Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Buren 2014
Hoofdstuk1 Algemene bepalingen
Artikel1:1 Begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
a.
openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare
manifestaties daaronder wordt verstaan;
b.
weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de
Wegenverkeerswet 1994;
c.
openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op
andere wijze toegankelijk zijn;
d.
bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan de gemeenteraad
de grenzen heeft vastgesteld overeenkomstig artikel 20a van de
Wegenverkeerswet, bij hun besluit van 27 mei 2008;
e.
rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft
krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;
f.
bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de
Bouwverordening gemeente Buren ;
g.
gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c,
van de Woningwet;
h.
handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of
diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang
te dienen;
i.
bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste
lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel1:2 Beslistermijn
1
Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een
vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst
van de aanvraag.
2
Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken
verlengen (verdagen).
3
In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een
aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid
(plaatsen van voorwerpen op of aan de weg), artikel 2:11 (aanleggen
van een weg) of artikel 4:11 (kapontheffing).
Artikel1:3 Indiening aanvraag
1
Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt
ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de
aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het
bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.
2
Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen
of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden
verlengd tot ten hoogste acht weken.
Artikel1:4 Voorschriften en beperkingen
1
Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen
worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts
tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de
vergunning of ontheffing is vereist.
2
Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is
verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te
komen.
Artikel1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze
verordening anders is bepaald.
Artikel1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
a.
indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens
zijn verstrekt;
b.
indien op grond van een verandering van de omstandigheden of
inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of
vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het
belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of
ontheffing is vereist;
c.
indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden
voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
d.
indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt
gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het
ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke
termijn;
e.
indien de houder dit verzoekt.
Artikel1:7 Termijnen
De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de
vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning
of ontheffing zich daartegen verzet.
Artikel1:8 Weigeringsgronden
De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde
bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:
a.
de openbare orde;
b.
de openbare veiligheid;
c.
de volksgezondheid;
d.
de bescherming van het milieu.
Artikel1:9 Lex silencio positivo van toepassing in model per artikel
vermeld
Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve
beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing voor de
volgende artikelen in deze verordening:
2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de
publieke functie ervan
2:11 Aanleggen van een weg
2:64 Bijen
4:11a Kapvergunning
4:18 Recreatief nachtverblijf kampeerterreinen
5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
5:6 Kampeermiddelen e.a.
5:8 Parkeren van grote voertuigen
5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
5:13 Inzameling van geld of goederen
5:16 Vrijheid van meningsuiting
5:36 Verboden plaatsen as te verstrooien
Artikel1:10 Lex silencio positivo niet van toepassing in model per artikel
vermeld
Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve
beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de
volgende artikelen in deze verordening:
2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
2:12 Maken van een uitweg
2:25 Vergunning evenement
2:29 Sluitingstijden horeca
2:45 Betreden plantsoenen
2:72 Verkoop vuurwerk
3:4 Vergunning escortbedrijf
4:6 Overig geluidhinder
5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
Hoofdstuk2 Openbare orde
Afdeling1 Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
1
Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een
samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag
aanleiding te geven tot ongeregeldheden.
2
1.
Degene die op een openbare plaats:
a.
aanwezig is bij een voorval waardoor
ongeregeldheden ontstaan of dreigen te
ontstaan;
b.
bij een tot toeloop van publiek aanleiding
gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden
ontstaan of dreigen te ontstaan; of
c.
zich bevindt in of aanwezig is bij een
samenscholing,
is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te
vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te
verwijderen.
3
Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare
plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het
belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van
ongeregeldheden zijn afgezet.
4
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid
gestelde verbod.
5
Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op
betogingen, vergaderingen en godsdienstige en
levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare
manifestaties.
Afdeling2 Betoging
Artikel2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
1
Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging
te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in
artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft
daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 120 uur
voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de
burgemeester.
2
De kennisgeving bevat:
a.
naam en adres van degene die de betoging houdt;
b.
het doel van de betoging;
c.
de datum waarop de betoging wordt gehouden en het
tijdstip van aanvang en van beëindiging;
d.
de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de
plaats van beëindiging;
e.
voor zover van toepassing, de wijze van
samenstelling;
f.
maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen
om een regelmatig verloop te bevorderen.
3
Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs
waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.
4
Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op
een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een
algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan
uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip
voorafgaat vóór 12.00 uur.
5
De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het
eerste lid, genoemde termijn verkorten en een mondelinge
kennisgeving in behandeling nemen.
Afdeling5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg
Artikel2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de
publieke functie ervan
1
Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken
dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:
a.
het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de
weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan
belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen
voor het beheer of onderhoud van de weg;
b.
het gebruik niet voldoet aan redelijke eisen van
welstand.
2
Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon-
en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen
en uitstallingen.
3
Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in
het eerste lid gestelde verbod.
4
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het
in het eerste lid bedoeld gebruik, voor zover dit een activiteit
betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of
onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
5
Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet
voor:
a.
evenementen als bedoeld in artikel 2:24;
b.
standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17.
6
Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor
zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de
Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de
Wegenverkeerswet 1994, of het Provinciaal wegenreglement.
Artikel2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en
veranderen van een weg
1
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een
weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een
weg te graven of te spitten, aard of breedte van de
wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen
in de wijze van aanleg van een weg.
2
De vergunning wordt verleend
a.
als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien
de activiteiten verboden zijn bij een bestemmingsplan,
beheersverordening, exploitatieplan of
voorbereidingsbesluit;
b.
door het college in de overige gevallen.
3
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het
uitvoeren van hun publieke taak.
4
Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde
onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet
beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement,
de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop
gebaseerde Telecommunicatieverordening gemeente Buren.
Artikel2:12 Maken, veranderen van een uitweg
1
Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:
a.
een uitweg te maken naar de weg;
b.
van de weg gebruik te maken voor het hebben van een
uitweg;
c.
verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de
weg.
2
Onverminderd artikel 1:8 kan een vergunning als bedoeld in het
eerste lid worden geweigerd in het belang van:
a.
de bruikbaarheid van de weg;
b.
het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
c.
de bescherming van het uiterlijk aanzien van de
omgeving;
d.
de bescherming van groenvoorzieningen in de
gemeente.
3
Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover de Wet
beheer Rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet
1994, de Waterschapskeur of de Gelderse Wegenverordening van
toepassing is.
Artikel2:13 Plaatsen geocache
1.
Begripsbepalingen:
a.
Geocaching is een buitensport/spel waarbij gebruik
gemaakt wordt van een GPS-ontvanger of telefoon met
deze functie om ergens ter wereld een zogenaamde
cache te vinden;
b.
Cache is de ‘schat’ die hoort bij het spel
geocaching. De cache is meestal een doos waarin zich
voorwerpen bevinden.
2.
Het is toegestaan een cache te plaatsen, mits aan de
volgende voorwaarden wordt voldaan:
a.
Het is verboden in de grond te graven:
b.
Het is verboden schade toe te brengen aan
gemeentelijke eigendommen waaronder bestrating,
groenvoorzieningen, wegmeubilair e.d.;
c.
In het geval de locatie zich op particulier terrein
bevindt, dient toestemming van de eigenaar of
beheerder verkregen te worden;
d.
Caches mogen alleen op locaties verborgen worden
waar deze geen gevaar opleveren in het kader van de
verkeersveiligheid of anderszins.
3.
Het college behoudt zich het recht voor om caches die
overlast of gevaar opleveren, te verwijderen zonder dit te
melden.
Artikel2:15 Hinderlijke beplanting of voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te
hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht
wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar
oplevert.
Afdeling6 Veiligheid op de weg
Artikel2:16 Openen straatkolken e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een
straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die
behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te
maken of af te dekken.
Artikel2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
1
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat
op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten
behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden
aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
2
Het bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde
onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de
Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.
Afdeling7 Evenementen
Artikel2:24 Begripsbepaling
1
In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor
publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering
van:
a.
bioscoopvoorstellingen;
b.
kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
c.
het in een inrichting in de zin van de Drank en
Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
d.
betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in
de Wet openbare manifestaties;
2
Onder evenement wordt mede verstaan:
a.
een herdenkingsplechtigheid;
b.
een braderie;
c.
een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in
artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;
d.
een feest of wedstrijd op of aan de weg;
e.
markten die, al dan niet met enige beperking, in een
voor het publiek toegankelijk gebouw of plaats worden
georganiseerd of toegelaten, waar ter plaatse aanwezige
goederen worden verhandeld (snuffelmarkt e.d.);
f.
het plaatsen van een kraam, tafel of enig ander
dergelijk middel in een voor het publiek toegankelijk
gebouw om goederen aan te bieden, te verkopen of te
verstrekken, tenzij er gebruik wordt gemaakt van een
ruimte die uitsluitend geheel en voortdurend dan wel
nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik is als winkel
in de zin van de Winkeltijdenwet.
Artikel2:25 Evenement
1
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een
evenement te organiseren.
2
De burgemeester stelt nadere regels vast.
3
De vergunning kan voor een periode van maximaal vijf jaar worden
verleend.
4
De vergunning die voor een periode van meer dan 1 jaar is
verleend, vervalt van rechtswege indien zich wijzigingen
voordoen die betrekking hebben op de organisatie, activiteiten,
de locatie of de omvang van het evenement.
5
Indien een aanvraag om vergunning of ontheffing voor een
evenement wordt ingediend minder dan tien weken voor het
tijdstip waarop het evenement plaatsvindt, kan het bevoegde
bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.
6
De burgemeester kan vrijstelling verlenen voor de door hem aan
te wijzen categorieën evenementen.
7
Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op
of aan de weg, voor zover in het geregeld onderwerp wordt
voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet
1994.
Artikel2:26 Ordeverstoring
Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.
Afdeling8 Toezicht op openbare inrichtingen
Artikel2:27 Begripsbepalingen
1.
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a.
openbare inrichting:
1.
een hotel, restaurant, pension, café,
cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of
clubhuis;
2.
elke andere voor het publiek toegankelijke,
besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een
omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt
verstrekt of dranken worden geschonken of
rookwaren of spijzen voor directe consumptie
worden bereid of verstrekt.
b.
terras: een buiten de besloten ruimte van de
inrichting liggend deel van de openbare inrichting
waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en
waar tegen vergoeding dranken kunnen worden
geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen
worden bereid of verstrekt.
2.
Onder openbare inrichting wordt mede verstaan een buiten de
besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel
daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en
waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of
spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of
verstrekt
Artikel2:28 Exploitatie horecabedrijf
1
Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren waar
middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet
(zullen) worden bereid, bewerkt, verkocht, verstrekt,
vervaardigd of aanwezig (zullen) zijn.
2
Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren indien de
vestiging of exploitatie in strijd is met een geldend
bestemmingsplan en/of het bepaalde in artikel 1:8.
3
In afwijking van artikel 1:8 kan de burgemeester de exploitatie
van een openbare inrichting niet toegestaan, indien naar het
oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon-
en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of
openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt
beïnvloed.
4
Bij de toepassing van het derde lid houdt burgemeester rekening
met het karakter van de straat en de wijk, waarin de openbare
inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de
openbare inrichting en de spanning, waaraan het woonmilieu ter
plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de
exploitatie.
5
De exploitant van een openbare inrichting laat niet toe dat een
handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig
voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze
overdraagt.
6
De burgemeester kan nadere regels stellen voor de exploitatie
van een openbare inrichting.
7
Het is verboden een terras te plaatsen of te exploiteren op
grond dat niet behoort tot het horecabedrijf en/of op
gemeentegrond.
8
Op de weg mogen terrasschotten of parasols niet zijn voorzien
van reclame, tenzij het gaat om een product dat in de openbare
inrichting wordt verkocht. De reclame-uiting mag uitsluitend
worden aangebracht op het niet-transparante deel van het
terrasschot.
9
Drankverstrekking moet direct en uitsluitend vanuit (het
besloten deel van) de openbare inrichting plaatsvinden; het is
verboden tappunten te plaatsen op het terras.
10
Het is verboden op een terras versterkte of levende muziek ten
gehore te (laten) brengen.
11
Het terras moet onmiddellijk aansluiten aan (het besloten deel
van) de openbare inrichting of in de onmiddellijke nabijheid van
(het besloten deel van) de openbare inrichting zijn
gelegen.
12
De exploitant van de openbare inrichting is gehouden te doen en
te laten hetgeen redelijkerwijs van hem gevergd kan worden om
hinder en overlast, veroorzaakt door in de inrichting en/of op
het terras aanwezige bezoekers en/of door komende en
vertrekkende bezoekers, te voorkomen of te beperken.
13
Een vrije doorgang van tenminste 2 meter naar en van de openbare
inrichting moet gegarandeerd zijn voor hulpverleningsdiensten
zoals brandweer en ambulance.
14
Brandkranen moeten vrij toegankelijk zijn. In een straal van
0.75 meter mogen geen voorwerpen worden geplaatst.
Artikel2:29 Sluitingstijd
1
Het is de houder van een openbare inrichting verboden deze voor
bezoekers geopend te hebben, of bezoekers toe te laten of te
laten verblijven: op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur
en 07.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 02.00 uur en 07.00
uur.
2
De burgemeester kan van het in het eerste lid gestelde verbod
ontheffing verlenen en voor een afzonderlijke openbare
inrichting een ander sluitingsuur of andere sluitingsuren
vaststellen.
3
Het is verboden een terras voor bezoekers geopend te hebben of
aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven op maandag
tot en met vrijdag van 23.00 uur tot 07.00 uur en op zaterdag en
zondag van 24.00 uur tot en met 07.00 uur.
4
De burgemeester kan voor een bij een openbare inrichting
behorend terras een ander sluitingsuur of andere sluitingsuren
vaststellen dan bepaald met toepassing van het tweede lid.
5
Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover
in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet
milieubeheer gebaseerde voorschriften.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde,
veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van
bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen
tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk
sluiting bevelen.
2
Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin
artikel 13b van de Opiumwet voorziet.
Artikel2:31 Verboden gedragingen
Het is verboden in een openbare inrichting
a.
de orde te verstoren
b.
zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat
de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een
besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid
c.
op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan
personen die geen gebruik maken van de zitplaatsen die
aanwezig zij te op h
Artikel2:32 Handel binnen openbare inrichtingen
1.
In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als
bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op
grond van artikel 437, eerste lid van het Wetboek van
Strafrecht.
2.
De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een
handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting
enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze
overdraagt.
Artikel2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand
gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de
Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor
de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30.
Afdeling8A. Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de
drank- en horecawet
Artikel2:34a Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder:
-
alcoholhoudende drank,
-
horecabedrijf,
-
horecalokaliteit,
-
inrichting,
-
paracommerciële rechtspersoon,
-
sterke drank,
-
slijtersbedrijf, en
-
zwak-alcoholhoudende drank,
wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en horecawet.
Een paracommercieel rechtspersoon kan, onverminderd het bepaalde
in artikel 2:29, alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken
vanaf één uur voor de aanvang en tot uiterlijk één uur na afloop
van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de
statutaire doelen van de rechtspersoon.
2.
Een paracommercieel rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende
drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en
bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet
rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende
rechtspersonen betrokken zijn.
Artikel2:34f Verbod ‘happy hours’
Het is verboden in een horecalokaliteit of op een terras
bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te
verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een
periode van 24 uur of korter lager is dan 60% van de prijs die daar
gewoonlijk wordt gevraagd.
Afdeling9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van
nachtverblijf
Artikel2:35 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet
besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan
personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot
kamperen wordt verschaft.
Artikel2:36 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de
exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is
verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te
geven aan de burgemeester.
Artikel2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is
verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die
inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats,
geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de
dag van vertrek te verstrekken.
Afdeling10 Toezicht op speelgelegenheden
Artikel2:40 Speelautomaten
1
In dit artikel wordt verstaan onder:
a.
Wet: de Wet op de kansspelen;
b.
kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30,
onder c, van de Wet;
c.
hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in
artikel 30, onder d, van de Wet;
d.
laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in
artikel 30, onder e, van de Wet.
2
In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten
toegestaan.
3
In laagdrempelige inrichtingen zijn geen kansspelautomaten
toegestaan.
Afdeling11 Maatregelen tegen overlasten baldadigheid
Artikel2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
1
Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet
gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of
een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
2
Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet
gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal,
een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het
publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te
betreden.
3
Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet
gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal,
een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het
publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te
betreden.
Artikel2:42 Plakken en kladden
1
Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een
onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen
of te bekladden.
2
Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de
rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een
onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:
a.
een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of
aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere
wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;
b.
met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een
afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te
doen aanbrengen.
3
Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing
indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.
4
Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van
meningsuitingen en bekendmakingen.
5
Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te
gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.
6
Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van
meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen
hebben op de inhoud van de meningsuitingen en
bekendmakingen.
7
De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke
toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op
diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.
Artikel2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.
1
Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet,
aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap te
vervoeren of bij zich te hebben.
2
Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen
of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor
handelingen als verboden in artikel 2:42.
Artikel2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
1
Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen of
vermommingsmiddelen te vervoeren, bij zich te hebben of te
dragen.
2
Het verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen
niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de
toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig
sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van
braak te vergemakkelijken, het achterlaten van sporen te
voorkomen en/of herkenning bij het plegen van voornoemde
strafbare feiten te voorkomen.
Artikel2:45 Betreden van plantsoenen e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder
ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente
in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen,
groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of
paden.
Artikel2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
1
Het is verboden op openbare plaatsen:
a.
te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument,
overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid,
voertuig, hekheining of andere afsluiting,
verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd
straatmeubilair;
b.
zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers
of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen
woningen onnodig overlast of hinder berokkent.
2
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde
onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het
Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet
1994.
Artikel2:48 Verboden drankgebruik
1
Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van
een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te
gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met
alcoholhoudende drank bij zich te hebben.
2
Het verbod is niet van toepassing op:
a.
een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als
bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;
b.
de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld
onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel
35 van de Drank en Horecawet.
Artikel2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
1
Het is verboden:
a.
zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te
houden;
b.
zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of
een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.
2
Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen,
appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van
gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich
zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk
gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.
Artikel2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke
ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen
hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek
toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken
voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze
ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen,
wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en
rijwielstallingen.
Artikel2:57 Loslopende honden
1
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te
laten verblijven of te laten lopen:
a.
binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond
aangelijnd is;
b.
op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als
zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of
speelweide of op een andere door het college aangewezen
plaats;
c.
op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of
een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder
duidelijk doet kennen.
2
Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in
het eerste lid, onder a niet geldt.
3
De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet
voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn
handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat
begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze
aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale
hulphond.
Artikel2:58 Verontreiniging door honden
1
De eigenaar, houder of verzorger van een hond is verplicht te
voorkomen dat die hond zich ontdoet van uitwerpselen op binnen
de bebouwde kom gelegen openbare plaatsen, zoals bedoeld in
artikel 1:1 onder a, en de buiten de bebouwde kom gelegen
begraafplaatsen.
2
Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod in het eerste
lid niet geldt.
3
De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid
gestelde verbod wordt opgeheven indien de eigenaar, houder of
verzorger van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen
onmiddellijk worden opgeruimd.
4
De eigenaar, houder of verzorger van een hond is verplicht
tijdens het verblijf met die hond op een plaats als bedoeld in
het eerste lid, in het bezit te zijn van een zakje dat geschikt
is voor de verwijdering van uitwerpselen.
5
Onder ruimen als bedoeld in het derde lid wordt verstaan: het
afvoeren van de uitwerpselen naar het huisperceel van degene als
bedoeld in het eerste lid, alsmede het deponeren van de
uitwerpselen in een hondenpoepbak of afvalbak.
Artikel2:59 Gevaarlijke honden
1
Indien het college een hond in verband met zijn gedrag
gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van
die hond een aanlijngebod doen of een aanlijn- en muilkorfgebod
opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare
plaats of op het terrein van een ander.
2
Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is
de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte,
gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.
3
Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht
is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:
a.
vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of
van beide stoffen;
b.
door middel van een stevige riem zodanig rond de hals is
aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens
niet mogelijk is; en
c.
zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de
afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van
de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen in de
korf aanwezig zijn.
4
Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c,
dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn
van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekte uniek
identificatienummer door middel van een microchip die met een
chipreader afleesbaar is.
Artikel2:64 Bijen
1
Het is verboden bijen te houden:
a.
binnen een afstand van dertig meter van woningen of
andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;
b.
binnen een afstand van dertig meter van de weg.
2
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een
afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een
afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger
als noodzakelijk is om het laag uit en invliegen van de bijen te
voorkomen.
3
Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt
niet voor zover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen
of gebouwen als bedoeld in dat lid
4
Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt
niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien
door het Provinciaal wegenreglement.
5
Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod
ontheffing verlenen.
Afdeling13 Vuurwerk
Artikel2:71 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:
Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende
nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel
vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Artikel2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de
verkoopdagen
Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf
consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter
beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van
het college.
Artikel2:73 Gebruiken van consumentenvuurwerk tijdens de
jaarwisseling
1
Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het
college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of
overlast aangewezen plaats.
2
Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te
gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan
veroorzaken.
3
De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet
voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door
artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van
Strafrecht.
Afdeling14 Drugsoverlast
Artikel2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een
openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als
bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende
waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te
verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Afdeling15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebiedenen
cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel2:75 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet
besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen
groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze
personen het bepaalde in 2:1 (samenscholing en ongeregeldheden), 2:3
(betoging op openbare plaats), 2:10 (plaatsen van voorwerpen op of
aan de weg), 2:11 (aanleggen, beschadigen en veranderen van een
weg), 2:16 (openen straatkolk e.d.), 2:47 (hinderlijk gedrag op
openbare plaatsen), 2:48 (verboden drankgebruik), 2:49 (verboden
gedrag in of bij gebouwen), 2:50 (hinderlijk gedrag in voor publiek
toegankelijke ruimten) en 2:73 (gebruiken van vuurwerk) van deze
Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven.
Artikel2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet
bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens,
dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied,
met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande
gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als
veiligheidsrisicogebied.
prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten
van seksuele handelingen met een ander tegen
vergoeding;
b.
prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het
verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen
vergoeding;
c.
seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten
ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij
bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of
vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een
seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub
of een (raam)prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen
een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met
elkaar;
d.
escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of
rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij
bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere
plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
e.
sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten
ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van
erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te
worden verkocht of verhuurd;
f.
exploitant: de natuurlijke persoon of personen of
rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of
escortbedrijf exploiteert en de tot vertegenwoordiging van
die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke
persoon of personen;
g.
beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de
onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een
seksinrichting of escortbedrijf;
h.
bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met
uitzondering van:
i) de exploitant;
ii) de beheerder;
iii) de prostituee;
iv) het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;
v) toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel
6.2;
vi) andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting
wegens dringende redenen noodzakelijk is.
Artikel3:2 Bevoegd bestuursorgaan
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het
college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande
gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van
de Gemeentewet, de burgemeester.
Artikel3:3 Nadere regels
Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college
over de uitoefening de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels
vaststellen.
Paragraaf2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en
dergelijke
Artikel3:4 Escortbedrijven
1
Het is verboden een escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen
zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.
2
In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder
geval vermeld:
a.
de persoonsgegevens van de exploitant;
b.
de persoonsgegevens van de beheerder;
c.
de aard van het escortbedrijf;
d.
een bewijs van inschrijving in het handelsregister bij
de Kamer van Koophandel.
Artikel3:5 Bezoekersverbod escortbedrijf
1
Het is verboden een escortbedrijf voor bezoeker geopend te
hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten
verblijven.
2
Het is verboden:
a.
de bedrijfsruimte van het escortbedrijf te gebruiken als
seksinrichting, of;
b.
het escortbedrijf te exploiteren als
seksinrichting.
Artikel3:6 Gedragseisen exploitant en beheerder
1
De exploitant en de beheerder:
a.
staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de
ouderlijke macht of de voogdij;
b.
zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;
en
c.
hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.
2
Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en
de beheerder niet:
a.
met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van
Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of
met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van
Strafrecht ter beschikking gesteld;
b.
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld
tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden
of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie
openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius,
Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere
rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands
recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge
artikel 67, eerste lid van het Wetboek van
Strafvordering is toegelaten;
c.
binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee
rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot
een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of
tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9,
eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht,
wegens dan wel mede wegens overtreding van:
1.
bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en
Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet
arbeid vreemdelingen;
2.
de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en
met 249, 250a (oud), 252, 273a, 300 tot en met 303, 416,
417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van
Strafrecht;
3.
de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6
juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de
Wegenverkeerswet 1994;
4.
de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van
de Wet op de kansspelen;
5.
de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;
6.
de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
3
Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk
gesteld:
a.
vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in
artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van
Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom
minder dan 375 euro bedraagt;
b.
een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke
straf.
4
De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:
a.
bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf
de datum van beslissing op de aanvraag van de
vergunning;
b.
bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf
de datum van de intrekking van deze vergunning.
5
De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar
geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of
escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde
bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in
artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is
dat hem terzake geen verwijt treft.
Artikel3:7 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en
beheerder
De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe te zien dat
tijdens de exploitatie van het escortbedrijf:
a.
geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval
de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de
zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling)
van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de
Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
b.
geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd
met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de
Vreemdelingenwet bepaalde.
Artikel3:8 Straatprostitutie
1
Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op
andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te
nodigen dan wel aan te lokken.
2
Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde
verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich
onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.
Artikel3:9 Seksinrichting
Het is verboden een seksinrichting te vestigen of te
exploiteren.
Artikel3:10 Sekswinkels
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een
sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de
openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of
delen van de gemeente.
Artikel3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van
erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en
dergelijke
1
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin
of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of
geschreven stukken dan wel afbeeldingen van
erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan
te bieden of aan te brengen:
a.
indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende
heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen,
aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de
woon- en leefomgeving in gevaar brengt;
b.
anders dan overeenkomstig de door het bevoegd
bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de
woon- en leefomgeving gestelde regels.
2
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op
het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen,
opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan
wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en
gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de
Grondwet.
Paragraaf3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden
Artikel3:12 Beslissingstermijn
1
Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om
vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf
weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.
2
Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste
twaalf weken verdagen.
Artikel3:13 Weigeringsgronden
1
De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt
geweigerd indien:
a.
de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in
artikel 3:6 gestelde eisen;
b.
de vestiging of de exploitatie van het escortbedrijf in
strijd is met een geldend bestemmingsplan,
beheersverordening, exploitatieplan,
voorbereidingsbesluit, stadsvernieuwingsplan of
leefmilieuverordening;
c.
er aanwijzingen zijn dat in het escortbedrijf personen
werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f
van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of
krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de
Vreemdelingenwet bepaalde.
2
Voor in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd
het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning worden geweigerd, dan
wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste
lid, achterwege gelaten, in het belang van:
a.
het voorkomen of beperken van overlast;
b.
het voorkomen of beperken van aantasting van het woon-
en leefklimaat;
De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de
vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de
seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft
beëindigd.
2
Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie,
geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd
bestuursorgaan.
Artikel3:15 Wijziging beheer
1
Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:4, tweede lid,
onder b, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf
feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen
een week na de feitelijke beëindiging van het beheer
schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.
2
Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder,
indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant
heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de
wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel
3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige
toepassing.
3
In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het
beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de
exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft
ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.
Hoofdstuk4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het
uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling1 Geluidhinder en verlichting
Artikel4:1 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a.
Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen
milieubeheer;
b.
inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het
Besluit;
c.
houder van een inrichting: degene die als eigenaar,
bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting
drijft;
d.
collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan
één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;
e.
incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die
gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;
f.
geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond
van artikel 1 van de Wet Geluidhinder worden aangemerkt als
geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen
behorende bij de betreffende inrichting;
g.
geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van
artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als
geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen
behorende bij de betreffende inrichting;
h.
onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is
versterkt.
Artikel4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
1
De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20
van het Besluit gelden niet voor door het college per
kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende
de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
2
De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van
sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113,
eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college
per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten
gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
3
In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan
het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of
meer delen van de gemeente.
4
Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het
begin van een nieuw kalenderjaar bekend.
5
Het college kan wanneer een collectieve festiviteit
redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond
als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid
aanwijzen.
6
Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de
inrichting, bedraagt niet meer dan 70 dB(A), gemeten op de gevel
van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.
7
De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief
onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege
muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten
beschouwing gelaten.
8
Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore
brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld
in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit - uiterlijk
om 01.00 uur van de volgende dag te worden beëindigd.
Artikel4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
1
Het is een inrichting toegestaan maximaal twaalf incidentele
festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de
geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van
het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de
inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de
festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
2
Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal zes
incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer
aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel
4.113 , eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits
de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de
aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft
gesteld.
3
De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het
college op verzoek van de houder van een inrichting een
incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien
was, terstond toestaat.
4
Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de
inrichting bedraagt niet meer dan 70 dB(A), gemeten op de gevel
van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.
5
Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore
brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld
in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit - uiterlijk
om 01.00 uur van de volgende dag beëindigd met uitzondering van
zaterdag op zondag. Dan blijft de eindtijd 24.00 uur. De
geluidsnorm is exclusief 10 dB(A) aftrek vanwege
muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten
beschouwing gelaten.
6
De geluidsnorm als bedoeld in het vijfde lid geldt voor het
bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de
buitenruimte.
7
Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en
deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van
personen of goederen.
Artikel4:6 Overige geluidhinder
1
Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet
milieubeheer of het Besluit op een zodanige wijze toestellen of
geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te
verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor
de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
2
Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
3
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde
onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de
Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit
of de Provinciale milieuverordening.
Afdeling2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel4:8 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn
natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen
en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten
gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar
oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder
voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling3 Het bewaren van houtopstanden
Artikel4:10a Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
1.
houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;
2.
hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op
de stronk uitlopen;
3.
vellen: het kappen, rooien, het verplanten, het snoeien van
meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, met
inbegrip van kandelaberen, het verrichten van handelingen,
zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige
beschadiging of ernstige ontsiering van de boom ten gevolge
kunnen hebben;
4.
dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de
houtopstand;
5.
bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld
ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet;
6.
bomenlijst: de door het college vastgestelde ‘Lijst van
waardevolle bomen gemeente Buren’ (klik op het pdf-icoon om
de lijst te openen) met daarop aangegeven beschermenswaardige
houtopstanden;
7.
bomen effect analyse: een standaard beoordeling van de
gevolgen van voorgenomen bouw of aanleg voor een boom, op
basis van landelijke richtlijnen van de Bomenstichting.
Artikel4:10b Lijst van waardevolle bomen
1
Het college stelt de lijst van waardevolle bomen vast en beheert
en actualiseert deze lijst. De lijst bestaat uit een opsomming
van beschermenswaardige houtopstanden, de locatie (kadastraal
perceelsnummer), indien mogelijk voorzien van een goed
herkenbare omschrijving en een foto van de houtopstand, de
eigenaar en/of zakelijk gerechtigde en de reden van opname.
2
2. De eigenaar van een houtopstand die op de lijst van
waardevolle bomen staat, is verplicht aan het college
onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen van:
a.
het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van de houtopstand
anders dan door velling op grond van de verleende
ontheffing;
b.
de dreiging dat de houtopstand geheel of gedeeltelijk
teniet kan gaan.
3
De lijst van waardevolle bomen wordt door het college minimaal
éénmaal per 10 jaar geactualiseerd.
Artikel4:11a Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
1
Het is verboden een houtopstand te vellen of te doen vellen,
wanneer deze houtopstand voorkomt op de door het college vast te
stellen Lijst van waardevolle bomen of wanneer deze houtopstand
wordt beschermd krachtens de Boswet
2
De in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een
beschermde houtopstand die moet worden geveld krachtens de
Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving van het college
of ten behoeve van dunning, zulks onverminderd het bepaalde in
de artikelen 4:11 d en 4:11 e.
3
Het bevoegd gezag kan van het verbod in het eerste lid
ontheffing verlenen indien:
a.
een zwaarwegend maatschappelijk belang opweegt tegen
duurzaam behoud van de beschermde houtopstand;
b.
naar boomdeskundige maatstaven instandhouding niet
langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of
schade;
en er geen passend alternatief voorhanden is.
4
Het bevoegd gezag kan aan de ontheffing voorschriften
verbinden.
Artikel4:11b Aanvraag ontheffing
1
De ontheffing moet schriftelijk en gemotiveerd worden
aangevraagd door of namens de zakelijk gerechtigde van de grond
waarop zich de houtopstand zich bevindt.
2
Wanneer namens de Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit aan het college een afschrift is toegezonden
van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de
Boswet, beschouwt het college dit afschrift mede als aanvraag om
ontheffing.
Artikel4:11c Vervaltermijn ontheffing
De ontheffing als bedoeld in artikel 4:11 a vervalt, indien daarvan
niet binnen maximaal één jaar na het onherroepelijk zijn van de
ontheffing gebruik is gemaakt.
Artikel4:11d Bijzondere ontheffingsvoorschriften
1
Een ontheffing als bedoeld in artikel 4:11 a treedt in werking
zoals is bepaald in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,
dat wil zeggen na zes weken na afgifte.
2
Het bevoegd gezag kan aan de ontheffing het voorschrift
verbinden dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig door
het college te geven aanwijzingen moet worden herplant.
3
Indien een voorschrift als bedoeld in het tweede lid wordt
opgelegd, dan kan daarbij worden bepaald binnen welke termijn en
op welke wijze niet aangeslagen herplant moet worden
vervangen.
4
Indien niet ter plaatse kan worden herplant, kan aan de
ontheffing het voorschrift worden verbonden dat een geldelijke
bijdrage gestort dient te worden in het gemeentelijk
herplantfonds.
5
Het bevoegd gezag kan aan de ontheffing het voorschrift
verbinden dat pas tot vellen van de houtopstand op en bij bouw-
en aanlegwerken of andere ruimtelijke herinrichting of
reconstructie mag worden overgegaan op het moment dat andere
ontheffingen of ruimtelijke ordeningsprocedures onherroepelijk
zijn geworden en de feitelijke en financiële voortgang van die
werken voldoende gewaarborgd is.
6
Het bevoegd gezag kan aan de ontheffing voorwaarden verbinden
die verband houden met het broedseizoen.
Artikel4:11e Herplant-/instandhoudingsplicht
1
Indien een houtopstand die voorkomt op de ‘lijst van waardevolle
bomen’ zonder ontheffing van het college is geveld, dan wel op
andere wijze is teniet gegaan, kan het bevoegd gezag aan de
zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand
zich bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het
treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen
te herplanten overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen
binnen een door hem te stellen termijn.
2
Indien niet ter plaatse kan worden herplant, wordt een
geldelijke bijdrage gestort in het gemeentelijk
herplantfonds.
3
Indien een verplichting als bedoeld in het eerste lid wordt
opgelegd, dan kan daarbij worden bepaald binnen welke termijn na
herplant en op welke wijze niet aangeslagen herplant moet worden
vervangen.
4
Indien een houtopstand die voorkomt op de ‘lijst van waardevolle
bomen’ ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het
bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop
zich de houtopstand zich bevindt dan wel aan degene die uit
andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de
verplichting opleggen om overeenkomstig de door hem te geven
aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn
voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt
weggenomen.
Artikel4:12a Afstand erfgrenslijn
De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt
vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heesters en
heggen.
Artikel4:12b Bestrijding van boomziekten
1
Indien zich op een terrein één of meer bomen bevinden die naar
het oordeel van het college gevaar opleveren van verspreiding
van een boomziekte of voor vermeerdering van de
ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, indien
hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen
de bij de aanschrijving vast te stellen termijn de boom te
vellen en conform richtlijnen van de gemeente de gevelde boom
direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte
wordt voorkomen.
2
Het is verboden gevelde bomen of delen daarvan voorhanden of in
voorraad te hebben of te vervoeren, indien het een boomsoort
betreft die de desbetreffende boomziekte kan verspreiden.
3
Het college kan ontheffing verlenen van het onder het tweede lid
gestelde verbod.
4
Het niet voldoen aan de in het eerste lid bedoelde aanschrijving
biedt een basis voor de toepassing van een last onder
bestuursdwang, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden voor
risico en rekening van aangeschrevene, door of namens het
college kunnen worden verricht.
Artikel4:12c Bescherming publieke bomen
1
Het is verboden om bomen die publiek eigendom zijn:
a.
te beschadigen, te bekladden of te beplakken;
b.
daaraan snoeiwerk te verrichten, behoudens door de
gemeente opgedragen boomverzorgende taken.
2
Het is verboden om één of meer voorwerpen in of aan een publieke
boom aan te brengen of anderszins te bevestigen, behoudens
ontheffing van het college.
Afdeling4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten
een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de
openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het
uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing
van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare
gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te
plaatsen of aanwezig te hebben:
a.
onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming
onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen
daarvan;
b.
bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen
daarvan;
c.
kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of
onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig
hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of
anderszins voor een commercieel doel;
d.
mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van
vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of
ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude
metalen.
2
Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.
3
Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin
geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet ruimtelijke
ordening of de Provinciale Verordening.
Artikel4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te
maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of
afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige
hinder ontstaat voor de omgeving.
Afdeling5 Kamperen buiten kampeerterreinen
Artikel4:17 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen
of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning in de zin van artikel
2.1 lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist,
dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden
gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf
kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een
kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de
beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit
is bestemd of mede bestemd.
2
Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor
eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.
3
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld
in het eerste lid.
4
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing
worden geweigerd in het belang van:
a.
de bescherming van natuur en landschap;
b.
de bescherming van een stadsgezicht.
Artikel4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen
1
Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel
4:18, eerste lid niet geldt.
2
Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van
de gronden, genoemd in artikel 4:18, vierde lid.
Afdeling6 Lozing en riolering
Artikel4:20 Lozing en riolering
1
Begripsomschrijving
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a.
rioleringssysteem: het systeem voor inzamelen en
transport van vuilwater, hemelwater en grondwater;
b.
vuilwaterriool: de voorziening voor inzamelen en
transport van huishoudelijk afvalwater;
c.
hemelwatersysteem: de voorziening voor inzamelen en
verwerken van hemelwater;
d.
grondwatersysteem: de voorziening voor inzamelen en
verwerken van grondwater;
e.
beheerder: het college of degene die door het college is
gemandateerd.
2
De beheerder bepaalt de keuze van een rioleringssysteem.
3
De eigenaar en de gebruiker van een perceel zijn verplicht om
water aan te bieden overeenkomstig het aanwezige en daarvoor
bedoelde rioleringssysteem.
4
Als er een bovengrondse opvang van hemelwater is, dan moet het
hemelwater bovengronds worden aangeboden.
5
Als er geen grondwatersysteem aanwezig is, dan geldt voor
grondwater hetzelfde als voor hemelwater.
6
Het college kan nadere regels stellen voor het lozen van
hemelwater in het milieu of in het oppervlaktewater.
Hoofdstuk5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der
Afdeling1 Parkeerexcessen
Artikel5:1 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a.
voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al,
van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV
1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens,
kinderwagens en rolstoelen;
b.
parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van
het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV
1990).
Artikel5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
1
Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede
verstaan:
a.
het gebruiken van een voertuig voor het geven van
lessen;
b.
het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van
personen tegen betaling.
2
Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet
gerekend:
a.
voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden
worden verricht die in totaal niet meer dan een uur
vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en
gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;
b.
voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde
lid bedoelde persoon.
3
Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een
gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te
slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:
a.
drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn
toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel
met een straal van 25 meter met als middelpunt een van
deze voertuigen;
b.
de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.
4
Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.
Artikel5:4 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan
eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden,
langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te
parkeren.
Artikel5:5 Voertuigwrakken
1
Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende
staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde
toestand verkeert op de weg te parkeren.
2
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde
onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel5:6 Kampeermiddelen e.a.
1
Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins
voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:
a.
langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen
of te hebben op een door het college aangewezen weg,
waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog
op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of
schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de
gemeente;
b.
op een door het college aangewezen plaats te parkeren,
waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het
uiterlijk aanzien van de gemeente.
2
Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid,
aanhef en onder a, gestelde verbod.
3
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in
het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het
Provinciaal wegenreglement of de Provinciale
landschapsverordening.
Artikel5:8 Parkeren van grote voertuigen
1
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading,
een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan
2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats,
waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk
aanzien van de gemeente.
2
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading,
een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door
het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel
buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare
parkeerruimte.
3
Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen
van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00
uur.
4
Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op
campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover
deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op
de weg worden geplaatst of gehouden.
5
Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde
verboden ontheffing verlenen.
Artikel5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
1
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een
lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4
meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander
dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor
het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op
hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of
overlast wordt aangedaan.
2
Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en
gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de
aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.
Artikel5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
1
Het is verboden met een voertuig te rijden door een berm, een
park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting
of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.
2
Dit verbod is niet van toepassing:
a.
op de weg;
b.
op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden
door of vanwege de overheid;
c.
op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen
op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.
3
Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
Afdeling2 Collecteren
Artikel5:13 Inzameling van geld of goederen
1
Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare
inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een
intekenlijst aan te bieden.
2
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan:
het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend
geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van
diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te
kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst
geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is
bestemd.
3
Het verbod geldt niet voor:
a.
een inzameling die in besloten kring gehouden
wordt;
b.
voor instellingen die voorkomen op het rooster van de
Stichting Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF).
4
De vergunning kan worden geweigerd voor de periode waarin een
onder lid 3, onder b, genoemde instelling een inzameling houdt
c.q. daartoe een intekenlijst aanbiedt.
Afdeling3 Venten
Artikel5:14 Begripsbepaling
1
In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de
uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen
of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een
openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;
2
Onder venten wordt niet verstaan:
a.
het aan huis afleveren van goederen door of vanwege
degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als
bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;
b.
het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van
goederen dan wel het aanbieden van diensten op
jaarmarkten;
c.
het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van
goederen dan wel het aanbieden van diensten op een
standplaats als bedoeld in artikel 5:17.
Artikel5:15 Ventverbod
1
Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de
openbare veiligheid,de volksgezondheid of het milieu in gevaar
komt.
2
Het is verboden te venten op zondagen en maandag t/m zaterdag
vóór 09.00 uur en na 21.00 uur.
3
Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover
in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5
van de Wegenverkeerswet.
Artikel5:16 Vrijheid van meningsuiting
1
Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid geldt niet
voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten
en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste
lid, van de Grondwet.
2
Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het
eerste lid beperken door een verbod in te stellen:
a.
op door het college aangewezen openbare plaatsen,
of
b.
voor bepaalde dagen en uren.
3
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld
in het tweede lid.
Afdeling4 Standplaatsen
Artikel5:17 Begripsbepaling
1
In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een
vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats
of vanuit een boomgaard, weiland of vanaf een erf te koop
aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of het anderszins
aanbieden van goederen en diensten, gebruikmakend van fysieke
middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
2
Onder standplaats wordt niet verstaan:
a.
een vaste plaats op een jaarmarkt;
b.
een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel
2:24.
Artikel5:18 Innemen standplaats
1
De burgemeester kan het innemen van een standplaats tijdelijk of
permanent verbieden;
a.
in het belang van de openbare orde;
b.
in het belang van het voorkomen of beperken van
overlast;
c.
in het belang van de bescherming van het uiterlijk
aanzien van de omgeving;
d.
in het belang van de verkeersvrijheid of
–veiligheid;
e.
wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de
gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs
te verwachten is dat door het innemen van de standplaats
een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter
plaatse in gevaar komt;
f.
vanwege de strijd met een geldend bestemmingsplan.
2
Het is in ieder geval verboden om een standplaats in te
nemen:
a.
binnen 10 meter van de bochtstraal;
b.
als er in de directe nabijheid van die standplaats
onvoldoende parkeergelegenheid aanwezig is;
c.
aan de N320, N834 en N835 als er op eigen terrein van de
standplaatshouder geen parkeerruimte aanwezig is voor
minimaal 4 auto’s.
3
De standplaatshouder is verplicht om de standplaats en de
directe omgeving schoon te houden en schoon achter te
laten.
4
Indien gebruik wordt gemaakt van een standplaatsvoorziening die
gedurende een langere periode blijft staan, bijvoorbeeld zoals
gebruikelijk bij de zogenaamde fruitstalletjes, moet het
bouwwerk zijn verwijderd binnen zeven dagen nadat de verkoop van
producten is beëindigd.
5
Een standplaats aan de N320, N834 en N835 mag uitsluitend worden
ingenomen op de daartoe door de burgemeester aangewezen
locaties.
6
Een ieder die het voornemen heeft een standplaats in te nemen,
dient dit acht weken van te voren kenbaar te maken aan de
gemeente door middel van een daartoe door de gemeente
vastgesteld meldingsformulier.
Artikel5:20 Afbakeningsbepalingen
Het eerste lid van artikel 5:18 geldt niet voor zover in het daarin
geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer
rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.
Afdeling6 Openbaar water
Artikel5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
1
Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water
verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven
openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien
dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van
bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het
openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan,
dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en
onderhoud van het openbaar water.
2
Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander
voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar
water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een
melding aan het college.
3
De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens
van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het
voorwerp.
4
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in de daarin
geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van
Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het
Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer
rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de
Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde
Telecommunicatieverordening.
Artikel5:26 Aanwijzingen ligplaats
1
Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig
aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of
gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde,
volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van
de gemeente.
2
De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of
vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het
innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te
volgen.
3
Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover
in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het
Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer
rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening of
de Provinciale landschapsverordening.
Artikel5:28 Beschadigen van waterstaatswerken
1
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan
te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde
openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden,
beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers,
pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen,
bakens of sluizen.
2
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde
onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het
Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer
rijkswaterstaatswerken of de Provinciale
vaarwegenverordening.
Artikel5:29 Reddingsmiddelen
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en
daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een
ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
Artikel5:30 Veiligheid op het water
1
Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het
openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat
het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan
ondervinden.
2
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde
onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement,
de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale
vaarwegenverordening.
Artikel5:31 Overlast aan vaartuigen
1
Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een
vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of
daarin te begeven of te bevinden.
2
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een
vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te
maken.
Afdeling7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in
natuurgebieden
Artikel5:32 Crossterreinen
1
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een
motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd, een trainings- of
proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te
nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het
kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
2
Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van
toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik
van deze terreinen:
a.
in het belang van het voorkomen of beperken van
overlast;
b.
in het belang van de bescherming van het uiterlijk
aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere
milieuwaarden;
c.
in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de
in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van
het publiek.
3
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin
geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of
het Besluit geluidproductie sportmotoren.
Artikel5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
1
Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke
natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik
beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een
motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement
verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld
in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.
2
Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste
lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij
regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze
terreinen:
a.
in het belang van het voorkomen van overlast;
b.
in het belang van de bescherming van natuur- of
milieuwaarden;
c.
in het belang van de veiligheid van het publiek.
3
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van
motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van
paarden:
a.
ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige
hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste
lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen
hulpverleningsdiensten;
b.
die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of
exploitatie van de terreinen als in het eerste lid
bedoeld;
c.
die worden gebruikt in verband met werken die krachtens
wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;
d.
van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van
percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het
eerste lid bedoeld;
e.
voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de
verzorging van de onder d bedoelde personen.
4
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:
a.
op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b,
van de Wegenverkeerswet 1994;
b.
binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening
'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden, ten aanzien
van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening
zijn aangewezen als 'toestel'.
5
Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid
gestelde verbod.
Afdeling8 Verbod vuur te stoken
Artikel5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of
anderszins vuur te stoken
1
Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden
buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of
anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
2
Het verbod geldt niet voor zover het betreft:
a.
verlichting door middel van kaarsen, fakkels en
dergelijke;
b.
sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien
geen afvalstoffen worden verbrand;
c.
vuur voor koken, bakken en braden,
voor zover dat geen gevaaroverlast of hinder voor de
omgeving oplevert.
3
Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.
4
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing
worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.
5
Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp
wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het
Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.
Afdeling9 Verstrooiing van as
Artikel5:35 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing:
het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op
een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een
permanent daartoe bestemd terrein.
Artikel5:36 Verboden plaatsen
1
Incidentele asverstrooiing is verboden op:
a.
verharde delen van de weg;
b.
gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen
anders dan op de daartoe aangewezen plaatsen voor
asverstrooiing.
2
Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde
termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het
eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.
3
Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt
voor de as bus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing
verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de
gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.
Artikel5:37 Hinder of overlast
Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of
overlast wordt veroorzaakt voor derden.
Afdeling10 Betreden van speeltuinen
Artikel5:38 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder speeltuin: alle terreinen die
door de inrichting van speeltoestellen en speelvoorzieningen of door
aanduiding met borden kennelijk bedoeld is voor het spelen van de
jeugd tot en met 10 jaar.
Artikel5:39 Verbod betreden speeltuinen
Het is verboden om speeltuinen buiten de met borden aangegeven
tijden te betreden zonder toestemming van de eigenaar of beheerder
van de speeltuin.
Hoofdstuk6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel6:1 Strafbepaling
Overtreding van het bij of krachtens de artikelen in deze verordening
bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en
beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of
geldboete van de tweede categorie.
Artikel6:2 Toezichthouders
1
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens
deze verordening zijn belast de politieambtenaren, werkzaam voor de
regio Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid.
2
Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of
krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan
wel de burgemeester aan te wijzen personen.
Artikel6:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van
een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven
voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of
veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen,
zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van
de bewoner.
Artikel6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening
1
De Algemene plaatselijke verordening gemeente Buren 2012 wordt
ingetrokken
2
Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop
zij is bekendgemaakt.
Artikel6:5 Overgangsbepaling
Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4,
eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze
verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent,
gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.
Artikel6:6 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening
gemeente Buren 2014.