Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Castricum

Verordening voorzieningen WMO gemeente Castricum 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieCastricum
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening voorzieningen WMO gemeente Castricum 2012
CiteertitelVerordening voorzieningen WMO gemeente Castricum 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpMaatschappelijke ondersteuning

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet maatschappelijke ondersteuning, art. 3 tot en met 12, 15, 19 en 26
  2. Gemeentewet, art. 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Gemeentelijk beleid en financieel besluit, vastgesteld op 17 juli 2012, gepubliceerd op 25 juli 2012, inwerkingtreding op 26 juli 2012

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

05-07-201201-01-2015gewijzigde regelgeving

28-06-2012

Nieuwsblad van Castricum, 4-07-2012

Onbekend
01-01-2010Nieuwe regeling

19-11-2009

Nieuwsblad van Castricum, 30-12-2009

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening voorzieningen WMO gemeente Castricum 2012

De raad van de gemeente Castricum;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 mei 2012;

gelet op de artikelen 3 tot en met 12, 15, 19 en 26 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna de Wmo) Stb. 2006, 351 en gelet op artikel 149 van de Gemeentewet Stb. 1993, 610;

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van voorzieningen aan inwoners met een beperking bij Verordening te regelen;

gezien het advies van de raadscarrousel van 14 juni 2012;

besluit vast te stellen de volgende:

Verordening voorzieningen Wmo Gemeente Castricum 2012.

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

(Overal waar in de tekst van de Verordening de mannelijke vorm staat, kan ook de vrouwelijke vorm worden gelezen.)

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1

    Aanmelding: De mededeling van een belanghebbende aan het college dat hij beperkingen ondervindt op grond waarvan hij verzoekt een afspraak te maken voor een gesprek.

  • 2

    Aanvraag: Het verzoek om in aanmerking te komen voor één of meer (individuele) voorzieningen om één of meer resultaten te bereiken in het kader van deze verordening.

  • 3

    Algemeen gebruikelijke voorziening: Een voorziening is algemeen gebruikelijk wanneer deze in de reguliere handel verkrijgbaar is, niet speciaal voor personen met beperkingen is bedoeld en niet aanzienlijk duurder is dan een vergelijkbaar product met hetzelfde doel.

  • 4

    Voorzieningen die niet specifiek gericht zijn op personen met een beperking en die zonder ingewikkelde aanvraagprocedure te verkrijgen of te gebruiken zijn.

  • 5

    Belanghebbende: Een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem, die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer, die voor zichzelf of met behulp van een machtiging, door een ander een aanmelding of een aanvraag doet of laat doen.

  • 6

    Beperkingen: Problemen met het functioneren en het uitvoeren van activiteiten en maatschappelijke participatie zoals gedefinieerd in de 'International Classification of Functioning, Disability and Health'(ICF).

  • 7

    Budgethouder: Een persoon aan wie in gevolge deze verordening of de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Castricum 2010 een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is.

  • 8

    Collectieve voorzieningen: Een voorziening die door het college individueel wordt aangeboden, maar die door meerdere personen tegelijk kan worden gebruikt.

  • 9

    Compensatiebeginsel: De plicht van het college van burgemeester en wethouders aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

    Artikel 4 Wmo legt het college de plicht op om een resultaat te bereiken, dat als compensatie mag gelden, zodat in het individuele geval sprake is van maatwerk.

  • 10

    Eigen aandeel (in de kosten):Een door het college op te leggen en vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming betaald moet worden en waarop de regels van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn.

  • 11

    Eigen bijdrage: Een door het college op te leggen en door het CAK vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura of een persoons-gebonden budget betaald moet worden en waarop de regels van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn. Een geldbedrag dat na de verstrekking van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget betaald moet worden door belanghebbende.

  • 12

    Financiële tegemoetkoming: Een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager en bedoeld om een voorziening mee aan te schaffen.

  • 13

    Forfaitaire vergoeding: Een vast bedrag dat ineens en los van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt.

  • 14

    Gebruikelijke zorg: De plicht die op het gebied van het voeren van een huishouden voor alle leden van een leefeenheid geldt om gezamenlijk voor het huishouden te zorgen en dat als algemeen aanvaardbaar wordt beschouwd.

  • 15

    Gesprek: Het persoonlijk contact na een aanmelding waarin met degene die maatschappelijke ondersteuning zoekt zijn gehele situatie wordt geïnventariseerd ten aanzien van de beperkingen en de gevolgen daarvan, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden of via mogelijkheden van het netwerk dan wel via algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve, (wettelijk) voorliggende en individuele voorzieningen. Een ondertekend verslag van het gesprek wordt bijgevoegd bij een eventuele aanvraag voor een individuele voorziening.

  • 16

    Hoofdverblijf: De woning bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de aanvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basis-administratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres, waar een persoon daadwerkelijk de meeste nachten per jaar doorbrengt indien de aanvrager met een briefadres staat ingeschreven.

  • 17

    Individuele voorziening: Een voorziening die door het college individueel wordt aangeboden indien een algemene of collectieve voorziening geen adequate oplossing biedt. De voorziening wordt verstrekt ten behoeve van één persoon op basis van artikel 4 Wmo.

  • 18

    Inkomen: Het inkomen bedoeld in artikel 4.2 van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006, 450).

  • 19

    Normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen;

    het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven.

  • 20

    Mantelzorger: Een persoon, die kosteloos en niet afdwingbaar, niet in het kader van een hulpverlenend beroep langdurige zorg verleent aan een hulpbehoevende persoon uit diens directe omgeving, welke zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt, als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b, van de Wmo.

  • 21

    Persoonsgebonden budget: Een geldbedrag om te gebruiken voor het te bereiken resultaat, als alternatief voor een voorziening in natura.

  • 22

    Psychosociaal probleem: Een situatie van verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aan mogelijkheden tot deelname aan het maatschappelijk verkeer, veroorzaakt door belemmeringen die iemand ondervindt in zijn relatie met anderen, met zijn sociale omgeving

  • 23

    Respijtzorg: De tijdelijke ondersteuning en/of vervanging van de mantelzorg die geleverd wordt aan de persoon met beperkingen, indien degene die in de leefeenheid langdurig mantelzorg levert, overbelast is dan wel dreigt te geraken, waardoor de mantelzorg tijdelijk niet meer geleverd kan worden.

  • 24

    Verantwoorde voorziening: De voorziening die doeltreffend, doelmatig, goedkoopst compenserend en afgestemd is op de speficieke situatie van de persoon met beperkingen.

  • 25

    Voorliggende voorziening: Een algemene, algemeen gebruikelijke of collectieve voorziening die voorgaat op een individuele voorziening. Een voorziening die normaal in de maatschappij aanwezig en beschikbaar is en bedoeld voor iedereen die daar behoefte aan heeft.

  • 26

    Voorziening in natura: Een voorziening om te gebruiken voor het te bereiken resultaat in de vorm van goederen in (bruik-)leen of in eigendom of als persoonlijke dienstverlening.

  • 27

    Wettelijk voorliggende voorziening: Een voorziening op grond van een wettelijke bepaling anders dan ingevolge de Wmo waarmee het resultaat geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden.

  • 28

    Zelfredzaamheid: Het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk en financieel vermogen om zelf voorzieningen te treffen ten behoeve van het bevorderen van deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren.

Hoofdstuk 2 De resultaten

Artikel 2 De te bereiken resultaten

De op basis van artikel 4 lid 1 Wmo via compenserende maatregelen te bereiken resultaten zijn:

a. een schoon en leefbaar huis;

b. wonen in een geschikt huis;

c. beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

d. beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

e. het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

f. zich kunnen verplaatsen in en om de woning;

g. zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel;

h. de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Hoofdstuk 3 Aanmelding en aanvraag

Artikel 3 Scheiding aanmelding en aanvraag

  • 1

    Aan een aanvraag voor een individuele voorziening ex artikel 1, lid 1 aanhef en onder g sub 6 Wmo gaat een aanmelding voor een gesprek vooraf indien:

    a. De aanvraag afkomstig is van een belanghebbende die nog niet eerder een aanvraag in het kader van de Wmo heeft gedaan;

    b. De aanvraag afkomstig is van een belanghebbende die al eerder een gesprek heeft gevoerd, maar waarbij sprake is van gewijzigde omstandigheden of gewijzigde te bereiken resultaten:

    c. Belanghebbende of het college daarom verzoekt.

  • 2

    Indien belanghebbende aangeeft direct een aanvraag te willen indienen, vervalt het gestelde in het eerste lid. Dan zal het gesprek tijdens de aanvraagprocedure plaats kunnen vinden als onderdeel van het gemeentelijk onderzoek.

Artikel 4 Aanmelding voor een gesprek

Een belanghebbende doet de aanmelding voor een gesprek bij het Klantcontactcentrum (Zorgloket) of een andere door het college aan te wijzen instantie. Dit kan door of namens een belanghebbende mondeling, telefonisch of schriftelijk worden gedaan.

Artikel 5 Het gesprek

  • 1

    Bij het voeren van het gesprek zal de 'International Classification of Functioning, Disability and Health' (ICF) als basis voor het begrippenkader worden gehanteerd.

  • 2

    Doel van het gesprek is een inventarisatie van de beperkingen in de participatie, op basis waarvan problemen in het functioneren kunnen worden vastgesteld, het benoemen van de te behalen resultaten, gerelateerd aan de problemen in het functioneren en benoemen van mogelijke oplossingen.

Artikel 6 Het verslag

  • 1

    Het gesprek wordt in ieder geval afgesloten met een verslag. Opmerkingen van belanghebbende over dit verslag kunnen als bijlage aan het verslag worden toegevoegd. Uitsluitend een door belanghebbende ondertekend en gedateerd verslag kan samen met het Meldingsformulier Wet maatschappelijke ondersteuning dienen als aanvraag.

  • 2

    Na het voeren van het gesprek kan belanghebbende, door gebruik te maken van het ondertekende verslag van het gesprek, dat in die situatie als bijlage bij de aanvraag wordt gevoegd een aanvraag indienen voor een individuele voorziening ex artikel 1, lid 1 aanhef en onder g sub 6 van de Wmo.

Artikel 7 De aanvraag van een voorziening

  • 1

    De aanvraag van een individuele voorziening moet schriftelijk plaatsvinden.

  • 2

    Indien een verzoek mondeling, via de telefoon of op een andere wijze plaatsvindt, stuurt het college belanghebbende per omgaande een Meldingsformulier Wet maatschappelijke verordening toe.

  • 3

    Bij de aanvraag wordt indien een ondertekend verslag van het gesprek aanwezig is, dit ondertekend verslag als bijlage bij de aanvraag gevoegd.

  • 4

    Het college kan belanghebbende alsmede zijn gemachtigde of wettelijk vertegenwoordiger verplichten zich te legitimeren door middel van een identiteitsbewijs als bedoeld in de Wet op de identificatieplicht.

Hoofdstuk 4 Beoordelingscriteria

Artikel 8 Het maken van een afweging

  • 1

    Bij het beoordelen welke voorziening getroffen moet worden, neemt het college het verslag van het gesprek, indien aanwezig, als uitgangspunt.

  • 2

    Er wordt uitgegaan van de behoeften en persoonskenmerken van belanghebbende. Daarbij zal onderzoek gedaan worden naar de noodzaak en mogelijkheid tot het leveren van maatwerk ten aanzien van het te bereiken resultaat.

  • 3

    Alle voorliggende, algemene, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen die beschikbaar zijn en bruikbaar zijn, worden als ze al niet tot een oplossing hebben geleid in het gesprek of als er geen gesprek heeft plaatsgevonden, eerst beoordeeld.

Artikel 9 Toekenningscriteria

Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

1. Deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan geheel of in ieder geval zoveel mogelijk te compenseren.

2. De noodzaak voor het te bereiken resultaat langdurig is, tenzij kortdurende hulp bij het huishouden leidt tot het te bereiken resultaat,

3. De te verstrekken voorziening als de goedkoopst-compenserende voorziening aan te merken is, waarbij rekening wordt gehouden met de duurzaamheid van de voorziening.

4. Deze in overwegende mate op het individu gericht is, waarbij rekening gehouden wordt met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende of de mantelzorger.

5. Indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Castricum.

Artikel 10 Afwijzingscriteria

Geen voorziening wordt toegekend:

1. Indien de voorziening voor belanghebbende algemeen gebruikelijk is.

2. Indien belanghebbende in eigen oplossingen kan voorzien.

3. Indien het sociaal netwerk of de omgeving van belanghebbende de beperkingen kan compenseren.

4. Indien een algemene of collectieve voorziening een oplossing biedt.

5. Indien er een voorliggende of wettelijk voorliggende voorziening is, waarvan belanghebbende gebruik kan maken.

6. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die belanghebbende voorafgaand aan het moment van aanvragen of het moment van beschikken heeft gemaakt en niet redelijkerwijs meer is na te gaan of deze voorziening noodzakelijk was en als goedkoopst-compenserend aan te merken valt.

 

Hoofdstuk 5 Te bereiken resultaten

Artikel 11 Resultaat 1 Een schoon en leefbaar huis

  • 1

    Het eerste te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het kunnen wonen in een huis dat schoon is. Een schoon en leefbaar huis geldt ten aanzien van de woonkamer, de in gebruik zijnde slaapvertrekken, de keuken en de sanitaire ruimten.

  • 2

    Met het oog op een schoon en leefbaar huis kan een individuele voorziening getroffen worden voor het lichte en/of het zware huishoudelijke werk.

  • 3

    Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen, wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld. Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen, wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.

  • 4

    Er wordt geen individuele voorziening voor resultaat 1 verstrekt als het resultaat ook bereikt kan worden doordat in het kader van gebruikelijke zorg een of meer huisgenoten beschikbaar en in staat zijn om werkzaamheden over te nemen.

  • 5

    In afwijking van artikel 11 lid 4 kan een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4, 5 en 6 van de Wmo tijdelijk in aanmerking komen voor huishoudelijke hulp in de vorm van respijtzorg, indien degene die langdurig mantelzorg levert, overbelast is of dreigt te geraken.

Artikel 12 Resultaat 2 Wonen in een geschikt huis

  • 1

    Het tweede te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het normaal gebruik kunnen maken van de woning waar men over beschikt. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten, berging, tuin of balkon.

  • 2

    Een individuele voorziening kan getroffen worden met het oog op het normale gebruik van de woning ten aanzien van toegankelijkheid, bereikbaarheid en bruikbaarheid van de benoemde vertrekken.

  • 3

    Voor zover de belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden.

  • 4

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

    Wel kan de belanghebbende in aanmerking komen voor een financiële tegemoet-koming in de verhuiskosten. De hoogte van deze financiële tegemoetkoming wordt vastgesteld in het Financieel besluit voorzieningen Wmo gemeente Castricum.

Artikel 13 Resultaat 3 Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

  • 1

    Het derde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het voorzien zijn van goederen voor primaire levensbehoeften zoals eten en drinken, toiletartikelen en schoonmaakartikelen. Ook de noodzakelijke bereiding van maaltijden kan hieronder vallen.

  • 2

    Met het oog op het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het doen van boodschappen, voor wat betreft levensmiddelen, schoonmaakmiddelen, en toiletartikelen, alsmede het bereiden en aanreiken van maaltijden.

  • 3

    Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen of voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare boodschappendienst of maaltijdvoorziening die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld.

  • 4

    Voor zover de in lid 3 genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 14 Resultaat 4 Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

  • 1

    Het vierde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het aanwezig zijn van kleding in gewassen en zonodig gestreken, opgevouwen of opgehangen staat.

  • 2

    Met het oog op het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het wassen, drogen en strijken en opruimen van de dagelijkse was.

  • 3

    Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen, wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.

  • 4

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 15 Resultaat 5 Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

  • 1

    Het vijfde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit de dagelijkse, gebruikelijke zorg voor de in het huishouden aanwezige kinderen.

  • 2

    Met het oog op het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het – zo mogelijk tijdelijk ter overbrugging van een periode noodzakelijk voor het nemen van meer definitieve maatregelen – vervangen van de ouder die in principe voor de kinderen zorgt.

  • 3

    Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare voor- tussen- en naschoolse opvang, kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de belanghebbende kunnen leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 16 Resultaat 6 Zich kunnen verplaatsen in en om de woning

  • 1

    Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich verplaatsen in en om de woning bestaat uit het in staat zijn de woonkamer, het slaapvertrek en/of de slaapvertrekken, het toilet en de douche, de berging, de tuin of het balkon kunnen bereiken en er zich zodanig kunnen redden dat adequaat functioneren mogelijk is.

  • 2

    Met het oog op het verplaatsen in en om de woning kan een individuele voorziening worden getroffen bestaande uit een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik.

  • 3

    Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare rolstoelpool die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld.

  • 4

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 17 Resultaat 7 Zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel

  • 1

    Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel bestaat uit het kunnen doen van dagelijkse boodschappen, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het doen van gewenste activiteiten, alles binnen de directe woon- en leefomgeving.

  • 2

    Met het oog op het zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de directe woon- en leefomgeving.

  • 3

    Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare scootmobielpool of van collectief vraagafhankelijk vervoer van deur tot deur, die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 18 Resultaat 8 De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

  • 1

    Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het zo mogelijk kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten.

  • 2

    Met het oog op de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het vervoer naar de gewenste bestemmingen.

  • 3

    Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een of meer aanwezige en bruikbare (vrijwilligers)organisaties die in de individuele situatie van belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Hoofdstuk 6 Verstrekkingen in natura, als persoonsgebonden budget of als financiële tegemoetkoming

Artikel 19 Verstrekking van voorzieningen

De noodzakelijke voorzieningen kunnen worden verstrekt in natura, als persoonsgebonden budget of als financiële tegemoetkoming.

Artikel 20 Voorziening in natura

  • 1

    Als een voorziening in natura wordt verstrekt, wordt in de beschikking vastgelegd:

    a. welke de te treffen voorziening is;

    b. wat de duur van de verstrekking is;

    c. hoe de voorziening in natura verstrekt wordt, en

    d. of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld.

  • 2

    Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit eveneens in de beschikking vastgelegd.

Artikel 21 Voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget

  • 1

    Het college legt in het Financieel besluit voorzieningen Wmo gemeente Castricum vast in welke situaties sprake is van overwegende bezwaren waardoor verstrekking van de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget niet plaatsvindt.

  • 2

    2. Als een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, wordt in de beschikking vastgelegd:

    a. voor welk te bereiken resultaat het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden, eventueel aangevuld met een programma van eisen waaraan bij de besteding voldaan moet worden.

    b. wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en hoe deze omvang tot stand is gekomen.

    c. wat de duur is van de verstrekking waarvoor het persoonsgebonden budget bedoeld is en

    d. welke regels gelden ten aanzien van verantwoording van het persoonsgebonden budget.

  • 3

    Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit eveneens in de beschikking vastgelegd.

Artikel 22 Voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming

  • 1

    Als een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt, wordt in de beschikking vastgelegd:

    a. voor welk te bereiken resultaat de financiële tegemoetkoming bestemd is;

    b. wat de duur van de verstrekking is;

    c. of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld en

    d. wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is.

  • 2

    Als er sprake is van een te betalen eigen aandeel wordt dit eveneens in de beschikking vastgelegd.

Hoofdstuk 7 Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 23 Eigen bijdrage en eigen aandeel

  • 1

    1. Bij het verstrekken van een voorziening stelt het college een eigen bijdrage of een eigen aandeel in de kosten vast ten aanzien van de volgende resultaten:

    a. een schoon en leefbaar huis;

    b. wonen in een geschikt huis;

    c. beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

    d. beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

    e. het thuis kunnen zorgen voor gezonde kinderen die tot het gezin behoren;

    f. zich kunnen verplaatsen in en om de woning voor zover het geen rolstoel betreft;

    g. zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel;

    h. de mogelijkheid om contact te hebben met medemensen en deel te nemen aan het recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

  • 2

    Het college stelt de hoogte van de eigen bijdrage en het eigen aandeel vast in het Financieel besluit voorzieningen Wmo gemeente Castricum.

Hoofdstuk 8 Bepalingen rondom de aanvraag, intrekking en terugvordering

Artikel 24 Advisering

  • 1

    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van de aanvraag, belanghebbende en indien van toepassing zijn/haar huisgenoten:

    a. op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

    b. op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen/adviesinstanties te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2

    Een belanghebbende is verplicht aan het college of de door hem aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

Artikel 25 Beslistermijnen

  • 1

    De termijn waarbinnen een besluit moet worden genomen op een aanvraag voor een voorziening is 8 weken.

  • 2

    De beslistermijn is 12 weken voor aanvragen waarbij voor de beoordeling gebruik moet worden gemaakt van een medisch of een bouwkundig advies.

  • 3

    De beslistermijn is 16 weken voor aanvragen waarbij voor de beoordeling gebruik moet worden gemaakt van zowel een medisch als een bouwkundig advies.

Artikel 26 Anti-speculatiebeding

  • 1

    Bij een woningaanpassing waarbij de gemaakte kosten hoger zijn dan € 20.000,- wordt het anti-speculatiebeding toegepast.

  • 2

    Dit houdt in dat, bij vervreemding of bezwaring van de woning binnen 10 jaar na realisatie van deze aanpassing, een evenredig deel van het door de Wmo geïnvesteerde bedrag teruggevorderd zal worden. De op eigen kosten gefinancierde uitbreiding blijft hierbij buiten beschouwing.

  • 3

    3. De terugbetaling als bedoeld in lid 1 bedraagt:

    a. voor het eerste jaar is 100% van de kosten verschuldigd;

    - in het tweede jaar is 90% van de kosten verschuldigd;

    - in het derde jaar is 80% van de kosten verschuldigd;

    - in het vierde jaar is 70% van de kosten verschuldigd;

    - in het vijfde jaar is 60% van de kosten verschuldigd;

    - in het zesde jaar is 50% van de kosten verschuldigd;

    - in het zevende jaar is 40% van de kosten verschuldigd;

    - in het achtste jaar is 30% van de kosten verschuldigd;

    - in het negende jaar is 20% van de kosten verschuldigd;

    - in het tiende jaar is 10% van de kosten verschuldigd.

    b. In alle gevallen geldt minus het percentage/bedrag dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.

Artikel 27 Wijziging van de situatie

  • 1

    Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht zo spoedig mogelijk en schriftelijk aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

  • 2

    Het college kan heronderzoek verrichten naar het voortduren van het recht op en / of de noodzaak van de verleende voorziening.

  • 3

    Degene aan wie de voorziening is verleend op grond van deze Verordening, is verplicht om medewerking te verlenen aan het onderzoek als bedoeld in lid 2 van dit artikel.

Artikel 28 Intrekking

  • 1

    Het college kan een besluit, genomen op grond van deze Verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken als:

    a. Niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    b. Beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2

    Een besluit tot het verlenen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 29 Terugvordering

  • 1

    Indien het recht op een voorziening is ingetrokken, kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2

    In geval de voorziening in natura is verstrekt, kan de reeds aan de leveranciers van de voorziening betaalde kostprijs worden teruggevorderd van degene aan wie de voorziening is toegekend.

  • 3

    In geval naar aanleiding van de toekenning van een voorziening anderszins een betaling ten onrechte of tot een te hoog dan wel onjuist bedrag is gedaan, kan zonder voorafgaande intrekking van de voorziening, daarvan terugvordering plaatsvinden van degene aan wie de voorziening is toegekend.

  • 4

    In geval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggehaald indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 30 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze Verordening, indien toepassing van deze Verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 31 Delegatie van de bevoegdheid

  • 1

    De bevoegdheid tot het nemen van besluiten op grond van deze Verordening wordt overgedragen aan het college.

  • 2

    Het college is bevoegd nadere regels te stellen ten aanzien van hetgeen bepaald is in deze Verordening.

Artikel 32 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze Verordening en het op deze Verordening berustende Financieel besluit voorzieningen Wmo gemeente Castricum geldende bedragen vaststellen aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie, zoals bepaald in artikel 4.5 lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006, 450).

Artikel 33 Evaluatie

Het door het college gevoerde beleid wordt minimaal eens per twee jaar geëvalueerd op basis van actualiteit en jurisprudentie. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, wordt deze Verordening aangepast. Het college zendt het rapport van de evaluatie aan de gemeenteraad en de Wmo-raad met een verslag over de doeltreffendheid en de effectiviteit van deze Verordening in de praktijk.

Artikel 34 Overgangsregeling

  • 1

    Bij wijze van overgangsregeling zullen de bestaande indicaties voor de voorziening in de vorm van hulp bij het huishouden blijven bestaan in klassen. Bij herindicatie zal indicatie in uren plaatsvinden. Besloten kan worden om vervroegd te herindiceren.

  • 2

    Voor cliënten die reeds recht hebben op de voorziening hulp bij het huishouden op grond van een eerdere Verordening geldt een overgangstermijn van drie maanden, indien sprake is van nadeel voor deze cliënten. De termijn gaat gelden vanaf de beschikkingsdatum na herindicatie.

Artikel 35 Inwerkingtreding

  • 1

    Deze Verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking.

  • 2

    De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Castricum 2010 wordt ingetrokken.

Artikel 36 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening voorzieningen Wmo gemeente Castricum 2012”.

Aldus besloten door de raad van de gemeente Castricum in zijn vergadering van 28 juni 2012.

 

de griffier,                            de voorzitter,

mr. V.H. Hornstra                  drs. A. Mans

 

Toelichting 1 Artikelsgewijze toelichting

Algemene inleiding

De Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna Wmo) is op 1 januari 2007 van kracht geworden.

De uitvoering van deze nieuwe wet is aanvankelijk voor wat betreft de individuele voorzieningen van prestatieveld 6 “beleidsarm” ingezet. Dat wil zeggen dat de bestaande regelgeving van de aan de Wmo voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en de functie Huishoudelijke Verzorging (HV) uit de AWBZ zo veel mogelijk ongewijzigd in de nieuwe verordening werden opgenomen. Deze beleidsarme invoering heeft veel reacties opgeroepen.

Allereerst van de gebruikers. Hun koepels, de CG-Raad en de gezamenlijke Ouderenbonden, hebben direct gereageerd, maar hadden ook begrip voor de onmogelijkheid om in zeer korte tijd een geheel nieuw beleid te ontwikkelen. Ook Kamerleden reageerden teleurgesteld, maar toonden ook weer begrip. Toen de Wmo eenmaal ingevoerd was, reageerden ook de rechters.

Zij reageerden zonder terughoudendheid, omdat zij de regelgeving als uitgangspunt nemen. Daardoor ontstond een steeds grotere discrepantie tussen de tekst van de modelverordening en de daarop gebaseerde verordeningen van gemeenten en het door gemeenten te hanteren beleid.

Vrij vlot na de invoering van de Wmo heeft de VNG het initiatief genomen om de modelverordening door te ontwikkelen. Op 8 april 2008 werd een expertmeeting gehouden en als gevolg daarvan is een “Proeve voor een nieuwe modelverordening” ontwikkeld. De reactie daarop was niet direct positief. Los van het gegeven dat het slechts een proeve was, werd geoordeeld, dat aan het schrijven van een nieuwe verordening een tweetal processen vooraf zouden moeten gaan: een proces onder (potentiële) gebruikers van de Wmo en een proces onder de uitvoerders van de Wmo, de gemeenten. In samenwerking tussen de VNG enerzijds en de CG-Raad en de gezamenlijke Ouderenbonden anderzijds is daarop “De Kanteling” ontstaan: een proces om de Wmo te doen kantelen naar een wijze van uitvoeren die recht doet aan de bedoeling van de wetgever, met name ten aanzien van het nieuwe begrip “compensatieplicht”.

Deze verordening is de weerslag van twee zaken. Allereerst hebben de resultaten van het project “De Kanteling” aan de basis gelegen van de in deze verordening opgenomen tekst. Vervolgens is ook rekening gehouden met de jurisprudentie, vooral die van de Centrale Raad van Beroep.

Opbouw

De opbouw van deze verordening is geheel anders dan die van de voorafgaande gemeentelijke verordening, (versies van 2007 en 2010) en de verordening uit het Wvg tijdperk was.

In deze Verordening ligt het zwaartepunt op de te behalen resultaten, in plaats van op de voorzieningen. Daarnaast ligt het zwaartepunt op het zogenoemde “gesprek”, een open gesprek waarin samen met de persoon die compensatie behoeft een zo volledig mogelijke inventarisatie gemaakt wordt van zijn situatie, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen. Leidend hierbij is het te bereiken resultaat. Op basis hiervan kan bekeken worden welke mogelijkheden er zijn om dit resultaat te bereiken met oplossingen die al voorhanden zijn, zoals eigen mogelijkheden, (wettelijk) voorliggende voorzieningen, algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen of collectieve voorzieningen. Daarna wordt duidelijk op welke punten nog individuele voorzieningen nodig zijn. Na het gesprek volgt eventueel een aanvraag bij de gemeente voor individuele voorzieningen.

Door deze wijze van werken, wordt het proces om te komen tot oplossingen in twee delen gesplitst: een inventarisatiefase, gekarakteriseerd door het “gesprek” en een fase van aanvraag, beoordeling en toekenning van individuele voorzieningen.

Na de begripsomschrijvingen, ligt de focus op de te bereiken resultaten. Daarin zal per onderdeel van de Wmo, zoals geschetst in artikel 4 lid 1 van de Wmo (een huishouden voeren, zich verplaatsen in en om de woning, zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan) uitgewerkt worden wat daarbij als resultaat bereikt moet worden. Daarna wordt ingegaan op het gesprek en vervolgens op de procedure na dat gesprek indien het komt tot een individuele aanvraag. Tot slot zal een beslissing genomen worden aan de hand van een aantal algemene, soms procedurele regels.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Vanwege het gemak voor iedereen zijn de begripsbepalingen in alfabetische volgorde genoemd.

In deze Verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

Lid 1. Aanmelding

In het kader van het gesprek wordt niet gesproken van een aanvraag, maar van een aanmelding. Dit geeft verschillende aspecten van het gesprek aan. Allereerst dat het gesprek niet het onderzoek is naar een te verstrekken voorziening, maar het onderzoek naar de situatie van belanghebbende, zijn behoeften, de te bereiken resultaten enz. Dit is dan uitgangspunt voor de beoordeling welke resultaten bereikt kunnen worden met algemene voorzieningen die voor iedereen beschikbaar zijn. Dit traject kan uiteindelijk ook nog leiden tot een aanvraag voor een individuele voorziening. Het gesprek is evenwel geen vrijblijvende zaak: het gesprek is mede de basis voor de eventuele aanvraag voor een individuele voorziening. Van het gesprek worden aantekeningen gemaakt die uitgewerkt worden tot een verslag, dat bij de aanvraag gevoegd kan worden om te voorkomen dat zaken dubbel gedaan moeten worden.

Lid 2. Aanvraag

De aanvraag in het kader van de Wmo volgt in principe op het gesprek. Het moge duidelijk zijn dat het gesprek achterwege kan blijven als de situatie van betrokkene volstrekt helder is en betrokkene goed bekend is bij de gemeente. Hiervan kan sprake zijn bij bijvoorbeeld vervanging van voorzieningen wegens het bereiken van de afschrijvingstermijn, of als een goed bekende aanvrager een nieuwe aanvraag doet. De aanvraag kan schriftelijk worden ingediend.

Een aanvraag kan ook ambtshalve worden gedaan.

Lid 3. Algemeen gebruikelijke voorziening

Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening, met name producten, algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening, die niet speciaal bedoeld is voor personen met een beperking, zodat de voorziening ook op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gebruikt, die gewoon in een normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatie-vakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare producten. De Centrale Raad heeft aangegeven dat als het gaat om vervanging van een zaak die (nog lang) niet afgeschreven is en als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de handicap onder de bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden.

Lid 4. Algemene voorzieningen

Dit zijn voorzieningen, met name diensten of een combinatie van dienst en product, die weliswaar niet bestemd zijn voor, noch te gebruiken zijn door alle inwoners; anderzijds zijn ze door iedereen waarvoor ze wel bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, te verkrijgen of te gebruiken. Voorbeelden zijn:

 De dagrecreatie voor ouderen;

 De sociale alarmering;

 De vrijwillige boodschaphulp of de supermarktservice;

 De maaltijdvoorzieningen en de restaurantvoorziening in het zorgcomplex;

 Klussendienst via Stichting Welzijn Castricum;

 De particuliere ramenwasser;

 De rolstoelpools en scootmobielpools in de toekomst voor incidentele situaties;

 Kinderopvang in al zijn verschijningsvormen.

Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de Wmo-regels rond eigen bijdragen/eigen aandeel gelden niet.

Lid 5. Belanghebbende

Dit begrip behoeft geen verdere toelichting.

Lid 6. Beperkingen

Beperkingen zeggen vooral iets over het functioneren van iemand. Het gaat niet om de medische afwijking zelf, maar om de gevolgen. Iemand met eenzelfde medische afwijking kan andere beperkingen ervaren. Voorbeeld: een pianospeler is meer beperkt dan een voetballer als hij zijn pink niet meer kan gebruiken.

Lid 7. Budgethouder

De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder” noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook de verantwoording af dient te leggen.

Lid 8. Collectieve voorzieningen

Dit zijn Wmo-voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt.

Lid 9. Compensatiebeginsel

De begripsomschrijving van het cruciale begrip “compensatieplicht” is ontleend aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 december 2008. In deze uitspraak wordt voor het eerst een fundamenteel standpunt gegeven over de Wmo. Het letterlijke citaat luidt:

“4.2.2. Artikel 4 van de Wmo verplicht het College aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit artikel brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het College gericht moet zijn. Het is - gelet op de artikelen 3 en 5 van de Wmo - in beginsel aan de gemeenteraad en - gelet op artikel 4 van de Wmo - aan het College om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De rechter dient de keuze(n) die de gemeenteraad en het College daarbij hebben gemaakt in beginsel te respecteren, onverminderd de rechtsplicht van het College om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

Artikel 4 van de Wmo legt het College, wat dat aangaat, de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden. De Raad heeft noch in de wet, noch in de wetsgeschiedenis aanknopingspunten gevonden voor een terughoudende beoordeling van een ter uitvoering van artikel 4 van de Wmo genomen besluit. Wel heeft hij daarin aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat een dergelijk besluit in het individuele geval maatwerk dient te zijn.

Onder omstandigheden kan dit leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De Raad vindt hiervoor steun in de parlementaire geschiedenis, meer in het bijzonder in het verslag van het wetgevingsoverleg (Tweede Kamer 2005-2006, 30 131, nr. 98, p. 58 en 61), de brief van de staatssecretaris van 30 oktober 2006 (Tweede Kamer 2006-2007, 30 131, nr. 122, p. 6), de memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30131, C, p. 7, 9, 10 en 57), de nadere memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30 131, E, p. 19 en 25) en de Handelingen (Eerste Kamer 27 juni 2006, p. 34-1645).”

Uit dit citaat zijn de belangrijkste bestanddelen samengevoegd tot de volgende begripsomschrijving: “Compensatieplicht: De plicht van het College van burgemeester en wethouders aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan (met als doeleinden de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen).

Daarbij legt artikel 4 van de Wmo het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is”.

De compensatieplicht houdt een plicht in voor het college. Die plicht geldt in ieder geval ten aanzien van personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, waaronder ook ouderen kunnen vallen. Daarbij moet het gaan om ondervonden beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Doel is betrokkenen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Bij wat het college ook besluit geldt: het moet gaan om maatwerk. Uitgegaan moet worden van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. Dat legt een beperking op aan de mogelijkheid algemene maatregelen te treffen, zoals het hanteren van primaten. Dat is toegestaan, mits in het individuele geval steeds wordt nagegaan of die algemene maatregel wel leidt tot maatwerk. Of zoals de Centrale Raad het zegt: “Onder omstandigheden kan dit (maatwerk) leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.”

Lid 10. Eigen aandeel (in de kosten)

Het gaat hier om een bedrag, dat wordt ingehouden op een financiële tegemoetkoming (bijvoorbeeld bij woningaanpassingen of een vervoersvergoeding). Belanghebbende wordt geacht dit bedrag zelf te kunnen betalen. Het eigen aandeel is afhankelijk van het inkomen.

Lid 11. Eigen bijdrage

Een eigen bijdrage mag alleen voor een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget worden gevraagd. Voor een financiële tegemoetkoming mag geen eigen bijdrage worden gevraagd, maar wel een eigen aandeel.

Lid 12. Financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet altijd een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.

Lid 13. Forfaitaire vergoeding

Een forfaitaire vergoeding betaat uit een bedrag ineens, los van het inkomen en los van de werkelijk gemaakte kosten.

Lid 14. Gebruikelijke zorg

Als in een leefeenheid meerdere personen wonen hebben zij gezamenlijk de taak al het zich voordoende huishoudelijke werk te verrichten. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de verdeling en dit uitgangspunt heeft een verplichtend karakter.

Lid 15. Gesprek

Onder “het gesprek” wordt de situatie verstaan waarbij degene die problemen ondervindt op het terrein waar de compensatieplicht van toepassing is, zich aanmeldt en na die aanmelding in gesprek komt met een vertegenwoordiger van het college, die samen met belanghebbende en eventueel aanwezige mantelzorger(s) en of gemachtigde inventariseert waar belanghebbende en zijn mantelzorger(s) problemen ondervindt, wat belanghebbende nog zelf kan, wat de te bereiken resultaten zijn in de ogen van belanghebbende, wat de behoeften daarbij zijn, welke oplossingen er in de maatschappij beschikbaar zijn via algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, voorliggende voorzieningen en collectieve voorzieningen, zodat een basis ontstaat voor het zoeken naar oplossingen voor de problemen. Met die oplossingen wordt het te bereiken resultaat gerealiseerd. Voorzover die resulten niet in die gesprekken al te behalen zijn, zal een vervolg noodzakelijk zijn in de vorm van een aanvraag voor een individuele voorziening die leidt tot een beschikking.

Het gesprek zal de basis zijn voor de aanvraag. Het verslag van het gesprek zal dan ook bij de aanvraag worden gevoegd. Wie direct een aanvraag wil indienen zonder gesprek verplaatst in feite het gesprek naar na de aanvraag voor de individuele voorziening. Zonder gesprek of beter gezegd zonder het onderzoek dat tijdens het gesprek plaatsvindt, zal het lastig kunnen zijn maatwerk te leveren. Het gesprek wordt in Hoofdstuk 3 verder uitgewerkt.

Lid 16. Hoofdverblijf

De compensatieplicht strekt zich uit tot de inwoners van de gemeente, de gemeentelijke basisadministratie (persoonsgegevens) geeft hierover uitsluitsel, maar niet in alle gevallen.

Bij twijfel dient ook gekeken te worden naar de feitelijke verblijfplaats, waar belanghebbende de meeste nachten per jaar verblijft. Dit kan een rol spelen als belanghebbende meerdere plaatsen heeft waar een groot deel van het jaar wordt doorgebracht zoals bij personen met beperkingen die

het jaar deels in het buitenland doorbrengen of personen die deels in een AWBZ-instelling verblijven en deels elders. Als de aanvrager naar een andere gemeente wenst te verhuizen, moet duidelijk zijn, waar de aanvraag ingediend moet worden.

Lid 17. Individuele voorziening

Algemene voorzieningen hebben voorrang op individuele voorzieningen.

Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden, waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze wordt gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt af van de individuele situatie van de aanvrager. Het uitgangspunt is en blijft ook hier het verstrekken van verantwoorde voorzieningen.

Lid 18. Inkomen

Het inkomen, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning, is het inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen over het peiljaar. Inkomen dat in het buitenland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de Nederlandse belastingwetgeving onderworpen.

In afwijking van het eerste lid vindt op aanvraag van de persoon aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend een voorlopige vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen plaats, indien redelijkerwijs te verwachten is dat het inkomen in het lopende jaar ten minste € 1816 lager zal zijn dan het inkomen, bedoeld in het eerste lid.

Indien het derde lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar definitieve vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen over dat jaar plaats. Indien daarbij blijkt dat het bijdrageplichtig inkomen minder dan € 1816 lager is geweest dan het inkomen, bedoeld in het eerste lid, vindt definitieve vaststelling plaats overeenkomstig het eerste lid.

Lid 19. Maatschappelijke participatie

Deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en participeren in de samenleving.

Lid 20. Mantelzorger

De mantelzorger betreft de persoon die langdurige zorg biedt aan een hulpbehoevende.

Deze zorgverlening vloeit veelal voort uit de sociale relatie en overstijgt de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar. De zorg wordt niet in het kader van een hulpverlenend beroep geboden.

Lid 21. Persoonsgebonden budget

Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag dat de aanvrager onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze.

Nadere uitwerking omtrent de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en de daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Financieel Besluit voorzieningen Wmo gemeente Castricum.

Lid 22. Psychosociaal probleem

Het begrip psychosociaal probleem is vanuit de AWBZ in de Wmo opgenomen, maar is inmiddels als “grondslag” uit de AWBZ geschrapt. Dit is gebeurd omdat gebleken is dat deze grondslag in de AWBZ financieel moeilijk te beheersen was. In de Wmo heeft –volgens de parlementaire behandeling- dit begrip een heel specifieke betekenis.

Deze betekenis wordt hier als begripsomschrijving gehanteerd en is overgenomen uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 april 2009 (LJN: BI6832). Het betreft met name een verlies van zelfstandigheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, de kerndoelstelling van de Wmo.

Lid 23. Respijtzorg

Respijtzorg wordt uitsluitend toegekend aan de persoon met beperkingen, indien degene die in de leefeenheid langdurig de zorg levert als mantelzorger overbelast is of dreigt te geraken. In zo’n situatie kan tijdelijk de zorg in de vorm van respijtzorg, dat wil zeggen een tijdelijke vervanging of overname van de langdurige zorg geleverd door de mantelzorger, worden toegekend.

Hiermee wordt bereikt, dat de mantelzorger binnen de leefeenheid die normaal zorg levert voor de persoon met beperkingen weer even op adem kan komen. Respijtzorg is altijd tijdelijk.

Lid 24. Verantwoorde voorziening

Een uitgangspunt van de Wmo is dat een persoon met beperkingen zo zelfstandig mogelijk aan het maatschappelijk verkeer moet kunnen deelnemen. Voor de compensatie van de beperkingen die de persoon in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie ondervindt, treft het college voorzieningen die doeltreffend, doelmatig en afgestemd zijn op de specifieke situatie van de aanvrager. Daarvan is sprake als:

• bij de keuze van de voorziening rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager;

• de voorziening is gericht op het versterken van de zelfredzaamheid en zelfregie van de aanvrager in plaats van de afhankelijkheid van een ander;

• de toegekende voorziening erop gericht is om voor de aanvrager een gelijke of zo goed mogelijke vergelijkbare positie te creëren als een persoon zonder beperkingen heeft;

• de toegekende voorziening de mogelijkheid biedt om normaal van de woning gebruik te maken, waarbij in ieder geval gelet wordt op leven, verzorgen, het verrichten van geregelde huishoudelijke taken, het slapen, bezoek ontvangen, ontspannen en studie;

• de toegekende individuele voorziening uitgaat van de diversiteit aan vervoersbehoefte van de aanvrager.

Lid 25. Voorliggende voorziening

De begripsomschrijving is ontleend aan de Wet werk en bijstand en brengt tot uitdrukking dat elke andere bestaansvoorziening voor deze wet, als sluitstukvoorziening, het karakter heeft van een voorliggende voorziening, die met voorrang op de wet en de verordening dient te worden toegepast. De inkomensondersteunende voorzieningen zijn complementair ten opzichte van een voorliggende voorziening. Indien zich in het bereik of de werking van een voorliggende voorziening wijzigingen voordoen, dient de uitvoering van deze wet en de Verordening daarbij aan te sluiten. De gegeven begripsomschrijving laat dit toe.

Lid 26. Voorziening in natura

Naturavoorzieningen zijn voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur,

in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening.

Lid 27. Wettelijk voorliggende voorziening

De wettelijk voorliggende voorzieningen zijn die voorzieningen in wetgeving en regelgeving vastgelegd, die op basis van artikel 2 van de Wmo voorgaan op de Wmo. Te denken valt hierbij aan onder meer de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet op de Kinderopvang, alsook de verschillende arbeidsongeschiktheidswetten. Als een wettelijk voorliggende voorziening het probleem kan oplossen, is er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo, zo is in artikel 2 van de Wmo bepaald.

Lid 28. Zelfredzaamheid

Hieronder wordt verstaan het zo lang mogelijk zelfstandig een huishouden te kunnen voeren of te participeren aan de samenleving.

Hoofdstuk 2 De resultaten

Artikel 2 De te bereiken resultaten

Hoofdstuk 2 is het hart van de Verordening. Dit hoofdstuk betreft de te bereiken resultaten, die afgeleid zijn uit de in artikel 4 van de Wmo genoemde doelstellingen van de compensatieplicht.

Er zijn hieruit acht te bereiken resultaten afgeleid.

Op deze acht terreinen heeft het college een resultaatverplichting: door de te nemen algemene, collectieve of individuele maatregelen moet het gestelde resultaat bereikt kunnen worden. Ook de Centrale Raad van Beroep spreekt over een resultaatsverplichting, bijvoorbeeld in de eerdergenoemde uitspraak van 10 december 2008.

Hoofdstuk 3 Aanmelding en aanvraag

Artikel 3 Scheiding aanmelding en aanvraag

Dit artikel bepaalt dat er een scheiding wordt aangebracht tussen een aanmelding en een aanvraag. In een drietal situaties, namelijk wanneer iemand zich voor het eerst meldt voor een individuele voorziening, wanneer iemand zich niet voor het eerst meldt, maar wanneer er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een nieuw gesprek rechtvaardigen, of indien ofwel belanghebbende ofwel het college dat gewenst vindt, dient een aanvraag voorafgegaan te worden door het gesprek. Dit uitgangspunt wordt terzijde gezet als belanghebbende wenst direct een aanvraag te willen doen of indien het voor het college voldoende duidelijk is dat er sprake is van een aanvraag. Dan zal het gesprek tijdens de aanvraagprocedure plaats kunnen vinden tijdens

het noodzakelijke gemeentelijke onderzoek.

Globaal kan gesteld worden dat een aanvraag pas ingediend kan worden als op basis van een gesprek een uitgebreide inventarisatie heeft plaatsgevonden en alle mogelijke niet-individuele voorzieningen al zijn beoordeeld. Dat betekent dat het voor de gemeente duidelijk moet zijn, dat er geen andere oplossingen zijn dan een individuele oplossing en dat de te bereiken resultaten en de manier waarop die resultaten bereikt kunnen worden, vastgelegd zijn en beoordeeld als vallend onder de Wmo.

Artikel 4 Aanmelding voor een gesprek

Dit artikel bepaalt dat een gesprek aangevraagd wordt door aanmelding bij het Klantcontact-centrum (Zorgloket) of een andere door de gemeente aan te wijzen instantie.

Als een aanmelding is gedaan binnen een bepaald aantal werkdagen dient een afspraak voor het gesprek gemaakt te worden. Dit is van belang, omdat de belanghebbende direct het gevoel dient te hebben serieus genomen te worden. Een vlotte afspraak duidt daar (onder andere) op.

Een aanmelding die daarna gedurende enkele weken blijft liggen zonder enige activiteit rond het maken van een afspraak wekt niet het vertrouwen, dat belanghebbende serieus wordt genomen. Bovendien geeft een aanmelding aan dat belanghebbende een probleem ervaart. Het is van belang te laten blijken dat er vaart gezet wordt achter het oplossen van een probleem. En tot slot mag de extra stap van het gesprek niet leiden tot tijdverlies, het gesprek zou moeten leiden tot tijdwinst.

Artikel 5 Het gesprek

Algemeen

Het gesprek is voor iedereen die voor het eerst een beroep doet op de compensatieplicht in het kader van de Wmo de logische start. Wie door eerdere aanvragen en een eerder gesprek al bekend is, kan wellicht de fase van het gesprek overslaan. Dit zal niet altijd het geval zijn.

Na een gewijzigde situatie kan het van belang zijn een nieuw of een aanvullend gesprek te houden. Het gesprek staat op zich los van een aanvraag voor een individuele voorziening in het kader van prestatieveld 6 van de Wmo (artikel 1, lid 1 onder g sub 6 Wmo). Dit is van groot belang om te voorkomen dat er een claimgerichte invulling van deze wet plaatsvindt. Deze invulling is in strijd met de doelstelling van de Wmo. Dat heeft consequenties. Wanneer iemand met een claimgerichte aanvraag komt en die uitsluitend claimgericht behandeld wil zien, kan dit betekenen dat een gemeente moeilijk maatwerk kan leveren. Doordat het gesprek geheel vanuit belanghebbende gevoerd moet worden, kan een gemeente ervoor kiezen het gesprek niet zelf te voeren, maar uit te besteden aan een professional, die na het gesprek niet ook de eventuele besluitvorming rond een individuele voorziening moet behandelen.

Als beide onderdelen door één persoon worden ingevuld, zou het idee kunnen ontstaan dat bij het gesprek de te verlenen individuele voorziening al een rol speelt, terwijl dat absoluut niet de bedoeling is.

Indien het gesprek door een ander gevoerd wordt dan de persoon die uiteindelijk de eventuele beslissing over een individuele voorziening neemt, is de overdracht van alle informatie vanuit het gesprek naar de aanvraagprocedure van groot belang. Omdat het op zich al van belang is, dat het gesprek uitmondt in volstrekte duidelijkheid over datgene wat in het gesprek is aangegeven,

is er voor gekozen om het gesprek in alle situaties vast te leggen in een verslag, dat voor akkoord wordt getekend door belanghebbende voorzien van eventuele aanvullingen, zodat het verslag indien gewenst als bijlage bij de aanvraag gebruikt kan worden indien individuele voorzieningen noodzakelijk blijken. Het gesprek zal alleen gevoerd kunnen worden door een persoon die ter plekke uitstekend bekend is. Zo is kennis van alle in de regio aanwezige mogelijkheden aan algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve en ook individuele voorzieningen onmisbaar voor het goed voeren van een gesprek. Na dit gesprek moet een gemeente er immers van uit kunnen gaan dat alle voorliggende, door belanghebbende zelfstandig aan te spreken mogelijkheden, bekeken zijn. Het kan niet de bedoeling zijn, dat dit na een aanvraag alsnog beoordeeld moet worden.

Het gesprek wordt in principe bij belanghebbende thuis gevoerd. Er is een aantal argumenten aan te voeren, waarom dit de meest geschikte plek is: het is de vertrouwde omgeving van belanghebbende, een professional kan zich gemakkelijker aanpassen aan wisselende plaatsen dan een niet-professional, het kan relevant zijn om de leefomgeving van de belanghebbende te zien om de loop van het gesprek beter te begrijpen enz. Ook is het mogelijk het ten kantore van degene die als professional aan het gesprek deelneemt te houden. Dit omdat bijvoorbeeld in de thuissituatie door allerlei omstandigheden (kleine kinderen?) een gesprek niet mogelijk of uiterst ingewikkeld is. Verder is het mogelijk, dat belanghebbende aangeeft het gesprek liever elders te voeren. Dat zou kunnen zijn bij een vertrouwenspersoon of een naast familielid.

Mocht nadat een aanvraag is ingediend, blijken dat er behoefte is aan een medisch advies of een onderzoek door een deskundige van een andere discipline, dan vindt dit na het gesprek plaats. Een dergelijk onderzoek past niet in een procedure als het gesprek waarbij belanghebbende en zijn wensen en persoonlijke kenmerken het uitgangspunt zijn en dat niet gericht is op een bepaalde individuele voorziening.

In praktijk zal er ongetwijfeld een soort lijst ontstaan aan de hand waarvan het gesprek gevoerd zal worden. Een dergelijke lijst is van belang om te zorgen dat er geen enkel mogelijk van belang zijnd punt vergeten wordt. Dit betekent niet dat het gesprek een starre opzet kan hebben:

naast structuur die door de professional aangebracht kan worden, is er de richting die de belanghebbende aan het gesprek geeft.

Toelichting per artikellid

Lid 1 Bij het gesprek zal het begrippenkader van de ICF, de International Classification of Functions, Disabilities and Health, uitgangspunt zijn. Ook bij de formulering van de te bereiken resultaten is het ICF basis geweest. Het is de wens van de wetgever geweest dat dit plaats zou vinden. Dit wil overigens niet zeggen, dat het ICF op tafel moet komen of dat belanghebbende bekend moet zijn met het ICF. Het ICF zal aan de basis liggen van de te bespreken punten en de daarbij te gebruiken begrippen. Wel betekent dit dat de professional het ICF dient te kennen.

Lid 2 Tijdens het gesprek wordt – geheel uitgaande van degene die aangeeft behoefte te hebben aan compensatie, verder belanghebbende genoemd – een complete inventarisatie gemaakt. Deze inventarisatie heeft nadrukkelijk het startpunt bij de belanghebbende en inventariseert:

 De beperking, het chronisch psychisch probleem of het psychosociaal probleem dat basis is van de behoefte aan compensatie.

 De mogelijkheden die de belanghebbende ondanks dit probleem heeft.

 De onmogelijkheden die de belanghebbende ondervindt als gevolg van het ondervonden probleem of de ondervonden problemen.

 De resultaten die belanghebbende wil bereiken op de verschillende in deze Verordening weergegeven terreinen.

 Hetgeen belanghebbende inmiddels zelf heeft gedaan om bestaande belemmeringen op te lossen.

 De mogelijkheden die belanghebbende heeft om deze resultaten via eigen oplossingen, via algemene voorzieningen, via algemeen gebruikelijke voorzieningen of via collectieve voorzieningen te bereiken.

 De mogelijkheden die de gemeente in principe biedt om de problemen via een individuele voorziening op te lossen.

Artikel 6 Het verslag

Vastgelegd is dat ieder gesprek met een gespreksverslag wordt afgesloten. Een door belanghebbende ondertekend verslag eventueel door hem voorzien van aanvullingen kan dienen als bijlage bij de aanvraag voor een individuele voorziening. Ook indien het gesprek niet leidt tot een aanvraag, wordt het gesprek in een verslag vastgelegd en zal dit ter ondertekening naar belanghebbende worden toegezonden met het verzoek het ondertekend en wel voorzien van eventuele aanvullingen terug te zenden met behulp van de bijgevoegde antwoordenvelop.

Het verslag wordt meestal niet ter plekke gemaakt. Het is goed om per onderdeel van het gesprek en uiteindelijk aan het eind van het gesprek de belangrijkste punten kort samen te vatten en vast te leggen. Belanghebbende heeft de mogelijkheid om naar aanleiding van het verslag correcties en aanvullingen aan te brengen. Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke verslag, maar worden aan het oorspronkelijke verslag toegevoegd.

Als de belanghebbende het verslag ondertekent en het verslag is voorzien van zijn naam, adres en een dagtekening kan het verslag functioneren als bijlage bij de aanvraag voor een individuele voorziening. Men dient zich te realiseren dat het gesprek gevoerd wordt vanuit de belanghebbende en zijn behoeften en persoonlijke kenmerken. Van het verslag kan dan ook niet verwacht worden, dat het een objectieve weergave van de situatie van betrokkene weergeeft: het zal duidelijk subjectieve aspecten bevatten. Deze subjectieve aspecten zullen als zodanig herkenbaar moeten zijn. Indien er behoefte bestaat aan een objectieve onderbouwing, dan zal dit in een apart document vermeld dienen te worden.

Met de aanvraag wordt een formele procedure ingezet die gebonden is aan de regels van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 7 De aanvraag van een voorziening

Globaal kan gesteld worden dat een aanvraag pas gedaan kan worden als op basis van een gesprek een uitgebreide inventarisatie heeft plaatsgevonden en alle mogelijke niet-individuele voorzieningen al zijn beoordeeld. Dat betekent dat het voor de gemeente duidelijk moet zijn dat er geen andere oplossingen zijn dan een individuele voorziening. De te bereiken resultaten en de manier waarop die resultaten bereikt kunnen worden, zijn vastgelegd. De aanvraag moet beoordeeld worden als vallend onder de Wmo.

Een voorziening wordt uitsluitend verstrekt op aanvraag. Op een aanvraag is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De werking van de Algemene wet bestuursrecht wordt in deze verordening bekend verondersteld. Hier wordt niet nader op ingegaan.

Aanvragen in het kader van de Wmo worden ingediend met behulp van een Meldingsformulier Wet maatschappelijke ondersteuning, waarop apart aangetekend wordt dat sprake is van een aanvraag.

Lid 1 De aanvraag dient ingediend te worden bij het Klantcontactcentrum (Zorgloket). Ook dient een aanvraag van een individuele voorziening altijd schriftelijk te worden gedaan, waarbij elektronisch een vorm van schriftelijk is. Dit is een verplichting op grond van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht, dat bepaalt dat tenzij bij wettelijk voorschrift anders bepaald een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet worden ingediend.

Lid 2 Dit artikellid bepaalt dat indien een verzoek voor een aanvraag mondeling(via telefoon of op een andere manier) wordt ingediend het college deze indiening schriftelijk moet bevestigen onder gelijktijdige toezending van het Meldingsformulier Wet maatschappelijke ondersteuning waarbij duidelijk is dat sprake is van een aanvraag om deze aanvraag formeel te maken. Van belang is dat de termijn waarbinnen de aanvraag moet uitmonden in een beschikking (in principe acht weken) pas begint te lopen vanaf het moment dat het formulier, volledig ingevuld en voorzien van alle benodigde bijlagen waaronder het ondertekende gespreksverslag bij het college van de Gemeente Castricum is binnengekomen. Het spreekt voor zich dat deze belangrijke informatie in de begeleidende brief bij het formulier vermeld dient te worden.

Lid 3 Dit artikellid bepaalt dat als er een gesprek is gevoerd waarvan een verslag is gemaakt dat is ondertekend en voorzien van eventuele aanvullingen retour is gezonden, dit ondertekende verslag als bijlage bij de aanvraag gevoegd moet worden.

Lid 4 De Wmo kent geen identificatieplicht voor personen die een voorziening aanvragen.

De Verordening voorziet daarom hierin. Het college kan belanghebbende -en zijn eventuele gemachtigde of wettelijk vertegenwoordiger- de verplichting opleggen een identiteitsbewijs te overleggen om de persoonsgegevens te kunnen vaststellen en te verifiëren. Verwezen wordt naar de Wet op de identificatieplicht. De documenten die in artikel 1 onder 1 tot en met 4 van voornoemde wet staan genoemd zijn:een reisdocument (paspoort, Europese identiteits-kaart); een vreemdelingendocument of verblijfskaart; een buitenlands paspoort of een rijbewijs.

Ten aanzien van personen zonder de Nederlandse nationaliteit is het identiteitsbewijs van belang voor het vaststellen van hun verblijfrechtelijke status. En deze status is vervolgens van belang om artikel 8 van de Wmo te kunnen uitvoeren. In voornoemd wetsartikel wordt aangegeven welke vreemdelingen tot de kring van belanghebbenden behoren.

Hoofdstuk 4 beoordelingscriteria

Algemeen

In dit hoofdstuk worden de algemene regels die voor alle acht te bereiken resultaten gelden opgesomd.

Artikel 8 Het maken van een afweging

Lid 1 In dit artikellid is vastgelegd dat het college het verslag van het gesprek tot uitgangspunt van de beoordeling van de vraag welke voorzieningen getroffen gaan worden, dient te nemen.

Lid 2 Dit artikellid bepaalt dat het college daarbij uitgaat van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager, zoals artikel 4 Wmo voorschrijft. "Uitgaan van" betekent dat het college die persoonskenmerken en behoeften als vertrekpunt van het onderzoek en de afweging neemt.

Lid 3 In dit artikellid is omschreven, dat bij het onderzoek gekeken zal worden naar wat nodig is, wat mogelijk is en hoe maatwerk ten aanzien van de te bereiken resultaten mogelijk is. Het college kijkt daarbij ook naar de mogelijkheden van belanghebbende om het resultaat zelf te bereiken, bijvoorbeeld met een bepaald hulpmiddel.

Artikel 9 Toekenningscriteria

Voor het beoordelen van een aanvraag is het noodzakelijk grenzen op te stellen. Deze grenzen maken het mogelijk om een verantwoorde afweging te maken. Waarom deze maatregel, deze voorziening wel en die niet. Zeker als de te verstrekken voorziening niet (precies) datgene is wat belanghebbende wenst, is dit van groot belang: het gaat immers om het te bereiken resultaat en het college zal dan aan moeten kunnen geven waarom dit toch als maatwerk kan gelden.

Er gelden een aantal criteria bij het toekennen van voorzieningen:

Lid 1 Dit artikellid bepaalt dat de voorziening op de genoemde acht resultaten noodzakelijk is en de problemen geheel of gedeeltelijk kan compenseren. In de term noodzakelijk is gevat dat er geen andere (voorliggende) mogelijkheden zijn om de problemen c.q. beperkingen te compenseren.

Lid 2 In dit artikellid is vastgelegd dat een voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn. Op deze regel bestaat een duidelijke uitzondering: kortdurende hulp bij het huishouden na bijvoorbeeld een ziekenhuisopname of bij ziekte.

Lid 3 Dit artikellid bepaalt dat dat de voorziening als de goedkoopst-compenserende voorziening aangemerkt moet kunnen worden, waarbij rekening gehouden wordt dat deze tevens duurzaam is. Onder de Wet voorzieningen gehandicapten werd gesproken van de goedkoopst-adequate voorziening. Onder de Wmo is deze term veranderd in goedkoopst-compenserend. Het gaat daarbij in de eerste plaats om een voorziening die compenserend is voor de ondervonden problemen, zodat het te bereiken doel daadwerkelijk bereikt kan worden. Maar wanneer dan meerdere voorzieningen compenserend blijken te zijn, mag volstaan worden met de goedkoopste voorziening, waarbij wel sprake dient te zijn van een goede prijskwaliteit-verhouding.

Dit betekent dat het niet altijd de meest wenselijke oplossing voor belanghebbende hoeft te zijn.

Lid 4 Dit artikellid bepaalt dat de voorziening in principe voor de belanghebbende zelf bedoeld moet zijn en niet voor een groep. Er wordt maatwerk geleverd aan de belanghebbende.

Lid 5 Dit artikellid bepaalt dat belanghebbende meer dan de helft van de week daadwerkelijk in Gemeente Castricum moet verblijven. Indien belanghebbende ergens anders meer verblijft, kan daar de aanvraag worden ingediend.

Artikel 10 Afwijzingscriteria

Lid 1 In dit artikellid wordt bepaald, dat geen voorziening wordt toegekend indien de voorziening als algemeen gebruikelijk beschouwd wordt voor de belanghebbende. Zie hiervoor ook de begripsbepalingen in artikel 1 van deze Verordening.

Lid 2 In dit artikellid wordt omschreven dat in het verlengde van lid 1 geen voorziening wordt verstrekt als de voorziening door belanghebbende zelf aangeschaft of betaald kan worden of als belanghebbende op een andere manier zelf aan een oplossing kan bijdragen. Omdat dit letterlijk in artikel 4 van de Wmo staat, moet een aanvraag hiervoor op grond van de Wmo worden afgewezen.

Lid 3 In dit artikellid is vastgelegd hetgeen in de Memorie van Toelichting van de Wmo staat vermeld, dat de regering met de Wmo de mensen wil stimuleren, meer dan onder de Wvg het geval was, zelf oplossingen te bedenken in de eigen sociale omgeving voor de problemen die zich voordoen. Het vertrekpunt voor een krachtiger sociale structuur is volgens de regering zelforganisatie, maatschappelijke binding en eigen verantwoordelijkheid (TK 2004-2005, 30 131, nr. 3, p. 6 en 8). De eigen verantwoordelijkheid om zelf oplossingen te bedenken voor de problemen die zich voordoen, speelt onder de Wmo dus een belangrijke rol. Er wordt gekeken naar de mogelijkheden van het sociaal netwerk.

Hierin is niets af te dwingen, behalve als het gaat om de gebruikelijke zorg onder huisgenoten. Toch wordt het meegenomen in de afweging voor een voorziening en wordt er een beroep gedaan op het sociaal netwerk van belanghebbende. Door middel van vrijwilligersondersteuning of mantelzorgondersteuning kan eventueel extra ondersteund worden.

Lid 4 Hier wordt bepaald dat er geen voorziening wordt toegekend indien iemand gebruik kan maken van een algemene of collectieve voorziening. Dit betekent dat er wel gekeken moet worden of deze voorziening aanwezig is en ook daadwerkelijk het resultaat (gedeeltelijk) kan behalen. Voor een collectieve voorziening is wel een besluit van de gemeente nodig. Indien een collectieve voorziening voldoende compenserend is voor het probleem van de belanghebbende zal dit voorliggend zijn op een individuele voorziening.

Lid 5 In dit artikellid wordt bepaald dat als iemand gebruik kan maken van een wettelijk voorliggende voorziening de aanvraag wordt afgewezen. Daar dit in de Wmo al bepaald is, moet een aanvraag hiervoor op grond van de Wmo worden afgewezen. Voor de volledigheid wordt dit lid daarom in deze Verordening toegevoegd.

Lid 6 Er wordt geen voorziening toegekend als niet meer is na te gaan of de voorziening noodzakelijk was en of wel sprake was van een goedkoopst compenserende voorziening. Indien de noodzaak nog wel vast te stellen is, maar de door belanghebbende zonder overleg aangeschafte voorziening te duur is geweest dan kan de gemeente volstaan met het vergoeden van een lager bedrag conform de goedkoopst-compenserende voorziening.

Hoofdstuk 5 te bereiken resultaten

Artikel 11 Resultaat 1. Een schoon en leefbaar huis

Lid 1 Dit resultaat houdt in dat iedereen moet kunnen wonen in een huis dat schoon is volgens de normen zoals die tot nu toe zijn gehanteerd. Wat betreft de vraag wat onder schoon verstaan moet worden, worden normen geformuleerd in de beleidsregels. Die normen zijn ontleend aan gangbare ideeën die bestaan in de maatschappij. Er zijn ook beperkingen ten aanzien van de omvang van de woning, zoals het aantal kamers, de oppervlakte van de kamers, waarbij uitgangspunt is de omvang van een nieuwe woning binnen de sociale woningbouw.

Dit uitgangspunt is niet star: er zijn altijd mogelijkheden bij te stellen naar boven of naar beneden (maatwerk). Maar een aanvrager kan met een (sterk) afwijkende vraag ten aanzien van het onderdeel omvang sociale woningbouw geen compensatie afdwingen voor het meerdere boven het niveau sociale woningbouw. Dit zal in de beleidsregels worden uitgewerkt. De ruimten die onder dit resultaat vallen zijn: een woonkamer, de in gebruik zijnde slaapkamers, de keuken en de sanitaire ruimten. Leefbaar staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. Ondersteuning bij het schoonhouden hoeft niet altijd geboden te worden met een aantal uren huishoudelijke hulp per week. Ook een glazenwasser of schoonmaakbedrijf kan een deel van het werk doen. Als het te behalen resultaat ‘een schoon huis’ maar gerealiseerd wordt.

Voor het aantal in gebruik zijnde slaapvertrekken wordt gekeken naar de gezinssituatie. Bijvoorbeeld het aantal slaapkamers is gelijk aan het aantal bewoners van het huis.

Er kan eventueel één extra slaapvertrek meegerekend worden.

Lid 2 In dit artikellid wordt geschetst welke individuele voorziening beschikbaar gesteld kan worden om het schone en leefbare huis te bereiken. Dat gaat allereerst via licht en zwaar huishoudelijk werk, dat wil zeggen om het droog en nat schoon en stofvrij maken en houden van de woning. Daarbij valt bijvoorbeeld het reinigen van de ramen aan de buitenkant niet onder de compensatieplicht, omdat daarvoor een algemeen gebruikelijke voorziening bestaat te weten: de glazenwasser. Het aantal benodigde uren voor de activiteiten zal nader omschreven worden in de op te stellen beleidsregels, waarbij rekening is gehouden met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep hetgeen is geaccepteerd als een redelijk uitgangspunt voor de bepaling van de omvang van de hulp. Hierbij zal het te bereiken resultaat altijd centraal dienen te staan.

Lid 3 Er wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van huisgenoten. Alle huisgenoten vanaf 18 jaar zijn met elkaar verantwoordelijk voor het voeren van een huishouden. Dat betekent dat wanneer één van de huisgenoten die het huishoudelijk werk doet, uitvalt, via een herverdeling de andere huisgenoten deze taken zullen moeten overnemen. Alleen als er geen huisgenoten zijn of als de huisgenoten met enige regelmaat langdurig afwezig zijn,

zal er de plicht tot compensatie bestaan. Ook aanwezige personen jonger dan 18 jaar, zoals thuiswonende kinderen, worden geacht hun bijdrage aan het huishouden te leveren door hun kamer bij te houden en hand- en spandiensten te verrichten.

Indien er sprake is van gebruikelijke zorg en er geen reden is om aan te nemen dat deze gebruikelijke zorg niet uitgevoerd kan worden, zal er in principe geen individuele voorziening toegekend kunnen worden.

Omdat het om maatwerk gaat, zal ook hier naar nauwkeurig onderzoek gedaan moeten worden. Hetzelfde geldt voor de gestelde uitzondering voor voorliggende en andere voorzieningen die gewoon in de maatschappij beschikbaar zijn.

In deze wordt de Richtlijn indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden (versie januari 2011, voorheen Protocol Gebruikelijke Zorg) gehanteerd.

Lid 4 Hierin is vastgelegd dat indien een voorliggende voorziening aanwezig is, waarmee het resultaat bereikt kan worden, er geen ruimte bestaat voor een individuele voorziening.

Lid 5 Dit artikellid behoeft hier geen verdere toelichting, maar zie ook de toelichting op het begrip respijtzorg.

Artikel 12 Resultaat 2. Wonen in een geschikt huis

Lid 1 Dit resultaat houdt in dat als het gaat om het wonen in een geschikte woning dan hebben we het over de woonvoorzieningen, zowel bouwkundig als niet-bouwkundig. Uitgangspunt is daarbij dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. Het is niet zo dat een gemeente voor een woning moet zorgen: dat is de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager. De gemeente kan wel ondersteunen of bemiddelen bij het zoeken naar een (geschikte) woning. Daarbij is uitgangspunt dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschikbare woning, uiteraard passend bij het bestedingspatroon. Heeft iemand een woning, dan zal de compensatieplicht betekenen dat eventuele problemen met het normale gebruik van de woning opgelost worden. Daarbij kan veelal gekozen worden uit meerdere mogelijke oplossingen. Ook nu gaat het weer om woningen op het niveau sociale woningbouw. De ruimten die onder dit resultaat vallen zijn: een woonkamer, de in gebruik zijnde slaapkamers, de keuken en de sanitaire ruimten.

Er kan altijd afgeweken worden naar boven of beneden, maar omvangrijke woningen en

zeer grote ruimten zullen niet als uitgangspunt voor compensatie gelden.

Lid 2 Dit artikellid bepaalt dat als het gaat om een geschikte woning er een reeks is aan mogelijke wijzen van compensatie. Het kan mogelijk zijn de woning aan te passen, maar ook kan het mogelijk zijn dat er een andere woning beschikbaar is die geschikt is, of een woning die gemakkelijker geschikt te maken is. In die situatie zal een afweging moeten worden gemaakt van de diverse mogelijkheden. Uitgangspunt daarbij zijn de behoeften van de aanvrager. Aan de andere kant is er ook de noodzaak tot een doelmatige besteding van gemeenschapsgelden, waardoor zo veel mogelijk aanvragers gecompenseerd kunnen worden met de beschikbare middelen. Door hier gericht beleid op te maken, kan het College sturen in de mogelijkheden. De verschillende regels die gelden bij het maken van afwegingen zijn in de beleidsregels opgenomen.

Lid 3 Verhuizing naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning kan een snelle(re) oplossing bieden dan het aanpassen van een woning. Bovendien kan een woning zich niet lenen voor aanpassing. Dat kan betekenen dat er eerst naar alternatieven gekeken zal moeten worden. Daarbij zal zo mogelijk rekening gehouden worden met de behoeften van de aanvrager. Overigens is het niet de bedoeling het begrip geschikte woning zover op te rekken dat de gemeentelijke compensatieplicht ook het aanleggen van een rolstoel toegankelijk pad in de tuin zou behelzen, of het aanleggen van verhoogde plantenbakken. Het onderhoud van de tuin is expliciet uitgesloten.

Dat houdt overigens niet in dat de gemeente niet kan bemiddelen voor een vrijwilliger, die het leuk vindt om de tuin te doen. Omstandigheden zoals levensfase en voorzienbaarheid van de verhuizing zullen worden meegewogen.

Lid 4 Bij een verhuizing kan een financiële tegemoetkoming worden toegekend. De hoogte van deze tegemoetkoming wordt in het Financieel besluit voorzieningen Wmo gemeente Castricum vastgelegd. De gemeente Castricum kiest ervoor om dit bedrag forfaitair uit te betalen, dus los van de daadwerkelijke kosten. Er kan een eigen aandeel worden ingehouden op de tegemoetkoming.

Artikel 13 Resultaat 3. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Lid 1 In dit resultaat wordt beschreven wat verstaan wordt onder het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften. Het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften betekent dat de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt beschikbaar moet zijn. Ook voor toiletartikelen en schoonmaakmiddelen geldt dat deze beschikbaar moeten zijn.

Deze dagelijkse benodigdheden kunnen op vele manieren in huis komen. Compensatie houdt niet per definitie in dat de aanvrager zelf de boodschappen moet kunnen doen. Er zal in redelijkheid gezocht worden naar een oplossing waarmee het resultaat bereikt wordt.

Te denken valt aan een boodschappenservice, waarbij wel opgelet wordt dat de supermarkt qua prijsniveau past bij het bestedingspatroon van de aanvrager.

Het gaat niet alleen om de ingrediënten maar ook om de maaltijden zelf. Compensatie betekent dat de aanvrager beschikt over de verschillende maaltijden door de dag heen. Daarbij dient rekening te worden met medische geïndiceerde diëten en kan rekening worden gehouden met de wensen van de aanvrager. Het te bereiken doel kan behaald worden via een maaltijdservice, via het gebruik maken van gezamenlijke maaltijden of via het – met behulp van een vrijwilliger of anderszins – zelf bereiden van maaltijden. Ook kan het bereiden van maaltijden worden overgenomen.

Lid 2 Hier wordt gesteld welke hulpmiddelen gekozen kunnen worden om het resultaat te bereiken. Boodschappen kunnen op verschillende manieren gedaan worden. Er kan gebruik gemaakt worden van beschikbare diensten, zoals een boodschappendienst. Bij afwezigheid van dergelijke diensten, of indien de kosten van de dienst, zowel wat betreft producten als wat betreft extra bezorgkosten, dat rechtvaardigen, kan gekozen worden voor het inzetten van hulp om de boodschappen te doen. Daarbij zal goedkoopst-compenserend de leidraad zijn, zodat het doen van boodschappen niet perse door de aanvrager zelf met hulp hoeft te worden gedaan. Ook hier is het te bereiken resultaat van belang en is de manier waarop daaraan ondergeschikt.

Lid 3 Hier is vastgelegd dat een bruikbare boodschappendienst of bruikbare maaltijdvoorziening of restaurantvoorziening in een zorgcomplex, die leidt tot het te bereiken resultaat voorliggend is op eventueel individuele voorzieningen. Om te bepalen of een boodschappendienst of maaltijdvoorziening bruikbaar is, zal gekeken moeten worden naar gezinssamenstelling, kosten en concrete beschikbaarheid. Als een voorliggende voorziening niet beschikbaar is, kan daar uiteraard geen gebruik van worden gemaakt.

Lid 4 Hierin is vastgelegd dat indien een voorliggende voorziening aanwezig is, waarmee het resultaat bereikt kan worden, er geen ruimte bestaat voor een individuele voorziening.

Artikel 14 Resultaat 4. Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Lid 1 Belanghebbenden moeten kunnen beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding. Dit resultaat is beperkt tot het verzorgen van kleding die iemand in zijn bezit heeft. Begeleiding bij het kopen van kleding valt niet onder afdwingbare compensatie, maar als daar behoefte aan bestaat, kan de gemeente wel bemiddelen bij het regelen dat er geschikte en passende kleding wordt gekocht, bijvoorbeeld met inschakeling van vrijwilligers. De wijze waarop deze ondersteuning wordt geboden, is afhankelijk van de gezamenlijk door aanvrager en gemeente te kiezen oplossing. Als mobiliteit het probleem is, kan gedacht worden aan een vervoersvoorziening om dat probleem op te lossen. Als er hulp bij het huishouden aanwezig is, zou dit de oplossing kunnen bieden. Dat hoeft niet perse via het samen kopen van kleding: het is ook mogelijk met behulp van anderen kleding aan te schaffen. Wat doelmatige kleding precies is, zal per situatie verschillen. Het moge duidelijk zijn dat het gaat om dagelijkse kleding en niet om exceptionele kleding zoals bijvoorbeeld speciale gelegenheidskleding.

Lid 2 Schone, draagbare en doelmatige kleding betekent dat er gewassen, gestreken en eventueel gerepareerd moet kunnen worden, alles voor zover de aanvrager daartoe niet in staat is.

Het wassen zal veelal gebeuren met de algemeen gebruikelijke wasmachine. Ook het drogen van de was vindt indien mogelijk plaats door de was te drogen te hangen. Voor zover het noodzakelijk is kleding te strijken, kan dit ook onder te compenseren problemen vallen. Daarbij is uitgangspunt wat in de maatschappij algemeen gangbaar is.

Lid 3 en 4. Als er voorliggende, algemene, collectieve of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn, die tot het te bereiken resultaat kunnen leiden, zal geen ruimte bestaan voor individuele voorzieningen. Hierbij wordt uiteraard gekeken of er wel sprake is van maatwerk.

Artikel 15 Resultaat 5. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Lid 1 Dit resultaat omschrijft de dagelijkse zorg van kinderen die tot het gezin behoren. Dit kan onder de compensatieplicht behoren als een ouder met beperkingen dat zelf niet kan. Compensatie is dan bedoeld als ondersteuning. Het zal nooit gaan om volledige overname. In die situatie zullen andere oplossingen gezocht moeten worden. Te denken valt aan algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen zoals kinderopvang.

Het ondersteunen bij de opvoeding in een ontregeld gezin valt onder de Wet op de jeugdzorg en intensieve zorg voor gehandicapte kinderen, die de gebruikelijke zorg overstijgt, valt onder de AWBZ.

Lid 2 Hier worden de mogelijke oplossingen beschreven. Het thuis verzorgen van kinderen die tot het gezin behoren, zal veelal van korte duur zijn. De compensatie van het niet zelf verzorgen (en opvoeden) van tot het gezin behorende kinderen zal bij een langere duur opgelost kunnen worden via algemeen gebruikelijke, voorliggende en algemene voorzieningen.

Soms zal tijdelijke compensatie van belang zijn om de ouder(s) de gelegenheid te geven een definitieve oplossing te zoeken. Voorliggende voorzieningen spelen dan een grote rol.

Te denken valt aan kinderopvang, gastouders, oppasgrootouders enz.

Lid 3 Voor-, tussen- en naschoolse opvang, kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de aanvrager kunnen leiden tot het te bereiken resultaat kunnen het verstrekken van een individuele voorziening onnodig maken.

Lid 4 Hier wordt omschreven dat er dus altijd eerst beoordeeld zal moeten worden of er sprake is van dit soort oplossingsmogelijkheden.

Artikel 16 Resultaat 6. Zich kunnen verplaatsen in en om de woning

Lid 1 Het te bereiken resultaat betekent dat de aanvrager zich in, om en nabij zijn woning moet kunnen verplaatsen. Daarbij dient gedacht te worden aan het verplaatsen in het kader van het wonen, waarbij de woning bij alle verplaatsingen centraal staat. Alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning horen bij het volgende te bereiken resultaat: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Bij deze verplaatsingen horen wel de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. Wat de tuin betreft moet het mogelijk zijn in die tuin te komen, de inrichting van de tuin is een eigen verantwoordelijkheid.

In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken, het toilet en de douche. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als belanghebbende deze daadwerkelijk gebruikt. In principe zullen zolders zonder stahoogte, veelal bereikbaar zonder vaste trap, met bijvoorbeeld een vlizotrap, niet onder de compensatieplicht vallen. Het doel hierbij is dat men zich in die ruimten zodanig kan verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is.

Om dit resultaat te bereiken, wordt compensatie geboden in de vorm van hulpmiddelen.

Een voorbeeld is een rolstoel voor verplaatsingen door de ruimte. Ook een tillift zou gezien kunnen worden als een dergelijk middel. Doordat een belangrijk deel van de tilliften vanwege aard- en nagelvaste verbinding met het plafond gerekend worden tot de voorzieningen waardoor in een geschikte woning gewoond kan worden, wordt de tillift verder beschouwd als een voorziening die daar onder valt. De hulpmiddelen die het te bereiken resultaat kunnen bevorderen, kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het is niet zo dat de compensatieplicht betekent, dat iemand een nieuwe voorziening moet ontvangen, de compensatieplicht betekent dat iemand met de verstrekking het te bereiken resultaat moet kunnen bereiken.

Het zich kunnen verplaatsen in de woning zou kunnen betekenen dat er twee voorzieningen verstrekt worden. Wanneer iemand een transfer kan maken, maar overigens aangewezen is op een rolstoel, zou gekozen kunnen worden voor een stoeltjeslift in combinatie met een rolstoel beneden en een rolstoel boven, waardoor iemand in staat zal zijn om zich in de gehele woning te verplaatsen. In deze situatie kunnen naast een traplift ook andere voorzieningen nodig zijn om de woning rolstoeldoorgankelijk te maken.

Lid 2 In principe zal een hulpmiddel voor verplaatsing in, om en nabij het huis (onder de Wmo valt in veel gevallen de rolstoel) verstrekt worden als men een dergelijke voorziening voor dagelijks zittend gebruik nodig heeft. Aan een dergelijke noodzaak gaat vaak een periode vooraf waarin gebruik wordt gemaakt van andere hulpmiddelen, (ooit) verstrekt op basis van de Zorgverzekeringswet, of via de AWBZ of zelf aangeschaft.

De zogenaamde rolstoel voor incidenteel gebruik valt hier niet onder: deze rolstoel wordt immers niet gebruikt voor verplaatsen in, om en nabij de woning, maar wordt vooral gebruikt als men zich elders moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan, zoals tijdens een uitstapje. Voor dit soort rolstoelen kan gebruik gemaakt worden van speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke.

De rolstoel voor incidenteel gebruik wordt alleen dan verstrekt, indien de gemeente geen regeling heeft voor het lenen van dit soort rolstoelen. Ook is het wellicht in incidentele situaties noodzakelijk om andere redenen een dergelijke rolstoel voor incidenteel gebruik te verstrekken. Het zal hierbij gaan om uitzonderingen: uitgangspunt is dat een rolstoel alleen verstrekt wordt indien die noodzakelijk is voor het verplaatsen in, om en nabij de woning.

Lid 3 en 4. Een rolstoelpool zou kunnen leiden tot een adequate oplossing voor het probleem van het verplaatsen op andere plaatsen dan rond de woning. Daarom zou een rolstoelpool een oplossing kunnen bieden voor diegenen die behoefte hebben aan een oplossing voor incidenteel gebruik waarbij het gebruik niet in en om de woning plaatsvindt.

Als daar sprake van kan zijn, zal geen individuele voorziening worden verstrekt.

Artikel 17 Resultaat 7. Zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel

Lid 1 Als het gaat om het zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel is het te bereiken resultaat, dat de aanvrager zich met een of ander vervoermiddel binnen zijn eigen woonplaats en het direct daaromheen gelegen gebied kan verplaatsen.

Die verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag. Dat zijn alle verplaatsingen die niet uitsluitend te maken hebben met verplaatsingen in het kader van een betaalde baan. Heeft men voor dat soort verplaatsingen een aparte voorziening nodig, die verder gaat dan de normale voorziening voor het verplaatsen in het kader van het leven van alledag, dan zal deze voorziening niet onder de compensatieplicht vallen, maar vergoed dienen te worden vanuit de voorzieningen ten behoeve van werk: zoals de Wia.

Maar het enkele feit dat je met de voorziening die je nodig hebt in het kader van het leven van alledag, ook naar je werk kunt, ontslaat de gemeente niet van de compensatieplicht.

Ook niet- gehandicapten gebruiken hun auto vaak voor het reguliere woon-werkverkeer of voor het vervoer in het kader van werk (waarvoor zij dan een vergoeding ontvangen van de werkgever).

Lid 2 In dit artikellid staat omschreven, dat de individuele voorzieningen die verstrekt gaan worden om als resultaat te bereiken dat je je met een of ander vervoermiddel in de woonplaats en directe omgeving kan verplaatsen een breed scala van verplaatsingen betreffen.

Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een speciaal middel gemaakt moeten worden in verband met betaalde arbeid. Verder zijn ook vakanties en ander verblijf buiten het gebied zoals omschreven met woonplaats en omgeving uitgesloten. Daarvoor wordt door het Ministerie van VWS Valys beschikbaar gesteld. Valys is aanvullend op de door de Wmo te compenseren voorzieningen en valt buiten de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders. Valys regelt het vervoer wanneer de pashouder een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder.

De gemeente is verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte van de pashouder tot en met 5 OV-zones vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder. Wel gaat het om verplaatsingen nodig voor het doen van boodschappen (zodat ook op deze wijze het resultaat van het kunnen beschikken over de eerste levensbehoeften wordt bereikt), nodig om op bezoek te gaan, nodig om naar artsen, paramedici, specialisten te gaan en voor ziekenhuisonderzoek, voor zover het zogenaamde zittend ziekenvervoer daar geen oplossing voor biedt.

Dit medisch vervoer betreft vooral situaties waarbij dat vervoer zo frequent is dat het beschikbaar gestelde vervoer bijna geheel voor dit medisch vervoer gebruikt zou worden. In deze situatie kan extra vervoer ter compensatie geboden worden. Ook het vervoer om in de natuur te zijn, al dan niet met familie of vrienden, of het vervoer om een kerk, een sporthal, of een museum te bezoeken valt onder de compensatieplicht.

De omvang van de te bieden compensatie zal over het algemeen liggen tussen 1500 en 2000 kilometer per jaar. Het kan voorkomen, dat er een grotere vervoersbehoefte bestaat. Van belang is allereerst vast te stellen of dat een realistische vervoersbehoefte is, gezien de medische, maar ook gezien de financiële situatie van de aanvrager. Immers, met een laag inkomen kan men wel de wens hebben veel verplaatsingen te maken, maar omdat voor iedere Nederlander verplaatsen een prijskaartje heeft, zal dat ook voor mensen met een beperking gelden. Daarbij is het van belang vast te stellen of de vervoersbehoefte hiermee spoort.

Lid 3 en 4. Ook bij de vervoersvoorzieningen kan een scootmobielpool een oplossing bieden voor personen met een beperkte vervoersbehoefte op de korte afstand. Datzelfde geldt voor het zogenaamde vraagafhankelijke vervoer van deur tot deur. Om hierbij te komen tot maatwerk zal de vervoersbehoefte van de aanvrager uitgangspunt zijn van de beoordeling welke voorziening nodig is om het te bereiken resultaat te bereiken. Voorliggende voorzieningen kunnen individuele voorzieningen voorkomen.

Artikel 18 Resultaat 8. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Lid 1 Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten. Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen. Voorwaarden hiervoor zijn bijvoorbeeld het zich kunnen verplaatsen naar deze bestemmingen. Daarvoor zal resultaat 7 over het algemeen een voldoende oplossing kunnen bieden.

Lid 2 Als vervoer voldoende in staat stelt aan activiteiten deel te nemen kan via resultaat 7 het vervoersprobleem opgelost worden.

Lid 3 en 4. Als sprake is van voorliggende voorzieningen, die het probleem op kunnen lossen, zal er geen ruimte meer zijn voor individuele voorzieningen.

Hoofdstuk 6 Verstrekkingen in natura, als persoonsgebonden budget of als financiële tegemoetkoming

Artikel 19 Verstrekking van voorzieningen

In dit artikel wordt allereerst behandeld in welke vormen voorzieningen verstrekt kunnen worden. De mogelijkheden voorziening in natura of een persoonsgebonden budget zijn voorgeschreven in artikel 6 Wmo. De financiële tegemoetkomingen kunnen niet ontbreken (hoewel er in feite geen verschil bestaat tussen een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming) omdat artikel 7 lid 2 Wmo spreekt over een “financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan de woonruimte”.

Artikel 20 Voorziening in natura

Lid 1 Dit artikellid bepaalt welke aspecten bij het verstrekken van een voorziening in natura in de beschikking vastgelegd moeten worden. Het gaat er daarbij uiteraard allereerst om welke voorziening(en) aan de orde zijn. Dit uiteraard in relatie tot de te bereiken resultaten. Vervolgens wordt aangegeven wat de duur van de voorziening is: voor hoe lang wordt iets toegekend of hoe lang moet men in principe de bepaalde voorziening kunnen gebruiken om het resultaat te bereiken. Vervolgens is van belang te vermelden op welke wijze de voorziening in natura verstrekt wordt. Als er sprake is van een overeenkomst wordt deze overeenkomst vermeld.

Ook andere aspecten, speciale aspecten die voor deze ene verstrekking gelden, dienen in de beschikking opgenomen te worden.

Lid 2 Dit artikellid geeft aan dat als een eigen bijdrage gevraagd wordt, dit in de beschikking komt te staan. Dit betreft alleen het gegeven dat een eigen bijdrage gevraagd wordt. Hoe hoog de eigen bijdrage is zal door het CAK bepaald worden en door het CAK bij afzonderlijke beschikking worden opgelegd.

Artikel 21 Voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget

Lid 1 In het Financieel besluit voorzieningen Wmo gemeente Castricum wordt door het college bepaald in welke situaties er geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt, ook al is dat aangevraagd, omdat zij vallen onder hetgeen bepaald is in artikel 6 van de Wmo: “ over-wegende bezwaren”. Overwegende bezwaren kunnen zijn als vaststaat, dat belanghebbende niet in staat is zelf de gelden te beheren of in een schuldhulpverlenings-traject zit. Ook kan dit een situatie zijn waarin het gaat om zeer kortdurende hulp bij het huishouden en het verstrekken van een persoonsgebonden budget praktisch niet uitvoerbaar is. Ook het collectief vraagafhankelijk vervoer kan als het systeem in gevaar komt als vrijheid tot keuze van een persoonsgebonden budget zou leiden tot leegloop een argument zijn geen keuzevrijheid te bieden. Dit moet onderbouwd kunnen worden en uitzonderingen moeten mogelijk zijn. Zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12-01-2010 (nr.BL.4037).

Lid 2 Dit artikellid bepaalt wat er bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget vastgelegd moet worden in de beschikking. Het gaat daarbij allereerst om de formulering van het te bereiken resultaat, zodat helder is waarvoor het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden. Dat kan beperkt zijn, zoals het bezoeken van familie, vrienden en kennissen en het doen van boodschappen met een scootmobiel, maar ook een meer algemeen geformuleerd resultaat, zoals het maken van alle noodzakelijke verplaatsingen in de naaste woon- en leefomgeving. Als er een programma van eisen wordt verstrekt (waar is het geld voor bedoeld, aan welke eisen moet voldaan zijn) wordt dat ook in de beschikking vastgelegd onder bijvoeging van het program van eisen. Vervolgens kan in de beschikking worden vastgelegd wat de omvang van het persoonsgebonden budget is, welk bedrag men ontvangt, met vermelding hoe dat bedrag tot stand is gekomen. Tot slot moet voor wat betreft de verantwoording ook in de beschikking worden vastgelegd wat van degene tot wie de beschikking is gericht in dit opzicht wordt verwacht.

Lid 3 Dit artikellid bepaalt dat bij het heffen van een eigen bijdrage dit in de beschikking vermeld moet worden, waarbij meegenomen kan worden dat het CAK de hoogte van de eigen bijdrage vaststelt en per beschikking op zal leggen.

Artikel 22 Voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming

Lid 1 Dit artikellid bepaalt ten aanzien van de financiële tegemoetkoming wat in de beschikking vermeld wordt. Het gaat hier allereerst om de vermelding van het te bereiken resultaat waarvoor de financiële tegemoetkoming gebruikt dient te worden. Daarnaast moet vermeld worden voor welke duur, voor welke periode de financiële tegemoetkoming verstrekt wordt en tenslotte dient hier vermeld te worden of er een overeenkomst van toepassing is op deze verstrekking. Uiteraard moet ook de hoogte van de financiële tegemoetkoming vermeld worden.

De voorzieningen waarvoor een forfaitaire vergoeding wordt verstrekt en de hoogte van de vergoeding, worden bepaald in het Financieel besluit voorzieningen Wmo gemeente Castricum.

Lid 2 Bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming bestaat de mogelijkheid een eigen aandeel te vragen. Indien dit van toepassing is dient dit in de beschikking vermeld te worden. De berekening van het eigen aandeel kan, in tegenstelling tot de eigen bijdrage, door het college plaatsvinden. In de Wmo is alleen voor de eigen bijdrage geregeld dat dit verplicht door het CAK dient te gebeuren. Als een college zelf het eigen aandeel berekent, dient er zorg voor te worden gedragen dat de regels rond de cumulatie van eigen bijdragen in acht worden genomen. Met name als al een eigen bijdrage AWBZ wordt betaald, zal herberekening (en wel wat de eigen bijdrage AWBZ betreft door het CAK) plaats moeten vinden, aangezien een eigen aandeel op basis van de Wmo voor gaat op een eigen bijdrage in het kader van de AWBZ.

Hoofdstuk 7 Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 23 Eigen bijdrage en eigen aandeel

Lid 1 Dit artikellid behoeft geen verdere toelichting.

Lid 2 In dit artikellid is bepaald dat de bevoegdheid tot het vaststellen van bedragen in het Financieel besluit voorzieningen Wmo Gemeente Castricum is gelegen bij het college.

Hoofdstuk 8 Bepalingen rondom de aanvraag, intrekking en terugvordering

Artikel 24 Advisering

Lid 1 Het kan noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de gevraagde voorziening een beroep te doen op een (medisch) adviseur. Als daar aanleiding voor is biedt dit artikel daartoe de mogelijkheid. Geregeld is dat het college twee mogelijkheden heeft: het college kan allereerst iemand oproepen op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen en daar die vragen te beantwoorden die nodig zijn om tot een zorgvuldig besluit te komen.

De tweede mogelijkheid is uitgebreider: deze biedt ook de gelegenheid tot onderzoek, bijvoorbeeld door een arts. Bij de advisering zal de ICF terminologie gebruikt worden met het oog op de consistentie van verslag, onderzoek en beoordeling. Het zal duidelijk zijn dat er van deze mogelijkheden alleen maar gebruik kan worden gemaakt als dit noodzakelijk is, dat wil zeggen als zonder dit onderzoek een zorgvuldige besluitvorming niet mogelijk is.

In principe mag van de aanvrager verwacht worden mee te werken. Is de aanvrager niet bereid tot medewerking, dan zal het college moeten beoordelen of zonder deze medewerking een zorgvuldig besluit te nemen is. Is dat niet mogelijk dan zal het college de aanvraag buiten behandeling kunnen stellen. Is wel een zorgvuldig besluit mogelijk dan zal dat besluit genomen moeten worden.

Lid 2 Dit artikellid geeft de situaties weer waarin een adviesinstantie (over het algemeen een medisch adviseur) om advies gevraagd zal worden. Dat zal in ieder geval van belang zijn als het gaat om een aanvraag van een persoon die nog niet bij de gemeente bekend is. In die situatie is het van groot belang te weten wat de aard van de problemen is en welke prognose er bestaat. Dit kan van belang zijn bij de bepaling van de voorzieningen om de gewenste resultaten te bereiken. Is de aanvrager bekend, maar is er sprake van gewijzigde omstandigheden, dan kan er ook aanleiding zijn een advies op te vragen. Dat zal zeker het geval zijn als die gewijzigde omstandigheden een andere kijk op de te bereiken resultaten rechtvaardigen.

Uiteraard zal er een medisch advies moeten zijn bij een afwijzing op medische gronden.

En er kunnen zich situaties voordoen dat er anderszins behoefte bestaat aan een medisch advies. Dan biedt het laatste lid van dit artikel daartoe de mogelijkheid.

Artikel 25 Beslistermijn.

De Algemene wet bestuursrecht regelt dat, als bij wettelijk voorschrift niet anders is bepaald, een besluit genomen dient te worden binnen een redelijke termijn. Die redelijke termijn is 8 weken.

De Wmo bepaalt niets over beslistermijnen. Het college heeft de mogelijkheid om afwijkende termijnen vast te stellen. Hoewel het van belang is zo min mogelijk afwijkende termijnen te hanteren, immers, de doorzichtigheid van de termijnen komt daardoor wellicht in het geding, is het logisch voor enkele onderdelen wel een langere termijn vast te stellen. Dit geldt met name voor bouwkundige woonvoorzieningen. Zeker als daar een offerte voor moet worden aangevraagd, zal daarmee de nodige tijd gemoeid zijn, zodat de termijn van acht weken niet haalbaar is. Om dat helder te hebben is het wenselijk deze termijn in de Verordening op te nemen. Dit is gebeurd ten aanzien van de verschillende te bereiken resultaten.

Artikel 26 Anti-speculatiebeding

De woningeigenaar is, bij vervreemding of bezwaring dus door verkoop, verpachting of verhuur binnen 10 jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden, verplicht tot terugbetaling van de woningaanpassing verminderd met de afschrijving, indien die woningaanpassing een bedrag van € 20.000,00 te boven gaat. In dit artikel is het terugbetalingsschema vastgesteld, waarbij de op eigen kosten gefinancierde woningverbetering buiten beschouwing blijft.

Het investeringsbedrag wordt als uitgangspunt genomen. De uit de algemene middelen betaalde woningverbetering vertaalt zich immers in een hogere waarde, en daarmee opbrengst of hypothecaire mogelijkheden. Het is dan gerechtvaardigd deze op dat moment geheel of gedeeltelijk terug te vorderen.

Dit artikel heeft een tweeledige functie. In de eerste plaats is het bedoeld om te voorkomen dat bij vervreemding of bezwaring van de woning de waardestijging, die het gevolg is van een dure woningaanpassing volledig ten goede komt aan de woningeigenaar.

In de tweede plaats moet kapitaalvernietiging worden voorkomen. Indien de woningeigenaar zonder gegronde reden binnen vijf jaar verhuist, kan dit leiden tot kapitaalvernietiging. Het is niet meer dan redelijk om de woningeigenaar hier gedeeltelijk voor aan te spreken. Een en ander is uitgewerkt door de woningeigenaar bij vervreemding of bezwaring te verplichten tot terugbetaling van de aanpassingskosten verminderd met de afschrijving. Daarbij geldt een lineaire afschrijving over een termijn van tien jaar, zodat het terug te betalen bedrag jaarlijks met 10 procent daalt.

Het college kan van de toepassing van dit artikel afwijken door middel van de hardheidsclausule uit artikel 30 van de Verordening. Denk aan situaties waarin de waardestijging van de woning aantoonbaar minder bedraagt dan de aanpassingskosten of waarin er aanleiding is tot versnelde afschrijving.

Artikel 27 Wijziging van de situatie

Lid 1 Dit artikellid voorziet erin dat bij een gewijzigde situatie de plicht bestaat het college hiervan op de hoogte te stellen als men kan vermoeden dat dit invloed kan hebben op de verstrekte voorziening. Zo zal bij overlijden de niet in eigendom verstrekte voorziening stopgezet worden. De erven dienen een overlijden zo snel mogelijk te melden. Uiteraard kan de gemeente in deze situatie ook via het GBA kennis krijgen van deze gewijzigde omstandigheid.

Andere omstandigheden zijn minder gemakkelijk kenbaar voor de gemeente. In die situatie kan men op basis van dit artikel verplichten dat wijzigingen worden doorgegeven.

Deze bepaling wordt in de beschikking herhaald, hetgeen de kans dat er kennis van genomen wordt aanzienlijk vergroot.

Lid 2 en 3. Hierin wordt aangegeven dat het college het recht heeft om periodiek over te gaan tot individuele of groepsgewijze heronderzoeken en dat voor belanghebbende die een voorziening heeft verstrekt gekregen hieraan verplicht is mee te werken.

Artikel 28 Intrekking

Een besluit, genomen op basis van deze verordening, kan in bepaalde omstandigheden geheel of gedeeltelijk ingetrokken worden.

Dit zal gebeuren als bij de toekenning voorwaarden gesteld zijn en daar op enig moment niet of niet meer aan is voldaan. In die situatie bestaat ook de mogelijkheid tot terugvordering, indien de voorziening zich daartoe leent. Dat is in het volgende artikel geregeld.

Ook de situatie dat beslist is op onjuist verstrekte gegevens biedt de mogelijkheid een genomen beschikking geheel of ten dele in te trekken. Ook in deze situatie kan terugvordering een mogelijkheid zijn.

Een beslissing wordt genomen met de bedoeling dat men daar een voorziening mee treft.

Als binnen zes maanden na het nemen van de beslissing de voorziening nog niet is getroffen, is er ook de mogelijkheid een beslissing geheel of ten dele in te trekken.

Artikel 29 Terugvordering

Indien een besluit is ingetrokken (en ook alleen maar in die situatie) kan eventueel tot terugvordering worden overgegaan. Voorwaarde is dat het recht op de voorziening is ingetrokken. Een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden teruggevorderd. Hierbij geldt een privaatrechtelijke procedure.

De op 1 juli 2009 in werking getreden vierde tranche van de Awb voorziet in een uniforme regeling voor de betaling van geldschulden aan en door een bestuursorgaan. Ook bij het terugvorderen van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming spelen de bepalingen van de vierde tranche een rol. In tegenstelling tot andere sociale zekerheidswetten, zoals de WWB, WW en AOW kent de Wmo geen eigen regels inzake terugvordering.

Dat betekent dat voor terugvordering in het kader van de Wmo geen publiekrechtelijke grondslag bestaat. De bevoegdheid tot terugvordering is daarom expliciet in de Verordening opgenomen. Omdat de bevoegdheid tot terugvordering niet in de Wmo zelf is opgenomen, dient terugvordering te geschieden op grond van privaatrechtelijke regels. Dit betekent dat onder meer dat in elk afzonderlijk geval moet worden aangetoond dat sprake is van een onverschuldigde betaling (artikel 6:203 e.v. BW). Wanneer het college besluit een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming terug te vorderen, moet dat worden vastgelegd in een beschikking.

Deze beschikking dient te voldoen aan de in afdeling 4.4.1 van de Awb gestelde eisen. Voor tot terugvordering wordt overgegaan, dient het besluit tot toekenning van de financiële tegemoet-koming of het persoonsgebonden budget ingetrokken te worden op basis van de in deze Verordening omschreven gronden.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 30 Hardheidsclausule

Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat, zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule.

Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt, dan moet overwogen worden om het beleid aan te passen.

Artikel 31 Delegatie van de bevoegdheid

Lid 1 In artikel 156 van de Gemeentewet is bepaald dat de Raad aan het college bevoegdheden kan overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. In de Algemene wet bestuursrecht is in artikel 10:15 bepaald dat delegatie slechts geschiedt indien in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien. In de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming van dit artikel valt te lezen dat het karakter van delegatie; het overdragen van een bevoegdheid aan een ander die deze bevoegdheid onder eigen verantwoordelijkheid uit gaat oefenen, met zich brengt, dat degene aan wie de bevoegdheid is toegedeeld uitdrukkelijk met deze overdracht moet hebben ingestemd. Men zie bijvoorbeeld Afdeling Rechtspraak Raad van State 28-10-1988, AB 1989, 153 en Centrale Raad van Beroep 16-4-1992, TAR 1992, 122.

Om iedere verwarring over bevoegdheden uit te sluiten wordt dan ook in overeenstemming met de bepalingen in de Awb in dit artikel opgenomen dat de bevoegdheid tot het nemen van besluiten op grond van deze verordening wordt overgedragen aan het college. Daarmee wordt het college tevens bevoegd om te besluiten op eventueel ingediende bezwaar-schriften. Artikel 6:4 eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht schrijft immers voor dat het maken van bezwaar geschiedt door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.

Op grond van dit artikellid van de Verordening staat thans buiten kijf wie het bestuursorgaan is dat het besluit heeft genomen te weten het college. Daarmee is tevens een antwoord op de vraag gegeven welk bestuursorgaan bevoegd is om op dat bezwaarschrift te beslissen.

Lid 2 De bevoegdheid tot het stellen van regels in de vorm van het Financieel besluit voorzieningen Wmo Gemeente Castricum en Beleidsregels voorzieningen Wmo Gemeente Castricum is gelegen bij het college.

Artikel 32 Indexering

Bepaalde bedragen zullen jaarlijks aangepast worden zonder dat het college hier iets voor hoeft te doen. Te denken valt daarbij aan de bedragen voor de eigen bijdrage en het eigen aandeel.

Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal deze bedragen jaarlijks aanpassen.

Het college is op basis van dit artikel ook bevoegd eigen bedragen vast te stellen.

Om deze reden is het voor de hand liggend alle bedragen in het Financieel besluit voorzieningen Wmo gemeente Castricum op te nemen, zodat de bedragen snel en gemakkelijk aan te passen zijn.

Artikel 33 Evaluatie

De wet vereist evaluatie. Dit artikel biedt de mogelijkheid deze evaluatie in de tijd vast te leggen.

Artikel 34 Overgangsbepaling

Vanwege bestaande verworven rechten is het noodzakelijk om bij (toekomstige) beleidswijzigingen een juridisch te verantwoorden overgangstermijn te hanteren. Een termijn van minimaal drie maanden wordt in de rechtspraak als algemeen acceptabel alsook redelijk beschouwd.

Artikel 35 Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze Verordening.

Artikel 36 Citeertitel

Dit artikel regelt tenslotte hoe deze Verordening geciteerd, moet worden.