Organisatie | Stadskanaal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening betreffende de volgorde van afvloeiing van het onderwijzend personeel van de openbare scholen voor basis-, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs |
Citeertitel | Afvloeiingsregeling openbaar basis-, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet op het primair onderwijs, art. 33
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-1994 | 21-02-2008 | nieuwe regeling | 20-12-1993 Geen | R 4409 |
De Raad van de gemeente Stadskanaal;
gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders 10 december 1993, nr. R 4409;
gelezen het resultaat van het gevoerde overleg met de daarvoor in aanmerking komende organisaties van onderwijzend personeel;
gelet op de bepalingen van de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs en van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel;
gelet op het advies van de Commissie ABA d.d. 6 december 1993;
onder intrekking van de verordening van 30 maart 1992 vast te stellen de navolgende "Verordening betreffende de volgorde van afvloeiing van het onderwijzend personeel van de openbare scholen voor basis-, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs".
Deze verordening verstaat onder:
uitsluitend de tijd, doorgebracht in een betrekking:
aan een school of inrichting als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, dan wel de Overgangswet voortgezet onderwijs - waaronder begrepen vormingsinstituten, de instituten waaraan het nieuw vervolg/beroepsonderwijs wordt gegeven, dan wel de instituten waaraan het deeltijd vervolg/beroepsonderwijs wordt gegeven - en in de wetten die geacht kunnen worden aan de Wet op het voortgezet onderwijs te zijn voorafgegaan;
aan een school of inrichting waarop de Kleuteronderwijswet of de Lager-onderwijswet 1920 van toepassing was c.q. de onderwijsvormen die in de plaats daarvan waren ingesteld, met dien verstande, dat de tijd voor augustus 1956 doorgebracht aan een school voor kleuteronderwijs slechts meetelt, indien daaruit inkomsten werden genoten (de zogenaamde bewaarscholen);
aan een Nederlandse instelling voor wetenschappelijk onderwijs, de Politie-academie, de Rijksluchtvaartschool, alsmede het militair wetenschappelijk onderwijs aan het Koninklijk Instituut van de marine, de Koninklijke Militaire Academie, de Koninklijke Militaire School en de Hogere Krijgsschool, indien de personeelskosten van de instelling voor tenminste 51% door de overheid worden vergoed ingevolge enige wettelijke bepaling, alsmede de voormalige Mijnscholen in Limburg, voor zover het rechtstreeks door de overheid beheerde mijnen betreft;
aan een Nederlandse school, cursus, opleiding of andere instelling voor bijzonder onderwijs, als bedoeld in artikel 56 van de Wet op het voortgezet onderwijs, die van overheidswege is aangewezen als bevoegd om aan de leerlingen op grond van met gunstig gevolg afgelegde examens dezelfde diploma's uit te reiken als die welke uitgereikt worden door overeenkomstige uit enig openbare kas bekostigde instelling, dan wel:
bij een privaatrechtelijk lichaam als bedoeld in artikel B3 van de Algemene burgerlijke pensioenwet, waarvan de aanwijzing als zodanig op voordracht van de minister van Onderwijs en Wetenschappen is geschied, dan wel de bekostiging geheel of gedeeltelijk door de minister van Onderwijs en Wetenschappen plaatsvindt, waarbij mede in aanmerking komt de tijd doorgebracht in een betrekking aan bovenbedoelde instelling die voorafgaat aan de aanwijzing als bedoeld in artikel B3 van de Algemene burgerlijke pensioenwet;
de belanghebbende heeft gewijd aan de verzorging van tot het huishouden van belanghebbende behorende 0- tot 4-jarige eigen, stief- of pleegkinderen, tot een maximum van in totaal zes jaren (verzorgingstijd); met dien verstande, dat:
bij samenloop van bovengenoemde betrekkingen of situaties, de daarin doorgebrachte diensttijd, voor de toepassing van de afvloeiingsregeling slechts eenmaal meetelt. De diensttijd behoeft niet aaneengesloten te zijn. Is men in een betrekking als bedoeld onder 1 tot en met 15 aangesteld en heeft men gedurende die periode buitengewoon verlof genoten, als bedoeld in het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, dan telt die verloftijd als diensttijd mee.
tussentijds ontslag uit een tijdelijk dienstverband, dan wel ontslag uit een vast dienstverband van belanghebbende op grond van opheffing van de school of van een betrekking aan de school of wegens zodanige veranderingen in de inrichting van het onderwijs, dat de werkzaamheden van een of meer belanghebbenden overbodig worden:
een voor de desbetreffende basisschool opgestelde lijst, die de onderlinge afvloeiingsregelingsvolgorde aangeeft van de belanghebbenden, die op 1 augustus 1985 als groepsIeraar in vaste dienst aan die basisschool zijn verbonden en die op 31 juli 1985 aan een openbare kleuter- of lagere school binnen de gemeente waren verbonden;
een voor de desbetreffende basisschool opgestelde lijst, die de onderlinge afvloeiingsvolgorde aangeeft van de belanghebbenden, die de dag voorafgaande aan de fusie als lid van het onderwijzend personeel aan een van de bij de fusie betrokken basisscholen verbonden zijn èn die op de dag waarop de fusie is gerealiseerd aan de gefuseerde school in vaste dienst zijn aangesteld;
een voor de desbetreffende school per afvloeiingskategorie opgestelde lijst, die de onderlinge afvloeiingsvolgorde op 1 januari 1992 aangeeft van de belanghebbenden die op 31 december 1991 als lid van het onderwijzend personeel aan de betrokken school verbonden zijn èn op 1 januari 1992 aan de betrokken school in vaste dienst zijn aangesteld.
Artikel 2. Afvloeiingsvolgorde.
De belanghebbende die op grond van de eerste twee leden van dit artikel voor afvloeiing in aanmerking komt en die de laatste aan de basisschool verbonden groepsIeraar is in het bezit van de aktie leidster of hoofdleidster bij het kleuteronderwijs of een hiermee gelijkgestelde akte, wordt tot 31 juli 1996 voor ontslag overgeslagen.
Afvloeiing vindt overeenkomstig de in artikel 2 genoemde volgorde voor de volgende categorieën afzonderlijk plaats:
Voor elke basisschool wordt van de belanghebbenden die daar op 1 augustus 1985 als groepsIeraar in vaste dienst zijn aangesteld èn die op 31 juli 1985 aan een openbare kleuter- of lagere school binnen de gemeente waren aangesteld:
de op de onder a, respektievelijk b van dit lid bedoelde lijst neer te leggen volgorde van de in dit lid genoemde groepsIeraren wordt als volgt bepaald:
bovenaan wordt de groepsIeraar geplaatst die op 31 juli 1985 als hoofdleidster van een openbare kleuterschool, respektievelijk als hoofd van een openbare lagere school binnen de gemeente was aangesteld; indien het om meer dan een ex-hoofdleidster, respektievelijk ex-hoofd gaat, is hun diensttijd bepalend voor hun onderlinge volgorde en in geval van gelijke diensttijd wordt de jongste in leeftijd lager in volgorde geplaatst;
voor de overige op de onder a, respektievelijk b, bedoelde lijst te vermelden groepsIeraren is per lijst voor de daarop te vermelden groepsIeraren de diensttijd bepalend voor hun onderlinge volgorde, met dien verstande, dat de groepsIeraar met de meeste diensttijd direkt na de ex-hoofdleidster(s), respektievelijk het ex-hoofd (de ex-hoofden) bovenaan de lijst wordt geplaatst en vervolgens aflopend naar de groepsIeraar met de kortste diensttijd die onderaan de lijst komt, terwijl in geval van gelijke diensttijd de jongte in leeftijd lager in volgorde wordt geplaatst.
De in het protocol neer te leggen afvloeiingsvolgorde van de in lid 2 genoemde groepsIeraren wordt als volgt bepaald:
de groepsIeraar, die op 31 juli 1985 schoolleider was en die op 1 augustus 1985 geen direkteur is, vloeit als laatste van de groepsleraren af; indien het om meer dan een ex-schoolleider gaat, is hun diensttijd bepalend voor hun onderlinge volgorde en in geval van gelijke diensttijd wordt de jongste in leeftijd lager in volgorde geplaatst;
De in het fusieprotocol neer te leggen afvloeiingsvolgorde van de in lid 2, genoemde groepsIeraren wordt als volgt bepaald:
De groepsIeraar, die op de dag voorafgaande aan de fusie direkteur was en die op de dag waarop de fusie is gerealiseerd geen direkteur is, vloeit als laatste van de groepsIeraren af. Indien het om meer dan één ex-direkteur gaat, is hun diensttijd bepalend voor hun onderlinge volgorde en in geval van gelijke diensttijd wordt de jongste in leeftijd lager in volgorde geplaatst.
De groepsIeraar, die op 31 juli 1985 schoolleider was en die op 1 augustus 1985 geen direkteur was en die op grond van het OWBO/WBO-protocol als laatste van de aan een bij de fusie betrokken school verbonden groepsIeraren afvloeit, vloeit direkt voor de ex-direkteur(en) als bedoeld in het derde lid onder a af. Indien er geen ex-direkteur als bedoeld in het derde lid onder a aanwezig is, vloeit betrokkene als laatste van de groepsIeraren af. Het onder a, tweede volzin, bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 4b. Verzorgingsprotocol.
Burgemeester en Wethouders stellen voor elke school per afvloeiingscategorie als bedoeld in artikel 3 een protocol op met inachtneming van het bepaalde in artikel 4 en 4a, dat de onderlinge afvloeiingsvolgorde op 1 januari 1992 aangeeft van de belanghebbende, die op 31 december 1991 als leraar aan de betrokken school verbonden zijn èn op 1 januari 1992 aan de betrokken school in vaste dienst zijn aangesteld.
Ter vermijding van kennelijke onbillijkheid of als het belang van de school dit kennelijk vereist, kan bij de verlening van ontslag van de overeenkomstige artikelen 2, 3, 4 en 4a, respektievelijk 4b, bepaalde volgorde worden afgeweken, met dien verstande, dat, indien de omvang van de voorgenomen afvloeiing daartoe aanleiding geeft, deze geschiedt naar een bepaald vooraf vastgesteld en aan belanghebbenden kenbaar gemaakt plan.
Aan het bepaalde in het vorige lid wordt voor zover het omvangrijke afwijkingen betreft slechts uitvoering gegeven na overleg met belanghebbenden en na de daarvoor in aanmerking komende organisaties van onderwijzend personeel en de medezeggenschapsraad dan wel gemeenschappelijke medezeggenschapsraad te hebben gehoord.
Indien er sprake is van fusie van scholen kan het bevoegd gezag na overleg met belanghebbenden en na de daarvoor in aanmerking komende organisaties van onderwijzend personeel en de medezeggenschapsraad, dan wel gemeenschappell]ke medezeggenschapsraad te hebben gehoord afwijken van het in artikel 4a, derde lid, onder c, bepaalde.
Voor de belanghebbenden die op 31 december 1991 en op 1 januari 1992 aan de school zijn aangesteld wordt als tot op dat moment opgebouwde diensttijd alleen die diensttijd in aanmerking genomen, welke reeds bij het bevoegd gezag bekend is, alsmede de diensttijd, welke alsnog bij het bevoegd gezag wordt opgegeven binnen drie maanden na de uitnodiging daartoe door het bevoegd gezag.
Artikel 7. Wijziging verordening.
Burgemeester en Wethouders leggen elk wijzigingsvoorstel van deze verordening voor overleg voor aan de daarvoor in aanmerking komende organisaties van onderwijzend personeel en ter kennisneming aan de betrokken medezeggenschapsraad dan wel gemeenschappelijke medezeggenschapsraad, alvorens zij dit voorstel ter vaststelling aan de Gemeenteraad voorleggen.
Burgemeester en Wethouders dragen er zorg voor, dat een exemplaar van deze verordening in elke openbare school voor basis-, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs steeds op een voor belanghebbenden toegankelijke plaats ter inzage ligt. Tevens dragen Burgemeester en Wethouders er zorg voor, dat een exemplaar van het eventueel van toepassing zijnde protocol voor de desbetreffende school steeds op een voor belanghebbenden toegankelijke plaats ter inzage ligt.