Organisatie | Stadskanaal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Stadskanaal 2008 |
Citeertitel | Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Stadskanaal 2008 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Deze regeling wordt afgekort aangeduid als 'APV'. Deze regeling vervangt de Algemene Plaatselijke Verordening Gemeente Stadskanaal 2006.
Beleidslijn "driehoeksborden/sandwichborden- en spandoeken" (tot 27-11-2008)
Beleidsregels reclamedragers, sandwichborden en spandoeken (vanaf 27-11-2008)
Uitvoeringsbesluit hondenoverlast (vanaf 11-06-2009)
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
24-12-2022 | artikel 2.1.5.2, vierde lid | 19-12-2022 | Z-21-090579/D/22/266709 | ||
21-12-2021 | 24-12-2022 | Artt. 2.2.2, 2.3.1a.1, 2.3.1.3b, 2.3.1.5a, 2.4.8, 3.7, 2.2.3, 4.2.4, 2.4.7a, 2.7.1a, 2.7.2, 2.7.3, 4.2.5, 6.1, H2 afd 2par 1a | 13-12-2021 | Z-20-074256/D/21/226911 | |
08-12-2017 | 21-12-2021 | artt. 1.6, 1.7, 2.1.1.1, 2.1.1.4, 2.3.1.1, 2.3.1.1a, 2.4.2 en 5.2.1 | 20-11-2017 Gemeenteblad, nr. 210648, 30-11-2017 | Z-17-034604/D/17/095840 | |
01-01-2017 | 07-12-2017 | artt. 1.1, 1.2, 1.7, 1.8, 1.9, 1.10, 2.1.1.1, 2.1.1.2, 2.1.1.3, 2.1.2.2, 2.2.1, 2.2.1a, 2.2.2, 2.3.1.1, 2.3.1.1a, 2.3.1.3b, 2.3.1.5, 2.3.1.5a, 2.3.1.6, 2.3.1.7, 2.3.1.8, 2.4.2, 2.4.4, 2.4.7, 2.4.8, 2.4.11, 2.4.17, 2.4.18, 2.4.19, 2.4.22, 2.4.25, 2.5.2, 2.5.3, 2.5.5, 2.6.1, 2.6.3, 2.7.1, 2.7.1a, 2.8.1, 2.10.1, 4.1.1, 4.1.2, 4.1.3, 4.1.4a, 4.1.5, 4.2.2, 4.4.2, 4.5.1, 5.1.1, 5.1.5, 5.1.11, 5.2.2.1, 5.2.3.2, 5.3.1, 5.3.2, 5.3.3, 5.3.5, 5.5.1, 6.1, 6.2 en hoofdstuk 3 | 19-12-2016 Gemeenteblad, nr. 188385, 30-12-2016 | R 7201 | |
12-12-2013 | 01-01-2017 | Artt. 2.3.1.1, 2.3.1a.1, 2.3.1a.2, 2.3.1a.3, 2.4.20, 4.5.3, 5.1.11 | 25-11-2013 De Kanaalstreek, 4-12-2013 | R 6981 | |
01-01-2013 | 12-12-2013 | artt. 5.3.1, 5.3.2, 5.3.3, 5.3.4 | 24-09-2012 De Kanaalstreek, 03-10-2012 | R 6909, nr. 12a | |
17-03-2011 | 01-01-2013 | art. 2.1.5.2 lid 2 | 28-02-2011 De Kanaalstreek, 09-03-2011 | R 6824 | |
01-10-2010 | 17-03-2011 | artt. 1.1, 1.2, 1.8, 1.9, 1.10, 2.1.1.1, 2.1.5.1, 2.1.5.2, 2.1.5.3, 2.2.1, 4.3.2, 4.3.4, 4.3.6, 4.3.7, 5.2.4 | 21-06-2010 De Kanaalstreek, 30-06-2010 | R 6774 | |
01-07-2010 | 01-10-2010 | art. 2.2.1, art. 5.2.4 | 21-06-2010 De Kanaalstreek, 30-06-2010 | R 6774 | |
04-02-2010 | 01-01-2010 | 01-07-2010 | art. 1.9, art. 1.10, art. 2.1.1.2, art. 2.3.3.2, art. 2.4.7, art. 2.4.8, art. 2.4.9, art, 2.4.17, art. 2.4.19, art. 4.1.1, art. 4.1.2, art. 4.1.3, art. 4.1.4a, art. 5.2.2.2, art. 5.2.4 | 25-01-2010 De Kanaalstreek, 03-02-2010 | R 6743 |
05-06-2008 | 21-12-2021 | nieuwe regeling | 19-05-2008 De Kanaalstreek, 28-05-2008 | R 6587 |
De raad van de gemeente Stadskanaal;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 29 april 2008, R 6587;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;
vast te stellen de navolgende Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Stadskanaal 2008.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:
hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan, waaronder begrepen de weg.
de weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;
het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994.
alle voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al (aa el), van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, met uitzondering van treinen en trams.
dieren die behoren tot de diersoorten genoemd in bijlage II, behorende bij artikel 18 van de Meststoffenwet.
bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 1.2 Beslissingstermijn
In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1.5.2, 2.1.5.3, 4.3.1, 4.3.2, 4.3.3.
Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen
Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
Een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
Artikel 1.9 Positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen
Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van op:
Artikel 1.10 Geen Positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen
Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op:
Afdeling 1: Orde en veiligheid op de weg
Paragraaf 1: Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden
Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
Artikel 2.1.1.2 Gebiedsontzeggingen
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verrichten een bevel geven zich gedurende ten hoogste vier weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste acht weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
Artikel 2.1.1.3 Sluiting gebouw
De burgemeester kan de sluiting bevelen van een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte als daar:
is gehandeld in strijd met artikel 1 van de Wet op de kansspelen;
wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie aanwezig zijn waarvoor geen ontheffing, vergunning of verlof is verleend; of
Het derde, vierde, vijfde en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing als de burgemeester krachtens artikel 174a van de Gemeentewet of artikel 13b van de Opiumwet heeft besloten tot sluiting van de woning, een lokaal of een bij de woning of dat lokaal behorend erf.
Artikel 2.1.1.4 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d van de Gemeentewet
Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
Paragraaf 2: Optochten en betogingen
Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 48 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van hetgeen in artikel 2.1.2.4, eerste lid hierover is bepaald. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.
Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik openstaat voor het publiek, met uitzondering van een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid van de Grondwet.
Artikel 2.1.2.3 Afwijking termijn
De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.2.2, eerste lid, genoemde termijn van 48 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving ontvankelijk verklaren.
Paragraaf 5: Bruikbaarheid van de weg
Artikel 2.1.5.1 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie van de weg
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet of het Provinciaal wegenreglement.
Artikel 2.1.5.2 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement, de Telecommunicatiewet en de Algemene Verordening ondergrondse infrastructuren Stadskanaal 2022 van toepassing is.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.
Artikel 2.1.5.3 Maken en veranderen van een uitweg
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken,de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement van toepassing is.
Paragraaf 6: Veiligheid van de weg
Artikel 2.1.6.3 Uitzichtbelemmerende beplanting of voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.
Artikel 2.1.6.9 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van burgemeester en wethouders, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is.
Afdeling 2: Toezicht op evenementen
Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving evenement
In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
markten als bedoeld in artikel 160 eerste lid, onder h van de Gemeentewet en artikel 5.2.4 van deze verordening;
kansspelen als bedoeld in de Wet op de Kansspelen;
betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
Artikel 2.2.1a Categorieën evenementen
In deze afdeling wordt verstaan:
een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1 dat een bovenregionale uitstraling heeft, waarbij nadere verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn of (naar het oordeel van de burgemeester) enige hinder of overlast voor de omgeving veroorzaakt of nadere aandacht van de politie en/of brandweer vergt en waarbij het gaat om een evenement met mogelijke risico's. Om de veiligheid te kunnen borgen zijn nadere regels noodzakelijk;
een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1 dat een (boven)regionale of (inter)nationale uitstraling en/of aantrekkingskracht heeft of (naar het oordeel van de burgemeester) extra hinder of overlast zal opleveren voor de omgeving of risico inhoudt op aantasting van de openbare orde en waarbij inzetbaarheid van politie, brandweer of GHOR noodzakelijk is. Het gaat hier om evenementen met risico's. Dergelijke evenementen leveren een grote belasting voor de gemeenten en hulpdiensten. Om de veiligheid van risico-evenementen te kunnen borgen zijn nadere regels noodzakelijk;
Het verbod van het eerste lid geldt voorts niet voor een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het is verboden bij een evenement zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken hebben van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde.
Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen
Paragraaf 1: Toezicht op openbare inrichtingen
Artikel 2.3.1.1 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder openbare inrichting:
elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden verstrekt of bereid;
Deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:
de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;
Artikel 2.3.1.1a Begripsomschrijvingen terras
een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.
Artikel 2.3.1.2 Exploitatie terras
Voor terrassen zoals bedoeld in 2.3.1.1a lid 2, als nevenactiviteit gehouden bij winkels in de zin van de Winkeltijdenwet, geldt dezelfde sluitingstijd als voor de winkel.
Het bepaalde in dit artikel geldt niet, voor zover het Wegenwet of het Wegenreglement der provincie Groningen van toepassing is.
Artikel 2.3.1.3b Verstrekking alcoholvrije drank
indien wordt gehandeld krachtens een vergunning ingevolge de Alcoholwet tot het uitoefenen van een openbare inrichting;
Artikel 2.3.1.5 Afwijking sluitingstijden, tijdelijke sluiting
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 13b van de Opiumwet van toepassing is.
Artikel 2.3.1.5a Sluiting tijdens oudejaarsnacht
Het is de houder van een openbare inrichting, waarin een in artikel 3 van de Alcoholwet bedoeld bedrijf wordt uitgeoefend, verboden deze vanaf 31 december om 20.00 uur tot 1 januari daaraan volgend om 12.00 uur voor het publiek geopend te hebben.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover op de Wet milieubeheer gebaseerde vergunningsvoorschriften van toepassing zijn.
Artikel 2.3.1.6 Aanwezigheid in gesloten openbare inrichting
Het is bezoekers van een openbare inrichting verboden gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtens artikel 2.3.1.5 of ingevolge een op grond van artikel 2.3.1.5a genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.
Artikel 2.3.1.8 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Indien een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1 geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt niet de burgemeester, maar het college op als bevoegd bestuursorgaan ten behoeve van de artikelen in deze paragraaf.
Paragraaf 1a Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Alcoholwet
Artikel 2.3.1a.1 Begripsomschrijving paracommerciële rechtspersonen
De begripsbepalingen uit artikel 1 van de Alcoholwet zijn op deze paragraaf van toepassing.
Artikel 2.3.1a.3 Bijeenkomsten paracommerciële rechtspersonen
Paracommerciële rechtspersonen geven aan derden geen gelegenheid om in de inrichting alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens in de inrichting plaatsvindende bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.
Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2.3.3.2 Speelautomaten
In dit artikel wordt verstaan onder:
Wet:
automaat als bedoeld in artikel 30, onder a van de Wet;
automaat als bedoeld in artikel 30, onder c van de Wet;
inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;
inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.
Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid.
Artikel 2.4.1 Betreden gesloten woning of lokaal
Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen
Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben die ertoe kunnen dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2.4.7 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de artikelen 424, 426 bis, 431 van het Wetboek van Strafrecht, of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het is verboden op openbare plaatsen of in voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken vertonen - of daarmee sterke gelijkenis hebben - van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een werkzaamheid of doel in strijd met de openbare orde.
Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik
Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:
een terras dat behoort bij een openbare inrichting, als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet;
de plaats, niet zijnde een openbare inrichting, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet of ontheffing is verleend op grond van artikel 2.3.1.3a.
Artikel 2.4.10 Gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel of op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, indien:
Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein, terreinen waar een evenement plaatsvindt e.d.
Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Het is ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden op door burgemeester en wethouders plaatsen of gedeelten van de gemeente, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, daarbij aangeduide dieren:
Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door burgemeester en wethouders gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door hen is aangegeven.
Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.
Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
Handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de Algemene Maatregel van Bestuur grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het Digitaal Opkopers Register
De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij opkoopt / verkoopt of op andere wijze verkrijgt / overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:
Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht door gebruikmaking van het Digitaal Opkopers Loket:
Afdeling 6 Vuurwerk en Carbidschieten
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit).
Artikel 2.6.1a Begripsomschrijvingen carbidschieten
Onder carbidschieten wordt verstaan: het in een (melk)bus/container/opslagvat op explosieve wijze verbranden van acetyleengas, afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.
Artikel 2.6.3 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2.6.3a Bezigen van carbidschieten
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet in de volgende gevallen:
indien gebruik wordt gemaakt van maximaal 10 originele (melk)bussen / containers / opslagvaten met een maximale inhoud van 40 liter en/of indien gebruik wordt gemaakt van gasflessen met een maximale inhoud van 200 liter, mits daarbij geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht, weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaren kunnen optreden voor mens en milieu;
In aanvulling op hetgeen er in lid 2 gesteld is, geldt dat indien het carbidschieten wordt verricht met (melk)bussen / containers / opslagvaten / gasflessen waarvan de inhoud meer dan 2 liter bedraagt, de volgende voorschriften in acht dienen worden genomen:
er mag niet worden geschoten op momenten dat de weggeschoten deksel(s) weer worden opgehaald (dit is niet van toepassing indien de deksel(s) aan een touw verbonden zijn en door middel van dit touw teruggehaald kunnen worden, mits dit terughalen plaatsvindt vanaf de achterzijde van de (melk)bussen / containers / opslagvaten / gasflessen;
Dit artikel is niet van toepassing, voor zover de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht van toepassing zijn. [ de Wet milieugevaarlijke stoffen is per 01-06-2008 ingetrokken ]
Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet, is het verboden op een openbare plaats post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2.7.1a Openlijk drugsgebruik
Het is verboden op een openbare plaats of in een voor publiek toegankelijke gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.
Artikel 2.7.2 Verboden gebruik lachgas
Het is verboden op een openbare plaats, op openbaar water of in een voor publiek openstaande gebouwen lachgas of daarop gelijkende waar met een ballon of enig ander hulpmiddel te gebruiken, toe te dienen, of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben indien hinder ontstaat voor personen of de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
Afdeling 8 Bestuurlijke ophouding
Artikel 2.8.1 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2.1.1.1, 2.1.2.2, 2.1.5.1, 2.2.3, 2.4.7, 2.4.9 of 2.4.10 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Stadskanaal 2008 groepsgewijs niet naleven.
Afdeling 9 Veiligheidsrisicogebieden
Artikel 2.9.1 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Afdeling 10 Cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2.10.1 Cameratoezicht op openbare plaatsen
De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.
De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere voor eenieder toegankelijke plaatsen:
plaatsen die vanwege het doelgebonden verblijf niet onder de definitie van openbare plaats, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties (Wom) vallen.
Hoofdstuk 3 Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen
De artikelen 1.2, 1.3 en 1.5 tot en met 1.8 van deze verordening zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.
Artikel 3.4 Concentratie seksinrichtingen
Het college kan delen van de gemeente aanwijzen waarbuiten voor het vestigen van een seksinrichting geen vergunning wordt verleend. Daarbij kan worden bepaald dat de aanwijzing slechts geldt voor seksinrichtingen van seksbedrijven van een nader aangewezen aard.
Artikel 3.5 Maximum aantal vergunningen
Er kan voor in totaal ten hoogste twee seksinrichtingen van prostitutiebedrijven, dan wel escortbedrijven, niet zijnde raamprostitutiebedrijven, een vergunning worden verleend.
Bij de aanvraag wordt vermeld voor welke activiteit vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:
een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van de exploitant;
Een vergunning wordt geweigerd als:
er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;
de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van €500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
bepalingen, gesteld bij of krachtens de Alcoholwet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van deze verordening;
de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; of
Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder h, wordt gelijk gesteld:
vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan €375 bedraagt.
Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:
voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3.9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, of tweede lid, aanhef onder a tot en met f, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;
Artikel 3.10 Melding gewijzigde omstandigheden
De vergunninghouder meldt elke verandering waardoor zijn seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3.8, eerste lid, in de vergunning opgenomen gegevens, zo spoedig mogelijk aan het bevoegde bestuursorgaan. Deze verleent een gewijzigde vergunning, als het seksbedrijf aan de vereisten voldoet.
Artikel 3.14 Leeftijd en verblijfstitel prostituees; verbod werken voor onvergund prostitutiebedrijf
De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan. De wijziging wordt na goedkeuring van het bevoegde bestuursorgaan als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan elke prostituee die werkzaam is voor of bij de exploitant.
Artikel 3.22 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt.
Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1 Geluid- en lichthinder
Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;
woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidshinder worden aangemerkt als geluidgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwenbehorende bij de betreffende inrichting;
terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van de terreinen behorende bij de betreffende inrichting;
Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4.1.4a van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit, gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan maximaal zes incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden, waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4.1.4a van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal zes incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten, waarbij artikel 3.148 van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Artikel 4.1.4 Verboden incidentele festiviteiten
Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen, indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.
Artikel 4.1.4a Onversterkte muziek
Op het ten gehore brengen van onversterkte muziek zijn de in artikel 2:17 van het Besluit genoemde geluidsniveaus van toepassing.
Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.
Artikel 4.1.5 Overige geluidhinder
Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Milieuverordening provincie Groningen.
Artikel 4.1.5a (Geluid)hinder door dieren
Degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder veroorzaakt.
Afdeling 2 bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel 4.2.2 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.
Artikel 4.2.3 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen
Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden
Artikel 4.3.1 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet.
Artikel 4.3.2 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden (kapvergunning)
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt verder niet voor:
houtopstanden die moeten worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van burgemeester en wethouders.
Artikel 4.3.3 Aanvraag vergunning
Wanneer door het uitvoeringsorgaan van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij een afschrift is toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwen burgemeester en wethouders dit afschrift tevens als een vergunningsaanvraag.
Artikel 4.3.6 Herplant-/instandhoudingsplicht
Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
Artikel 4.3.7 Schadevergoeding
Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 4.3.2 of 4.3.6 schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het bevoegd gezag op verzoek van de belanghebbende een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding aan de belanghebbende toe.
Artikel 4.3.8 Bestrijding iepziekte
Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door burgemeester en wethouders is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:
Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4.4.1 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Het is verboden binnen de bebouwde kom, alsmede andere door burgemeester en wethouders aan te wijzen plaatsen buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de open lucht, buiten de weg gelegen plaatsen, één of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid:
In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het opslaan van vaste meststoffen (dierlijke meststoffen en andere meststoffen van organische oorsprong voor zover die meststoffen niet verpompbaar zijn) mag maximaal één kubieke meter bedragen en moet op zodanige wijze plaatsvinden dat geen hinder of overlast wordt veroorzaakt. Het opslaan moet in elk geval plaatsvinden op ten minste:
Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Provinciale Verordening van toepassing is.
Artikel 4.4.2 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Indien door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in artikel 4.4.2, dan wel aangebracht voor een ander doel dan handelsreclame, de veiligheid van het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstig hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt, zijn burgemeester en wethouders bevoegd de rechthebbende onderscheidenlijk de hoofdgebruiker van het onroerende goed aan te schrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming, ter beperking of ter opheffing van dit gevaar of deze hinder. Degene tot wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.
Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen
Een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente
Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
de weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;
alle voertuigen met uitzondering van:
invalidenvoertuigen in de zin van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990;
Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.
Artikel 5.1.5 Kampeermiddelen e.a.
Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:
langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op de weg binnen de bebouwde kom, alsmede op een door het college aangewezen weg, waar dit naar hun oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk te aanzien van de gemeente;
Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op de weg binnen de bebouwde kom met uitzondering van door burgemeester en wethouders aan te wijzen wegen op bedrijfsterreinen, alsmede op een door burgemeester en wethouders aangewezen weg(en) buiten de bebouwde kom waar dit - naar hun oordeel - buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.
Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5.1.9 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.
Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Artikel 5.1.11a Gedragsregels ten aanzien van neerzetten voertuigen
In andere gevallen dan die, waarin artikel 14 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens van toepassing is, is het verboden een fiets, een bromfiets of een motorrijwiel en een ander rij- of voertuig op of aan wegen onbeheerd in stilstand te hebben, tenzij het wordt bewaakt of voor onmiddellijk gebruik ongeschikt is gemaakt.
Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten
Paragraaf 1 Inzameling van geld of goed
Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goed
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook geschreven of gedrukte stukken worden gerekend, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Artikel 5.2.2.1 Begripsomschrijving
Onder venten wordt niet verstaan:
het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;
het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid onder h, van de Gemeentewet of artikel 5.2.4;
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.
Artikel 5.2.2.3 Vrijheid van meningsuiting
Het verbod van artikel 5.2.2.2 geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
Paragraaf 3 Standplaatsen en uitstallingen
Artikel 5.2.3.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op of aan de weg of op een andere voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van goederen of diensten, al dan niet gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen, een tafel of enig ander middel.
Onder standplaats wordt niet verstaan:
vaste plaatsen op jaarmarkten of markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid onder h, van de Gemeentewet;
Artikel 5.2.3.3 Toestemming van rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van burgemeester en wethouders standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5.2.3.4 Afbakeningsbepalingen
Het verbod van artikel 5.2.3.2, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.
De weigeringsgrond overlast geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer;
Artikel 5.2.3.5 Aanhoudingsplicht
Burgemeester en wethouders houden de aanvraag om een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag een activiteit betreft waarvoor tevens een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is vereist en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het tweede lid, tot de dag waarop is beslist op de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer.
Artikel 5.2.4 Snuffelmarkten e.d.
Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:
een markt of een jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h van de Gemeentewet;
De snuffelmarkt kan worden gehouden indien de burgemeester niet binnen twee weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat het organiseren van de snuffelmarkt wordt verboden in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu. De burgemeester geeft daarvan binnen twee weken na ontvangst van de melding aan de organisator met opgaaf van redenen bericht.
Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend of geheel en voortdurend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.
Artikel 5.3.1 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.
Artikel 5.3.2 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening of de Provinciale landschapsverordening.
Artikel 5.3.3 Aanwijzingen ligplaats
Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening of de Provinciale landschapsverordening.
Artikel 5.3.4 Verbod innemen ligplaats
Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5.3.2, tweede lid, en 5.3.3 bepaalde.
Artikel 5.3.5 Beschadigen van waterstaatswerken
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.
Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Provinciale vaarwegenverordening.
Afdeling 4 Crossterreinen, gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden
Burgemeester en wethouders kunnen voor het publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen aanwijzen ten aanzien waarvan zij verklaren, dat het rijden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 of een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 of met een paard aldaar overlast kan veroorzaken of schade kan berokkenen aan milieuwaarden.
Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen, bromfietsen en voor fietsen of berijders van paarden:
ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 door de Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;
Het in het tweede lid gestelde verbod geldt voorts niet:
op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994;
Afdeling 5 Verbod vuur te stoken
Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.
Afdeling 6 Verstrooiing van as
Artikel 5.6.1 Begripsomschrijving
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie: artikelen 2.1.1.1, 2.1.1.2, 2.1.1.4, 2.1.2.2, 2.1.5.2, 2.1.5.3, 2.2.2, 2.2.3, 2.3.1.2, 2.3.1.3a, 2.3.1.3b, 2.3.1.5, 2.3.1.5a, 2.3.1.6, 2.3.1.7, 2.3.1a.2, 2.3.1a.3, 2.3.2.2, 2.4.1, 2.4.2, 2.4.4, 2.4.7a, 2.4.19, 2.4.20, 2.4.22, 2.5.2, 2.5.3, 2.5.5, 2.6.3, 2.6.3a, 2.7.1, 2.7.1a, 2.7.2, 2.7.3, 2.8.1, 2.9.1, 3.3, 3.10, 3.12, 3.13, 3.14, 3.17, 3.18, 3.21, 3.22, 4.1.3, 4.1.4, 4.1.4a, 4.1.5, 4.2.4, 4.3.2, 4.5.2, 5.1.9, 5.1.10, 5.2.11a.
Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie: artikelen 2.1.5.1, 2.1.6.3, 2.4.7, 2.4.8, 2.4.9, 2.4.10, 2.4.11, 2.4.13, 2.4.17, 2.4.18, 2.4.25, 4.1.5a, 4.2.2, 4.3.8, 4.4.1, 4.4.2, 5.1.2, 5.1.3, 5.1.4, 5.1.5, 5.1.6, 5.1.7, 5.1.8, 5.2.1, 5.2.2.2, 5.2.3.2, 5.2.3.3, 5.2.4, 5.3.1, 5.3.2, 5.3.4, 5.3.5, 5.4.2, 5.4.2a, 5.4.2b, 5.5.1, 5.6.2, 5.6.3.
In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.1.5.1, vierde lid, 2.1.5.2, tweede lid en 4.3.2, eerste lid van deze verordening.
Onverminderd het eerste lid zijn de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, eveneens belast met toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften.
Artikel 6.3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften, die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Op dat tijdstip vervalt de Algemene Plaatselijke Verordening Gemeente Stadskanaal 2006, vastgesteld op 13 februari 2006.
Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens verordeningen als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid blijven - indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn opgelegd, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.
Voorschriften en beperkingen, opgelegd krachtens verordeningen als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven - indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn opgelegd, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.
Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - op grond van een verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.
Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, als bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking als bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.
In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste acht weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.
Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, zijn niet van toepassing:
De intrekking van de verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.