Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Losser

Verordening Maatschappelijke Ondersteuning 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLosser
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Maatschappelijke Ondersteuning 2010
CiteertitelVerordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Losser 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpGezondheid

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet maatschappelijke ondersteuning, art. 5

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-201101-07-2011intrekking

21-06-2011

Nieuwe Dinkellander 28-06-2011

21-06-2011, 09
01-01-201101-07-2011nieuwe regeling

23-11-2010

Nieuwe Dinkellander 30-11-10

30-11-2010, 7

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Maatschappelijke Ondersteuning 2010

De gemeente stelt de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning 2010 vast.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

1. In deze verordening wordt verstaan onder:

a. College:

Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser;

 

b. Wmo:

Wet maatschappelijke ondersteuning;

 

Wvg:

Wet voorzieningen gehandicapten;

 

c. ¹ beperkingen:

moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;

² persoon met beperkingen:

een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

 

d. aanvrager:

de persoon voor wie de voorziening bedoeld is;

 

e. zelfredzaamheid:

het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen om zelf mogelijkheden te creëren die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

 

f. maatschappelijke participatie:

normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

 

g. ¹ algemene voorziening:

een algemeen toegankelijke voorziening die buiten de gemeentelijke dienstverlening valt en een adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

 

² individuele voorziening:

een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen uitkomst biedt.

 

³ algemeen gebruikelijk:

tot het gangbare gebruiks-, bestedings- en verzorgingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend, naar geldende maatschappelijke normen.

 

h. ¹ mantelzorger:

een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet;

 

² respijtzorg.

Indien de mantelzorger tijdelijk zijn taken niet kan uitvoeren kan de aanvrager een voorziening voor hulp bij het huishouden krijgen.

 

i. ¹ eigen bijdrage in de kosten:

een bij de verlening van een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget voor rekening van de rechthebbende komende financiële bijdrage, waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

 

j. ¹ voorziening in natura:

een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

 

² persoonsgebonden budget:

een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning te stellen regels van toepassing zijn;

 

³ financiële tegemoetkoming:

een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

k. ¹ budgethouder:

een persoon aan wie als gevolg van deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend;

² budgetperiode:

periode waarvoor een persoonsgebonden budget wordt verleend;

 

l. meerkosten:

kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

 

m. norminkomen:

de normen, genoemd in artikel 4.1 van de Algemene Maatregel van Bestuur ‘Besluit maatschappelijke ondersteuning’ die wordt gehanteerd voor berekening van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in een viertal normen die afhankelijk zijn van de leefsituatie zoals bedoeld in artikel 4.1 lid 1 onder a tot en met d van bovengenoemd besluit;

 

n. adequate voorziening:

een adequate voorziening is een voorziening die op een doelmatige, doeltreffende en klantgerichte wijze de belemmering die de persoon ervaart vermindert dan wel wegneemt.

 

o. ¹ leefeenheid;

een eenheid bestaande uit gehuwden verzekerden die al dan niet tezamen met een of meer ongehuwde minderjarige verzekerden duurzaam een huishouden voeren, dan wel uit neen meerderjarige ongehuwde verzekerde die met een of meer ongehuwde verzekerden duurzaam een huishouden voert.

 

² huisgenoot:

iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont.

 

p. compensatiebeginsel:

de opdracht aan het college om personen met beperkingen, door het treffen van voorzieningen, een zodanige uitgangspositie te verschaffen dat zij in aanvaardbare mate zelfredzaam zijn en in staat zijn tot maatschappelijke participatie;

 

2. Alle begrippen die in deze Verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht.

 

Artikel 1.2 Beperkingen en weigeringsgronden

1. Een voorziening kan slechts worden toegekend indien:

a. de aanvrager een verstandelijke of lichamelijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem heeft,

b. de aanvrager door de beperkingen als genoemd onder a, niet in staat is om:

- een huishouden te voeren;

- de woning op normale wijze te gebruiken;

- zich te verplaatsen in en om de woning;

- zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

- medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale contacten aan te gaan;

c. de voorziening langdurig noodzakelijk is, met uitzondering van hulp bij het huishouden, welke voorziening ook voor een korte duur kan worden geïndiceerd.

d. de voorziening, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

e. deze in overwegende mate op het individu is gericht;

f. de aanvrager woonachtig is in de gemeente Losser. Het college weigert een voorziening:

a. indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

b. voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling aanspraak op de voorziening bestaat;

c. indien een voorziening als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens de WVG of krachtens de wet is verleend en de normale afschrijvingsduur voor die voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder verleende voorziening geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

d. voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt.

e. het college maakt geen gebruik van de bevoegdheid om de gevraagde voorziening o.g.v. het bepaalde in het vorige art. te weigeren, indien zij uitdrukkelijke toestemming heeft verleend voor het maken van de kosten;

f. voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd.

g. de voorziening niet de goedkoopst adequate voorziening is voor het compenseren van de belemmeringen. Bij het compenseren van beperkingen, die een aanvrager ondervindt in zijn maatschappelijke participatie wordt rekening gehouden met de keuzes die hij maakt in het leven, waarbij verwacht wordt dat hij rekening houdt met zijn levensfase en de beperkingen die horen bij zijn individuele omstandigheden.

 

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen.

Artikel 2.1 Keuzevrijheid

De aanvrager heeft bij een individuele voorziening de keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget. Het college bepaalt, aan de hand van de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Losser neergelegde criteria, in welke situaties er sprake is van zwaarwegende redenen om geen keuzevrijheid te bieden tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget.

Artikel 2.2 Voorziening in natura

Een voorziening in natura kan worden verleend:

a. in eigendom;

b. in bruikleen; of

c. als persoonlijke dienstverlening. Indien een voorziening in natura wordt verleend (met uitzondering van zorg in natura voor hulp bij het huishouden), wordt een bruikleenoverkomst aangeboden.

Artikel 2.3 Financiële tegemoetkoming

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Losser in de beschikking opgenomen.

Artikel 2.4 Persoonsgebonden budget

 

 

 

 

 

 

Artikel 2.5 Eigen bijdrage

De eigen bijdrage wordt vastgesteld conform het maximum bedrag zoals bepaald in hoofdstuk IV van het Besluit maatschappelijke ondersteuning. Indien een voorziening bestaat uit een roerende zaak die in eigendom wordt verstrekt, of uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die eigendom is van de aanvrager, wordt gedurende een periode van maximaal 39 maal vier weken een eigen bijdrage/eigen aandeel in rekening gebracht.

Bij de vaststelling van de hoogte van een financiële tegemoetkoming wordt gedurende die periode een met toepassing van de in lid 1 genoemd maximum in mindering gebracht. Voor de volgende voorzieningen is geen eigen bijdrage verschuldigd:

- rolstoelen;

- vervoerkostenvergoedingen zoals bedoeld in artikel 5.1 lid 2 onder b,c,d, e, k en l van de verordening;

- vergoeding in de kosten van onderhoud, reparatie;

- vergoeding voor tijdelijke huisvesting en huurderving;

- verhuis en inrichtingskosten;

- respijtzorg.

 

Hoofdstuk 3 Voorzieningen hulp bij het huishouden

Artikel 3.1 Vormen van hulp bij het huishouden.

Het college verstrekt voorzieningen voor het – zoveel mogelijk - wegnemen van aantoonbare beperkingen die een persoon ondervindt bij het voeren van een huishouden. De te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

a. een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;

b. hulp bij het huishouden in natura (persoonlijke dienstverlening);

c. een persoonsgebonden budget.

 

Artikel 3.2 Beperkingen en weigeringsgronden

Het college weigert een huishoudelijke voorziening:

a. voor zover tot de leefeenheid waar de aanvrager deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten;

b. voor zover de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw;

c. indien de aanvraag betrekking heeft op hotels/pensions, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen en tweede woningen;

d. indien de aanvrager verblijft in een AWBZ-instelling. Een voorziening genoemd onder art. 3.1 lid 2 onder b wordt toegekend indien de onder art. 3.1 lid 2 onder a genoemde voorziening onvoldoende oplossing biedt of niet beschikbaar is.

 

Artikel 3.3 Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld in uren, afgerond naar decimalen, per week.

Artikel 3.4 Keuzevrijheid

Bij de verstrekking van hulp bij het huishouden in natura biedt het college de mogelijkheid om te kiezen uit meerdere aanbieders.

Artikel 3.5 Respijtzorg

Een aanvrager komt in aanmerking voor respijtzorg in de vorm van hulp bij het huishouden indien de mantelzorger tijdelijk zijn taken niet kan waarnemen.

Artikel 3.6 Persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden (pgb)

Een persoonsgebonden budget wordt verleend voor een periode die aanvangt op de dag waarop het recht op een persoonsgebonden budget is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop het persoonsgebonden budget is aangevraagd. Het college verleent de aanvrager per kalendermaand een voorschot op het verleende persoonsgebonden budget. De hoogte van het PGB wordt berekend op basis van de geïndiceerde uren per klasse.

 

Artikel 3.7 Indicatiecriteria

Voor de beoordeling van de noodzakelijkheid en de omvang van het aantal uren hulp bij het huishouden wordt het protocol ‘gebruikelijke zorg’ en het protocol huishoudelijke verzorging’ als leidraad genomen.

 

Artikel 3.8 Ruilzorg

1.   De inzet van de uren hulp bij het huishouden voor de inzet van zorg op het terrein van Awbz- functies is niet mogelijk.

 

Artikel 3.9 Sanering woning

Indien door ernstige vervuiling een sanering van de woning noodzakelijk is om een hygiënische en werkbare situatie te creëren kan voorafgaand aan de inzet van hulp bij het huishouden de woning worden gesaneerd.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen.

Artikel 4.1 Typen en vorm woonvoorziening

Het college verstrekt voorzieningen voor het – in aanvaardbare mate -wegnemen van aantoonbare beperkingen die een persoon ondervindt bij het normale gebruik van zijn woning. De te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

a. een algemene voorziening;

b. een voorziening voor verhuizing en inrichting;

c. een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan een woning;

d. een voorziening van niet-bouwkundige en niet woontechnische aard in of aan een woning;

e. een voorziening voor onderhoud, keuring en reparatie van een in een woning aangebrachte voorziening;

f. een voorziening voor tijdelijke huisvesting;

g. een voorziening voor huurderving;

h. een voorziening voor een sanering van de woning i.v.m. CARA; De voorzieningen genoemd in lid 2 onder b, c, f en g worden in de vorm van een financiële tegemoetkoming verleend; De voorzieningen genoemd in lid 2 onder d en e worden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verleend.

 

Artikel 4.2 Beperkingen en weigeringsgronden

Het college weigert een voorziening genoemd in artikel 4.1 lid 2 indien:

a. de aanvrager zijn hoofdverblijf niet heeft of zal hebben in de woonruimte waarvoor de voorziening aangevraagd is; b. de voorziening aangevraagd is op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak; c. de beperking of het probleem voortvloeit uit de aard van de in de woninggebruikte materialen; d. de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw; e. er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de beperking of het probleem en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de door de aanvrager te bewoonde woning; f. de beperking of het probleem niet in de woning zelf (waartoe ook de toegankelijkheid van de woning wordt begrepen) wordt ondervonden; g. de noodzaak tot het treffen van deze voorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen belangrijke reden aanwezig was; h. de aanvraag verband houdt met een verhuizing en deze verhuizing dan wel de acceptatie van de nieuwe woning heeft plaatsgevonden voordat het college een besluit heeft genomen naar aanleiding van de aanvraag, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor die verhuizing of die acceptatie; i. de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de ondersteuningsbehoevende niet verhuist naar de voor hem op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor de verhuizing; j. de aanvraag een voorziening betreft genoemd in artikel 4.1 lid 2 onder b en de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen. k. de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de aanvrager verhuist naar een woning die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden; l. de aanvraag verband houdt met een verhuizing naar een Awbz-instelling; m. de aanvraag betrekking heeft op een voorziening in een Awbz-instelling, hotels/pensions, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen en tweede woningen. n. de te treffen voorziening bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden.

 

Artikel 4.3 Primaat van verhuizing

De aanvrager kan uitsluitend voor een van de voorzieningen genoemd in artikel 4.1 lid 2 onder b in aanmerking komen als verhuizing niet mogelijk, of niet de goedkoopst adequate oplossing is.

 

Artikel 4.4 Bezoekbaar maken woning

In afwijking van het gestelde in artikel 4.1 lid 1 kan een voorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woning indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ -instelling; De aanvraag wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat. De voorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het eerste lid bedoelde woonruimte tot een door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Losser vastgesteld maximum bedrag. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het kunnen bereiken van woonkamer en één toilet.

 

Artikel 4.5 Voorziening voor verhuizing en inrichting

In afwijking van artikel 1.2 lid 1 onder a kan het college een voorziening genoemd in artikel 4.1 lid 2 onder b verlenen aan een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een persoon met een beperking de woning ontruimt.

Artikel 4.6 Kosten in verband met woningsanering ten gevolge van allergie

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van personen die lijden aan een allergie ten hoogste eenmaal een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van aanschaf en/of vervanging van artikelen die genoemd zijn in de beleidsregels. Geen tegemoetkoming wordt verleend in de vervanging van een artikel dat ouder is dan zeven jaar. Met verwijzing naar tabel in beleidsregels.

 

Artikel 4.7 Voorziening voor tijdelijke huisvesting

Het college kan voor de duur van maximaal zes maanden een voorziening, genoemd in artikel 4.1 lid 2 onder f, verlenen indien:

a. een aanvrager in verband met aanpassing van zijn huidige of een nog te betrekken woning heeft voorzien in noodzakelijke tijdelijke huisvesting; en

b. voor zover de kosten voor deze huisvesting noodzakelijk zijn. De voorziening genoemd in artikel 4.1 lid 2 onder f kan het bedrag per maand genoemd in artikel 13 lid 1 onder a van de Wet op de huurtoeslag niet te boven gaan.

 

Artikel 4.8 Voorziening voor huurderving

In afwijking van artikel 1.2 lid 1 onder a kan het college voor de duur van maximaal zes maanden een voorziening genoemd in artikel 4.1 lid 2 onder g verlenen aan de eigenaar van een woning teneinde deze woning ter beschikking of opnieuw ter beschikking van een persoon met een beperking te laten komen. De voorziening genoemd in artikel 4.1 lid 2 onder g kan het bedrag per maand genoemd in artikel 13 lid 1 onder a van de Wet op de huurtoeslag niet te boven gaan.

 

Artikel 4.9 Onderhoud, keuring en reparatie

Het college verleent slechts een voorziening als genoemd in artikel 4.1 lid 2 onder e indien de voorziening in het kader van de WVG, de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten, de Beschikking Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten, de Verordening Wmo, dan wel de wet is verleend.

 

Artikel 4.10 Gemeenschappelijke ruimte

In afwijking van artikel 4.1 kan het college een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan een gemeenschappelijke ruimte verlenen voor zover het gaat om automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen.

 

Artikel 4.11 Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling

Binnen twee maanden na voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening genoemd in artikel 4.1 lid 2 onder c, maar uiterlijk binnen zes maanden na het verlenen van deze voorziening, verklaart de woningeigenaar aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid. De gereedmelding als bedoeld in lid 1 gaat vergezeld van een verklaring, met onderliggende bewijsstukken, dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de voorziening is verleend en is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de voorziening.

 

Artikel 4.12 Afschrijving van woningaanpassingen

De eigenaar-bewoner, die krachtens deze Verordening een financiële tegemoetkoming in de kosten van het treffen van een voorziening heeft ontvangen die geleid heeft tot uitbreiding van de woning en die binnen een periode van tien jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning in eigendom overdraagt, is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan dient, te worden teruggestort. De meerwaarde wordt bepaald op het moment van toekenning van de voorziening. Het terug te storten bedrag als bedoeld in het eerste lid is in alle gevallen tot maximaal het bedrag van de verleende vergoeding minus de eigen betaling die voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.

 

Hoofdstuk 5 Vervoersvoorzieningen

Artikel 5.1 Typen en vorm vervoersvoorziening

Het college verstrekt voorzieningen voor het – in aanvaardbare mate –wegnemen van aantoonbare beperkingen die een persoon ondervindt bij het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen. De door het college te verlenen vervoersvoorziening kan bestaan uit:

a. een algemene vervoersvoorziening;

b. een collectief systeem(regiotaxi) van aanvullend al dan niet openbaar vervoer;

c. een vergoeding voor vervoer per eigen auto of gebruik bruikleenauto;

d. vervoer per taxi;

e. vervoer per rolstoeltaxi;

f. een aanpassing van een eigen auto;

g. een al dan niet aangepaste auto;

h. een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

i. een open elektrische buitenwagen/scootmobiel;

j. een ander verplaatsingsmiddel dan de vervoermiddelen genoemd in de onder g, h en i; De voorziening genoemd in artikel 5.1 lid 2 onder b wordt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, als voorziening in natura verleend. De voorzieningen genoemd in artikel 5.1 lid 2 onder c en f kunnen in de vorm van een financiële tegemoetkoming worden verleend. De voorzieningen genoemd in artikel 5.1 lid 2 onder d en e kunnen in de vorm van een financiële tegemoetkoming op declaratiebasis worden verleend. In het besluit maatschap-pelijke ondersteuning kunnen nadere regels worden vastgesteld voor de uitbetaling van de tegemoetkoming. De voorzieningen genoemd in artikel 5.1 lid 2 onder g, h, i en j kunnen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura, in de vorm van een financiële tegemoetkoming of in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verleend.

 

Artikel 5.2 Primaat van collectief vervoer

Een aanvrager kan voor de in artikel 5.1 lid 2 onder c t/m i vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer:

a. aantoonbare beperkingen het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 5.1 lid 2 onder b, onmogelijk maken dan wel; b. de aanvrager de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.

 

Artikel 5.3 Combinatie van vervoersvoorzieningen

De aanvrager kan afhankelijk van zijn beperkingen en vervoersbehoefte in aanmerking worden gebracht voor een combinatie van de voorzieningen genoemd in artikel 5.1 lid 2 onder b t/m d en i en j. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Losser worden nadere regels met betrekking tot de combinatie als genoemd in het eerste lid vastgelegd.

 

Artikel 5.4 Beperkingen en weigeringsgronden

Een voorziening kan slechts worden toegekend indien de aanvrager door zijn beperking niet in staat is om 800 m. in 20 minuten te overbruggen om het openbaar vervoer te bereiken of te gebruiken. De in artikel 5.1 lid 2 onder c en d en g genoemde voorzieningen worden niet toegekend indien het (gezamenlijk) inkomen van de aanvrager hoger is dan 1,50 maal het norminkomen, behoudens het gestelde in lid 3 van dit artikel. Bij de verlening van de voorzieningen genoemd in artikel 5.1 onder b tot en met j kan rekening worden gehouden met:

a. de individuele vervoersbehoefte van de aanvrager;

b. de mate waarin de voorziening genoemd in artikel 5.1 onder a in de individuele vervoersbehoefte kan voorzien; en

c. de mate waarin de vervoersbehoeften van echtgenoten samenvallen. Een aanvrager kan eerst dan voor een voorziening genoemd in artikel 5.1 lid 2 onder i in aanmerking worden gebracht indien hij maximaal twee tot drie honderd meter kan lopen.

 

Artikel 5.5 Omvang in gebied en in kilometers

Bij de te verstrekken voorziening wordt bij de vervoersbehoefte voor maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich de situatie voordoet dat het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen. De te verstrekken voorziening is erop gericht maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2100 kilometer mogelijk te maken.

 

Artikel 5.6 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijke inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan 1,5 maal in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Losser voor de diverse categorieën genoemde normbedragen, wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks - en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

 

Hoofdstuk 6 Rolstoelvoorzieningen

Artikel 6.1 Type en vorm rolstoelvoorziening

Het college verstrekt voorzieningen voor het – in aanvaardbare mate – wegnemen van aantoonbare beperkingen die een persoon ondervindt bij het zich verplaatsen in en om de woning en waarvan het rijden de primaire functie is, dan wel, bij het zich verplaatsen bij het beoefenen van sport. De door het college te verlenen voorziening kan bestaan uit:

a. een rolstoel voor verplaatsing binnen, dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte, dan wel een aanpassing daaraan;

b. een sportrolstoel. De voorziening genoemd onder lid 2 onder b wordt verstrekt indien de aanvrager zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening. De voorziening genoemd in het tweede lid onder a wordt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verleend. De voorziening genoemd in het tweede lid onder b wordt in de vorm van een financiële tegemoetkoming verleend.

 

Artikel 6.2 Beperkingen en weigeringsgronden

Het college verleent een voorziening genoemd in artikel 6.1 lid 2 onder a, indien een rolstoelvoorziening voor het zich incidenteel zittend verplaatsen in en rondom de woning noodzakelijk is en de algemene voorziening beschikbaar is.

 

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van een voorziening

Artikel 7.1 Aanvraagprocedure

Een aanvraag voor een voorziening dient te worden ingediend door middel van een door het college beschikbaar gesteld formulier. Bij de aanvraag dient de aanvrager desgevraagd bewijsstukken, zoals bepaald in de beleidsregels, te overleggen.

Artikel 7.2 Zorgloket

De toegang tot voorzieningen vindt plaats via het Zorgloket. Zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de wet als ook aanvragen zorg inzake de Awbz kunnen worden ingediend.

Artikel 7.3 Samenhangende afstemming

Het college legt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Losser regels vast omtrent de wijze waarop de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager.

Artikel 7.4 Inlichtingen, onderzoek, advies

Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, de aanvrager:

a. op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

b. op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken. Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hem aangewezen adviesinstantie die gegevens te (doen) verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening. Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairment, de zogenaamde ICF classificatie. De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

 

Artikel 7.5 Indicatiestelling

Het college heeft de bevoegdheid om het alleenrecht van de indicatiestelling aan één externe adviesinstantie toe te kennen.

Artikel 7.6 Wijzigingen in de situatie.

Degene aan wie op grond van deze verordening een voorziening is verleend, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 7.7 Heronderzoek en herindicatie

Het college is bevoegd regelmatig een heronderzoek te verrichten naar de voor de voortzetting van het recht op een voorziening van belang zijnde gegevens. De herindicatie kan deel uitmaken van het heronderzoek.

 

Artikel 7.8 Intrekking en beëindiging

Het college trekt een besluit genomen op grond van deze verordening geheel of gedeeltelijk in, indien:

a. niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden of verplichtingen gesteld bij of krachtens de wet;

b. op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen, terwijl de aanvrager wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat bedoelde gegevens onjuist waren.

c. de voorziening niet langer noodzakelijk is. Onverminderd de gronden voor intrekking genoemd in het eerste lid, wordt de beschikking tot verlening van een persoonsgebonden budget ingetrokken of gewijzigd met ingang van de dag vanaf welke de budgethouder schriftelijk heeft aangegeven geen prijs meer te stellen op het budget. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden, dan wel dat niet binnen zes maanden uitvoering is gegeven aan het besluit. Bij overlijden van de ondersteuningsbehoevende eindigt het persoonsgebonden budget op de dag gelegen na de dag waarop de aanvrager overlijdt. De beschikking tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken of gewijzigd met ingang van de dag waarop de aanvrager zijn verplichtingen niet nakomt. Bij overlijden van de aanvrager eindigt de periodieke financiële tegemoetkoming op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de ondersteuningsbehoevende is overleden.

 

Artikel 7.9 Terugvordering

Het college vordert de op grond van deze verordening verleende voorziening van de aanvrager in ieder geval terug indien zij het besluit, waarbij deze voorziening is toegekend, met toepassing van artikel 7.8 hebben ingetrokken en voor zover na de datum van het besluit tot toekenning van de voorziening nog geen vijf jaren zijn verstreken. Alle ingevolge deze verordening terug te vorderen bedragen worden verhoogd met de wettelijke rente.

 

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager of de woningeigenaar afwijken van wat bij of krachtens deze verordening is bepaald, indien strikte toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8.2 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van de Wet betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 8.3 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de bij of krachtens deze verordening geldende bedragen verhogen of verlagen conform de prijsontwikkeling op basis van de consumentenprijsindex van alle huishoudens van het Centraal bureau voor de Statistiek.

Artikel 8.4 Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening

Het gevoerde beleid wordt 2-jaarlijks geëvalueerd; indien deze evaluatie daar aanleiding toe geeft, wordt de verordening aangepast. Indien daar aanleiding toe is, kan het college, in aanvulling op de evaluatie als bedoeld in het eerste lid, besluiten tot een tussentijdse evaluatie. Het college zendt na afloop van iedere evaluatie een verslag aan de gemeenteraad over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening in de praktijk en vraagt vooraf advies aan de WMO-adviesraad over de evaluatie.

 

Artikel 8.6 Inwerkingtreding.

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 april 2010, onder intrekking van de Wmo-verordening 2007.

Artikel 8.7 Citeertitel.

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning  gemeente Losser 2010.

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad op 9 februari 2010                            ;

 

 

voorzitter,

 

 

griffier,