Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Woerden

Beleidsregel Vrijstellingen artikel 19 lid 3 WRO

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWoerden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel Vrijstellingen artikel 19 lid 3 WRO
CiteertitelBeleidsregel Vrijstellingen artikel 19 lid 3 WRO
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Externe bijlagenrode contouren voor- zij- achtererf

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze beleidsregel is vervangen door het Afwijkingsbeleid erfbebouwingsmogelijkheden stads- en dorpskernen Woerden

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet op de Ruimtelijke Ordening, art. 19 lid 3

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

09-05-201309-05-2013intrekking

15-01-2013

Woerdense Courant, 08-05-2013

2013/beleid
26-10-200709-05-2013Nieuwe regeling

25-07-2007

25 oktober 2007 Woerdense Courant

2007/537

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel Vrijstellingen artikel 19 lid 3 WRO

Beleidsregel Vrijstellingen artikel 19 lid 3 W

Gemeente Woerden

Vastgesteld door het college van B&W op25 juli 2007

Hoofdstuk 1 INLEIDING

De raadscommissie Ruimte heeft op 17 september 2003 een werkgroep ‘Artikel 19 procedures Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO)’ ingesteld. De opdracht aan de werkgroep was het voorbereiden van een commissieadvies aan de gemeenteraad over de toepassing van artikel 19 WRO in de gemeente Woerden. Eén van de onderwerpen betreft het opstellen van een ‘beleidsregel vrijstellingen artikel 19 lid 3 WRO’ ten behoeve van de vrijstellingsprocedures artikel 19 lid 3 WRO.

Voor het verlenen van bouwvergunningen is het bestemmingsplan een belangrijk toetsingskader. In totaal gelden in de gemeente Woerden zo’n 80 bestemmingsplannen. Deze plannen verschillen allemaal in ouderdom en systematiek. Het oudste vigerende bestemmingsplan stamt uit 1955. Het jongste is in 2006 onherroepelijk geworden. De bestemmingsplannen bevatten allemaal verschillende bebouwingsregelingen voor het uitbreiden van woningen en het bouwen van bijgebouwen.

Doordat veel verouderde bestemmingsplannen nog steeds vigerend zijn, ontbreekt het dus aan een eenduidige regeling en rechtszekerheid. Door middel van het opstellen van deze beleidsnotitie wil de gemeente Woerden een verbetering van de rechtszekerheid en duidelijkheid voor de burgers bewerkstelligen op het gebied van uitbreiden van woningen en het realiseren van bijgebouwen.

Op dit moment wordt wegens het ontbreken van een concrete beleidsregel iedere bouwaanvraag, afzonderlijk beoordeeld inzake het verlenen van buitenplanse vrijstellingen. Door het opstellen van een beleidsregel over vrijstellingen voor erfbebouwingsmogelijkheden wordt maximale duidelijkheid geboden. De inwoners van de verschillende kernen weten, wanneer een bouwaanvraag niet in het vigerende bestemmingsplan past, maar wel binnen deze beleidsnotitie, wat de maximale erfbebou-wingsmogelijkheden zijn. Deze beleidsregel geeft extra mogelijkheden boven op de mogelijkheden in het bestemmingsplan. Tenslotte zal de beleidsregel voor de erfbebouwingsmogelijkheden in de nieuwe bestemmingsplannen opgenomen worden.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE EN TOEKOMSTIGE REGELGEVING EN VASTSTELLING VAN DE BELEIDSREGEL

Artikel 2.1 Artikel 20 Bro

Op 3 april 2000 is de Wet tot Wijziging van de WRO in werking getreden. De belangrijkste wijzigingen in de WRO hebben betrekking op artikel 19. Dit artikel kent drie vrijstellingsmogelijkheden. Eén van deze mogelijkheden betreft de bevoegdheid van burgemeester en wethouders om vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen, ingeval van zogenaamde planologische kruimelgevallen, artikel 19 lid 3 WRO.

De gevallen waar het om gaat, worden opgesomd in artikel 20 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). Deze opsomming is weliswaar limitatief, maar de normstelling per geval is ruim dan wel geheel afwezig. Zo is in artikel 20 Bro bepaald dat met de toepassing van deze vrijstellingsbevoegdheid medewerking kan worden verleend aan de uitbreiding van een woning binnen de bebouwde kom zonder enige normstelling.

In artikel 20 Bro worden de gevallen genoemd waarin op grond van artikel 19 lid 3 WRO een vrijstelling kan worden verleend. De regeling van artikel 20 Bro heeft een ruim toepassingsbereik. Door het formuleren van een beleidsregel wordt de in artikel 20 Bro aangegeven beleidsvrijheid ingekaderd. Niet voor alle in artikel 20 Bro genoemde gevallen is dat noodzakelijk, omdat de praktische relevantie van een aantal onderdelen beperkt is. Deze beleidsnotitie beperkt zich tot de onderstaande bouwwerken:

· realiseren van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij een woongebouw;

· realiseren van erkers en vooruitbouwen bij een woongebouw;

· realiseren van luifels bij een woongebouw.

Onder erfbebouwing worden alle gebouwen en overkappingen verstaan die gesitueerd zijn buiten het bebouwingsvlak. Erfbebouwing wordt nader besproken in hoofdstuk 2 van deze toelichting.

In het ‘plan van aanval actualiseren bestemmingsplannen’ heeft de gemeenteraad besloten (april 2006) alle bestemmingsplannen binnen een periode van zes jaar te actualiseren. In 2013 beschikt Woerden dan over een actueel en uniform planologisch toetsingskader voor alle aanvragen van een bouwvergunning. De ‘beleidsregel vrijstellingen artikel 19 lid 3 WRO’ zal als recht in de nieuwe bestemmingsplannen worden opgenomen.

Artikel 2.2 Bouwvergunningsvrij bouwen

Op 1 januari 2003 is een omvangrijke wijziging van de bouwregelgeving in werking getreden. Het gaat hier om de zogenoemde ‘Wijziging van de Woningwet inzake bouwvergunningsprocedure en welstandstoezicht’. In samenhang met deze wetswijziging is het bouwvergunningsvrij bouwen in werking getreden. In deze beleidsnotitie is aansluiting gezocht bij het bouwvergunningsvrij bouwen met betrekking tot maten en begripsbepalingen.

Naast het bouwvergunningsvrij bouwen mag ook datgene gerealiseerd worden dat in deze beleidsnotitie (voor erfbebouwing) staat opgenomen. Dit kan betekenen dat naast de 30m2 (uit het bouwvergunningsvrije bouwen) ook nog 60m2 aan erfbebouwing (uit deze beleidsnotitie) gerealiseerd mag worden, wanneer de voorschriften dit toelaten!

Artikel 2.3 Nieuwe WRO

In de nieuwe WRO wordt waarschijnlijk geen gebruik meer gemaakt van artikel 19 lid 3 WRO vrijstellingsprocedures. De kans bestaat dat er voor artikel 19 lid 3 WRO een landelijke Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) in werking treedt. Op het moment van het schrijven van deze beleidsregel is nog niet bekend hoe deze AmvB er uit ziet. Wanneer deze AmvB in werking treedt, zal gekeken worden wat met deze beleidsregel wordt gedaan.

Artikel 2.4 Vaststelling van de beleidsregel

Op grond van artikel 4:81 Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) stelt het college van Burgemeester en Wethouders de ‘beleidsregel vrijstellingen artikel 19 lid 3 WRO’ vast. Na de vaststelling zal de beleidsregel volgens artikel 4:83 van de AWB gepubliceerd worden op de infopagina van de Woerdense Courant en op internet.

Tegen het besluit tot vaststelling van de ‘beleidsregel vrijstellingen artikel 19 lid 3 WRO’ kan op grond van artikel 7:1 AWB geen bezwaar worden ingesteld. Op grond van artikel 8:2 sub a van de AWB kan dan ook geen beroep worden ingesteld.

Aanvragers van bouwvergunningen en derde belanghebbenden kunnen nog altijd wel in bezwaar en beroep gaan wanneer een bouwaanvraag wordt afgewezen en/of toegestaan.

Hoofdstuk 3 JURIDISCHE RANDVOORWAARDEN - TOELICHTING

Artikel 3.1 Begripsbepalingen

In artikel 1 worden de begrippen nader omschreven. De begrippen zijn ontleend aan recent onherroepelijk geworden bestemmingsplannen en recente jurisprudentie.

Erfbebouwing

Erfbebouwing omvat alle gebouwen (bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen) en overkappingen die op het erf buiten het bebouwingsvlak vallen of, als dit niet is aangegeven, alle gebouwen die geen onderdeel uitmaken van het hoofdgebouw. Erfbebouwing is ten dienste van een groter genot van het gebruik van het hoofdgebouw (woning) gerealiseerd.

Voor bijgebouwen geldt dat deze alleen een aan de woonfunctie ondergeschikte functie mogen vervullen. Dat betekent dat het is toegestaan een bijgebouw als berging of garage te gebruiken, maar niet als woonruimte. Een bijgebouw staat verder niet in verbinding met het hoofdgebouw en is bijvoorbeeld via een aparte toegangsdeur via het erf bereikbaar.

Een bijgebouw dient te allen tijde architectonisch ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw. Een bijgebouw mag zowel tegen de zij- of achtergevel als vrijstaand gerealiseerd worden. Een vrijstaand bijgebouw op het zij- en achtererf dient ook in architectonische zin ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw.

In een aanbouw en uitbouw mag wel een woonfunctie worden ondergebracht.

Erf

Het erf is het al dan niet bebouwde perceelsgedeelte, direct gelegen bij een woning, ingericht ten dienste van het gebruik van de woning en indien er een bebouwingsvlak voor hoofdgebouwen (in het vigerende bestemmingsplan) aanwezig is, gelegen buiten het bebouwingsvlak.

Het voorerf is het perceelsgedeelte (bij de woning behorend) dat is gelegen voor de voorgevellijn of in ieder geval voor het bebouwingsvlak. Van een woning op de hoek van twee straten is slechts één gevel de voorgevel. De voorgevel is gelegen aan de straat waar het huisnummer betrekking op heeft. Het zijerf is het perceelsgedeelte dat bij de woning is gelegen naast de zijgevels en het verlengde daarvan van het hoofdgebouw. Tenslotte is het achtererf het perceelsgedeelte bij het hoofdgebouw dat gelegen is achter de achtergevellijn en het verlengde daarvan. Zie voor het erf de tekening op de volgende pagina.

Tekening voor-, zij- en achtererf

zie bijlage pdf

bron: www.vrom.nl

Artikel 3.2 Wijze van meten

In artikel 2 wordt aangegeven op welke wijze de in de beleidsregel voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

Artikel 3.3 Beleidsregels toepassing artikel 19 lid 3 WRO

De bouwvergunningsplichtige bouwwerken zijn in drie typen te onderscheiden:

1. Erfbebouwing op het zij- en achtererf

2. Erkers en vooruitbouwen op het voorerf

3. Luifels

Ad.1 Erfbebouwing op het zij- en achtererf

Om te voorkomen dat zij- en achtererven helemaal volgebouwd worden, mag maximaal 60m2 aan erfbebouwing gerealiseerd worden. Hierbij dienen zowel het zijerf en het achtererf voor minstens 50% onbebouwd te blijven.

In de gewijzigde Woningwet (van 1 januari 2003) is de mogelijkheid opgenomen om bouwvergunningsvrij aan de zijgevel aan- en of uitbouwen te realiseren met een maximale breedte van 2,50 meter. Deze mogelijkheid wordt in de “beleidsregel vrijstellingen artikel 19 lid 3 WRO” aangevuld met de mogelijkheid om aan de zijgevel een aan- of uitbouw te realiseren met een grotere breedte dan 2,50 meter. Wanneer een aan- of uitbouw breder wordt dan 2,50 meter dan zal het gehele oppervlakte van deze uitbreiding gerekend worden tot de 60m2 die via deze beleidsnotitie aan aan- en uitbouwen gerealiseerd mag worden.

Tevens dienen de aan- en uitbouwen, tot een diepte van 2,50 meter, tenminste 1 meter achter het verlengde van de voorgevel te worden gerealiseerd. Om toch enige geleding in stand te houden dienen aan- of uitbouwen die breder zijn dan 2,50 meter over het meerdere naar achteren te worden geplaatst.

Bouwvergunningsvrij bestaat de mogelijkheid om over de gehele breedte van de achtergevel aan- en uitbouwen tot een diepte van maximaal 2,50 meter te realiseren. In de gemeente wordt al jaren het beleid gehanteerd dat aan de achtergevel een erfbebouwing gerealiseerd mag worden met een maximale diepte van 3,00 meter. De oppervlakte van deze erfbebouwing wordt meegerekend tot de 60m2 dat aan erfbebouwing gerealiseerd mag worden. Dit gehanteerde beleid wordt opgenomen in deze beleidsnotitie.

Bij nieuw te realiseren aan- en of uitbouwen op zowel het achter- als zijerf wordt veelal gevraagd om hier ook een kap op te mogen realiseren. Aan een kap op deze erfbebouwing is in het verleden door de gemeente vaak medewerking verleend. Aangezien de situatie nogal vaak verschilt per straat of buurt qua bestaande kappen op erfbebouwing is daardoor geen voorschrift opgenomen. Een kap op erfbebouwing zal in het vervolg nog steeds per aanvraag afzonderlijk behandeld worden. Er zal dan gekeken worden of een kap op de erfbebouwing zowel ruimtelijk en welstandshalve acceptabel is. Hiervoor zal een apart stedenbouwkundig advies worden opgesteld.

Ad 2. Erker- en vooruitbouwbeleid

Op het voorerf zijn erkers en vooruitbouwen toegestaan wanneer deze voldoen aan de voorschriften.

Wanneer binnen één bouwblok aan de voorkant en/of bij een identieke woning in een vergelijkbare situatie aan de voorkant al een welstandshalve goedgekeurde erker of vooruitbouw is vergund, dan is de vormgeving en maatvoering hiervan bepalend voor de te realiseren erker of vooruitbouw aan de voorkant van de overige woningen in het bouwblok c.q. van dit woningtype. Wanneer er al meerdere erkers of vooruitbouwen in een straat of bouwblok zijn gerealiseerd, zal ruimtelijk en stedenbouwkundig worden afgewogen welke erker of vooruitbouw een voorbeeldfunctie krijgt.

Bij de ruimtelijke afweging voor de “voorbeelderker” of “voorbeeldvooruitbouw” is het van belang dat de erker of vooruitbouw ondergeschikt blijft aan de woning en de woonomgeving. Deze afweging wordt gebaseerd op de volgende overwegingen:

· De invloed van de erker of de vooruitbouw op het profiel van de openbare ruimte (het betreft het profiel van de straat met bijbehorende voetpaden, parkeervakken en groenvoorzieningen), het toevoegen van de erker of vooruitbouw mag geen onevenredige aantasting van het profiel tot gevolg hebben;

· De invloed van de erker of vooruitbouw op de buitenruimte (tuin) bij de woningen. De erker of vooruitbouw moet ondergeschikt blijven aan de buitenruimte bij de woning en

· De invloed van de erker of de vooruitbouw op de woning. De erker of de vooruitbouw mag de architectuur of opbouw van de gevel niet wezenlijk aantasten.

Wanneer de eerste erker of vooruitbouw in de straat of bouwblok kleiner is dan de maximale maat, die volgens de voorschriften mogelijk is, dan zal deze ondanks de kleinere maat toch, gelden als voorbeeld van de rest van de straat of bouwblok.

Ad 3. Luifels

Naast het realiseren van een erker of een vooruitbouw mag aan de zij- of voorgevel een luifel gerealiseerd worden boven de hoofdentree tot de woning. De luifels mogen één geheel vormen met de erker of vooruitbouw.

Wanneer in een straat of bouwblok aan de voorkant en/of bij een identieke woning in een vergelijkbare situatie aan de voorkant al een welstandshalve goedgekeurde luifel is vergund dan is de vormgeving en maatvoering hiervan bepalend voor de te realiseren luifel aan de voorkant van de overige woningen in het bouwblok c.q. van dit woningtype.

Bij luifels geldt, net zoals bij de erkers en vooruitbouwen, dat wanneer de eerste luifel in de straat of bouwblok kleiner is dan de maximale maat, die volgens de voorschriften mogelijk is, deze (ondanks de kleinere maat) toch zal gelden als voorbeeld van de rest van de straat of bouwblok.

Artikel 3.4 Afwijking van de voorschriften

Aan aanvragen tot vrijstelling die vallen binnen de werking van deze beleidsregel, doch in strijd zijn met deze beleidsregel, zal geen medewerking worden verleend. Echter in uitzonderlijke gevallen kan met een zeer goede motivatie (opgesteld door de aanvrager) worden afgeweken van deze beleidsnotitie (artikel 4.84 Awb).

Hoofdstuk 4 VOORSCHRIFTEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

1. Aanbouw: een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw, door zijn constructie of afmetingen ondergeschikt aan het hoofdgebouw, als een toevoeging van een afzonderlijke ruimte, direct verbonden met en direct bereikbaar vanuit het hoofdgebouw, bijvoorbeeld via een toegangsdeur.

2. Achtererf: het bij het hoofdgebouw (bijvoorbeeld woning) behorende erf, dat is gelegen achter de achtergevellijn of in ieder geval achter het bebouwingsvlak.

3. Achtergevel: de gevel achter de voorgevel, meestal evenwijdig daaraan, zoals deze oorspronkelijk bij de bouw is gerealiseerd.

4. Achtergevellijn: een lijn, welke zoveel mogelijk aansluit bij de ligging van de oorspronkelijke achtergevels van de hoofdgebouwen.

5. Bebouwing: één of meer bouwwerken.

6. Bebouwingsgrens: een op een plankaart als zodanig aangegeven lijn, die de grens vormt van een bebouwingsvlak en die door het hoofdgebouw niet mag worden overschreden.

7. Bebouwingsvlak: een op plankaart door bebouwingsgrenzen omsloten vlak waarbinnen met name hoofdgebouwen zijn toegestaan.

8. Bijgebouw: een op zich zelf staand, vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, niet direct bereikbaar vanuit het hoofdgebouw en waarbij geen zelfstandige wooneenheid is toegestaan.

9. Bouwblok: aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het bestemmingsplan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

10. Bouwlaag: een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door – op gelijke hoogte of bij benadering op gelijke hoogte liggende – vloeren of balklagen wordt begrensd zulks met uitzondering van zolder of vliering.

11. Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming, hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct steun vindt in of op de grond.

12. Erf: het al dan niet bebouwde perceelsgedeelte, direct gelegen bij een woning, ingericht ten dienste van het gebruik van woning en indien er een bebouwingsvlak voor hoofdgebouwen aanwezig is, gelegen buiten het bebouwingsvlak.

13. Erfbebouwing: gebouwen en overkappingen gesitueerd op het erf buiten het bebouwingsvlak of hoofdbebouwing, ten dienste van een groter genot van het gebruik van het hoofdgebouw.

14. Erker: een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van de woning, die strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan de verblijfsruimte (woonkamer of keuken) en zorgt voor een verbijzondering van de voorgevel zonder de architectuur wezenlijk aan te tasten. Een erker heeft een beperkte diepte en is aan 3 zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas.

15. Gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen een toegankelijke, overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

16. Hoofdgebouw: een gebouw dat op een bebouwingsvlak door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, exclusief aan- en uitbouwen. Aan- en uitbouwen die tot de hoofdfunctie behoren, worden niet meegerekend tot het hoofdgebouw.

17. Luifel: een beperkte overkapping op de begane grond van de woning, gedeeltelijk gelegen boven de voordeur.

18. Openbaar groen: groenvoorzieningen (zoals parken, plantsoenen en speelveldjes) die het hele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk zijn.

19. Openbare weg: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen, fietspaden en voetpaden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden of zijkanten. Achterpaden en zijpaden die bedoeld zijn voor bewoners en omwonenden behoren niet tot de openbare weg.

20. Overkapping: een overdekte ruimte, al dan niet omsloten door maximaal twee wanden. Onder een overkapping wordt ook een carport verstaan.

21. Rode contour: de grens van de rode contour, wordt gekenmerkt door een aaneengesloten bebouwing van een zodanige omvang en dichtheid dat verschilt in karakter met de buiten de stedelijke contour gelegen niet aaneengesloten bebouwing. De rode contour is opgenomen in het Streekplan 2005-2015. De grens van de rode contour is op de bijgevoegde overzichtkaarten met een zwarte lijn aangegeven.

22. Uitbouw: een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw, door zijn constructie of afmetingen ondergeschikt aan het hoofdgebouw, dat een vergroting van de bestaande ruimte in het hoofdgebouw is en direct daarmee in open verbinding staat.

23. Voorerf: het bij het gebouw (bijvoorbeeld de woning) behorende erf, dat is gelegen voor de voorgevellijn of in ieder geval voor het bebouwingsvlak.

24. Voorgevel: de voorgevel zoals deze bij de bouw van het betrokken gebouw oorspronkelijk is gerealiseerd. Van een woning op de hoek van twee straten is slechts één gevel de voorgevel. Voor de bepaling van de voorgevel geldt in eerste instantie de voorgevelrooilijn op de bestemmingsplankaart (de naar de weg toegekeerde zijde) of indien deze nog geen duidelijkheid geeft, de gevel waar de voordeur of hoofdingang van de woning is gelegen of in laatste instantie de zijde waaraan de hoofdontsluiting van het perceel is gesitueerd.

25. Voorgevellijn: een lijn, welke zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de oorspronkelijke voorgevels van de hoofdgebouwen.

26. Voorgevelrooilijn: een lijn, welke zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de voorgevels van de hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig mogelijk beloop overeenkomstig de richting van de weg heeft.

27. Vooruitbouw: een uitbouw op de begane grond van de woning. De vooruitbouw is gelegen aan de verblijfsruimte (woonkamer of keuken) en heeft tot doel de woning te vergroten. Door de omvang, vormgeving en situering kan een vooruitbouw een verandering van de bestaande architectuur van de woning tot gevolg hebben. Een vooruitbouw heeft een beperkte diepte en bestaat minimaal aan 2 zijden geheel of gedeeltelijk uit glas.

28. Woning: een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de permanente huisvesting van één huishouden.

29. Zijerf: het bij het gebouw (bijvoorbeeld de woning) behorende erf, dat is gelegen naast de zijgevellijn van het gebouw of in ieder geval naast het bebouwingsvlak.

30. Zijgevel: de zijgevel links of rechts, meestal haaks op de voorgevel, zoals deze bij de bouw is gerealiseerd en grenzend aan het zijerf.

31. Zijgevellijn: een lijn, welke zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de zijgevels van de hoofdgebouwen.

Artikel 2 Wijze van meten

1. Uitgegaan wordt van de bepalingen zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan

2. Indien in het geldende bestemmingsplan niets is geregeld, gelden de volgende voorschriften:

3. Hoogte: de hoogte in meters van het hoogste punt van een bouwwerk, gemeten vanaf het peil van het hoofdgebouw/bijgebouw; met dien verstande dat schoorstenen, liftschachten, lichtkoepels en dergelijke of aan een gebouw ondergeschikte bouwdelen voor de meting van de hoogte van een gebouw buiten beschouwing blijven.

4. Nokhoogte: van het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk tot aan het peil van de woning; uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis, zoals liftschachten, trappenhuizen, antennes, schoorstenen, borstweringen en geringe verhogingen worden daarbij niet meegerekend.

5. Peil: de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende, afgewerkte maaiveld, maar niet hoger dan de kruin van de weg in geval het bouwwerk aan een weg gelegen is.

Artikel 3 Bouwbepalingen

Hieronder staan de voorschriften aangegeven voor het al dan niet toepassen van artikel 19 lid 3 WRO. In eerste instantie dient de oplossing gevonden te worden in het bestemmingsplan. Wanneer de aanvraag niet past in het bestemmingsplan, wordt gekeken naar de “beleidsregel vrijstellingen artikel 19 lid 3 WRO”. Toepassing van deze beleidsnotitie is dan ook een nadere verfijning van het lokaal ruimtelijk beleid en slechts van toepassing in het stedelijk gebied. De beleidsregel is van toepassing op de gebieden gelegen binnen de rode contouren van het streekplan 2005-2015 (op de binnenstad van Woerden na) en waarvan de bestemmingsplannen ouder dan 5 jaar zijn (voor de ouderdom van het bestemmingsplan wordt gekeken naar de vaststellingsdatum door de gemeenteraad). Bestaande erfbebouwingen, waarvan de oppervlakte en/of situering niet voldoet aan hetgeen hier is bepaald, mogen op de plaats worden gehandhaafd en herbouwd, maar niet worden vergroot. 1. Erfbebouwing op het zij- en achtererf is toegestaan indien:

a. 50% van het zijerf en 50% van het achtererf onbebouwd blijft waarbij de oppervlakte van de vergunningsplichtige erfbebouwing maximaal 60m2 mag bedragen. De oppervlakte van bouwvergunningsvrije bouwwerken worden hierin niet meegeteld. b. aan de achterzijde van de woning, vanaf de grens van het bebouwingsvlak of, indien

die niet aanwezig is, vanaf de oorspronkelijke achtergevel van de woning, een aan- of uitbouw gerealiseerd wordt met een maximale diepte van 3,00 meter. c. de hoogte van de erfbebouwing niet meer bedraagt dan de hoogte van de aangrenzende

bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw, vermeerderd met 0,25 meter tot een maximum hoogte van 3,00 meter. d. erfbebouwing op het zijerf dat grenst aan de openbare weg of openbaar groen op minstens 1 meter afstand van de perceelsgrens geplaatst wordt, met uitzondering van achter- en zijpaden die bedoeld zijn voor bewoners en/of omwonenden. e. de zijaanbouw en/of zijuitbouw op het zijerf met een breedte tot 2,50 meter op tenminste 1 meter achter het verlengde van de voorgevellijn geplaatst wordt. Erfbebouwing breder dan 2,50 meter dient minimaal op een afstand van 1 meter plus daarbij opgeteld de grotere breedte dan de eerdergenoemde 2,50 meter, achter het verlengde van de voorgevellijn te worden geplaatst. f. een kap op de erfbebouwing is alleen toegestaan indien dat ruimtelijk en welstandshalve acceptabel is. 2. Erkers of vooruitbouwen op het voorerf zijn toegestaan indien:

a. de breedte van een erker of vooruitbouw niet meer bedraagt dan 2/3 van de breedte van de voorgevel met een maximum van 3,50 meter;

b. de diepte van een erker of vooruitbouw niet meer bedraagt dan 40% van de breedte van de erker of vooruitbouw met een maximum van 1,40 meter;

c. de afstand van een erker of vooruitbouw tot aan de perceelsgrens die ligt aan de voorzijde van het perceel minimaal 3,00 meter bedraagt. Een kleinere afstand dan 3,00 meter is alleen toegestaan indien dat ruimtelijk en welstandshalve acceptabel is;

d. de hoogte van een erker of vooruitbouw maximaal 3,00 meter bedraagt;

e. er slechts één erker of vooruitbouw per woning is toegestaan;

f. de plaatsing van de erker of vooruitbouw in de gevel afhankelijk is van advies van de welstand waarbij de bestaande indeling van de voorgevel in acht wordt genomen;

g. een erker of vooruitbouw als eerste in een straat of in een woonblok wordt gerealiseerd, zal deze als voorbeeld dienen voor de rest van de straat. Wanneer er al meerdere erkers of vooruitbouwen in een straat zijn gerealiseerd, zal ruimtelijk en stedenbouwkundig worden afgewogen welke erker of vooruitbouw een voorbeeldfunctie krijgt. Nb. Op het voorerf zijn andere bouwwerken en overkappingen dan erkers, vooruitbouwen en luifels niet toegestaan.

3. Luifels zijn toegestaan indien:

a. deze wordt aangebracht boven de voordeur en voor een deel aan weerszijden daarvan;

b. de breedte maximaal 2,00 meter bedraagt;

c. de diepte maximaal 1,00 meter bedraagt;

d. de hoogte van de luifel gelijk is aan de hoogte van de erker of vooruitbouw. Wanneer er geen erker of vooruitbouw aanwezig is dan mag de hoogte van de luifel maximaal 0,50 meter boven de gevelopening van de voordeur liggen. 4. Bestaande erfbebouwingen die niet voldoen aan de oppervlakte en/of situering aan hetgeen hier is bepaald, mogen op de plaats worden gehandhaafd en herbouwd, maar niet worden vergroot.

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.

Bijlage 1 Rode contour Woerden

zie bijlage pdf

rode contouren

voor- zij- achtererf

Bijlage 2 Rode contour Kamerik / Kanis, Harmelen, Zegveld

zie bijlage pdf