Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Vlaardingen

Verordening Maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord 2008

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVlaardingen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord 2008
CiteertitelVerordening maatschappelijke ondersteuning NWN 2008
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpMaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord 2007.

Deze verordening is niet van toepassing op aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn afgegeven. Voor deze aanvragen gelden de voor inwerkingtreding van deze verordening geldende bepalingen.

Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag is ingediend, maar nog geen indicatie is afgegeven, wordt deze verordening toegepast.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet maatschappelijke ondersteuning

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-12-201101-12-2011intrekking

29-09-2011

Gemeenteblad , 2011, 50, 05-10-2011

VLD/2011/25692
01-07-200801-12-2011nieuwe regeling

29-05-2006

Gemeenteblad 2008, 25. 2-7-2008.

VLD/2008/38924

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord 2008

De gemeenteraad van Vlaardingen,

 

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 29 april 2008, nr. 28.1;

 

Gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning

 

Besluit:

 

de Verordening Maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord 2008 en de bijbehorende Toelichting vast te stellen en deze per 1 juli 2008 in werking te laten treden.

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze Verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder: a. Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning; b. Verordening: Verordening maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord; c. Financieel besluit. het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord dat jaarlijks wordt vastgesteld en waarin bedragen zijn opgenomen; d. Verstrekkingenboek: het Verstrekkingenboek maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord waarin nadere beleidsregels zijn opgenomen; e. AWBZ: Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Stb. 1992, 392); f. Regio Nieuwe Waterweg Noord (NWN): de gemeenten Schiedam, Vlaardingen en Maassluis; g. Uitvoeringsorganisatie: de Organisatie die belast is met de indicatiestelling voor en de verstrekking van voorzieningen zoals bedoeld in deze Verordening; h. Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek objectief aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning, bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden; i. Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken; j. Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven; k. Compensatiebeginsel: de opdracht aan het gemeentebestuur om personen met objectief aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie; l. Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt; m. Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend; n. Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt; o. Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur, lease of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt; p. Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze Verordening en het Financieel Besluit en het Verstrekkingenboek te stellen regels van toepassing zijn; q. Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze Verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is; r. Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager en waarop de regels van het Financieel Besluit en het Verstrekkingenboek van toepassing zijn; s. Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage), een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het Financieel Besluit en het Verstrekkingenboek van toepassing zijn; t. Besparingsbijdrage: een door de aanvrager te betalen bijdrage, gelijk aan het bedrag dat ten gevolge van de verstrekking van een voorziening door de aanvrager wordt bespaard omdat deze verstrekte voorziening een algemeen gebruikelijke voorziening vervangt of kan vervangen; u. Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de Wet te verlenen voorziening, voorzover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening; v. lnstandhoudingskosten: alle kosten die betrekking hebben op het instandhouden van de voorzieningen genoemd in deze Verordening; w. Huisgenoot: een ieder met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont; x. Mantelzorger een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b van de Wet; y. Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte van een gebouw, bestemd voor bewoning, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de aanvrager vanaf de toegang van het gebouw te bereiken; z. Raad van Advies: een vertegenwoordiging namens de doelgroep Personen met beperkingen van de gemeenten Maassluis, Schiedam en Vlaardingen.

Artikel 2 Uitsluitingsgronden

1. Een voorziening kan slechts worden toegekend voorzover:

a. deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het normale gebruik van de woning, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen;

b. deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

c. deze in overwegende mate op het individu is gericht.

 

2. Geen voorziening wordt toegekend:

a. indien het inkomen hoger is dan de grens voorzover vastgelegd in het Financieel Besluit en in het Verstrekkingenboek;

b. indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

c. indien de aanvrager niet woonachtig is in de gemeenten Schiedam, Vlaardingen of Maassluis;

d. voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

e. voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

f. voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

g. voorzover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van de aanvraag heeft gemaakt;

h. indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze Verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

i. op grond van andere wet- of regelgeving of een afgesloten verzekering, aanspraak op de gevraagde voorziening bestaat.

 

Artikel 3 Nadere regels

Ter uitwerking van het bepaalde in deze Verordening stelt het college nadere regels vast.

 

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 4 Keuzevrijheid

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget wordt geboden aan de hand van de in het Financieel Besluit en het Verstrekkingenboek neergelegde criteria.

 

Artikel 5 Voorziening in natura

Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst tussen de uitvoeringsorganisatie en de aanvrager van toepassing.

 

Artikel 6 Financiële tegemoetkoming

1. Bij de verstrekking van een individuele voorziening kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen.

2. De financiële tegemoetkoming kan op het inkomen worden afgestemd.

3. Het college legt in het Financieel Besluit en in het Verstrekkingenboek vast bij welke individuele voorzieningen een financiële tegemoetkoming wordt verleend en de hoogte hiervan.

4. Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Financieel Besluit en het Verstrekkingenboek in de beschikking opgenomen.

Artikel 7 Persoonsgebonden budget

1. Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de Wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

a. een persoonsgebonden budget wordt alleen verstekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

b. de omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde zoals vastgelegd in het Financieel Besluit en het Verstrekkingenboek;

c. de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door het college vastgelegd in het Financieel Besluit en het Verstrekkingenboek.

2. De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld.

3. Bij de beschikking worden voorwaarden gesteld waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen.

4. Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget ter beschikking gesteld door storting op de rekening van de aanvrager, met dien verstande dat gelijktijdig de verrekening van de besparingsbijdrage kan worden verwerkt.

5. Na aanschaf van de voorziening waarvoor het persoonsgebonden budget verstrekt is, dan wel na afloop van de periode waarop het persoonsgebonden budget van toepassing is, wordt aan het college door de budgethouder, voor zover van toepassing, verstrekt:

a. de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

b. een betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening;

c. een overzicht van de salarisadministratie

volgens de voorschriften zoals door het college in het Financieel Besluit opgenomen.

6. Na ontvangst van de in het vorige lid genoemde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Artikel 8 Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage

1. Bij het verstrekken van individuele voorzieningen kan op grond van de wet een eigen bijdrage, een eigen aandeel en een besparingsbijdrage worden gevraagd;

2. De eigen bijdrage, het eigen aandeel en de besparingsbijdrage kunnen op het inkomen worden afgestemd.

3. Het college legt in het Financieel Besluit en in het Verstrekkingenboek vast bij welke individuele voorzieningen een eigen bijdrage, een eigen aandeel en de besparingsbijdrage is verschuldigd en de hoogte hiervan.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 9 Vormen van hulp bij het huishouden

De door het college, ter compensatie van objectief aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

a. een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;

b. hulp bij het huishouden in natura;

c. een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

 

Artikel 10 Primaat van de algemene hulp bij het huishouden

1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, sub h van de Verordening kan voor de in artikel 9 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien

a. objectief aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek of

b. objectief aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek bij het uitvoeren van de mantelzorg het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen.

2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, sub h van de Verordening kan voor de in artikel 9 onder b. en c. vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht als

a. de in het eerste lid genoemde voorziening een onvoldoende oplossing biedt of

b. niet beschikbaar is.

Artikel 11 Gebruikelijke zorg

In afwijking van het gestelde in artikel 10 komt een persoon als bedoeld in artikel 1, sub h van de Verordening niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.

 

Artikel 12 Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in klokuren per week, zoals nader is uitgewerkt in het Financieel Besluit en het Verstrekkingenboek.

 

Artikel 13 Omvang van het persoonsgebonden budget

De bedragen die per klokuur in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt zijn vastgelegd in het Financieel Besluit en het Verstrekkingenboek.

 

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 14 Vormen van woonvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het normale gebruik van de woning, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

a. een algemene woonvoorziening;

b. een woonvoorziening in natura;

c. een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

d. een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

 

Artikel 15 Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen

1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 14, onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien objectief aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 14, onder b. c. en d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien de in het vorige lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

Artikel 16 Soorten individuele woonvoorzieningen

De in artikel 14 onder b., c. en d. genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

a. een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

b. een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

c. een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

d. instandhoudingskosten met uitzondering van de verzekeringen;

e. een uitraasruimte.

 

Artikel 17 Primaat van de verhuizing

1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 16 onder a. in aanmerking worden gebracht wanneer objectief aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren.

2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 16 onder b. en c. in aanmerking worden gebracht wanneer de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

3. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 16, onder e. in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van objectief aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

4. Het college kan een financiële tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 16, sub a verstrekken aan een persoon die op verzoek van het college, ten behoeve van een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet een ingrijpend aangepaste woonruimte, bestemd voor permanente bewoning, heeft ontruimd.

Artikel 18 Losse woonunit

Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning die niet het eigendom is van een verhuurder, die bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek behoefte hebben aan een dergelijke woning, kan het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

 

Artikel 19 Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

 

Artikel 20 Hoofdverblijf

1. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

2. in afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ instelling.

3. De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

4. De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een door het college in het Financieel Besluit vast te leggen maximumbedrag.

5. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

Artikel 21 Uitsluitingsgronden

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

a. de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond;

b. de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

c. de persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder g, onder 5 en 6 van de Wet of de aanvrager reeds een huurcontract of voorlopig koopcontract heeft getekend voorafgaand aan de datum waarop beschikt is op de aanvraag, tenzij het college hiervoor schriftelijk toestemming heeft verleend;

d. deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

e. de aanvrager verhuist op het moment dat op basis van onder meer leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie, de verhuizing ook zonder de beperking algemeen gebruikelijk zou zijn geacht;

f. de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.

 

Artikel 22 Antispeculatiebeding

1. De eigenaar van de woonruimte die krachtens de Verordening een financiële tegemoetkoming in de kosten van het treffen van een woonvoorziening heeft ontvangen en die binnen een periode van vijf jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woonruimte of het wooncomplex verkoopt, is gehouden om binnen een week na het passeren van de koopakte het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan, dient geheel of gedeeltelijk aan het college te worden terugbetaald.

2. De restitutie als bedoeld in het eerste lid bedraagt:

a. binnen één jaar na de gereedmelding zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel: 100% van de voornoemde meerwaarde;

b. binnen twee jaar na de gereedmelding zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel: 80% van de voornoemde meerwaarde;

c. binnen drie jaar na de gereedmelding zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel: 60% van de voornoemde meerwaarde;

d. binnen vier jaar na de gereedmelding zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel: 40% van de voornoemde meerwaarde;

e. binnen vijf jaar na de gereedmelding zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel: 20% van de voornoemde meerwaarde.

3. Voor het bepaalde in lid 2 van dit artikel geldt dat de kosten van de in lid 1 genoemde woonvoorziening die voor rekening van de eigenaar van de woonruimte zijn gekomen in mindering worden gebracht op het aan het college terug te betalen bedrag.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 23 Vormen van vervoersvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

a. een algemene vervoersvoorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening;

b. een vervoersvoorziening in natura;

c. een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.

 

Artikel 24 Het recht op een algemene voorziening

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 23 onder a vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien objectief aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek

a. het gebruik van het openbaar vervoer of

b. het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.

 

Artikel 25 Het primaat van het collectief vervoer

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 23, onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer objectief aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 23, onder a onmogelijk maken.

 

Artikel 26 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen, ongehuwd samenwonenden of geregistreerde partners meer bedraagt dan in het Financieel Besluit opgenomen norminkomen voor de diverse categorieën genoemde inkomensgrenzen, wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

 

Artikel 27 Omvang in gebied en in kilometers

1. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

2. De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer mogelijk maken.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning en sportbeoefening

Artikel 28 Vormen van rolstoelvoorzieningen en sportvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

a. een algemene rolstoelvoorziening;

b. een rolstoelvoorziening in natura;

c. een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

d. een persoonsgebonden budget te besteden aan een sportvoorziening

e. een aanpassing van een onder a en b genoemde voorziening;

f. een vergoeding van de aanschafkosten van accessoires ten behoeve van een onder a, b en e genoemde voorziening;

g. instandhoudingskosten van een in dit artikel vermelde voorziening.

 

Artikel 29 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruik

1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 28, onder a vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien objectief aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek incidenteel zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de AWBZ of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 28, onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien objectief aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de AWBZ of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

Artikel 30 Sportvoorziening

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet kan voor de in artikel 28, onder d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien objectief aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek sportbeoefening zonder sportvoorziening onmogelijk maken.

 

Artikel 31 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

In uitzondering op het gestelde in artikel 29, lid 2 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

 

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 32 Gebruik aanvraagformulier

Een schriftelijke aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.

 

Artikel 33 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

De aanvraag dient te worden ingediend bij het loket waar zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de Wet alsook aanvragen zorg inzake de AWBZ kunnen worden ingediend.

 

Artikel 34 Inlichtingen, onderzoek, advies

1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

a. op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip om hem bepaalde noodzakelijke inlichtingen te vragen;

b. op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen onderzoeken en of hem te verzoeken aan deze deskundige(n) de benodigde inlichtingen te verstrekken.

2. Het college kan een door hen daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien:

a. de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen;

b. het college dit om andere redenen noodzakelijk vindt.

3. Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

 

Artikel 35 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager kan het college onderzoek laten verrichten naar de situatie van de aanvrager.

 

Artikel 36 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze Verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht onverwijld aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 37 Intrekking van een voorziening

1. Het college kan een beschikking, genomen op grond van deze Verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

a. niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze Verordening;

b. op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

2. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

3. De persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g onderdeel 5 en 6 van de Wet nalatig is in het voldoen van de eigen bijdrage, zoals bedoeld in artikel 8 van de Verordening.

Artikel 38 Terugvordering

1. Ingeval een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

2. In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan de tegenwaarde van deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van onjuiste of onvolledige verstrekte gegevens.

Hoofdstuk 8 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 39 Hardheidsclausule

Het college kan in onvoorziene bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze Verordening, indien toepassing van de Verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

 

Artikel 40 Beslissing college in gevallen waarin de Verordening niet voorziet

In de gevallen, de uitvoering van de Verordening betreffende, waarin de Verordening niet voorziet, beslist het college.

 

Artikel 41 Advisering

1. De Raad van Advies brengt gevraagd en ongevraagd advies uit over het beleid van het bestuursorgaan betreffende de uitvoering van de Wet.

2. Onder de advisering over het beleid betreffende de uitvoering van de Wet, wordt in deze Verordening verstaan de advisering over het beleid met betrekking tot de verstrekking van de in artikel 4, eerste lid van de Wet genoemde voorzieningen.

Artikel 42 Evaluatie

1. Het door het college gevoerde beleid kan worden onderworpen aan een evaluatie indien daartoe aanleiding bestaat.

2. Indien deze evaluatie daartoe aanleiding geeft, wordt de Verordening aangepast.

3. Het college zendt de evaluatie aan de gemeenteraad.

Artikel 43 Overgangsbepaling

1. Deze verordening is niet van toepassing op aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn afgegeven. Voor deze aanvragen gelden de voor inwerkingtreding van deze verordening geldende bepalingen.

2. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag is ingediend, maar nog geen indicatie is afgegeven, wordt deze verordening toegepast.

Artikel 44 Inwerkingtreding

Deze Verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2008. Met de inwerkingtreding van deze Verordening komt de Verordening maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord 2007 te vervallen.

 

Artikel 45 Citeertitel

Deze Verordening wordt aangehaald als: “Verordening maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord 2008” of als “Verordening maatschappelijke ondersteuning NWN 2008”.

 

Aldus besloten in de Openbare vergadering van de gemeenteraad van Vlaardingen, gehouden op 29 mei 2006.

 

De griffier,                              De voorzitter,

 

drs. W.G. Amesz                   mr. T.P.J. Bruinsma

Nota-toelichting TOELICHTING VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING NIEUWE WATERWEG NOORD 2008

INLEIDING

In de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) is per 1 januari 2007 Welzijnswet, de Wet voorziening gehandicapten (Wvg), de huishoudelijke verzorging en een aantal subsidieregelingen uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) ondergebracht.

Het doel van de WMO is dat iedereen, van elke leeftijd, gehandicapt en niet-gehandicapt, met en zonder problemen volwaardig aan de samenleving kan deelnemen. Het kabinet vindt dat iedereen zo lang mogelijk zelfstandig moet kunnen wonen en moet kunnen deelnemen aan de samenleving. Sommige mensen hebben hier ondersteuning bij nodig en hier dient de gemeente zorg voor te dragen. De WMO verplicht gemeenten om te zorgen voor een goed samenhangend stelsel van ondersteuning voor inwoners die niet goed in staat zijn om in bepaalde situaties zelf of samen met anderen, oplossingen te realiseren. De gemeente bepaalt zelf hoe die ondersteuning ingevuld wordt en wie die ondersteuning levert. Een aantal onderdelen uit de AWBZ is overgegaan naar de WMO (het gaat hierbij voornamelijk om de huishoudelijke zorg en een aantal subsidieregelingen). De AWBZ zal blijven bestaan waarvoor ze oorspronkelijk bedoeld is: zware, chronische en continue zorg die grote financiële risico’s voor individuen met zich meebrengt en die particulier niet te verzekeren is.

 

In deze Verordening is neergelegd op welke voorzieningen en onder welke voorwaarden personen met beperkingen aanspraak kunnen maken in het kader van de WMO. De bedragen die hierop van toepassing zijn, zijn in het Financieel besluit Maatschappelijke Ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord (Financieel besluit) opgenomen. De beleidsregels zijn neergelegd in het Verstrekkingenboek Maatschappelijke Ondersteuning NWN (Verstrekkingenboek).

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

ad a. Wet: Wet Maatschappelijke Ondersteuning:

Deze bepaling spreekt voor zich; zie ook de in artikel 45 van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning opgenomen citeertitel van de Wet.

 

ad b. Verordening: Verordening maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord

Deze Verordening vervangt de Verordening voorzieningen Gehandicapten Nieuwe Waterweg Noord die in 2002 is vastgesteld en neemt de enkelvoudige huishoudelijke zorg vanuit de AWBZ over.

 

ad c. Financieel besluit: Het Financieel besluit wordt jaarlijks door het college vastgesteld. Hierin zijn bedragen opgenomen.

 

ad d. Verstrekkingenboek: In het Verstrekkingenboek zijn nadere beleidsregels opgenomen die zijn vastgesteld door het college.

 

ad e. Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. De AWBZ is bedoeld voor zware, chronische en continue zorg die grote financiële risico’s voor individuen met zich meebrengt en die particulier niet te verzekeren is.

 

ad f. Regio Nieuwe Waterweg Noord: De regio NWN omvat de gemeenten Schiedam, Vlaardingen en Maassluis.

 

ad g. Uitvoeringsorganisatie: De Organisatie die belast is met de indicatiestelling van en verstrekking van de voorzieningen, zoals bedoeld in deze Verordening.

 

ad h. Persoon met beperkingen: de term “beperkingen” is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties). Daarnaast is vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten het onderdeel “objectief aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek” toegevoegd. Mede in verband met de begrenzing van de doelgroep zal immers een objectief criterium nodig zijn. Hierdoor blijft jurisprudentie op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten ten aanzien van dit onderdeel op dit begrip van toepassing.

In de Verordening is “objectief’ aantoonbare beperking neergelegd in plaats van “aantoonbare’ beperking om de indicatiestelling te bepalen op basis van de feiten niet beïnvloed door eigen beleving van de betrokkene. In geval van een niet-objectiveerbare aandoening wordt een onafhankelijk deskundige geraadpleegd.

 

ad i. Zelfredzaamheid: Het begrip zelfredzaamheid komt uit de toelichting op eerder reeds genoemde amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de Wet heeft toegevoegd.

 

ad j. Maatschappelijke participatie: Het begrip maatschappelijke participatie is ontleend aan de toelichting op het amendement-Miftenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de Wet heeft toegevoegd.

 

ad k. Compensatiebeginsel: Het compensatiebeginsel is via het amendement-Miltenburg c.s. (30 131, nr. 65) aan het wetsvoorstel toegevoegd. In het amendement is geen begripsomschrijving van dit begrip opgenomen. Gevolg hiervan is dat er in de Wet een begripsomschrijving van het cruciale begrip compensatiebeginsel ontbreekt. Daarom staat de begripsomschrijving van het compensatiebeginsel in de Verordening. Voor de begripsomschrijving is gebruik gemaakt van het briefadvies van de Raad voor de Volksgezondheid en de Zorg (brief d.d. 28 januari 2005). Voor wat betreft de gelijkwaardige uitgangspositie is gebruik gemaakt van de toelichting op het amendement, evenals voor wat betreft de termen zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Het onderdeel “objectief aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek” is afkomstig uit artikel 1, lid 1, onder a. van de Wet voorzieningen gehandicapten.

 

ad l. Algemene voorziening: Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan bureaucratie kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan een scala van reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen: bijvoorbeeld collectief vervoer, scootermobielpools, algemene woonvoorzieningen als klussendiensten en voorzieningendepots, rolstoelpools en vrijwilligersdiensten.

 

ad m. Algemeen gebruikelijk: Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten het geval was, is het ook onder de Wet Maatschappelijke Ondersteuning niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken.

Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de Wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de

Verordening opgenomen.

 

Het gaat daarbij om voorzieningen:

- die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

- die niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn;

- die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

 

ad n. Individuele voorziening: Algemene voorzieningen hebben in het kader van deze Verordening voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden, waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt uiteraard helemaal af van de individuele situatie van de aanvrager. In het Verstrekkingenboek zijn nadere regels hierover opgesteld.

 

ad o. Voorziening in natura: Voorzieningen in natura zijn voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in lease, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening.

 

ad p. Persoonsgebonden budget: Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag dat de aanvrager, onder door het college bepaalde voorwaarden, mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. Nadere uitwerking omtrent de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Financieel besluit en het Verstrekkingenboek.

 

ad q. Budgethouder: De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder” noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen aan het college.

 

ad r. Financiële tegemoetkoming: Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven en is een tegemoetkoming in de kosten. Het Verstrekkingenboek en het Financieel Besluit is hierop van toepassing.

 

ad s. Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage), een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het Financieel Besluit en het Verstrekkingen boek van toepassing zijn;

 

ad t. Besparingsbijdrage: een door de aanvrager te betalen bijdrage, gelijk aan het bedrag dat ten gevolge van de verstrekking van een voorziening door de aanvrager wordt bespaard omdat deze verstrekte voorziening een algemeen gebruikelijke voorziening vervangt of kan vervangen;

 

ad u. Meerkosten: Het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”; deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De WMO is erop gericht de meerkosten voor een persoon met beperkingen te bestrijden.

 

ad v. Instandhoudingkosten: Hieronder vallen onder andere de kosten voor het in stand houden van de voorziening, zoals onder andere onderhoud en reparatie.

 

Ad w. Huisgenoot: Een ieder met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont. Dit spreekt voor zich.

 

ad x. Mantelzorger: De begripsomschrijving van het begrip “mantelzorger” is ontleend aan de begripsomschrijving van “mantelzorg” in de Wet (artikel 1, lid 1 onder b, van de Wet).

ad. y. Gemeenschappelijke ruimte: Het begrip gemeenschappelijke ruimte wordt omschreven als de ruimte die niet tot de onderscheiden woning behoort, zoals een gang, een portaal en een trappenhuis, die toegang kan verschaffen tot de woonruimte.

 

ad.z. Raad van Advies: een vertegenwoordiging namens de doelgroep Personen met beperkingen van de gemeenten Maassluis, Schiedam en Vlaardingen.

 

Artikel 2 Uitsluitingsgronden

Lid 1. Een voorziening wordt slechts toegekend voorzover:

 

ad a. langdurig noodzakelijk

Deze definitie is in zijn kern ontleend aan de Modelverordening Wet voorzieningen gehandicapten en aan de Wet aangepast. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze Verordening in aanmerking komt. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig, zal van situatie tot situatie verschillen.

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden.

 

ad b. goedkoopst adequaat

Voorzieningen die in het kader van deze Verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Hoewel datgene wat de aanvrager als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Het gaat immers om gemeenschapsgeld. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt.

Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten.

 

ad c. gericht op het individu

Het probleem van het individu dient op grond van de Wet te worden gecompenseerd. Dat individuele probleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de Wet.

 

Lid 2. Geen voorziening wordt toegekend:

 

ad a. inkomensgrens

In hoeverre de inkomensgrens bepalend is voor het al dan niet hanteren van de inkomensgrens is uitgewerkt in het Verstrekkingenboek en het Financieel Besluit.

 

ad b. algemeen gebruikelijk

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met de aanvrager vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren tijd gehanteerd in de sociale wetgeving (Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, Wvg etc.) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, die is vastgelegd in de definitie van dit begrip.

Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de — financiële- situatie van de aanvrager een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name de financiële situatie van de aanvrager kan, in zeer bijzondere gevallen, leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de aanvrager — mede ten gevolge van objectief aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken. Een andere uitzondering kan zijn het ten gevolge van een plotseling optredende handicap moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die handicap immers ook niet gebeuren.

 

ad c. woonachtig in de gemeenten Schiedam, Vlaardingen of Maassluis

Dit lid spreekt voor zich.

 

ad d. aard gebruikte materialen

Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen.

 

ad e. uitrustingsniveau sociale woningbouw

Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt.

Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

 

ad f. aantoonbare meerkosten

In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt.

 

ad g. kosten voorafgaande aan de aanvraag

Hier wordt gedoeld op de situatie dat de aanvrager een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de aanvrager gerealiseerd of aangekocht is.

Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Bijvoorbeeld nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een woningaanpassing heeft genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening.

Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de aanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

Pas nadat het college een positieve beschikking voor een verhuiskostenvergoeding heeft gegeven, komt een aanvrager hiervoor in aanmerking. Hiermee wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de aanvrager reeds is verhuisd, met een claim voor een verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van het college voor het accepteren van de woning geen beletsel voor het in behandeling nemen van de aanvraag.

Maar in alle gevallen dient de aanvrager voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente te hebben verkregen. Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop- huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning.

 

ad h. Eerdere verstrekte voorzieningen

De aanvraag wordt geweigerd worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze Verordening worden gedaan.

 

ad i. Andere wet- of regelgeving of afgesloten verzekering

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 3 Nadere regels

 

Het college stelt op grond van dit artikel het Financieel besluit en het Verstrekkingenboek vast. De bedragen zijn opgenomen in het Financieel besluit en de beleidsregels in het Verstrekkingenboek.

 

HOOFDSTUK 2 VORM VAN TE VERSTREKKEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN

 

Artikel 4 Keuzevrijheid

De in artikel 6 van de Wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorzieningen de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een voorziening in natura, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Het college kan regels stellen om af te wegen in welke gevallen er sprake is van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om geen persoonsgebonden budget te verstrekken. Naast deze keuzevrijheid bestaat er nog een tweede vorm van keuzevrijheid: namelijk de vrijheid om bij voorzieningen in natura te kiezen uit meerdere aanbieders. Deze keuzevrijheid wordt niet in de Verordening, maar in het Financieel besluit en het Verstrekkingenboek uitgewerkt.

 

Artikel 5 Voorziening in natura

 

Het doel van deze bepaling is het vastleggen van de rechten en plichten van het college en de aanvrager. Deze bepaling ziet op de situatie waarin het college een derde inschakelt voor verstrekking van naturavoorzieningen en deze derde eigenaar blijft van de te verstrekken voorziening of wanneer het college een derde inschakelt voor het verlenen van zorg. Als een voorziening in eigendom wordt verstrekt is er uiteraard niet een dergelijke overeenkomst nodig.

 

Artikel 6 Financiële tegemoetkoming

 

Artikel 19 van de Wet biedt de mogelijkheid de financiële tegemoetkoming af te stemmen op het inkomen van degene aan wie een individuele voorziening wordt verstrekt. In het Verstrekkingenboek en het Financieel Besluit zijn de regels hieromtrent vastgelegd. Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de Wet worden beoogd, kunnen bij beschikking voorwaarden worden verbonden aan de verstrekking van een tegemoetkoming op grond van de Wet.

 

Artikel 7 Persoonsgebonden budget

 

Lid 1 Algemene Voorwaarden

Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. De onder lid 1, onder a, van dit artikel genoemde bepaling spreekt dan ook voor zich en sluit aan op de bepaling in artikel 6 van de Wet. Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze voor een persoonsgebonden budget moet worden geboden. Algemene voorzieningen vallen niet onder deze eis. In het Financieel besluit en het Verstrekkingenboek zijn respectievelijk de bedragen en de beleidsregels hieromtrent opgenomen.

 

Lid 2 Toekenningbeschikking

In lid 2 wordt bepaald dat in elk geval de belangrijkste aspecten van het persoonsgebonden budget in de toekenningbeschikking worden vastgelegd. Het gaat om de omvang ervan (de hoogte van het budget), maar het kan ook gaan om de periode waarover het wordt toegekend.

 

Lid 3 Voorwaarden bij beschikking

In lid 3 is neergelegd de algemene eis dat er voorwaarden worden vastgesteld, waarin wordt aangegeven aan welke eisen de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening moet voldoen. Als niet aan de voorwaarden wordt voldaan kan dat gevolgen hebben voor de afrekening van het toegekende budget.

 

Lid 4 Feitelijke betaling

Lid 4 regelt de feitelijke betaling van het persoonsgebonden budget. Over de wijze waarop de betaling plaatsvindt kunnen door het college nadere regels worden gesteld.

 

Lid 5 Verantwoording budgethouder

Het college is zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de Wet en heeft ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of aanvragers hun persoonsgebonden budget besteden conform de toekenningsvoorwaarden.

 

De onder a bedoelde factuur is nodig in situaties waarin voorzieningen zijn aangeschaft bij een leverancier, bijvoorbeeld een rolstoel of een scootermobiel.

Onder b is een betalingsbewijs genoemd, dat kan van belang zijn in situaties waarin er geen nota is, bijvoorbeeld bij een tweedehandsaankoop bij een particulier of bijvoorbeeld iemand die hulp bij het huishouden heeft verleend.

Onder c is genoemd een salarisadministratie die kan noodzakelijk zijn in situaties waarin men iemand in dienst heeft genomen voor het verrichten van hulp bij het huishouden.

 

Lid 6 Beoordeling afrekening persoonsgebonden budget

Mocht uit de controle blijken dat er aanleiding is het toegekende persoonsgebonden budget van de budgethouder terug te vorderen, dan dient de in hoofdstuk 7 genoemde procedure te worden gevolgd.

 

Artikel 8 Eigen bijdragen, eigen aandeel en Besparingsbijdrage

 

Artikel 15 van de Wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van individuele voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen, eigen betalingen en besparingsbijdragen te vragen. Deze kunnen op het inkomen worden afgestemd. In het Verstrekkingenboek en het Financieel Besluit zijn de regels hieromtrent vastgelegd.

 

HOOFDSTUK 3 HULP BIJ HET HUISHOUDEN

 

Artikel 9 Vormen van hulp bij het huishouden

 

In artikel 4 lid 1 van de Wet wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden ter ondersteuning van het voeren van een huishouden. In deze Verordening wordt dit onderdeel opgesplitst in twee onderdelen. In hoofdstuk 3 van deze Verordening gaat het om de voorziening “hulp bij het huishouden”, in hoofdstuk 4 om “woonvoorzieningen”. Bij het interpreteren van het begrip “voeren van een huishouden” is er van uitgegaan dat een persoon pas behoefte kan hebben aan hulp bij het huishouden indien dat huishouden in een voor hem geschikte woning is gesitueerd. Vandaar dat de onder de Wet voorzieningen gehandicapten bestaande woonvoorzieningen onder dit begrip zijn gebracht. Onder de Awbz werd gesproken van de functie huishoudelijke verzorging. Om aan te geven dat onder de Wmo sprake is van een eigen begrip, is in de Verordening het begrip ‘hulp bij het huishouden’ geïntroduceerd.

 

Hulp bij het huishouden kan in drie vormen als voorziening worden aangeboden. Onder a wordt genoemd de algemene voorziening; een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve handelingen voor gemeente en aanvrager.

Onder b wordt genoemd de hulp bij het huishouden in natura. Ook hier gaat het om een vorm van persoonlijke dienstverlening, net als bij de onder a genoemde vorm. Het verschil zit echter in de toekenningsprocedure, die meer op de persoon is afgestemd, en in de regel meer geschikt zal zijn voor de wat grotere en langduriger behoefte aan hulp. Onder c is genoemd het persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden. Met dit pgb moet de aanvrager zelf hulp inhuren.

 

Artikel 10 Primaat van de algemene hulp bij het huishouden

 

Lid 1. Algemene hulp bij het huishouden

In artikel 9 lid 1 wordt geregeld onder welke basisvoorwaarden men gebruik kan maken van een algemene voorziening voor hulp bij het huishouden in aanmerking komen in eerste instantie personen met een objectief aantoonbare beperking ten gevolge van ziekte of gebrek of objectief aantoonbare beperkingen bij de mantelzorger. Het is daarbij niet de bedoeling van de wetgever dat het huishouden van de mantelzorger wordt overgenomen, maar overname van het huishouden van degene die de mantelzorg ontvangt is wel degelijk mogelijk. Algemeen aangeboden hulp bij het huishouden is in de vorm van een primaat in deze Verordening neergelegd. Dat houdt in dat in eerste instantie wordt bezien of deze vorm van hulp bij het huishouden het probleem op adequate wijze kan oplossen.

 

Lid 2. Individuele voorziening bij het huishouden

Als de in het vorige lid genoemde algemene voorziening onvoldoende adequaat is of niet aanwezig is, komt de individuele voorziening voor hulp bij het huishouden aan de orde. Lid 2 moet dus in samenhang met lid 1 worden gelezen. De individuele voorziening kan bestaan uit een voorziening in natura of uit een persoongebonden budget. Het college bepaalt wanneer iemand voor een persoonsgebonden budget in aanmerking kan komen. Deze criteria zijn vastgelegd in het Financieel besluit en het Verstrekkingenboek.

 

Artikel 11 Gebruikelijke zorg

 

Bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Gebruikelijke zorg is per definitie zorg waarop geen aanspraak bestaat. Het is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijke huishouding voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

 

Artikel 12 Omvang van de hulp bij het huishouden

 

In de Awbz werd tot de invoering van de Wet geïndiceerd in klassen. In eerste instantie is dit voortgezet in het kader van de Wmo.

Uit de eerste evaluatie is gebleken dat aan het indiceren in klassen nadelen vastzitten, met name bij de verstrekking van de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget, omdat hierbij gebruik gemaakt wordt van de gemiddelde binnen een klasse. Om die reden wordt het aantal klokuren per week geïndiceerd.

 

Artikel 13 Omvang van het persoonsgebonden budget

 

In het Financieel besluit worden door het college jaarlijks de uurbedragen vastgelegd.

 

HOOFDSTUK 4 WOON VOORZIENINGEN

 

Artikel 14 Vormen van woonvoorzieningen

 

De woonvoorziening kan worden verstrekt in vier hoofdvormen:

ad a. een algemene woonvoorziening. Hierbij moet worden gedacht aan een mogelijkheid om snel oplossingen voor vaak minder complexe woon problemen te krijgen. Hierbij moet worden gedacht aan klussendiensten, snel beschikbare voorzieningen uit depot en mogelijk andere, nog te ontwikkelen voorzieningen;

ad b. een woonvoorziening in natura. Dergelijke woonvoorzieningen worden op individuele basis, niet zijnde een financiële tegemoetkoming verstrekt, bijvoorbeeld de losse tillift of een douchestoel woonvoorzieningen bouwkundig / aard en nagelvast;

ad c. het persoonsgebonden budget;

ad d. de financiële tegemoetkoming.

 

Artikel 15 Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen

 

In eerste instantie zal worden bezien of een woonprobleem kan worden opgelost met een algemene voorziening. Deze voorziening heeft voorrang bij het zoeken naar een oplossing voor een voor de Wet relevant woonprobleem, dus een probleem bij het normale gebruik van de woning, zie de toelichting op het amendement dat leidde tot artikel 4 van de Wet (amendement Miltenburg c.s., 30 131, nr. 65). Als een algemene voorziening niet volstaat als oplossing ofwel niet aanwezig is in de gemeente, moet het probleem door middel van een individuele voorziening worden opgelost; dat kan zijn een woonvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget.

 

Artikel 16 Soorten individuele woonvoorzieningen

 

ad a. Tegemoetkoming verhuis- en inrichtingskosten

Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde woning. Het college maakt de afweging tussen verstrekking van een tegemoetkoming in de verhuiskosten en een woningaanpassing. Een woonvoorziening, en dus ook een verhuiskostenvergoeding is, volgens de Wvg-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige of woontechnische aspecten van de te verlaten woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast etcetera zijn dus niet van belang. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.

 

ad b/c. (Niet) bouwkundige of (niet) woontechnische woonvoorziening

Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking. Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard zal in de praktijk met name een persoonsgebonden budget voor woningsanering in verband met COPD (COPD staat voor een afkorting van de Engelse term ‘Chronic Obstructive Pulmonary Diseases’, dit betekent chronisch (langdurig) obstructieve longziekte) verstaan worden. Ook kan onder deze categorie worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen welke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften. Deze laatste twee categorieën roerende woonvoorzieningen kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura worden verstrekt, bijvoorbeeld in bruikleen of huur, zodat hergebruik mogelijk is.

 

ad d. Instandhoudingskosten met uitzondering van verzekeringen

Instandhoudingskosten met uitzondering van verzekeringen, zoals bijvoorbeeld een Opstalverzekering.

 

ad e. Uitraasruimte

Omdat met de Wet maatschappelijke ondersteuning niet wordt beoogd om het inhoudelijke beleidsterrein ten opzichte van de vervallen Wet voorzieningen te verbreden, noch om dat te versmallen, is de uitraasruimte als woonvoorziening opgenomen. Een uitraasruimte is een ruimte die op basis van het vervallen artikel 1, lid 1, onder e van de Wet voorzieningen gehandicapten kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge van een beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een zeer specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.

 

Artikel 17 Primaat van de verhuizing

 

Al onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold de regel dat bij een aanvraag voor een woningaanpassing eerst werd bezien of verhuizing naar een andere woning een oplossing kon bieden. Dit is het zogenaamde primaat van de verhuizing. In feite gaat het om een uitwerking van de regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening. De mogelijkheid tot het hanteren van het primaat van de verhuizing is onder de Wet voorzieningen gehandicapten in de jurisprudentie erkend, zij het dat wel enkele duidelijke voorwaarden zijn gesteld. In de eerste plaats moeten de financiële gevolgen van de verhuizing voor de woonlasten binnen aanvaardbare financiële grenzen vallen, een eis die ook onder de Wet gesteld kan worden. Ook dient rekening gehouden te worden met de sociale omstandigheden waarin de aanvrager verkeert. Verder moet duidelijk zijn dat de oplossing in de vorm van een verhuizing kan worden gerealiseerd binnen een uit het advies blijkende medisch verantwoorde termijn. Dat houdt dus in dat het college zicht moet hebben op de woningvoorraad om een indicatie te kunnen geven van de mogelijkheden om binnen die medisch verantwoorde termijn te kunnen verhuizen naar een geschikte aangepaste of goedkoper aan te passen woning.

 

Artikel 18 Losse woonunit

 

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten konden gemeenten woningaanpassingen duurder dan € 20.420,-- onder bepaalde voorwaarden declareren bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Onder de Wet maatschappelijke ondersteuning vervalt deze mogelijkheid en zullen de kosten voor rekening van de gemeenten komen. Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw kunnen worden verhuurd voor de huisvesting van mensen met beperkingen, kan de investering over een langere periode afgeschreven worden. In gevallen waarin dat niet speelt, kan indien mogelijk gebruik worden gemaakt van losse woonunits.

 

Artikel 19 Uitsluitingen

 

Een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Een uitzondering zijn aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen; deze komen weinig voor en worden apart geregeld in het verstrekkingenbeleid. Verder worden geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of gehandicapten of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

 

Artikel 20 Hoofdverblijf

 

Een woonvoorziening wordt alleen toegekend als de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waarin de voorziening wordt getroffen. In afwijking hiervan kan een voorziening worden getroffen voor het bezoekbaar maken van één woonruimte, indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ- instelling en regelmatig een bepaalde woning bezoekt.

Onder bezoekbaar maken van deze woonruimte wordt verstaan het kunnen betreden van de woning en als de aanvrager eenmaal in de woning is, het kunnen bereiken en gebruiken van de woonkamer en het toilet.

 

Artikel 21 Uitsluitingsgronden

 

Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet er een duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen worden geweigerd op grond van artikel 20.

 

ad a. Verhuizen naar inadequate woning

Onder a wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als weigeringsgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft.

 

ad b. Verhuizen naar meest geschikte woning

Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met “verhuizen” wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erf pachtcontract.

Voor de toepassing van deze weigeringsgrond geldt dat ook de gemeente ervoor zal moeten zorgen zicht te hebben op de aangepaste of makkelijk aan te passen woningvoorraad niet alleen sociale huurwoningen, maar ook in de vrije sector en zonodig het koopwoningenbestand.

 

ad c. Huurcontract of voorlopig koopcontract

Indien een aanvrager reeds in het bezit is van een huurcontract of voorlopig koopcontract zonder hiervoor toestemming van het college te hebben gevraagd, wordt de aanvraag van een woonvoorziening geweigerd.

 

ad d. Gemeenschappelijke ruimten

Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de Wet in hoofdzaak zijn gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold, zijn er uitzonderingen gemaakt voor de in de Verordening genoemde voorzieningen in gemeenschappelijk ruimten. De opsomming is limitatief, dat wil zeggen dat er niet meer hoeft te worden verstrekt dan er in de Verordening is genoemd.

 

ad e. Algemeen gebruikelijke verhuizing

Onder e wordt met name gedoeld op verhuiskostenvergoedingen; veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan verhuizingen van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte, verhuizing van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen reeds zelfstandig wonen.

 

ad f. Overige uitsluitingsgronden

Verhuizingen naar AWBZ- en andere zorginstellingen leiden ertoe dat de aanvrager buiten de doelgroep van de Wet valt; deze mensen kunnen immers niet meer zelfstandig participeren, en hebben dus geen aanspraak op woonvoorzieningen, ook al omdat ze die onder de Wvg ook al niet hadden. Als er in de te verlaten woning geen problemen bij het normale gebruik van de woning werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen en is men verhuisd naar een inadequate woning. In dergelijke situaties is er, evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten geen aanspraak op woonvoorzieningen, hetgeen al meermaals door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd.

 

Artikel 22 Antispeculatiebeding

 

De Modelverordening Wet voorzieningen gehandicapten bevatte een zogenaamde antispeculatiebepaling.

 

Deze bepaling is bedoeld om te bewerkstelligen dat een eventuele meerwaarde die is ontstaan door het aanbrengen van voorzieningen aan de woning, bij verkoop van de woning ten goede komt aan het college, dat voor deze voorziening heeft betaald, en niet aan de eigenaar van de woning. Indien de eigenaar de woning binnen vijf jaar verkoopt na gereedmelding van de aanpassing aan het college, dient de eigenaar de meerwaarde naar rato, zoals aangegeven in het tweede lid van deze bepaling, terug te betalen aan het college. Het bepalen van de eventuele meerwaarde van de woonruimte, als gevolg van het realiseren van de woningaanpassing, zal moeten worden vastgesteld door middel van een taxatie, te verrichten door een onafhankelijke beëdigd taxateur.

 

HOOFDSTUK 5 HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL

 

Artikel 23 Vormen van vervoersvoorzieningen

 

ad a. Algemene vervoersvoorziening

De collectieve vervoersvoorziening is al bekend in de vorm van het collectief vraagafhankelijk vervoer, zoals dat zich vanaf 1994 onder de Wet voorzieningen gehandicapten heeft ontwikkeld. Naast het collectief vervoer kan ook worden gedacht aan de mogelijkheden voor het opzetten van scootermobielpools, zoals in sommige verzorgingshuizen al op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten gebeurde.

 

ad b. Vervoer voorziening in natura

Individuele voorzieningen in natura kunnen bestaan uit een diversiteit van vervoermiddelen, evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten. In het Verstrekkingenbeleid Maatschappelijke Ondersteuning NWN is uitgewerkt onder welke voorwaarden men voor een bepaald soort voorziening in aanmerking komt.

 

ad c. Persoonsgebonden budget

Belangrijkste aanvulling ten opzichte van de Wet voorzieningen gehandicapten is het persoonsgebonden budget. De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget door het college is in het Financieel besluit Maatschappelijke Ondersteuning NWN uitgewerkt.

 

Artikel 24 Het recht op een algemene voorziening

 

Door deze formulering is bepaald dat louter de objectief aantoonbare beperkingen van de persoon in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoerssystemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de aanvrager in aanmerking komt voor een voorziening ter zake. Algemeen criterium om in aanmerking te kunnen komen voor een vervoermiddel is het ten gevolge van een beperking niet kunnen gebruiken van het openbaar vervoer. Die regel stamt uit de aan de Wet voorzieningen gehandicapten voorafgaande Algemene arbeidsongeschiktheidswet (MW), en wordt in de praktijk beoordeeld door te kijken naar de loopafstand van een aanvrager. Doordat de streekbus, bijvoorbeeld voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening.

 

Artikel 25 Het primaat van het collectief vervoer

 

Artikel 24 geeft het primaat van de algemene voorzieningen aan boven de individuele voorzieningen. Individuele voorzieningen kunnen echter ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem verstrekt worden. Dit is het geval wanneer het collectief systeem de vervoersbehoefte van de aanvrager die een aanspraak heeft niet volledig dekt. Dit is volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten van bijzonder belang bij mensen die slechts zeer beperkt mobiel zijn. Alleen collectief vervoer is voor deze categorie mensen geen adequate voorziening.

 

Artikel 26 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

 

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is in de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep bepaald dat het stellen van een inkomensgrens voor een forfaitaire tegemoetkoming in vervoerskosten niet in strijd was met de geldende zorgplicht. Iemand met een dergelijk inkomen wordt geacht de kosten van het lokaal vervoer of bezit en gebruik van een auto zelf te kunnen dragen. Er is een duidelijke relatie met het begrip “algemeen gebruikelijk”; indirect worden de kosten van vervoer in relatie tot het inkomen algemeen gebruikelijk geacht.

 

Artikel 27 Omvang in gebied en in kilometers

 

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten is de zorgplicht voor vervoer beperkt tot verplaatsingen in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving; de Wet spreekt nu in artikel 4 lid 1 onder c. over “het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel”. Dit lijkt nog beperkter te zijn dan de zorgplicht onder de Wet voorzieningen gehandicapten, maar aangezien met de Wet maatschappelijke ondersteuning niet is beoogd de reikwijdte van de Wet voorzieningen gehandicapten te beperken of uit te breiden, is er geen reden om aan te nemen dat de alleen de letterlijk lokale verplaatsingen onder de Wet zullen vallen. Vandaar dat in artikel 26, conform de onder de Wet voorzieningen gehandicapten gevormde jurisprudentie, wordt uitgegaan van de eigen woon- of leefomgeving, met als uitzondering de bovenregionale zorgplicht, zoals die ook in de Wvg-jurisprudentie is omschreven.

 

Sinds maart 2002 houdt de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten in dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis minimaal 1.500-2.000 kilometer af te leggen.

 

HOOFDSTUK 6 VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING EN SPORTBEOEFENING

 

Artikel 28 Vormen van rolstoelvoorzieningen en sportvoorzieningen

 

Lid a. Algemene rolstoelvoorziening

Lid a biedt de mogelijkheid incidenteel noodzakelijke rolstoelen te verstrekken, maar dan via een algemene rolstoelvoorziening. Het betreft dan situaties waarbij soms een rolstoel nodig is, terwijl het dagelijks verplaatsen in en om de woning zonder rolstoel plaatsvindt. Het recht op een dergelijke rolstoel kan in die situaties ingevuld worden via een rolstoelpool waarop de betrokkene een beroep op kan doen. Hierdoor wordt voorkomen dat een groot aantal rolstoelen weinig frequent wordt gebruikt. De rolstoelen uit de rolstoelpool worden daarentegen wel frequent gebruikt. Uiteraard moet het daadwerkelijk mogelijk zijn een rolstoel uit de pool te lenen. De pool moet dan ook voldoende geschikte rolstoelen op voorraad hebben.

 

 

 

Lid b en c. Rolstoelvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget

Een definitie van een rolstoel is niet te geven, daarom wordt hier onder het begrip “rolstoel” een rolstoel begrepen te worden de rolstoel zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd en wordt niet op grond van de Wet verstrekt. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de verstrekking.

 

Lid d. Sportvoorzieningen

Onder een sportvoorziening kunnen onder andere een sportrolstoel, zitski en aangepast paardrijzadel vallen. In het Verstrekkingenboek en Financieel besluit zijn de regels hieromtrent vastgelegd. Onder de Wet voorzieningen gehandicapten werd alleen een sportrolstoel verstrekt, meestal in de vorm van een forfaitaire financiële tegemoetkoming, een bovenwettelijke voorziening die alleen op basis van de Verordening werd verstrekt.

 

Lid e en f. Accessoires en instandhoudingskosten

In het Verstrekkingenboek en Financieel Besluit zijn de regels hieromtrent vastgelegd.

 

Artikel 29 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel rolstoelgebruik

 

In dit artikel is geregeld dat een aanvrager voor een rolstoel uit een rolstoelpool in aanmerking kan komen als het gaat om incidenteel gebruik van de rolstoel, terwijl een rolstoel in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt zal worden als de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning langdurig medisch noodzakelijk is. Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is. De nadere verstrekkingscriteria zijn vastgelegd in het Verstrekkingenboek. Indien de rolstoel niet noodzakelijk is voor incidenteel gebruik, maar voor dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning kan de rolstoel verstrekt worden als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget. Een rolstoel uit de rolstoelpool is dan immers geen adequate voorziening.

 

Artikel 30 Sportvoorziening

 

Een sportvoorziening, in principe altijd te verstrekken als een persoonsgebonden budget, zal verstrekt worden als zonder de sportvoorziening sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn. In het Verstrekkingenboek en Financieel besluit zijn de verstrekkingscriteria vastgelegd. Onder een sportvoorziening kunnen onder andere een sportrolstoel, zitski en aangepast paardrijdzadel vallen.

 

Artikel 31 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

 

Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan AWBZ-bewoners bestaat alleen indien de AWBZ-bewoner zowel de AWBZ-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

 

Onduidelijkheid kan ontstaan, wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie “verblijf” (bijvoorbeeld een verzorgingshuis) de AWBZ-functie “behandeling”als het ware inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het “verzorgingshuis met verpleegafdeling” is een veelvoorkomende situatie, waarin in de instelling wél beide AWBZ-functies kunnen worden “genoten”, maar de instelling zelf geen erkenning heeft voor beide AWBZ-functies, maar alleen voor de functie “verblijf’. Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie, juist omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling worden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruik maakt van de erkenning van de andere instelling.

 

HOOFDSTUK 7 HET VERKRIJGEN VAN VOORZIENINGEN EN HET MOTIVEREN VAN BESLUITEN

 

Artikel 32 Gebruik aanvraagformulier

 

In artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de aanvrager noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een persoon uit de doelgroep van deze Wet kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen. In dit artikel is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier. De aanvraag in het kader van de Wet die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens conform de procedure van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht. In de nabije toekomst kan het burgerservicenummer voldoen als handtekening. Hierdoor kunnen aanvragen te zijner tijd ook digitaal (via internet) worden ingediend.

 

Artikel 33 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

Op basis van het amendement-Mosterd c.s. (kamerstuk nr. 30 131-54) is in artikel 5, lid 2, onder a van de Wet opgenomen dat de gemeenteraad bij Verordening regels moet vaststellen omtrent de wijze waarop de toegang tot individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geregeld. Gezien de toelichting op dit amendement, waarbij is vermeld dat lid 2, onder a ertoe strekt dat “de gemeente bepaalt hoe achter één loket de samenhang van toegang tot voorzieningen krachtens deze Wet met toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ of toegang tot voorzieningen op het gebied van wonen is geregeld, wordt gedoeld op de zogenaamde één-loketgedachte.

 

Artikel 34 Inlichtingen, onderzoek, advies

 

Lid 1 Oproep te verschijnen en inlichtingen te verschaffen

Onder a en b van dit artikel in de Verordening bepaalt dat het college bevoegd is de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.

 

Lid 2 Advisering door adviesinstantie

Advies kan in ieder geval worden gevraagd wanneer het een eerste aanvraag door de betrokkene betreft. Dit bijvoorbeeld om te kunnen beoordelen of het wellicht om een progressief ziektebeeld gaat, waarbij vooruitlopend op dit proces reeds eerder ingrijpender maatregelen getroffen dienen te worden dan op het moment van de aanvraag nodig lijkt. Doorslaggevend is echter dat vanaf het begin duidelijk geobjectiveerd wordt wat er medisch gezien speelt bij de betrokken aanvrager. Het spreekt voor zich dat bij overgang van Awbz en Wvg naar deze Wet voor diegenen die al een voorziening hadden niet gesproken wordt van eerste aanvraag. Van eerste aanvraag wordt gesproken als een aanvrager in zijn geheel niet bekend is bij deze Wet. Een afwijzing om medische redenen, zoals bedoeld onder a, kan uiteraard alleen maar op basis van een medisch advies.

 

Met name wanneer de aard van de aandoening niet echt duidelijk is, is advies onontbeerlijk; soms kan een op het oog eenvoudige aanvraag leiden tot een stroom van verdere aanvragen, zonder dat duidelijk is wat iemand mankeert. Dat kan bij verstrekking van voorzieningen zelfs tot invaliderende effecten voor de aanvrager en onnodige kosten voor de gemeente leiden. Dit probleem speelt in het bijzonder bij een aantal zogeheten (medisch) moeilijk objectiveerbare aandoeningen (m)moa’S.

 

Lid 3 Verschaffing van gegevens

Het is duidelijk dat gegevens inzake de medische toestand, het inkomen, de woonsituatie en allerlei andere gegevens noodzakelijk kunnen zijn om een aanvraag te kunnen beoordelen.

Er is een duidelijke praktische samenhang met artikel 32 van deze Verordening, inzake het gebruik van een door het college te verstrekken formulier. Door middel van gebruik van een formulier kunnen de procedures inzake de gegevensverstrekking worden gestroomlijnd.

Uiteraard moet er niet meer worden opgevraagd dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluit op de aanvraag, zie hieromtrent ook artikel 4:3 Algemene wet bestuursrecht. Weigert de aanvrager echter de voor het nemen van het besluit noodzakelijke gegevens te verstrekken, dan wordt volgens de procedure van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht de aanvraag buiten behandeling gelaten.

 

Artikel 35 Samenhangende afstemming

 

In artikel 5, lid 2, onder b van de Wet is vastgelegd dat de raad in de Verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de aanvrager. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien.

 

Artikel 36 Wijzigingen in de situatie

De aanvrager aan wie een voorziening is verstrekt, is op grond van dit artikel verplicht om aan het college zo spoedig mogelijk mededeling te doen van feiten en omstandigheden in al die gevallen dat zij van invloed zouden kunnen zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen.

 

Artikel 37 Intrekking van een voorziening

De verstrekking van voorzieningen is gebonden aan voorwaarden. Deze zijn opgenomen in de bijlage(n) behorende bij de beschikking.

 

Artikel 38 Terugvordering

 

De Wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen, wat reden is om deze mogelijkheid op te nemen in de Verordening, omdat er anders geen juridische basis is om voorzieningen terug te vorderen. Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura) is, kan het college de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

 

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

 

Artikel 39 Hardheidsclausule

 

Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze Verordening, en dus niet van de in de Wet zelf genoemde bepalingen. Zonodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken persoon.

 

Artikel 40 Beslissing college in gevallen waarin Verordening niet voorziet

Deze bepaling biedt het college de mogelijkheid om te besluiten in gevallen waarin de Verordening niet voorziet.

 

Artikel 41 Advisering

In dit artikel is neergelegd dat gebruikers van voorzieningen zoals bedoeld in de Verordening, vertegenwoordigd in de Raad van Advies, gevraagd en ongevraagd advies uitbrengt over het beleid aan het college betreffende de in het kader van de WMO te verstrekken voorzieningen.

 

Artikel 42 Evaluatie

Op grond van dit artikel kan het gemeentelijk beleid geëvalueerd worden indien hiertoe aanleiding bestaat. Dat beleid kan zowel het algemene beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in de Verordening, als het uitvoeringsbeleid, dat onder de bevoegdheid van het college is neergelegd in beleidsregels, omvatten. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, kan de evaluatie leiden tot aanpassing van de Verordening of van de beleidsregels.

 

Artikel 43 Overgangsbepaling

De verordening MO NWN 2008 geldt voor aanvragen die na 1 juli 2008 worden afgegeven Voor de overige gevallen gelden de bepalingen van de verordening MC NWN 2007.

 

Artikel 44 Inwerkingtreding

Deze bepaling spreekt voor zich.

 

Artikel 45 Citeertitel

Deze bepaling spreekt voor zich.