning(vv)
artikel 6.1.1 Vergunning gebruik bouwwerk (vv) 38
artikel 6.1.2 Aanvraag gebruiksvergunning (vv) 38
artikel 6.1.3 In behandeling nemen (vv) 38
artikel 6.1.4 Termijn van beslissing (vv) 38
artikel 6.1.5 Weigeren gebruiksvergunning (vv) 38
artikel 6.1.6 Intrekken gebruiksvergunning (vv) 38
artikel 6.1.7 Verplicht aanwezige bescheiden (vv) 38
Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand
artikel 6.2.1 Gebruikseisen voor bouwwerken (vv) 38
artikel 6.2.2 Opslag brandgevaarlijke stoffen (vv) 39
artikel 6.2.3 Opslag en verwerking stoffen (vv) 39
Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van
artikel 6.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen (vv) 39
artikel 6.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen (vv) 39
Paragraaf 4 Hinder in verband met de brandveiligheid(vv)
artikel 6.4.1 Hinder in verband met de brandveiligheid (vv) 39
Hoofdstuk 7 Overige gebruiksbepalingen 40
artikel 7.1.1 Overbevolking van woningen 40
artikel 7.1.2 Overbevolking van woonwagens 40
Paragraaf 2 Staken van gebruik
artikel 7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid 40
artikel 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en
artikel 7.2.3 Staken van het gebruik van een woonwagen (vv) 40
Paragraaf 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen
Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid
artikel 7.5.1 Verboden gebruik van water 41
Artikel 7.6.1 Gebruiksgereed houden van installaties 42
Paragraaf 1 Omgevingsvergunning voor het slopen
artikel 8.1.1 Omgevingsvergunning voor het slopen 43
artikel 8.1.2 Aanvraag sloopvergunning (vv) 43
artikel 8.1.3 In behandeling nemen (vv) 43
artikel 8.1.4 Termijn van beslissing (vv) 43
artikel 8.1.5 Samenloop van slopen en bouwen (vv) 44
artikel 8.1.6 Weigeren omgevingsvergunning voor het slopen 44
artikel 8.1.7 Intrekking omgevingsvergunning voor het slopen 44
Paragraaf 2 Uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen
artikel 8.2.2 Overige uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning
Paragraaf 3 Verplichtingen tijdens het slopen
artikel 8.3.1 Veiligheid op het sloopterrein 46
artikel 8.3.2 Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden 46
artikel 8.3.3 Plichten van de houder van de omgevingsvergunning voor het slopen 46
artikel 8.3.4 Plichten van degene die sloopt 46
artikel 8.3.5 Wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest 46
artikel 8.3.6 Plichten ten aanzien van de sloop van tuinbouwkassen (vv) 47
artikel 8.4.1 Sloopafval algemeen 47
artikel 9.1 De advisering door de welstandscommissie 48
artikel 9.2 Samenstelling van de welstandscommissie 48
artikel 9.3 Benoeming en zittingsduur 48
artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording 49
artikel 9.5 Termijn van advisering 49
artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting 49
artikel 9.7 Afdoening bij mandaat 50
artikel 9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht 50
artikel 9.9 Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken
Hoofdstuk 10 Overige administratieve bepalingen 51
artikel 10.1 De aanvraag om woonvergunning (vv) 51
artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde
onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen (vv) 51
artikel 10.3 Overdragen vergunningen (vv) 51
artikel 10.4 Overdragen mededeling (vv) 51
artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en
woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen (vv) 51
artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en
artikel 11.1 Stilleggen van de bouw (vv) 52
artikel 11.2 Overtreding van het verbod tot ingebruikneming (vv) 52
artikel 11.3 Stilleggen van het slopen (vv) 52
artikel 11.4 Onderzoek naar een gebrek (vv) 52
Hoofdstuk 12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen 53
artikel 12.1 Strafbare feiten (vv) 53
artikel 12.2 Overgangsbepaling bodemonderzoek 53
artikel 12.3 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van
artikel 12.4 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning (vv) 53
artikel 12.5 Overgangsbepalingen (artikel B) 53
Bijlage 1 Gegevens en bescheiden aanvraag bouwvergunning (vv) 55
Bijlage 2 Gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning (vv) 56
Bijlage 3 Gebruikseisen voor bouwwerken (vv) 57
Bijlage 4 Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de
niet-gemeenschappelijke ruimten in woonfuncties (vv) 60
Bijlage 5 Opslag brandgevaarlijke stoffen (vv) 62
Bijlage 6 Opslag brandgevaarlijke stoffen 63
Bijlage 7 Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van de
buitenriolering op erven en terreinen 64
Bijlage 8 Checklist voor de visuele inspectie van woningen en daarmee
vergelijkbare bouwwerken op de aanwezigheid van asbest (vv) 65
Bijlage 9 Reglement van orde van de welstandscommissie (vv) 66
Bijlage 10 Tabel behorende bij artikel 2.6.1 (brandmeldinstallaties) (vv) 67
Bijlage 11 Tabel behorende bij artikel 2.6.5 (ontruimingsinstallatie) (vv) 68
Bijlage 12 Tabel behorende bij artikel 2.6.8 (vluchtrouteaanduiding) (vv 69
1.In deze verordening wordt verstaan onder:
asbest: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, letter a, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005;
bevoegd gezag: bestuursorgaan, als bedoeld in de Woningwet, artikel 1, eerste lid, onderdeel e, dan wel, bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dit artikellid, burgemeester en wethouders;
bouwbesluit: de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 van de Woningwet;bouwtoezicht: degenen, die ingevolge artikel 92, tweede lid, van de Woningwet in samenhang met artikel 5.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht belast is met het bouw- en woningtoezicht;
bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
deskundig bedrijf als bedoeld in hoofdstuk 8: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 6, eerste lid van het Asbestverwijderingsbesluit 2005;
gebruiksoppervlakte: de gebruiksoppervlakte als bedoeld in het Bouwbesluit;
hoogte van de weg: de hoogte van de weg zoals die door of namens burgemeester en wethouders is vastgesteld;
NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;
NVN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven voornorm;
Omgevingsvergunning voor het bouwen: vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
Omgevingsvergunning voor het slopen: vergunning voor een sloopactiviteit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
weg: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
2.In deze verordening wordt mede verstaan onder:
bouwwerk: een gedeelte van een bouwwerk;
De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.
Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor de toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.
Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingtermijn als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NVN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.
Indien de toegang tot een bouwwerk dat voor het verblijf van mensen is bestemd, meer dan 10 meter is verwijderd van een openbare weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuisauto's, vuilnisauto's, ziekenauto's, brandweerauto's en het overige te verwachten verkeer.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op een bijgebouw voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3 of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist, voor zover dat bijgebouw niet tot bewoning bestemd is, maar wel tot een hoofdgebouw behoort dat op hetzelfde terrein is gelegen.
langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:
Voor het bouwen boven een weg kan alleen afwijking worden toegestaan, indien niet lager gebouwd wordt dan: 4,20 m boven de hoogte van de rijweg, met inbegrip van een strook van 0,50 m breedte ter weerszijden van die rijweg; 2,20 m boven de hoogte van een ander deel van de weg; en dan nog voor zover de veiligheid van de gebruikers van de weg niet in gevaar komt.
In afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken - over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil - worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.
De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan Eén ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing - in het belang van de toetreding van daglicht - over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw, voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist;
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;
Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1.000 volt of meer.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.
Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtst bij gelegen tegenoverliggende rooilijn. Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.
De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk. Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen. Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.
Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt - onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 - de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in artikel 2.5.21, tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de - krachtens de artikelen 2.5.20 en 2.5.21 - maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van:
Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de - krachtens artikel 2.5.22 - maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.
De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14 toegestane afwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat - uitgaande van een goothoogte van genoemde maat - daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.
De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten - voor zover zij de maximale hoogte overschrijden - buiten beschouwing worden gelaten.
Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard, als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;
topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;
In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28 kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:
Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
De in artikel 3.119 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor drinkwater moeten zijn aangesloten aan het distributienet van de openbare waterleiding:
De in artikel 2.46 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen elektriciteitsvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor elektriciteit:
De in artikel 2.68 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen gasvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor aardgas:
indien het bouwwerk op grotere afstand is gelegen van de leiding van het aardgasdistributienet dan onder a bedoeld, maar de kosten van aansluiting voor het desbetreffende bouwwerk niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 m. Niet van toepassing is het bepaalde in dit lid op woningen, waarin voor het kunnen koken een andere energiebron dan gas aanwezig is en voor verwarming geen individuele aansluiting van gastoevoer nodig is.
De in artikel 3.31 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en faecaliën, alsmede de in artikel 3.41 van het Bouwbesluit bedoelde, aan of in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van hemelwater moeten zijn aangesloten aan een openbaar riool. Niet van toepassing is het bepaalde in dit lid:
Op aanwijzing van het bevoegd gezag krachtens de Wet milieubeheer moet worden bepaald of er al dan niet voorzieningen in de bedoelde aansluitleiding moeten worden tussengeschakeld ter verzekering van de goede werking of de goede staat van het openbaar riool, dan wel ter voorkoming van hinder voor andere aangeslotenen aan het openbaar riool, ingeval de hoeveelheid of de aard van de af te voeren stoffen daartoe aanleiding geeft.
Indien de in artikel 3.31 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en faecaliën, alsmede de in artikel 3.41 van het Bouwbesluit bedoelde, aan of in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van hemelwater niet aan een openbaar riool worden aangesloten, gelden de volgende bepalingen:
Leidingen van de buitenriolering op erven en terreinen mogen geen vernauwingen in de stroomrichting bevatten en moeten een vloeiend beloop hebben, alsmede een voldoende lucht- en waterdichtheid en een voldoende binnenwerkse middellijn. Aan beide laatstgenoemde eisen wordt geacht te zijn voldaan, indien wordt voldaan aan het bepaalde in NEN 3215, uitgave 2007.
De in de artikelen 2.7.1, 2.7.2, 2.7.3 en 2.7.4 bedoelde afstand moet worden gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt en tot het deel van het bouwwerk dat zich het dichtst bij een leiding van het distributienet bevindt. Hierbij moeten bouwwerken die zich tezamen op één erf of terrein bevinden, als één bouwwerk worden beschouwd.
Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdig start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden
Op het bouwterrein moeten, voor zover van toepassing op het bouwwerk, aanwezig zijn en op verzoek aan het bouwtoezicht ter inzage worden gegeven:
Met het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend mag - onverminderd het in de voorwaarden van de omgevingsvergunning voor het bouwen bepaalde - niet worden begonnen alvorens door of namens het bevoegd gezag voor zover nodig:
Het bouwtoezicht dient - voor zover het betreft bouwwerken waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend en onverminderd het bepaalde in de voorwaarden van de omgevingsvergunning voor het bouwen - ten minste twee dagen voor de aanvang van elk der hierna te noemen onderdelen van het bouwproces in kennis te worden gesteld:
Zolang de bouwwerkzaamheden niet zijn voltooid moeten alle opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoeken worden verricht, welke het bouwtoezicht in het kader van de controle op de naleving van deze verordening en van het Bouwbesluit nodig acht.
Bij het bemalen van bouwputten, leidingsleuven en andere tijdelijke ontgravingen ten behoeve van bouwwerkzaamheden mag niet op een zodanige wijze water aan de bodem worden onttrokken, dat een verlaging van de grondwaterstand in de omgeving plaatsvindt, waardoor funderingen van naburige bouwwerken kunnen worden aangetast op een wijze die de veiligheid van die bouwwerken schaadt.
Het bouwen en het verrichten van alles wat daarmee in verband staat, moet geschieden op veilige wijze, onder meer zodanig dat de nodige veiligheidsmaatregelen zijn genomen ten behoeve van de weg en de in de weg gelegen werken en de weggebruikers en ten behoeve van naburige bouwwerken, open erven en terreinen en hun gebruikers.
moet het bouwtoezicht onmiddellijk na de voltooiing van de onder a en b bedoelde werkzaamheden in kennis worden gesteld.
Het is verboden na de bouw van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is verleend, het bouwwerk in gebruik te geven of te nemen, indien het bouwwerk niet gereed is gemeld bij het bouwtoezicht.
5. Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en weren van schadelijk en hinderlijk gedierte
Indien de toegang van een gebouw meer dan 10 meter is verwijderd van een openbare weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuisauto's, vuilnisauto's, ziekenauto's, brandweerauto's en het overige te verwachten verkeer, tenzij de aard, de ligging en het gebruik van het gebouw zulks niet vereisen.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op een bijgebouw voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3 of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist, voor zover dat bijgebouw niet tot bewoning bestemd is, maar wel tot een hoofdgebouw behoort dat op hetzelfde terrein is gelegen.
De in de artikelen 3.123 en 3.124 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige voorzieningen voor drinkwater moeten zijn aangesloten aan het distributienet van de openbare waterleiding:
De in artikel 2.52 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige elektriciteitsvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor elektriciteit:
De in artikel 2.72 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige gasvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor aardgas:
Niet van toepassing is voorgaande eis op:
De in artikel 3.36 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en faecaliën, alsmede de eventueel in of aan bouwwerken aanwezige voorzieningen voor de afvoer van hemelwater moeten, onverminderd het bepaalde in artikel 5.3.6, op een doeltreffende wijze zijn aangesloten aan een openbaar riool.
Indien het gestelde in artikel 5.3.4, tweede lid, van toepassing is, gelden de volgende bepalingen:
voor de opvang van faecaliën, afkomstig uit toiletten zonder waterspoeling, moeten een doeltreffende beerput zonder overstort, een doeltreffende gierput of een doeltreffende rottingput met overstort aanwezig zijn, alsmede een doeltreffende aansluitleiding tussen die toiletten en de genoemde put, tenzij op andere zodanige wijze wordt geloosd dat geen verontreiniging van water, bodem of lucht kan optreden;
Artikel 2.7.6 en de bijbehorende bijlage 7 zijn van overeenkomstige toepassing.
De in de artikelen 5.3.1, 5.3.2, 5.3.3 en 5.3.4 bedoelde afstand moet worden gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt en tot het deel van het bouwwerk dat zich het dichtst bij een leiding van het distributienet bevindt. Hierbij moeten bouwwerken die zich tezamen op één erf of terrein bevinden, als één bouwwerk worden beschouwd.
Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid
Het is verboden een bouwwerk, een open erf of terrein te gebruiken of te doen gebruiken, indien door of namens burgemeester en wethouders is medegedeeld, dat zulks gevaarlijk is in verband met:
Indien tengevolge van het niet functioneren - hieronder begrepen het afgesloten zijn - van de ingevolge het Bouwbesluit verplicht aanwezige voorzieningen tot het kunnen afvoeren van faecaliën, het kunnen beschikken over drinkwater, het kunnen beschikken over gedistribueerd gas en het kunnen beschikken over gedistribueerde elektriciteit een onvoldoende veiligheid of een onvoldoende hygiëne aanwezig is, kan het bevoegd gezag gelasten het gebruik van het bouwwerk te staken.
Het is verboden in, op, of aan een bouwwerk, of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor:
op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein;
Niet van toepassing is het vorenstaande, indien en voor zover het betreft nadelige gevolgen voor het milieu waarop de Wet milieubeheer of enige in deze wet genoemde wet van toepassing is.
Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid
Het is verboden drink- en werkwater, waarvan door het bevoegd gezag schriftelijk is medegedeeld dat het ondeugdelijk wordt geacht, te gebruiken.
Installaties in of nabij een bouwwerk, waarvan het Bouwbesluit, het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken of de Bouwverordening de aanwezigheid verplicht stelt, moeten in een goede staat verkeren, zodat daarvan een onbelemmerd gebruik kan worden gemaakt.
De in het eerste lid bedoelde vergunning is niet vereist indien naar redelijke schatting de hoeveelheid sloopafval niet meer zal bedragen dan 10 m3, tenzij het slopen mede betreft het verwijderen van asbest. Voorts is geen vergunning vereist voor het slopen ingevolge een besluit op grond van artikel 13 van de Woningwet, dan wel een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom. Het bevoegd gezag kan aan hun besluit voorwaarden verbinden als bedoeld in het derde lid.
De voorschriften over het sloopafval, als bedoeld in het derde lid, onder letter c, kunnen eisen bevatten omtrent het selectief slopen, de fracties waarin wordt gescheiden, de tijdelijke opslag op het sloopterrein en het in fracties gescheiden verpakken van het sloopafval op het sloopterrein. Het bevoegd gezag verbindt aan de omgevingsvergunning voor het slopen met betrekking tot asbest voorschriften over het afzonderlijk gereed maken daarvan voor de afvoer van het sloopterrein en over de termijn waarbinnen dit moet plaatsvinden.
Een omgevingsvergunning voor het slopen moet worden geweigerd indien:
1.In afwijking van artikel 8.1.1, eerste lid, is geen omgevingsvergunning voor het slopen vereist voor het anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf in zijn geheel slopen van:
Geschroefde, asbesthoudende platen waarin de asbestvezels hechtgebonden zijn, niet zijnde dakleien, uit een woning of uit een op het erf van die woning staand bijgebouw, voorzover de woning of het bijgebouw niet in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf worden gebruikt of bedoeld zijn voor gebruik in dat kader en de oppervlakte van de te verwijderen asbesthoudende platen maximaal vijfendertig vierkante meter per kadastraal perceel bedraagt;
Asbesthoudende vloertegels of niet-gelijmde, asbesthoudende vloerbedekking uit een woning of uit een op het erf van die woning staand bijgebouw, voorzover de woning of het bijgebouw niet in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf worden gebruikt of bedoeld zijn voor gebruik in dat kader en de oppervlakte van de te verwijderen asbesthoudende vloerbedekking of vloertegels maximaal vijfendertig vierkante meter per kadastraal perceel bedraagt;
mits het voornemen tot dit slopen is gemeld bij burgemeester en wethouders en door burgemeester en wethouders binnen acht dagen na de dag waarop dit is gemeld is medegedeeld dat geen omgevingsvergunning voor het slopen is vereist.
2.Het voornemen tot slopen als bedoeld in het eerste lid moet worden gemeld met gebruikmaking van een door of namens burgemeester en wethouders vastgesteld formulier.
3.De melding en de daarbij behorende bescheiden moeten in drievoud worden ingediend.
4.De melding en de daarbij behorende bescheiden moeten in het Nederlands zijn gesteld.
5.In de melding moeten zijn opgenomen de plaats, het adres, de aard en het gebruik van het bouwwerk.
6. Degene, die de melding heeft gedaan, krijgt door of namens burgemeester en wethouders een bewijs van ontvangst toegezonden of uitgereikt, waarin de datum van ontvangst is vermeld.
7. Indien burgemeester en wethouders de in het eerste lid bedoelde mededeling niet binnen de aldaar gestelde termijn hebben gedaan, is de mededeling van rechtswege gedaan.
8.Burgemeester en wethouders kunnen aan een mededeling als bedoeld in het eerste lid voorschriften verbinden met betrekking tot de verwijdering, opslag en afvoer van asbest.
9.De houder van een mededeling als bedoeld in het eerste of het zevende lid is verplicht de voorschriften, bedoeld in het achtste lid alsmede de voorschriften die bij of krachtens de artikel 7 en 8 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 zijn gesteld, in acht te nemen. Voorts is de houder verplicht ter zake van de afvoer van asbest bevattende vloerbedekking alsmede van andere afvalstoffen waarop de mededeling betrekking heeft de in de gemeente geldende voorschriften in acht te nemen.
10. Het bewerken van het asbest ter plaatse waar dit asbest door sloop vrijkomt is niet toegestaan.
11.Bij het niet voldoen aan de bij of krachtens de in het eerste tot en met het vijfde lid van dit artikel gestelde eisen, stellen burgemeester en wethouders degene die de melding heeft gedaan in de gelegenheid om binnen één week de door hen aan te geven ontbrekende gegevens over te leggen.
In afwijking van artikel 8.1.1, eerste lid, is voorts geen omgevingsvergunning voor het slopen vereist, indien het slopen, voor zover dat betrekking heeft op asbest, uitsluitend bestaat uit het in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf geheel of gedeeltelijk verwijderen van:
Het bepaalde in de artikelen 4.8 tot en met 4.10 is van overeenkomstige toepassing op het slopen en het sloopterrein.
Op het sloopterrein moet de omgevingsvergunning voor het slopen of een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom tot het slopen aanwezig zijn en op verzoek aan het bouwtoezicht ter inzage worden gegeven.
Aan het bouwtoezicht dienen ten minste twee dagen van tevoren de aanvang van de sloopwerkzaamheden te worden gemeld en uiterlijk op de dag van de beëindiging van de sloopwerkzaamheden het einde van die werkzaamheden. Indien het bouwtoezicht dit verlangt, moeten genoemde meldingen schriftelijk geschieden.
De welstandscommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt: op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de welstandsnota; de werkwijze van de welstandscommissie; op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen; de aard van de beoordeelde plannen; de bijzondere projecten.
De welstandscommissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.
Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de welstandscommissie een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
De behandeling van bouwplannen door de welstandscommissie is openbaar. De agenda voor de vergadering van de welstandscommissie wordt tijdig bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.
In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een uitnodiging van de gemeentelijke bouwplantoetser te ontvangen voor de vergadering van de commissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.
De welstandscommissie kan de advisering over een aanvraag om advies voor regulier vergunningplichtige bouwwerken als bedoeld in artikel 44, eerste lid onder d van de Woningwet mandateren aan een of meerdere daartoe aangewezen leden. De aangewezen leden adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld.
Behandeling van bouwplannen onder mandaat is openbaar. Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouder daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen.
Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.
Het bepaalde in de artikelen 5.1.2 en 5.1.3 inzake de bereikbaarheid van gebouwen is niet van toepassing op een gebouw, dat gebouwd is of wordt op basis van een bouwvergunning als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Woningwet van 12 juli 1962, tenzij bij een latere vergunning op grond van artikel 40 van de Woningwet eisen aan de bereikbaarheid van dat gebouw zijn gesteld.
Op een aanvraag om bouwvergunning, ontheffing of toestemming anderszins, die is ingediend vóór het tijdstip waarop deze wijzigingsverordening (13e serie wijzigingen) van kracht wordt en waarop op genoemd tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening van toepassing, zoals die luidden vóór de onderhavige wijziging, tenzij de aanvrager de wens te kennen geeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast.
Gegevens en bescheiden aanvraag bouwvergunning
Bijlage als bedoeld in de artikelen 2.1.1 en 3.1
Artikel 1 De bij de aanvraag om bouwvergunning behorende bescheiden als bedoeld in artikel 2.1.3 van de bouwverordening
Artikel 2 De bij de aanvraag om bouwvergunning behorende gegevens en bescheiden als bedoeld in artikel 2.1.6 van de bouwverordening
Artikel 4 Constructieve en aanverwante gegevens
Artikel 6 Eisen ten aanzien van tekeningen
Artikel 7 Eisen ten aanzien van berekeningen
Gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning
Bijlage behorende bij artikel 6.1.2
Bijlage behorende bij artikel 6.2.1 , eerste lid
Artikel 1 Vrijhouden van terreingedeelten
Artikel 2 Elektrische installaties en toestellen
Artikel 3 Installaties voor verwarming en kookdoeleinden
Artikel 4 Voorzieningen voor de afvoer van rookgassen
Artikel 5 Verbod voor roken en open vuur
Artikel 6 Blusleidingen en de bijbehorende pompinstallaties
Artikel 8 Brandmeldinstallatie
Artikel 9 Ontruimingsalarminstallatie
Artikel 10 Automatische brandblusinstallatie
Artikel 11 Brandslanghaspels en de bijbehorende pompinstallatie
Artikel 12 Automatisch werkende deuren
Artikel 12 A Deuren van overdruktrappenhuizen
Artikel 13 Kwaliteit van vluchtrouteaanduiding
Artikel 15 Rookbeheersingssystemen
Artikel 16 Overdrukinstallatie
Artikel 17 Onderhoud van rook- en brandscheidingen
Artikel 20 Werkzaamheden, niet behorend tot de normale bedrijfsuitoefening
Artikel 21 Rookmelders in woningen
Artikel 23 Garantiecertificaat
Artikel 24 Opslag van goederen in rookvrije vluchtroutes
Artikel 25 Bluswaterwinplaats op eigen terrein
Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de niet-gemeenschappelijke ruimten in woonfuncties
Bijlage behorende bij artikel 6.2.1, tweede lid
Artikel 1 Uitgangen en vluchtwegen
Artikel 2 Bekleding, stoffering en versiering
Artikel 3 Elektrische verlichting
Artikel 4 Aanleiding van blusmiddelen
Artikel 5 Toepassen van vuurwerk binnen een gebouw
Artikel 6 Opstelling van inventaris
Artikel 8 Periodieke controle van draagbare blustoestellen
Artikel 9 Brandvoortplantingsklasse van plaatmateriaal
Artikel 11 Textiel in horizontale toepassing
Artikel 12 Toepassing van kunststof foliemateriaal, behangpapier, crêpepapier of
Opslag brandgevaarlijke stoffen
Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van de buitenriolering op erven en terreinen
Bijlage als bedoeld in artikel 2.7.6
De NEN-normen, bedoeld in artikel 2.7.6, zesde lid, zijn de volgende: