Organisatie | Stadskanaal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene Plaatselijke Verordening Gemeente Stadskanaal 2006 |
Citeertitel | Algemene Plaatselijke Verordening Gemeente Stadskanaal 2006 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Deze regeling wordt afgekort aangeduid als 'APV'. Deze regeling vervangt de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Stadskanaal. Deze regeling is vervangen door de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Stadskanaal 2008.
Beleidslijn "driehoeksborden/sandwichborden- en spandoeken"
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
02-03-2006 | 05-06-2008 | nieuwe regeling | 13-02-2006 De Kanaalstreek, 22-02-2006 | R 6389 |
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:
1. de weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;
de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 20a van de Wegenwet.
alle voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al (aa el), van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, met uitzondering van:
dieren die behoren tot de diersoorten genoemd in bijlage A van de Meststoffenwet.
Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
Voorzover sprake is van termijnen in uren, bepaald door terugrekening van een tijdstip of gebeurtenis, en deze eindigen op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, worden de termijnen geacht te eindigen om 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.
AFDELING 1 ORDE EN VEILIGHEID OP DE WEG
Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden
Eenieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
Paragraaf 2 Optochten en betogingen
Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 48 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van hetgeen in artikel 2.1.2.4, eerste lid hierover is bepaald.
Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties, te weten een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek, met uitzondering van een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid van de Grondwet.
Artikel 2.1.2.3 Afwijking termijn
De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.2.2, eerste lid, genoemde termijn van 48 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving ontvankelijk verklaren.
Paragraaf 4 Vertoningen e.d. op de weg
Artikel 2.1.4.1 Feest, muziek en wedstrijd e.d.
Het in het eerste lid, onder c, bepaalde geldt niet voorzover artikel 10 juncto artikel 148 van de Wegenverkeerswet 1994 of artikel 5.4.1. van toepassing is.
Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg
Artikel 2.1.5.1 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg
Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op:
de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;
Het is verboden op, in, over of boven de weg voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.
Voor de toepassing van het tweede lid, onder c, wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Woningwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of het Provinciaal wegenreglement van toepassing zijn of voorzover er sprake is van een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1, of terras als bedoeld in artikel 2.3.1.2, vijfde lid, waarvoor vergunning is verleend.
Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement, de Telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde telecommunicatieverordening van toepassing is.
Artikel 2.1.5.3 Maken en veranderen van een uitweg
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voorzover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement van toepassing is.
Paragraaf 6 Veiligheid van de weg
Artikel 2.1.6.1 Veroorzaken van gladheid
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover artikel 427, aanhef en onder 4e van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.
Artikel 2.1.6.2 Winkelwagentjes
De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een anders herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.
Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid of, indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkel-centrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzende aan dat bedrijf of dat winkelcomplex en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerterrein.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 2.1.6.3 Uitzichtbelemmerende beplanting of voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.
Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Artikel 2.1.6.6 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voorzover het bepaalde in artikel 429, aanhef en onder 3e, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Artikel 2.1.6.7 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.
Artikel 2.1.6.9 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van burgemeester en wethouders, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is.
Artikel 2.1.6.12 Verwijdering e.d. voorzieningen voor verkeer en verlichting
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
AFDELING 2 TOEZICHT OP EVENEMENTEN
Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving
In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
markten als bedoeld in artikel 151 van de Gemeentewet;
kansspelen als bedoeld in de Wet op de Kansspelen;
het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
AFDELING 3 TOEZICHT OP OPENBARE INRICHTINGEN
Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen
Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, clubhuis of daaraan verwante inrichting waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.
Deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:
de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;
Artikel 2.3.1.2 Terrasexploitatie
Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond, houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf.
Artikel 2.3.1.2a Beperking verstrekking sterke drank
Het is verboden anders dan om niet sterke drank voor gebruik ter plaatse en voor gebruik elders dan ter plaatse te verstrekken in een inrichting:
Artikel 2.3.1.5 Afwijking sluitingsuur, tijdelijke sluiting
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover artikel 13b van de Opiumwet van toepassing is.
Het is de houder van een horeca-inrichting, waarin een in artikel 3, eerste lid, onder a. van de Drank- en Horecawet bedoeld bedrijf wordt uitgeoefend, verboden deze vanaf 31 december om 20.00 uur tot 1 januari daaraan volgend om 12.00 uur voor het publiek geopend te hebben.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover op de Wet milieubeheer gebaseerde vergunningsvoorschriften van toepassing zijn.
Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
De houder van een inrichting of een voor hem handelend persoon, is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat is ingericht volgens het door de burgemeester vastgestelde model.
Artikel 2.3.2.4 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder, is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.
AFDELING 4 MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID
Artikel 2.4.1 Betreden gesloten woning of lokaal
Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen
Het is verboden tussen 22.00 en 06.00 uur op de weg te vervoeren of bij zich te hebben: lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2.4.7 Hinderlijk gedrag op of aan de weg
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover de artikelen 424, 426 bis, 431 van het Wetboek van Strafrecht, of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.
Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik
Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:
de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.
Artikel 2.4.10 Gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel of op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, indien:
Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein, terreinen waar een evenement plaatsvindt e.d.
Het is verboden zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden die tot een toeloop van publiek aanleiding geeft.
Artikel 2.4.16 Alarminstallaties
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing voorzover de Wet op de Particuliere Beveiligingsorganisaties en Recherchebureaus van toepassing is.
Artikel 2.4.17 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:
Artikel 2.4.19 Gevaarlijke honden
In het eerste lid wordt verstaan onder:
een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren; [ de Regeling agressieve dieren is vervallen per 01-01-2009 ]
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing voorzover de Regeling agressieve dieren van toepassing is. [ de Regeling agressieve dieren is vervallen per 01-01-2009 ]
Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door burgemeester en wethouders gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door hen is aangegeven.
Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover de Wet milieubeheer van toepassing is.
De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.
AFDELING 5 BEPALINGEN TER BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDEREN
Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
De handelaar als bedoeld in artikel 1 van de Algemene Maatregel van Bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;
de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld, doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;
Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen, tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.
Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet in de volgende gevallen:
Carbidschieten dat plaatsvindt op 31 december tussen 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daaropvolgende jaar, waarbij gebruikgemaakt wordt van bussen met een maximale inhoud van één liter, mits daarbij geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht, weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaren kunnen optreden voor mens en milieu.
Carbidschieten dat plaatsvindt op 31 december tussen 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daaropvolgend jaar op een erf, behorende bij een woning buiten de bebouwde kom, waarbij gebruikgemaakt wordt van bussen met een maximale inhoud van zestig liter, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Dit artikel is niet van toepassing, voorzover de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht van toepassing zijn. [ de Wet milieugevaarlijke stoffen is per 01-06-2008 ingetrokken ]
Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet, is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voeruig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
AFDELING 9 PREVENTIEF FOUILLEREN
Artikel 2.9.1 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en daarbijbehorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
HOOFDSTUK 3 PROSTITUTIEBEDRIJVEN
AFDELING 1 PROSTITUTIE(BEDRIJVEN)
Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een prostitutiebedrijf worden in elk geval verstaan: een erotische massagesalon, sekstheater, bordeel of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
het college van burgemeester en wethouders, of voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en de daarbijbehorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.
AFDELING 2 PROSTITUTIEBEDRIJVEN
Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder
Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant of de beheerder niet:
met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor het Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van duizend gulden of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen; [ 'Vreemdelingenwet' moet zijn 'Vreemdelingenwet 2000' ]
de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 jo. artikel 8 of jo. artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijkgesteld:
vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan zevenhonderd vijftig gulden bedraagt;
De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een prostitutiebedrijf dat voor ten minste één maand door het bevoegd bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.
Artikel 3.2.4 Tijdelijke afwijking sluitingsuur, tijdelijke sluiting
Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 3.2.6 Toezicht door exploitant en beheerder
De exploitant en de beheerder zijn verplicht er voortdurend op toe te zien dat in de inrichting:
geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten als genoemd in de titels GV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet, in de Wet wapens en munitie, en
geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;
AFDELING 3 BESLISSINGSTERMIJN, WEIGERINGSGRONDEN, NADERE REGELS
Artikel 3.3.1 Beslissingstermijn
Voorzover van toepassing, wordt de beslissing als bedoeld in het eerste lid aangehouden tot de beslissing over een op de inrichting betrekking hebbende aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet, artikel 3, eerste lid, onder a, van de Drank- en Horecawet of artikel 8.9 van de Wet milieubeheer. [ artikel 40 Woningwet en artikel 8.9 Wet milieubeheer zijn vervallen per 01-10-2010 ]
Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden
De vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, wordt geweigerd indien:
de vestiging of de exploitatie van het prostitutiebedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan, leefmilieuverordening, het maxi-mumstelsel uit artikel 3.2.1, eerste lid, dan wel een door de gemeenteraad vastgesteld besluit, waarin gemeentelijk (horeca)vestigingsbeleid ten aanzien van prostitutiebedrijven is uitgewerkt of met nadere regels als bedoeld in artikel 3.3.3;
er aanwijzingen zijn dat in de inrichting personen werkzaam (zullen) zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen en de Vreemdelingenwet bepaalde, of minderjarigen;
AFDELING 4 BEËINDIGING EXPLOITATIE, WIJZIGING BEHEER
Artikel 3.4.2 Wijziging beheer
Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien de burgemeester op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE
AFDELING 1 GELUID- EN LICHTHINDER
Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer; [ het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer is vervalen per 01-01-2008 ]
een inrichting als bedoeld in het Besluit; [ het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer is vervalen per 01-01-2008 ]
Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
De voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 van de bijlage onder B van het Besluit, gelden niet voor door burgemeester en wethouders per kalenderjaar aan te wijzen dagen of dagdelen.
Het voorschrift 1.5.1 van de bijlage onder B van het Besluit, geldt niet voor door burgemeester en wethouders per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan maximaal zes incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 uit de bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit burgemeester en wethouders daarvan in kennis heeft gesteld.
Het is een inrichting toegestaan maximaal zes incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij het voorschrift 1.5.1 uit de bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit burgemeester en wethouders daarvan in kennis heeft gesteld.
Artikel 4.1.4 Verboden incidentele festiviteiten
Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen, indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.
Artikel 4.1.5 Overige geluidhinder
Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 2.4.16, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 of het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen van toepassing zijn.
Artikel 4.1.5a (Geluid)hinder door dieren
Degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder veroorzaakt.
AFDELING 2 BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING
Het is verboden op een door burgemeester en wethouders ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.
Artikel 4.2.2 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.
Artikel 4.2.3 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen, mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
AFDELING 3 HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:
houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van burgemeester en wethouders, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4.5.6.
Artikel 4.3.3 Aanvraag vergunning
Wanneer de directeur Bos- en Landschapsbouw van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van burgemeester en wethouders een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwen burgemeester en wethouders dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.
Artikel 4.3.5 Bijzondere vergunningsvoorschriften
Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kan tevens behoren het voorschrift dat de vergunning pas van kracht wordt met ingang van de dag na de dag waarop de bezwaartermijn afloopt en dat, indien gedurende de bezwaartermijn een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, de vergunning niet van kracht wordt voordat op dat verzoek is beslist.
Artikel 4.3.6 Herplant-/instandhoudingsplicht
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van burgemeester en wethouders is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
Artikel 4.3.7 Schadevergoeding
Indien en voorzover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 4.5.2, artikel 4.5.5 of artikel 4.5.6, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kennen burgemeester en wethouders hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Artikel 4.3.8 Bestrijding iepziekte
Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door burgemeester en wethouders is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:
AFDELING 4 MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST
Artikel 4.4.1 Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest, ingekuilde landbouwproducten e.d.
Burgemeester en wethouders kunnen, in de open lucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is één of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels:
In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover de Wet milieubeheer, de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Provinciale Verordening van toepassing is. [ de Wet op de Ruimtelijke Ordening is vervallen per 01-07-2008 ]
Artikel 4.4.1.a Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen
dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 1 van de Meststoffenwet;
het gebruiken van dierlijke meststoffen op de wijze die is aangegeven in de bij het Besluit gebruik dierlijke meststoffen 1998 behorende bijlage II, met dien verstande echter dat onder 3, punt a. onder 2e. gelezen moet worden: "tijdens het uitrijden van de dierlijke mest deze gelijktijdig wordt ondergewerkt";
Onverminderd het bepaalde in het Besluit gebruik dierlijke meststoffen 1998, is het verboden op gronden dierlijke meststoffen uit te rijden, op te brengen, te doen uitrijden of te doen opbrengen op zondagen en op nationale feest- en gedenkdagen.
Artikel 4.4.2 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames e.d.
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak, alsmede de hoofdgebruiker van die zaak verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders deze zaak of een daarop aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van handelsreclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van:
opschriften en aankondigingen betrekking hebbende op:
het beroep, de dienst, of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd, zomede op naamborden, mits deze opschriften en aankondigingen gezamenlijk geen grotere oppervlakte hebben dan 0,50 m² en geen van alle een grotere afmeting in een richting hebben dan 1,00 meter en mits deze opschriften en aankondigingen zijn aangebracht op of aan een onroerende zaak;
opschriften betrekking hebbende op de naam en/of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken en/of op de namen van degenen die bij het ontwerp en/of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf en niet verlicht zijn, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
opschriften en aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits van het aanbrengen ervan tevoren door of vanwege de rechthebbende of de hoofdgebruiker van de onroerende zaak schriftelijk kennisgeving is gedaan aan burgemeester en wethouders en dit college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken. Zodanige opschriften en aankondigingen worden geacht hun tijdelijk karakter te hebben verloren, wanneer deze gedurende meer dan negen weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.
Het in het eerste lid gesteld verbod geldt voorts niet voorzover de Woningwet, op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Monumentenwet, de Provinciale landschaps-verordening, de gemeentelijke monumentenverordening of artikel 2.1.5.1 van toepassing is.
Indien door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede lid van artikel 4.7.2, dan wel aangebracht voor een ander doel dan handelsreclame, de veiligheid van het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt, zijn burgemeester en wethouders bevoegd de rechthebbende onderscheidenlijk de hoofdgebruiker van de onroerende zaak aan te schrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming, ter beperking of ter opheffing van dit gevaar of deze hinder. Degene tot wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.
HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE
Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
de weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;
alle voertuigen met uitzondering van:
tweewielige fietsen en tweewielige bromfietsen; invalidenvoertuigen in de zin van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990;
Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover de Wet milieubeheer van toepassing is.
Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5.1.9 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover de Wet milieubeheer van toepassing is.
Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets
Burgemeester en wethouders kunnen op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Artikel 5.1.11a Gedragsregels ten aanzien van neerzetten voertuigen
In andere gevallen dan die, waarin artikel 14 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens van toepassing is, is het verboden een fiets, een bromfiets of een motorrijwiel en een ander rij- of voertuig op of aan wegen onbeheerd in stilstand te hebben, tenzij het wordt bewaakt of voor onmiddellijk gebruik ongeschikt is gemaakt.
AFDELING 2 COLLECTEREN, VENTEN, STANDPLAATSEN EN SNUFFELMARKTEN
Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goed
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook geschreven of gedrukte stukken worden gerekend, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders in de uitoefening van de handel op of aan de weg of aan een openbaar water, aan een huis dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven, dan wel diensten aan te bieden.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:
ten aanzien van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet;
voor het aan de huizen van vaste afnemers afleveren van goederen door - of door huisgenoten of personeel van - hem die dit mede doet ter exploitatie van zijn winkel, bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;
Artikel 5.2.3 Standplaatsen: uitstallingen op de weg
Het in het eerste lid, onder b, gestelde verbod geldt niet ten aanzien van het uitgestald hebben van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet. Alsdan geldt ook het in het tweede lid gestelde verbod niet.
De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeenteraad ingestelde markt, zulks gedurende de tijden dat de markt gehouden wordt voor een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1, of voor het organiseren van een markt als bedoeld in artikel 5.2.4.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover de Wet milieubeheer, de Woningwet, de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of het Provinciaal wegenreglement van toepassing is.
Burgemeester en wethouders houden de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag tevens een milieuwetplichtige activiteit betreft en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het zesde lid, tot de dag waarop de beslissing over de milieuvergunningaanvraag is genomen.
Artikel 5.2.4 Snuffelmarkten e.d.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester:
toe te laten, te bevorderen of er gelegenheid toe te geven, dat in of op een - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijk gebouw of plaats met een kraam, een tafel of enig ander dergelijk middel standplaats wordt of is ingenomen om goederen aan het publiek aan te bieden, te verkopen of te verstrekken.
Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:
in het belang van een krachtens artikel 151 van de Gemeentewet ingestelde markt.
AFDELING 4 CROSSTERREINEN, GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER IN NATUURGEBIEDEN
Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden
Burgemeester en wethouders kunnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen aanwijzen ten aanzien waarvan zij verklaren, dat het rijden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 of een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 of met een paard aldaar overlast kan veroorzaken of schade kan berokkenen aan milieuwaarden.
Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen, bromfietsen en voor fietsen of berijders van paarden:
ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 door de Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;
Het in het tweede lid gestelde verbod geldt voorts niet:
op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994;
AFDELING 5 VERBOD VUUR TE STOKEN
Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover:
artikel 429, aanhef en onder 1 of 3 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, of
AFDELING 6 VERSTROOIING VAN AS
Artikel 5.6.1 Begripsomschrijving
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Onverminderd het bepaalde in hogere regelingen, wordt overtreding van de artikelen in deze verordening en de krachtens deze artikelen gegeven voorschriften en beperkingen gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie. Bovendien kan worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de door burgemeester en wethouders dan wel door de burgemeester aan te wijzen personen.
Artikel 6.3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften, die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Op dat tijdstip vervalt de Algemene Plaatselijke Verordening Gemeente Stadskanaal (2000), nadien enige keren gewijzigd.
Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens verordeningen als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid blijven - indien en voorzover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn opgelegd, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.
Voorschriften en beperkingen, opgelegd krachtens verordeningen als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven - indien en voorzover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn opgelegd, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.
Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - op grond van een verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.
Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, als bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking als bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.
In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste acht weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.
De intrekking van de verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels en aanwijzingsbesluiten, indien en voorzover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.