Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Woerden

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Woerden 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWoerden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Woerden 2009
CiteertitelVerordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Woerden
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerponderwijs

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is vervangen door de Onderwijshuisvestingsverordeninggemeente Woerden 2015

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet op de expertisecentra, art. 100
  2. Wet op het primair onderwijs, art. 102
  3. Wet op het voortgezet onderwijs, art. 217
  4. Wet op het voortgezet onderwijs, art. 76m

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-08-201501-08-2015intrekking

25-06-2015

Elektronisch Gemeenteblad, 19-06-2015

54886/2015
01-08-200901-08-2015Nieuwe regeling

28-05-2009

18 juni 2009 Woerdense Courant

2009/18

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Woerden 2009

De raad van de gemeente Woerden;

gelezen het voorstel d.d. 7 april 2009 van burgmeester en wethouders;

gelet op het bepaalde in de Gemeentewet'

gezien het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen;

gelet op het bepaalde in de Gemeentewet;

gelet op artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 100 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76m en artikel 217 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

overwegende dat het noodzakelijk is de toekenning van voorzieningen in de huisvesting voor het basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs bij verordening te regelen;

besluit;

vast te stellen de "Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Woerden 2009"

(Onderstaande tekst is gebaseerd op de modelverordening van VNG/SDU-uitgevers, versie 22 mei 2008.

Vet gedrukt zijn in verordening en bijlagen:

- de onderdelen waarin de gemeente Woerden afwijkt van de modelverordening en

- de onderdelen waarin de modelverordening een keuzemogelijkheid biedt.)

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. minister: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

b. bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

c. school: school voor basisonderwijs, school voor (voortgezet) speciaal onderwijs en school voor voortgezet onderwijs;

d. - school voor basisonderwijs: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

- school voor (voortgezet) speciaal onderwijs: een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra en een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

- school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 1, 2 en 5 van de Wet op het voortgezet onderwijs.

e. nevenvestiging: deel van een school dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 76a of artikel 76b van de Wet op de expertisecentra,

of artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

f. voorziening: een van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van deze verordening;

g. programma: het programma als bedoeld in artikel 12 van deze verordening;

h. overzicht: het overzicht van de niet in het kader van de vaststelling van het programma ingewilligde aanvragen als bedoeld in artikel 13 van deze verordening;

i. aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag voor vergoeding van een voorziening of voor bekostiging van bouwvoorbereiding van een voorziening als bedoeld in artikel 25 van deze verordening heeft ingediend;

j. aanvraag: verzoek om vergoeding van een voorziening of om bekostiging van bouwvoorbereiding;

k. voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, ten minste noodzakelijk is voor het aantal jaren dat in het consensusoverleg wordt bepaald. Bedoeld aantal jaren kan voor iedere voor blijvend gebruik bestemde voorziening op een ander aantal jaren worden vastgesteld en is onder meer afhankelijk van de actuele onderwijskundige inzichten, de specifieke huisvestingsomstandigheden en -behoefte van de betrokken school of scholen en de financiële situatie van de gemeente;

l. voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, niet langer noodzakelijk is dan voor het aantal jaren dat in het consensusoverleg wordt bepaald. Bedoeld aantal jaren kan voor iedere voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening op een ander aantal jaren worden vastgesteld en is onder meer afhankelijk van de actuele onderwijskundige inzichten, de specifieke huisvestingsomstandigheden en -behoefte van de betrokken school of scholen en de financiële situatie van de gemeente;

m. permanent gebouw: schoolgebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 60 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

n. noodlokaal: verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren gedurende ten minste het aantal jaren, dat in het consensusoverleg wordt bepaald. Bedoeld aantal jaren kan voor ieder noodlokaal op een ander aantal jaren worden vastgesteld en is onder meer afhankelijk van de actuele onderwijskundige inzichten, de specifieke huisvestingsomstandigheden en -behoefte van de betrokken school of scholen en de financiële situatie van de gemeente;

o. gymnastiekruimte: ruimte die geschikt is voor het onderwijs in lichamelijke oefening;

p. advies Onderwijsraad: een advies van de Onderwijsraad over de vaststelling van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, als bedoeld in artikel 95 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 93 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76f van de Wet op het voortgezet onderwijs;

q. verhuur: het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden;

r. gezamenlijke akte: de akte als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs;

s. beslissing gedeputeerde staten: de beslissing van gedeputeerde staten in een geschil als bedoeld in artikel 110, tweede lid van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108, tweede lid van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u, tweede lid van de Wet op het voortgezet onderwijs;

t. eigendomsoverdracht: de eigendomsoverdracht als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs;

u. college: het college van burgemeester en wethouders van Woerden;

v. consensusoverleg: het op overeenstemming gerichte overleg tussen het college en de gezamenlijke schoolbesturen;

w. Integraal HuisvestingsPlan: het door de gemeenteraad van Woerden vastgestelde Integraal HuisvestingsPlan (IHP) voor het onderwijs;

x. meerjarenonderhoudsplan: het door college en bevoegd gezag gezamenlijk een maal in de drie jaren vast te stellen meerjarenonderhoudsplan (MOP) voor het in het meerjarenonderhoudsplan aangeduide schoolgebouw van het bevoegd gezag.

Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Bij de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

a. de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:

1. nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie;

2. uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

3. gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;

4. verplaatsing van een of meer bestaande noodlokalen ten behoeve van de huisvesting van een school;

5. terrein voor zover nodig voor de realisering van een onder a sub 1 tot en met 4 omschreven voorziening;

6. inrichting met onderwijsleerpakket of met leer- en hulpmiddelen voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

7. inrichting met meubilair voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

8. medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is en medegebruik van een gymnastiekruimte en voor bepaalde soorten (voortgezet) speciaal onderwijs: een bad voor watergewenning of bewegingstherapie;

b. aanpassingen aan gebouwen bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I;

c. onderhoud aan gebouwen van een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I;

d. herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, evenals uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet zichtbare materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

e. herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, onderwijsleerpakket en leer- en hulpmiddelen en meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden;

f. huur van een sportterrein, dat niet in eigendom is van een bevoegd gezag, voor een school voor voortgezet onderwijs ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening;

g. voorzieningen in het kader van knelpunten in de onderwijshuisvesting zoals nader omschreven in het door de raad vastgestelde Integraal HuisvestingsPlan.

Artikel 3 Bouwvoorbereiding voorzieningen

a. Ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a, 1 en 2, en onder b en c kan een aanvraag worden ingediend voor een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding. Hierbij is het bepaalde in hoofdstuk 4 van toepassing.

b. Ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder g, kan een aanvraag worden ingediend voor een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding. Hierbij is het bepaalde in het door de raad vastgestelde Integraal HuisvestingsPlan van toepassing.

Artikel 4 Vaststelling vergoeding voorzieningen

1. Bij toekenning van de in artikel 2 genoemde voorzieningen, of bij toekenning van bekostiging van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 3, wordt bij de wijze van vaststelling van de hoogte van de vergoeding een onderscheid gemaakt tussen vooraf genormeerde bedragen en bedragen gebaseerd op de feitelijk voorziene kosten per geval.

2. De genormeerde vergoedingsbedragen worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel A. De vergoedingsbedragen die zijn gebaseerd op de feitelijke kosten worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel B.

3. Deel A van bijlage IV (vergoeding normbedragen) is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a 6 en 7, alsmede voor vergoedingen voor het gebruik van gymnastiekaccommodaties als bedoeld in artikel 38.

4. Deel B van bijlage IV (vergoeding feitelijke kosten) is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a 1, 2, 3, 4, 5 en 8 en b, c, d, e en f, alsmede in geval van huur van accommodaties en voor de kosten van bouwvoorbereiding zoals opgenomen in artikel 3.

5. Bij toekenning van in artikel 2 onder g genoemde voorzieningen, wordt bij de wijze van vaststelling van de hoogte van de vergoeding verwezen naar het door de raad vastgestelde Integraal HuisvestingsPlan.

6. Indien Deel B van bijlage IV (vergoeding feitelijke kosten) van toepassing is, wordt - voor zover in de verordening opgenomen - ook de normkostenvergoeding vastgesteld. De hoogte van de te vergoeden feitelijke kosten wordt pas bepaald, nadat het college heeft vastgesteld dat het verschil tussen feitelijke kosten en normkostenvergoeding aanvaardbaar is. Hierbij vindt een afweging plaats tussen onder meer de actuele onderwijskundige inzichten, de specifieke huisvestingsomstandigheden en -behoefte van de betrokken school of scholen en de financiële situatie van de gemeente.

7. Een overschrijding van een in dit artikel bedoelde vergoeding, die zonder voorafgaande schriftelijke instemming van het college en/of de raad is gerealiseerd, komt voor rekening van het bevoegd gezag.

Artikel 4a Monitoring en afstemming

a. Indien de in artikel 4 bedoelde vergoeding wordt toegekend aan een voorziening, waarvan de uitvoering gecompliceerd en/of omvangrijk is, kan het college aan het verstrekken van de vergoeding voorwaarden verbinden omtrent monitoring, financiële aangelegenheden en afstemming met het college tijdens onder meer de voorbereiding, de aanbesteding, de uitvoering, de oplevering en de bouwkundige eindcontrole.

b. Het bevoegd gezag dat bouwheer is geeft in een (model)projectplan aan op welke wijze aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarden tegemoet gekomen wordt. Het projectplan wordt door het bevoegd gezag met het college besproken en daarna door het college vastgesteld.

c. Indien het bevoegd gezag de in het eerste en/of tweede lid bedoelde voorwaarden niet nakomt, kan het college besluiten de vergoeding geheel of gedeeltelijk niet te verstrekken, geheel of gedeeltelijk terug te vorderen en/of de vergoeding die in termijnen wordt verstrekt, tijdelijk of definitief te beëindigen.

d. De in het derde lid genoemde maatregelen worden door het college niet genomen voordat het bevoegd gezag schriftelijk is uitgenodigd om binnen een redelijke termijn alsnog aan de in het eerste en/of tweede lid bedoelde voorwaarden te voldoen.

Artikel 5 Informatieverstrekking

1. Het bevoegd gezag verstrekt aan het college gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

2. Het college kan nadere regels stellen aan de gegevensverstrekking.

3. Bij de gegevensverstrekking wordt gebruikgemaakt van een door het college vastgesteld formulier.

Hoofdstuk 2 Programma en overzicht

Paragraaf 2.1 Aanvragen programma

Artikel 6 Indiening aanvraag

1. Een aanvraag voor opneming van een voorziening op het programma wordt voor 1 januari van het jaar van vaststelling van het betreffende programma door het bevoegd gezag ingediend bij het college. Hierbij wordt gebruikgemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

2. Indien de in het eerste lid bedoelde aanvraag betrekking heeft op

- voorzieningen om capaciteitstekorten op te heffen of op

- voorzieningen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen bestaande uit aanpassingen voor zover deze geen capaciteitsuitbreiding inhouden of op

- voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs wordt de aanvraag voor het beschikbaar stellen van het benodigde budget ingediend bij het college voor 1 januari van het jaar waarin de gemeenteraad de (meerjaren)begroting voor het (de) daarop volgende jaar (jaren) vaststelt. De aanvraag vermeldt minimaal een omschrijving van de gewenste voorziening en een indicatie van de gewenste vergoeding. Het besluit van de gemeenteraad over het gevraagde budget maakt onderdeel uit van de besluitvorming over de begrotingscyclus.

3. De in het tweede lid bedoelde aankondiging kan achterwege blijven, indien gemeente en bevoegd gezag op basis van het Integraal HuisvestingsPlan een concreet financieel uitvoeringsplan zijn overeengekomen.

4. Aanvragen ingediend na de datum genoemd in het eerste lid en het tweede lid, neemt het college niet in behandeling.

Artikel 7 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag

1. De aanvraag vermeldt in ieder geval:

a. de naam en het adres van de aanvrager;

b. de tekening;

c. de naam van de school en, voor zover van toepassing, het gebouw ten behoeve waarvan de voorziening is bestemd;

d. welke voorziening wordt aangevraagd;

e. de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening;

f. de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening.

2. In aanvulling op de in het eerste lid vermelde gegevens gaat de aanvraag vergezeld van:

a. een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a onderdelen 6 tot en met 8 en artikel 2, onder d, e en f en g;

b. de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd, indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a, onderdelen 1 tot en met 4 en g;

c. een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt, indien het een voorziening betreft bestaande uit:

- nieuwbouw voor de gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw;

- onderhoud aan een gebouw van een school voor basisonderwijs of van een school voor voortgezet speciaal onderwijs,

- uit herstel van een constructiefout.

Bij de rapportage wordt gebruikgemaakt van het door het college vastgestelde formulier “Bouwkundige opname”.

d. een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering van de voorziening, indien de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is;

e. een voor aanbesteding gereed bouwplan en bouwbegroting, indien de aanvraag volgt op een toekenning van een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 27.

3. Het college stelt de aanvrager voor 1 maart schriftelijk op de hoogte van het ontbreken van gegevens, als bedoeld in het eerste of tweede lid. De aanvrager wordt tot 1 april in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te vullen. Indien de vereiste gegevens niet voor 1 april zijn verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

4. Indien een door het college in behandeling genomen aanvraag betrekking heeft op een voorziening voor een school, waarvan de beoordeling van de noodzaak mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op de wettelijke teldatum van 1 oktober van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt, dan zendt de aanvrager het college onverwijld een afschrift van de jaarlijkse opgave aan de minister van het aantal leerlingen dat op de wettelijke teldatum staat ingeschreven op de betrokken school. Indien het college het afschrift niet binnen een week na de wettelijke teldatum heeft ontvangen, deelt het college dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld het afschrift binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college. Indien het afschrift niet binnen de termijn als bedoeld in de vorige volzin is verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

Artikel 8 Opgave ingediende aanvragen

Het college verstrekt aan de bevoegde gezagsorganen een opgave van de ingevolge artikel 6 en artikel 25 ingediende aanvragen en geeft daarbij aan welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen.

Paragraaf 2.1A Afspraken over afwijking Aanvragen programma

Artikel 8a Aanvullende procedureafspraken over het onderhoud aan de gebouwen en de terreinen van het (speciaal) basisonderwijs

1. Het college en de bevoegde gezagen van het (speciaal) basisonderwijs kunnen overeenkomen dat de in de artikel 6, eerste lid, en de artikelen 7 en 8 beschreven procedure voor het onderhoud aan gebouwen, zoals bedoeld in artikel 2, onder c, buiten werking wordt gesteld en wordt vervangen door de in artikel 8a, eerste lid en de artikelen 8b t/m 8d beschreven versnelde procedure. De beraadslaging hierover vindt plaats in het consensusoverleg.

2. Indien toepassing gegeven wordt aan het eerste lid, wordt daar waarin deze verordening gesproken wordt over het “programma” gelezen: het “meerjarenonderhoudsplan”. In afwijking van de bepalingen over het “programma”, dat een geldigheidsduur heeft van 1 jaar, heeft het meerjarenonderhoudsplan een geldigheidsduur van 3 jaar.

Artikel 8b Het meerjarenonderhoudsplan; ambitieniveau; onderhoudsfonds

1. In het meerjarenonderhoudsplan wordt het onderhoud van een schoolgebouw, bedoeld in artikel 2, onder c, op een planmatige manier in kaart gebracht. Als ondersteunende automatiseringstool wordt hierbij gebruikgemaakt van het onderhouds- en besluitvormingsprogramma dat door de gemeente voor de gemeentelijke gebouwen wordt gebruikt. Het ambitieniveau, op basis waarvan voor het meerjarenonderhoud jaarlijks een storting in het in de gemeentebegroting opgenomen onderhoudsfonds wordt gedaan, wordt beschreven in het Integraal HuisvestingsPlan. Bedoeld ambitieniveau sluit aan bij de condities 1 tot en met 6, zoals beschreven in het formulier bouwkundige opname, dat van deze verordening deel uit maakt.

2. Het meerjarenonderhoudsplan wordt niet eerder vastgesteld dan nadat college en bevoegd gezag het meerjarenonderhoudsplan hebben getoetst aan de bepalingen van deze verordening, aan de uitgangspunten van het Integraal HuisvestingsPlan en aan het bepaalde in NEN-norm 2767 inzake conditiemeting van bouw- en installatiedelen. Indien de toetsing uitwijst dat het meerjarenonderhoudsplan van genoemde documenten afwijkt en college en bevoegd gezag toch tot de gezamenlijke vaststelling van het meerjarenonderhoudsplan willen overgaan, geven college en bevoegd gezag bij de vaststelling gemotiveerd aan waarom van de in dit lid bedoelde documenten wordt afgeweken.

3. Het meerjarenonderhoudsplan wordt iedere 3 jaar geactualiseerd en opnieuw vastgesteld volgens de in het eerste en tweede lid beschreven procedure. Het geactualiseerde meerjarenonderhoudsplan is voor 1 november in concept gereed en wordt uiterlijk op 31 december daaropvolgend vastgesteld.

Artikel 8c Versnelde onderhoudsprocedure; jaarplan

1. Indien toepassing gegeven wordt aan het bepaalde in artikel 8a, eerste lid, worden de aanvragen voor het onderhoud, zoals bedoeld in artikel 2, onder c, getoetst aan het meerjarenonderhoudsplan, bedoeld in artikel 8b.

2. Aan de hand van het meerjarenonderhoudsplan stellen bevoegd gezag en college ieder jaar een jaarplan vast voor het betrokken schoolgebouw. Bij de vaststelling van het jaarplan worden de termijnen in acht genomen, genoemd in artikel 8b, 3e lid.

3. In het jaarplan worden geen onderhoudsvoorzieningen opgenomen, die niet in het meerjarenonderhoudsplan zijn opgenomen of die qua prijsstelling meer dan 10% hoger of lager uitvallen dan in het meerjarenonderhoudsplan is geraamd. Bij het hanteren van de onder- en bovengrens van 10% wordt rekening gehouden met de indexering, bedoeld in bijlage IV, paragraaf 4.

4. Op onderhoudsvoorzieningen die op grond van het 3e lid niet kunnen worden opgenomen in het jaarplan, worden automatisch aangemerkt als een aanvraag waarop alsnog de artikelen 6 tot en met 8 van deze verordening van toepassing zijn. Bovendien zijn de in de overige artikelen van deze verordening opgenomen bepalingen inzake het “programma” van toepassing.

5. Na vaststelling van het jaarplan kan het bevoegd gezag het jaarplan in het daarop volgende jaar op elk gewenst moment in dat jaar ten uitvoer brengen, waarbij de bepalingen van deze verordening onverminderd van toepassing zijn.

Artikel 8d Randvoorwaarden versnelde procedure onderhoud aan de gebouwen van het (speciaal) basisonderwijs

1. Om de in artikel 8c, 5e lid, bedoelde uitvoering van het jaarplan te kunnen bewaken, stellen college en de gezamenlijke bevoegde gezagen een werkproces vast, waarin wederzijdse afspraken worden gemaakt over de doorlooptijd van de procedure. De vaststelling van het werkproces vindt plaats in het consensusoverleg.

2. Het college stelt de raad jaarlijks voor om in de gemeentebegroting een egalisatiereserve op te nemen, waarmee de in artikel 8c, derde lid, bedoelde financiële afwijkingen kunnen worden opgevangen.

3. De bevoegdheid van het college om besluiten te nemen in de in artikel 8c, 5e lid bedoelde procedure en om uitgaven te doen ten laste van de in het tweede lid bedoelde egalisatiereserve, wordt door het college gemandateerd aan de hoofden van de afdelingen die bij de uitvoering van deze verordening betrokken zijn. De hoofden hebben de mogelijkheid bedoelde bevoegdheid in ondermandaat te geven aan de onder hun leiding staande ambtenaren.

4. Het college ziet er op toe dat de in het derde lid bedoelde afdelingshoofden er voor zorg dragen dat het in het eerste lid bedoelde werkproces bij afwezigheid van de bij dit werkproces betrokken ambtenaren doorgang vindt, zonder dat het werkproces wordt verstoord.

Artikel 8e Groenonderhoud en dagelijks onderhoud openbaar toegankelijke schoolpleinen

1. Het college en het bevoegd gezag kunnen overeenkomen dat het college zorg draagt voor het onderhoud van het groen op het terrein van het schoolgebouw van het bevoegd gezag. Indien van deze mogelijkheid gebruikgemaakt wordt, vergoedt het bevoegd gezag de bijdrage in de exploitatiekosten die het bevoegd gezag hiervoor van het Rijk ontvangt, jaarlijks aan de gemeente.

2. Het college en het bevoegd gezag kunnen overeenkomen dat het college zorg draagt voor het dagelijks onderhoud aan de openbaar toegankelijke schoolpleinen dan wel de niet-openbaar toegankelijke schoolpleinen, inclusief het daarop aanwezige straatmeubilair en de daarop aanwezige speeltoestellen en zandbakken. Indien van deze mogelijkheid gebruikgemaakt wordt, vergoedt het bevoegd gezag jaarlijks een vooraf overeen te komen bedrag aan de gemeente.

3. Het college en het bevoegd gezag kunnen overeenkomen dat het college jaarlijks een maal zorg draagt voor het verversen van het zandbakzand, in principe in het voorjaar, tenzij uitdrukkelijk anders overeengekomen wordt. Indien van deze mogelijkheid gebruikgemaakt wordt, vergoedt het bevoegd gezag de bijdrage in de exploitatiekosten die het bevoegd gezag hiervoor van het Rijk ontvangt, jaarlijks aan de gemeente.

4. Het bevoegd gezag verstrekt het college alle gegevens die het college nodig heeft voor het opstellen van een jaarlijkse declaratie van de door het bevoegd gezag te vergoeden kosten, bedoeld in de eerste tot en met het derde lid.

5. De in het eerste tot en met derde lid bedoelde vergoedingsbedragen worden door het college getotaliseerd en jaarlijks voor 1 december in één gespecificeerde declaratie aan het bevoegd gezag gezonden. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat het door het college gedeclareerde vergoedingsbedrag 1 januari daaropvolgend is voldaan.

Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht

Artikel 9 Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting

1. Het college of de aanvrager kan verzoeken de aanvraag nader toe te lichten.

2. Het college treedt in overleg met de aanvrager, indien de aanvraag een voorziening betreft waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is en het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde kostenbegroting dient te worden aangepast. Het college geeft in het voorstel tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3, onder vermelding van de redenen, aan wanneer er in het overleg geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag. Het college geeft in dit voorstel tevens de hoogte van het geraamde bedrag aan, waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan bij de toepassing van het gestelde in paragraaf 2.3.

Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad

1. Voordat het college het programma en het overzicht vaststelt, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.

2. Het overleg als bedoeld in het eerste lid vindt plaats voor 30 september. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste twee weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk in kennis gesteld van het tijdstip van het overleg en de voorgenomen inhoud van het voorstel.

3. De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg als bedoeld in het eerste lid, kunnen vóór de in het tweede lid bedoelde datum hun zienswijze schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg hiervan in kennis.

4. Het college maakt een verslag van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van het college op deze zienswijzen. Het verslag wordt toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen.

5. Een bevoegd gezag of college dat advies wenst van de Onderwijsraad over het voorstel met betrekking tot de voorgenomen inhoud van het programma, in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, maakt dit kenbaar tijdens het overleg als bedoeld in het eerste lid. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de Onderwijsraad wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen deze onderwerpen en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting.

6. De bevoegde gezagsorganen en het college worden tijdens het overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen over een verzoek om advies van de Onderwijsraad. Het schriftelijke verzoek om advies en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen maken deel uit van het verslag van het overleg als bedoeld in het vierde lid.

7. Het college is belast met de indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Daarbij zorgt het ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken ontvangt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek, waaronder het schriftelijk verslag van het overleg.

8. Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijsraad zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, dan worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies van de Onderwijsraad.

9. Het nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt binnen twee weken plaats na toezending van het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aan het verslag als bedoeld in het vierde lid.

Paragraaf 2.3 Vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht

Artikel 11 Tijdstip vaststelling

1. Het college stelt het bekostigingsplafond vast voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen, nadat het advies van het consensusoverleg is ingewonnen. Het bekostigingsplafond kan worden gesplitst in afzonderlijke bedragen per onderwijssoort of per voorziening.

2. Het programma en het overzicht worden vastgesteld op uiterlijk 31 december van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt.

Artikel 12 Inhoud programma

1. De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen, voor zover het college heeft vastgesteld dat geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het programma. Daarbij past het college de regels toe met betrekking tot:

a. de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

b. de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II ;

c. de oppervlakte en indeling van schoolgebouwen als bedoeld in bijlage III.

Van de voor plaatsing op het programma in aanmerking komende voorzieningen neemt het college, aan de hand van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V, uitsluitend voorzieningen op in het programma voor zover het bedrag of de deelbedragen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, toereikend zijn.

2. Op voorstel van het overleg als bedoeld in artikel 10, kan het college de raad verzoeken bij de vaststelling van het programma te mogen afwijken van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V.

3. Ten aanzien van de in het programma opgenomen voorzieningen wordt, voor zover van toepassing, door het college aangegeven:

a. het genormeerde bedrag dat ingevolge bijlage IV, deel A voor de betreffende voorziening beschikbaar wordt gesteld;

b. het geraamde bedrag gemoeid met de uitvoering van de voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin;

c. de voorwaarden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.

Artikel 13 Inhoud overzicht

1. Het overzicht bevat de aangevraagde voorzieningen die, gelet op het bepaalde in artikel 12, eerste lid, niet in het programma zijn opgenomen.

2. Ten aanzien van elk van de in het overzicht opgenomen voorzieningen wordt aangegeven waarom deze niet in het programma zijn opgenomen.

Artikel 14 Bekendmaking besluiten vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht

1. De bekendmaking van de besluiten tot vaststelling van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht geschiedt binnen twee weken na de datum van vaststelling door toezending door het college van de besluiten aan de aanvragers. Tegelijkertijd met de bekendmaking doet het college schriftelijk mededeling over de besluiten aan de overige bevoegde gezagsorganen.

2. De besluiten als bedoeld in het eerste lid worden tegelijkertijd met de bekendmaking ter inzage gelegd.

Paragraaf 2.4 Uitvoering programma

Artikel 15 Overleg wijze van uitvoering

1. Binnen vier weken na vaststelling van het programma treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor de uitvoering van de voorziening. Daarbij worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:

a. het bouwheerschap als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs;

b. het tijdstip van indiening van het bouwplan en de begroting door de aanvrager;

c. een andere wijze van uitvoering van het besluit met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag;

d. de wijze waarop het college toepassing geeft aan de toetsing van het bouwplan en de begroting, alsmede aan de toetsing in verband met wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 16;

e. de controle op en het afleggen van verantwoording over de besteding van de beschikbaar te stellen middelen;

f. het afsluiten van een Casko All Risk (CAR)-verzekering door de bouwheer inclusief dekking voor brand- en ontploffingsgevaar, ook indien er sprake is van uitbreiding en/of verbouw van een bestaand gebouw.

2. Indien het overleg betrekking heeft op de uitvoering van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin, dan geeft de aanvrager aan op welke wijze de aanbesteding van de uitvoering zal plaatsvinden. Daarbij worden, voor zover van toepassing, gezien de aard van de voorziening, de gestelde richtlijnen als bedoeld in bijlage IV, deel B in acht genomen.

3. De inhoud van de afspraken of de constatering dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, legt het college schriftelijk vast in een verslag, dat het binnen vier weken na afloop van het overleg ter kennis van de aanvrager brengt. Indien de aanvrager schriftelijk instemt met het verslag of binnen twee weken na ontvangst nog niet schriftelijk heeft gereageerd, wordt er, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht overeenstemming of geen overeenstemming te zijn bereikt.

4. Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 16, vierde lid, neemt het college binnen vier weken nadat de overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het bepaalde in artikel 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

5. Indien in het overleg geen overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, deelt het college binnen vier weken nadat het verslag is vastgesteld, dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt aangegeven dat de bekostiging van de uitvoering van de voorziening geen aanvang zal nemen.

Artikel 16 Instemming bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes

1. Nadat de overeenstemming als bedoeld in artikel 15, derde lid, is bereikt en voorafgaand aan het verlenen van een bouwopdracht, dient de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken, de bouwplannen, de desbetreffende begroting en een aanduiding van het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang dient te nemen, ter instemming in bij het college.

2. Binnen zes weken na ontvangst van de stukken beslist het college over de instemming met de bouwplannen, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken. Indien niet binnen deze termijn is besloten, wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplannen en de begroting en vangt de bekostiging aan op het door de aanvrager aangegeven tijdstip.

Het college deelt de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, binnen twee weken na de datum van de beslissing schriftelijk mee aan de aanvrager.

3. Bij de beslissing als bedoeld in het tweede lid stelt het college eveneens vast of de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma, al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd. Bij een naar het oordeel van het college ingrijpende wijziging van de feiten en omstandigheden komt de voorziening alsnog niet voor bekostiging in aanmerking.

4. De instemming met de bouwplannen, de instemming met de begroting, de toetsing of voldaan wordt aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften, en de toetsing of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden kunnen achterwege blijven als dat naar het oordeel van het college niet noodzakelijk is gezien de inhoud van de in het programma opgenomen voorziening. Het college doet hiervan mededeling aan de aanvrager in het overleg als bedoeld in artikel 15.

5. De indiening van de in het eerste en het tweede lid bedoelde begroting blijft achterwege indien het de uitvoering betreft van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

De beslissing van het college als bedoeld in het tweede lid betreft dan uitsluitend de beoordeling van het bouwplan. Daarbij zijn de genoemde termijnen in het tweede lid van overeenkomstige toepassing.

6. Nadat het college met het bouwplan van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin, heeft ingestemd, overlegt de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken als bedoeld in artikel 15, tweede lid, aan het college de aan de aanvrager uitgebrachte offertes voor de uitvoering van de voorziening. Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van de offertes over het bedrag dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorziening en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. De aanvrager wordt binnen twee weken na de datum van deze beslissing hiervan schriftelijk in kennis gesteld. Voor de vaststelling van het definitieve bedrag is de offerte met de laagste prijsstelling bepalend.

Artikel 17 Aanvang bekostiging

Het college kan bij de beslissing als bedoeld in artikel 16, tweede lid of artikel 16, zesde lid, over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, bepalen dat de beschikbaarstelling van de gelden in termijnen plaatsvindt. De beschikbaarstelling van de gelden geschiedt dan telkens op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen voortkomend uit de realisering van de op het programma geplaatste voorziening.

Artikel 18 Vervallen aanspraak op bekostiging

1. De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien de aanvrager niet vóór 1 oktober van het jaar volgend op de vaststelling van het programma een bouwopdracht heeft verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst heeft gesloten en een afschrift hiervan niet voor 15 oktober daaropvolgend aan het college is gezonden. De in de eerste volzin bedoelde bouwopdracht is onherroepelijk en vermeldt de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, waarbinnen het werk wordt opgeleverd. De in de eerste volzin bedoelde overeenkomsten zijn onherroepelijk. Een huur- of erfpachtovereenkomst vermeldt de datum van inwerkingtreding, alsmede de duur van de overeenkomst. Een koopovereenkomst vermeldt de datum van aankoop.

2. De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager voor 1 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek tot verlenging van de termijn, als bedoeld in het eerste lid, bij het college heeft ingediend.

3. Het college beslist voor 15 september op het verzoek tot verlenging van de termijn. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn als bedoeld in het eerste lid wordt verlengd.

Hoofdstuk 3 Aanvragen met spoedeisend karakter

Paragraaf 3.1 Aanvraag

Artikel 19 Indiening aanvraag

1. Een aanvraag om de bekostiging van een voorziening in de huisvesting, waarvan de noodzaak niet was te voorzien voor het in artikel 6 bedoelde tijdstip en die het gevolg is van een calamiteit en die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, kan worden ingediend bij het college voor zover in de begroting van de kosten, bedoeld in artikel 20, eerste lid onder d, een uitgave wordt geraamd van minimaal € 1.000,00 per aanvraag. Voor de aanvraag wordt gebruikgemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

2. De in het eerste lid bedoelde aanvraag waarvan de begroting van de kosten minder bedraagt dan € 1.000,00, wordt beschouwd als een aanvraag voor opneming in het programma, bedoeld in artikel 6, eerste lid.

3. Indien de toepassing van het tweede lid naar het oordeel van het college leidt tot onredelijk lang uitstel van een in artikel 2 genoemde voorziening, kan het college om praktische redenen besluiten de voorziening waarvan de begroting van kosten minder bedraagt dan € 1.000,00, onmiddellijk ten laste te brengen van de reserve voor onderhoudsuitgaven aan de schoolgebouwen. Het college stelt het consensusoverleg achteraf in kennis van de op deze wijze getroffen voorziening.

4. De besluitvorming over de toepassing van het derde lid wordt door het college gemandateerd aan de hoofden van de afdelingen die bij de uitvoering van deze verordening betrokken zijn. De hoofden hebben de mogelijkheid bedoelde bevoegdheid in ondermandaat te geven aan de onder hun leiding staande ambtenaren.

Artikel 20 Inhoud aanvraag

1. De aanvraag bevat in ieder geval de gegevens zoals vermeld in artikel 7, eerste lid. In aanvulling daarop dient de aanvrager de volgende gegevens te verstrekken:

a. een nadere aanduiding van de omstandigheden die de voorziening in de huisvesting spoedeisend maken;

b. de reden waarom de voorziening in de huisvesting niet kon worden aangevraagd in het kader van een nog vast te stellen programma;

c. een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2 onder a, onderdelen 6 tot en met 8 en artikel 2 onder d, e en f en g;

d. een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

2. Indien naar het oordeel van het college een of meer gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken, wordt dit binnen twee weken na datum van indiening van de aanvraag schriftelijk medegedeeld aan de aanvrager. De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet binnen de in de vorige volzin bedoelde termijn heeft verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

Paragraaf 3.2 Beoordeling aanvraag; uitvoering besluit

Artikel 21 Tijdstip beslissing

1. Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag of binnen vier weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt. Binnen twee weken na de datum van de beslissing wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld door het college.

2. Indien een beschikking niet binnen vier weken kan worden gegeven, stelt het college de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 22 Inhoud beslissing

1. De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, indien het college heeft vastgesteld dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden en geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling past het college de regels toe met betrekking tot:

a. de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

b. de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

c. de oppervlakte en indeling van gebouwen als bedoeld in bijlage III.

2. De beslissing van het college kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere dan de gevraagde voorziening omvatten.

3. Het college vermeldt welk genormeerd bedrag ingevolge het bepaalde in bijlage IV, deel A voor de toegewezen voorziening beschikbaar wordt gesteld, dan wel wat het geraamde bedrag is indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin. Bij de beschikking stelt het college vast voor welke datum een bouwopdracht moet zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst moet zijn gesloten, en voor welke datum een afschrift daarvan aan het college moet zijn toegezonden. Binnen vier maanden na de datum van de beschikking door het college moet een bouwopdracht zijn verleend, dan wel een koop-, huur-, of erfpachtovereenkomst zijn gesloten.

Artikel 23 Uitvoering beslissing

Na bekendmaking van de beslissing als bedoeld in artikel 21, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering.

Het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van de termijn, genoemd in artikel 16, tweede lid, eerste volzin, een termijn van drie weken geldt.

Artikel 24 Vervallen aanspraak bekostiging

1. Indien niet voor de in artikel 22, derde lid bedoelde tijdstippen een bouwopdracht is verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift daarvan is gezonden aan het college, vervalt de aanspraak op bekostiging. Ten aanzien van de inhoud van een bouwopdracht, dan wel koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is het bepaalde in artikel 18, eerste lid van overeenkomstige toepassing.

2. De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de datum veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en de aanvrager uiterlijk vier weken voor het verstrijken van deze datum een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn.

3. Dit verzoek schort het vervallen van de aanspraak op bekostiging op totdat het college op het verzoek beslist. Indien het college het verzoek inwilligt, noemt het college een nieuwe datum waarop de aanspraak op bekostiging vervalt. Indien het college het verzoek afwijst, geldt de datum van beslissing op het verzoek als vervaldatum, met dien verstande dat deze datum niet voor de oorspronkelijke vervaldatum kan vallen.

Hoofdstuk 4 Bekostiging bouwvoorbereiding

Artikel 25 Aanvraag

1. Het bevoegd gezag dat voornemens is een aanvraag in te dienen voor plaatsing op het programma van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening als bedoeld in artikel 3, kan daaraan voorafgaand een aanvraag voor bekostiging van de bouwvoorbereiding indienen bij het college. Het betreft de voorbereiding voorafgaand aan het moment van aanbesteding van die voorziening.

2. De aanvraag wordt gedaan voor 1 januari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de bekostiging wordt gewenst. Hierbij wordt gebruikgemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

3. De aanvraag gaat vergezeld van de volgende gegevens:

a. de naam en het adres van de aanvrager;

b. de dagtekening;

c. de naam van de school ten behoeve waarvan de vergoeding wordt gewenst;

d. de reden, de gewenste omvang en de aanduiding van de gewenste locatie van de voorziening;

e. het gewenste tijdstip van realisering van de voorziening;

f. een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten;

g. een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak van de vervanging blijkt, indien het nieuwbouw betreft ter vervanging van een bestaand gebouw. Bij de rapportage wordt gebruikgemaakt van het door het college vastgestelde formulier ‘Bouwkundige opname’;

h. een begroting van de kosten als bedoeld in het eerste lid, indien de bekostiging bouwvoorbereiding is aangemerkt als een voorziening bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

4. Bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het derde lid, deelt het college dit voor 1 maart schriftelijk mee aan de aanvrager en stelt hem in de gelegenheid om voor 1 april de gegevens aan te vullen. Het gestelde in artikel 7, derde lid is daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26 Toelichting en overleg aanvraag

1. Ten aanzien van het geven van een toelichting op de aanvraag, als bedoeld in het vorige artikel, of het overleg over de bij deze aanvraag behorende begroting, is het bepaalde in artikel 9 van overeenkomstige toepassing.

2. Voordat het college een besluit neemt over de aanvraag voor bekostiging van bouwvoorbereiding, treedt het college in overleg met de aanvrager. Dit overleg vindt plaats tezamen met het overleg als bedoeld in artikel 10, eerste lid. Artikel 10, tweede, derde en vierde lid, zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27 Beschikking op aanvraag

1. Het college neemt voor het tijdstip, als bedoeld in artikel 11, tweede lid, een beslissing op de aanvraag.

2. De aanvraag wordt toegewezen indien en voor zover:

a. er voldoende middelen voor de vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding beschikbaar zijn;

b. de noodzaak van de gewenste voorziening voldoende vaststaat;

c. er een reële mogelijkheid is dat de voorziening in het gewenste jaar van uitvoering voor bekostiging in aanmerking kan worden gebracht.

3. Indien de aanvraag wordt toegewezen, vermeldt de beschikking tot welk bedrag de kosten van bouwvoorbereiding worden vergoed. Het bedrag kan in termijnen aan de aanvrager beschikbaar worden gesteld, echter steeds op een zodanig tijdstip dat de aanvrager aan zijn financiële verplichtingen jegens derden die hij heeft ingeschakeld bij de bouwvoorbereiding, kan voldoen. De aanvrager en het college maken afspraken over de daadwerkelijke beschikbaarstelling van het bedrag.

4. Aan een toewijzing als bedoeld in het tweede lid kunnen door de aanvrager geen rechten worden ontleend ten aanzien van de plaatsing van de voorziening op enig toekomstig programma.

Artikel 28 Vervallen aanspraak bekostiging

De aanspraak op bekostiging van bouwvoorbereiding vervalt, indien de aanvrager niet voor 15 september van het jaar dat volgt op het jaar waarin de beschikking is genomen, daadwerkelijk is gestart met de bouwvoorbereiding en niet voor 1 oktober daaropvolgend informatie heeft verstrekt aan het college waaruit dit blijkt.

Hoofdstuk 4A Bekostiging bouwtoezicht, bouwbegeleiding en administratieve voorbereiding

Artikel 28a Bouwtoezicht en bouwbegeleiding

1. Indien de omvang van de in artikel 2 te treffen voorzieningen zulks vereist, maken de kosten van bouwtoezicht en bouwbegeleiding in principe deel uit van de door de gemeente te verstrekken vergoeding zoals bedoeld in artikel 4.

2. Indien er sprake is van een vergoeding waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, eerste volzin van toepassing is (vergoeding normbedragen), worden de door het bevoegd gezag en de door de gemeente te maken kosten van bouwtoezicht en bouwbegeleiding ten laste van deze normkostenvergoeding gebracht.

3. Indien er sprake is van een vergoeding waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is (vergoeding feitelijke kosten), dienen de door het bevoegd gezag en de gemeente te maken kosten van bouwtoezicht en bouwbegeleiding deel uit te maken van de door het bevoegd gezag op te stellen begroting van kosten zoals bedoeld in artikel 7, 2e lid, onder d.

Artikel 28b Kosten administratieve voorbereiding aanvraag

1. De kosten die het bevoegd gezag maakt voor de administratieve voorbereiding van een aanvraag zoals bedoeld in deze verordening en anders dan bedoeld in hoofdstuk 4 en in artikel 28a van deze verordening, behoren tot het programma van eisen voor Administratie, Beheer en Bestuur (ABB), waarvoor het bevoegd gezag rechtstreeks een vergoeding ontvangt van het Rijk.

2. De raad kan de in het eerste lid bedoelde kosten geheel of gedeeltelijk voor zijn rekening nemen indien het betreft algemene kosten ter voorbereiding van onderdelen van het Integraal HuisvestingsPlan (IHP), zoals bijvoorbeeld de kosten voor het opstellen van een gezamenlijk meerjarenonderhoudsplan en een gezamenlijke prognose.

Hoofdstuk 5 Medegebruik en verhuur

Paragraaf 5.1 Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie

Artikel 29 Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor een school, indien:

a. er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een school berekend volgens het gestelde in bijlage III, delen A en B en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in artikel 6 of 19 voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend;

b. het bevoegd gezag van een school een aanvraag voor een andere huisvestingsvoorziening heeft ingediend en door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien;

c. er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze;

d. er sprake is van leegstand in een lesgebouw van een school;

e. er sprake is van leegstand in een gymnastiekruimte van een school.

Artikel 30 Omschrijving leegstand

1. Er is sprake van leegstand in een lesgebouw:

a. wanneer het betreft een gebouw van een school voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien uit de vergelijking van het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw in vierkante meters bruto vloeroppervlakte zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A, blijkt dat er ten minste een aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte ter grootte van de in bijlage III, deel C genoemde drempelwaarde niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen;

b. wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de vergelijking van de ruimtebehoefte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er een overschot is aan vierkante meters bruto vloeroppervlakte tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat er binnen het overschot aan vierkante meters bruto vloeroppervlakte geen sprake is van onderbenutting van de onderwijsruimten.

2. Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte:

a. wanneer het een gebouw betreft dat wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien de som van het aantal klokuren gebruik dat door het college wordt vergoed minder is dan 40 klokuren;

b. wanneer het een gebouw betreft van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de berekening op basis van bijlage III, deel B blijkt dat benutting van het gebouw lager is dan 40 lesuren, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is;

c. wanneer het een gebouw betreft dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs, indien de som van de berekeningswijzen genoemd onder a en b een aantal klokuren lager dan 40 oplevert.

Artikel 31 Nalaten vordering; volgorde van vorderen

1. Het college gaat niet over tot vordering ten behoeve van medegebruik indien:

a. het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik dient plaats te vinden in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen ten behoeve van het onderwijs aan die school of scholen

b. en/of indien het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik dient plaats te vinden in gebruik heeft als zorglokaal conform de uitgangspunten zoals verwoord in de gemeentelijke “Notitie inzake nadere prioritering zorgruimten” van 10 juli 2000.

2. Het gestelde in het eerste lid, onder a, is niet van toepassing indien het gebruik van die andere school of scholen kan plaatsvinden in de aan die scholen reeds ter beschikking staande huisvestingscapaciteit.

3. (vervallen)

4. (vervallen)

Artikel 32 Overleg en mededeling

1. Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering van leegstand in een lesgebouw of gymnastiekruimte, voert het college daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd. Dit overleg maakt deel uit van het overleg als bedoeld in artikel 10.

2. Binnen vier weken na de vaststelling van het programma als bedoeld in artikel 11, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

3. Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 19, voert het college daarover zo spoedig mogelijk overleg met het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd.

4. Binnen een week na het overleg als bedoeld in het vorige lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

5. De schriftelijke mededeling van het college als bedoeld in het tweede en vierde lid, bevat in ieder geval:

a. de naam van de school en het bevoegd gezag ten behoeve waarvan wordt gevorderd;

b. een aanduiding van het aantal leerlingen ten behoeve waarvan gevorderd wordt of, indien het betreft het onderwijs in lichamelijke oefening, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

c. een aanduiding van het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

d. een aanduiding van het aantal en het type ruimten dat gevorderd wordt;

e. de periode waarvoor gevorderd wordt en de ingangsdatum van het medegebruik.

6. De in het vijfde lid onder d bedoelde aanduidingen omvatten ten minste een aanduiding van een of meer ruimten die zijn ingericht of kunnen worden ingericht als een volwaardig rondom afsluitbaar klaslokaal dat voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld in de vigerende wet- en regelgeving en geschikt is voor het aantal leerlingen, dat in die ruimten les zal krijgen.

Artikel 33 Vergoeding

De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg, met inachtneming van de wettelijke bepalingen, een vergoeding voor het medegebruik vast. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, geldt het bepaalde in bijlage IV, deel C.

Paragraaf 5.2 Medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden

Artikel 34 Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering indien:

a. er sprake is van leegstand van een lesgebouw of een gymnastiekruimte zoals bedoeld in artikel 30;

b. er sprake is van onderbenutting van een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs, blijkend uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken.

Artikel 35 Overleg en mededeling

1. Alvorens over te gaan tot vordering voert het college overleg met het bevoegd gezag.

2. In dat overleg komt in ieder geval aan de orde:

a. voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

b. of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

c. welke maatregelen eventueel noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

d. wat naar de mening van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

e. de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen.

3. Binnen vier weken na afloop van het overleg, als bedoeld in het eerste lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering tot medegebruik aan het bevoegd gezag. Indien het overleg heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voor zover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van het college over deze punten. Indien het bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien.

Paragraaf 5.3 Verhuur

Artikel 36 Toestemming college

1. Voordat het bevoegd gezag een huurovereenkomst sluit, vraagt het toestemming voor de verhuur aan het college.

2. Het verzoek om toestemming wordt schriftelijk gedaan en bevat een aanduiding van de huurder en de bestemming van de te verhuren ruimte.

3. Het college verleent geen toestemming indien:

a. de bestemming van de te verhuren ruimte in strijd is met bepalingen daaromtrent uit de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs;

b. de te verhuren ruimte onmiddellijk nodig is voor een school.

4. Het college neemt binnen vier weken na ontvangst van het verzoek een besluit en zendt dat aan het bevoegd gezag.

Hoofdstuk 6 Einde gebruik gebouwen en terreinen

Artikel 37 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud

1. Nadat het bevoegd gezag een gebouw of terrein niet meer nodig heeft voor de huisvesting van een school, wordt het gebruik ervan zo spoedig mogelijk beëindigd, doch uiterlijk op de datum genoemd in de door het college en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte of de datum zoals vastgesteld door gedeputeerde staten bij de beslissing inzake een geschil over de totstandkoming van een gezamenlijke akte.

2. Indien er, naar het oordeel van het college, mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein bedoeld in het eerste lid, dat tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag behoort, wordt, voordat de eigendomsoverdracht plaats vindt, een staat van onderhoud opgemaakt.

3. De staat van onderhoud wordt opgemaakt in opdracht van het college na overleg met het bevoegd gezag.

4. Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien van toepassing, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan het college betaald wordt. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen vast welke handelwijze gevolgd wordt.

5. Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege indien dit naar het oordeel van het college niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Gebruik gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs

Artikel 38 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik

1. Het college vraagt het bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs jaarlijks voor 1 maart voorafgaande aan het volgende schooljaar om voor 1 april een opgave van het voor dat schooljaar voor de school gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte. Deze opgave bevat de volgende gegevens:

a. de gewenste omvang van het onderwijsgebruik uitgedrukt in een aantal klokuren;

b. de aanduiding van de gymnastiekruimte of -ruimten waarin het gebruik wordt gewenst;

c. de tijden waarop het onderwijsgebruik gedurende een schoolweek wordt gewenst.

2. De jaarlijkse opgave van het gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte als bedoeld in het eerste lid wordt beschouwd als een aanvraag in de zin van artikel 19, met dien verstande dat op de afhandeling van een dergelijke aanvraag het bepaalde in dit artikel van toepassing is.

3. Het college stelt jaarlijks op basis van de voor 1 april ingediende opgaven een voorstel tot inroostering vast van het onderwijsgebruik door scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymnastiekruimten. Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de gymnastiekruimten, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per gymnastiekruimte. De scholen kunnen tot 1 mei op het voorstel reageren.

4. Het college neemt bij de vaststelling van het voorstel tot inroostering het volgende in acht:

a. de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte, zoals opgenomen in bijlage I, deel B;

b. het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van een gymnastiekruimte wordt voor de betreffende school het eerste ingeroosterd voor die gymnastiekruimte;

c. het gymnastiekonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één gymnastiekruimte.

5. Het voorstel tot inroostering vermeldt per school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs de volgende gegevens:

a. het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd in een gymnastiekruimte;

b. de aanduiding van de gymnastiekruimte waarin en de tijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt;

c. een nadere onderverdeling van het aantal klokuren per gymnastiekruimte wanneer het gebruik in meer dan één gymnastiekruimte plaatsvindt;

d. voor zover het gewenste aantal klokuren hoger is dan het aantal klokuren dat ingevolge de beleidsregel bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt, wordt vermeld hoeveel klokuren voor rekening komen van het bevoegd gezag van de school. Het college neemt het aantal klokuren als bedoeld in dit lid onder d slechts op in het voorstel tot inroostering voor zover daarvoor nog capaciteit beschikbaar is, nadat rekening is gehouden met het totale klokuurgebruik dat voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt.

6. Het voorstel tot inroostering wordt door het college binnen twee weken na vaststelling toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. De bevoegde gezagsorganen worden daarbij uitgenodigd voor een overleg over het voorstel. Dit overleg vindt plaats binnen twee weken na toezending van het voorstel. In het overleg worden de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorstel tot inroostering.

7. Met inachtneming van de reacties van de bevoegde gezagsorganen stelt het college voor 1 juni volgend op de laatstgenoemde datum in het derde lid, de definitieve inroostering vast van het gebruik van de gymnastiekruimte voor het volgende schooljaar. Indien het college daarbij afwijkt van een of meer in het overleg als bedoeld in het zesde lid naar voren gebrachte reacties, dan wordt dit gemotiveerd.

8. Binnen twee weken na vaststelling van de inroostering ontvangen de betreffende bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van het college over de inroostering in de beschikbare gymnastiekruimten van de onder hun bevoegd gezag staande school of scholen voor het volgende schooljaar. Deze mededeling is te beschouwen als een beslissing in de zin van artikel 22 en, indien van toepassing, een beslissing in de zin van artikel 32, vierde lid.

Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 38a Overig beleid dat van toepassing is of van toepassing verklaard kan worden

1. Op de uitvoering van deze verordening zijn van toepassing de in bijlage I-2 genoemde overige beleidsdocumenten en het in het tweede lid bedoelde demarcatieoverzicht. Het college kan besluiten de inhoud van genoemde bijlagen te wijzigen, nadat advies is ingewonnen van het consensusoverleg.

2. Het in het eerste lid bedoelde demarcatieoverzicht wordt uitgewerkt in het Integraal HuisvestingsPlan en geeft aan welke kosten geacht worden te behoren tot de genormeerde vergoedingsbedragen die worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in deel A van bijlage IV (vergoeding normbedragen)..

3. De in het tweede lid bedoelde normkosten vormen samen met de interne gemeentelijke projectkosten en de kosten die voortkomen uit het beleid dat is gebaseerd op de bijlagen I-2 en I-3, het normbedrag voor de totale projectkosten van de in artikel 2 genoemde voorzieningen.

4. Het college kan bij de toekenning van de in artikel 2 genoemde voorzieningen eisen stellen die geen relatie hebben met het in bijlage I-2 en I-3 bedoelde beleid. De door het college beschikbaar te stellen vergoeding voor de in artikel 2 genoemde voorzieningen wordt in dit geval verhoogd met de kosten die worden geraamd voor het treffen van de in dit lid bedoelde eisen.

5. Het bevoegd gezag kan bij de toekenning van de in artikel 2 genoemde voorzieningen wensen hebben die geen relatie hebben met het in bijlage I-2 en I-3 bedoelde beleid. Indien college en bevoegd gezag besluiten bedoelde wensen van het bevoegd gezag te realiseren, komen de aan deze wensen verbonden kosten ten laste van het bevoegd gezag. Indien het college voornemens is bedoelde kosten niet of niet geheel ten laste van het bevoegd gezag te brengen, wordt advies ingewonnen van het consensusoverleg.

6. Het college kan in bijzondere gevallen en na overleg met het bevoegd gezag besluiten om te investeren in een voorziening, die zich zelf op een later moment geheel of gedeeltelijk terugverdient, zoals voorzieningen ten aanzien van binnenklimaat, onderhoud, verlichting, verwarming, isolatie en ventilatie. Indien het terugverdieneffect naar verwachting leidt tot lagere exploitatie-uitgaven van het bevoegd gezag, maken college en bevoegd gezag afspraken over de financiële bijdrage van het bevoegd gezag in de door de gemeente gefinancierde voorziening. Indien het college voornemens is te besluiten dat van een financiële bijdrage door het bevoegd gezag geheel of gedeeltelijk kan worden afgezien, wordt advies ingewonnen van het consensusoverleg.

Artikel 39 Beslissing in bijzondere gevallen en in gevallen waarin de verordening niet voorziet

1. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van het bevoegd gezag en/of het gemeentelijke beleid afwijken van de bepalingen in deze verordening, na advies te hebben gevraagd van het consensusoverleg.

2. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 39a Adviserende rol van het consensusoverleg

1. Voordat het college een beslissing neemt over de toekenning van een in artikel 2 genoemde voorziening, wordt het advies ingewonnen van het consensusoverleg.

2. Indien het in het eerste lid bedoelde advies wordt ingewonnen, vermeldt het college uitdrukkelijk met welk doel het advies wordt ingewonnen. Het college vermeldt bovendien in hoeverre de voorziening waarover advies wordt gevraagd overeenkomt met of afwijkt van deze verordening en/of het beleid dat op grond van deze verordening is vastgesteld.

3. Indien het college bij haar besluitvorming over de toekenning van een in artikel 2 genoemde voorziening geheel of gedeeltelijk afwijkt van het advies van het consensusoverleg, vermeldt het college in haar overwegingen waarom geheel of gedeeltelijk wordt afgeweken van het advies van het consensusoverleg. Het college stelt het consensusoverleg hiervan binnen een redelijke termijn in kennis.

4. Indien er na een eenmaal genomen besluit over de toekenning van een in artikel 2 genoemde voorziening sprake is van gewijzigde omstandigheden en het college daarom na overleg met het bevoegd gezag of op voorstel van het bevoegd gezag substantieel wil afwijken van het genomen besluit, wordt zo spoedig opnieuw het advies van het consensusoverleg ingewonnen. Het bepaalde in het derde lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 39b Mediation

1. Indien college en bevoegd gezag als gevolg van verschil van inzicht geen overeenstemming kunnen bereiken over een aangelegenheid als bedoeld in deze verordening, kunnen college en bevoegd gezag besluiten om ter voorbereiding op het te nemen besluit, door middel van mediation tot overeenstemming te komen. Indien college en bevoegd gezag niet tot overeenstemming komen, staat na het nemen van het besluit alsnog de mogelijkheid van bezwaar en beroep open.

2. Indien het bevoegd gezag bezwaar of beroep heeft ingesteld tegen een op grond van deze verordening door het college afgegeven beschikking of een door de raad genomen besluit, kunnen bevoegd gezag en college besluiten om door middel van mediation tot overeenstemming te komen. Indien bevoegd gezag en college van deze mogelijkheid gebruikmaken, wordt de wettelijke afhandelingstermijn van het ingestelde bezwaar of beroep automatisch opgeschort.

3. Indien college en bevoegd gezag besluiten gebruik te maken van mediation, als bedoeld in het eerste en tweede lid, doen zij een beroep op een mediator die is aangesloten bij het Nederlands Mediation Instituut en handelen zij overeenkomstig de door bedoeld Instituut vastgestelde gedragsregels.

4. Indien college en bevoegd gezag na afloop van de mediation, als bedoeld in het eerste en het tweede lid, besluiten een vaststellingsovereenkomst te sluiten, trekt het bevoegd gezag het door hem ingediende bezwaar of beroep daarna in. Indien college en bevoegd gezag na afloop van de in dit lid bedoelde mediation niet tot een vaststellingsovereenkomst kunnen komen, eindigt de opschorting van de wettelijke afhandelingstermijn, bedoeld in het tweede lid, automatisch.

Artikel 40 Indexering

Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV, deel A opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling.

Artikel 41 Citeertitel; inwerkingtreding

1. De verordening kan worden aangehaald als: "Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Woerden".

2. Deze verordening treedt - na publicatie in het gemeenteblad - in werking met ingang van 1 augustus 2009.

3. De Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Woerden, vastgesteld door de raad van de gemeente Woerden in zijn openbare vergadering, gehouden op 15 december 2005, wordt ingetrokken gelijktijdig met het inwerking treden van de in het tweede lid bedoelde verordening.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 28 mei 2009,

de griffier,                                                                  de burgemeester,

mr. G.A. Karssenberg                                             mr. H.W. Schmidt