Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Dongen

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand, gemeente Dongen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDongen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand, gemeente Dongen
CiteertitelVerordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand, gemeente Dongen
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpSociale Zaken en Werkgelegenheid

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentwet, artikel 149
  2. Wet Werk en Bijstand, artikel 8, lid 1, onderdeel c, artikel 30

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

04-03-200501-01-200501-01-2012Onbekend

17-02-2005

Gemeentelijke informatiekrant, 24-02-2005

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand, gemeente Dongen

DE RAAD VAN DE GEMEENTE DONGEN;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 6 oktober 2004;

gelet op het bepaalde ingevolge 149 van de gemeentewet, artikel 8, eerste lid, onderdeel c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand en de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht;

 

b e s l u i t :

 

Vast te stellen: “Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand, gemeente Dongen”. De ingangsdatum daarvan te bepalen op 1 januari 2005.

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen.

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader omschreven worden hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand ( Stb. 2003, 375);

  • b.

    gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet;

  • c.

    toeslag: het hoger vaststellen van de bijstandsnorm voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder bedoeld in artikel 30 van de wet;

  • d.

    verlaging: het lager vaststellen van de bijstandsnorm en de toeslag bedoeld in de artikelen 25,26,27,29 en 30 van de wet;

  • e.

    woning: een woning, een woonwagen of een woonschip;

  • f.

    woonkosten:

    • 1.

      indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van de lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Huursubsidiewet 1997;

    • 2.

      indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, waarbij onder zakelijke lasten worden verstaan: de rioolrechten, het eigenaaraandeel van de onroerende zaakbelasting, de brandverzekering, de opstalverzekering en het eigenaaraan deel van de waterschapslasten alsmede een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

  • g.

    verzorginsbehoeftige: degene die, indien niet tezamen met een ander de woning zou worden bewoond, aangewezen zou zijn op beroepsmatige hulp zoals verzorging in een inrichting ter verpleging of verzorging, daaronder mede begrepen situaties waarin thuiszorg het alternatief is voor ambulante zorg of dagverpleging in een verpleeginrichting.

  • h.

    verzorgende: degene die een verzorgingsbehoeftige verzorgt;

  • i.

    netto minimumloon:het minimumloon per maand, genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, verhoogd met aanspraak op vakan tiebijslag waarop een werknemer op grond van artikel 15 van die wet over dat minimumloon ten minste aanspraak kan maken, na aftrek van de daarvan in te houden loonbelasting, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en het werknemersaandeel iekenfondspremie;

  • j.

    garantietoeslag:toeslag voor de alleenstaande ouder waarvan het jongste kind de leeftijd van 8 jaar heeft bereikt;

  • k.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen.

HOOFDSTUK 2. Werkingssfeer

Artikel 2 Werkingssfeer.
  • 1.

    De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor de belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. Ingeval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 zijn. Ook voor de alleenstaande ouder gelden de bepalingen van deze verordening indien de alleenstaande ouder 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 is.

  • 2.

    De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 van deze verordening laten de toepassing van artikel 18, eerste lid van de wet onverlet.

HOOFDSTUK 3. CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE BIJSTANDSNORM.

Artikel 3 Toeslagen.
  • 1.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 % van het netto minimum loon voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2.

    De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt 10 procent van het netto minimumloon voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid wordt de toeslag bepaald op 20 procent van het netto minimumloon voor:

    • a.

      de alleenstaande of de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • b.

      de alleenstaande of de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen, met hun hoofdverblijf in dezelfde woning, waarvan één of meer kinderen de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt;

    • c.

      de alleenstaande of de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen, met hun hoofdverblijf in dezelfde woning, waarbij één of meer kinderen van 21 jaar of ouder beschikken over een netto inkomen dat ten hoogste 60 procent van het netto minimumloon bedraagt;

    • d.

      de alleenstaande of de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen die samen met een verzorgingsbehoeftige in dezelfde woning het hoofdverblijf hebben, waarbij de alleenstaande of de alleenstaande ouder de verzorging op zich heeft genomen van de verzorgingsbehoeftige.

  • 4.

    In afwijking van het tweede en het derde lid wordt de toeslag op nihil gesteld voor de alleen staande of de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen die hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben met ten minste twee (kamer)huurders of kostgangers van wie huurpenningen of kostgeld wordt ontvangen.

HOOFDSTUK 4. CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE BIJSTANDSNORM OF TOESLAG.

Artikel 4. Verlaging toeslag alleenstaande van 21 of 22 jaar.

Voor de toepassing van artikel 29 van de wet wordt:

  • 1.

    de toeslag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, in afwijking van artikel 3, tweede, derde en vierde lid, voor een alleenstaande van 21 jaar op nihil gesteld;

  • 2.

    indien op grond van artikel 3 een toeslag is toegekend, deze toeslag voor een alleen-

    staande van 22 jaar verlaagd met 10 procent van het netto minimumloon.

Artikel 5. Verlaging gehuwden.

Voor de toepassing van artikel 26 van de wet wordt:

  • 1.

    de bijstandsnorm voor gehuwden lager vastgesteld indien gehuwden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander doordat men in dezelfde woning het hoofdverblijf heeft;

  • 2.

    de verlaging als bedoeld in het eerste lid bepaald op 10 procent van het netto minimumloon;

  • 3.

    in afwijking van het tweede lid geen verlaging toegepast indien:

    • a.

      gehuwden de woning delen met één of meer kinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet bereikt hebben;

    • b.

      gehuwden de woning delen met één of meer kinderen van 21 jaar of ouder die

      beschikken over een netto inkomen dat niet meer bedraagt dan 60 procent van het netto minimumloon;

    • c.

      gehuwden de woning delen met een verzorgingsbehoeftige die zij verzorgen.

  • 4.

    In afwijking van het tweede en het derde lid wordt de verlaging bepaald op 20 procent van het netto minimumloon voor gehuwden die hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben met ten minste twee (kamer)huurders of kostgangers van wie huurpenningen of kostgeld wordt ontvangen.

Artikel 6. Verlaging woonsituatie.

Voor de toepassing van artikel 27 van de wet wordt:

  • 1.

    de bijstandsnorm of de toeslag lager vastgesteld indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm of de toeslag voorziet, als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning;

  • 2.

    de verlaging als bedoeld in het eerste lid bepaald op 20 procent van het netto minimumloon indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten verbonden zijn;

  • 3.

    de in het tweede lid bedoelde verlaging bij voorrang toegepast op de toeslag.

Artikel 7. Anti cumulatiebepaling.

Indien bij samenloop van de in de hoofdstukken omschreven bepalingen de uitkering van een alleenstaande minder dan 50 procent van het netto minimumloon, de uitkering van een alleenstaande ouder minder dan 70 procent van het netto minimumloon en de uitkering van gehuwden minder dan 80 procent van het netto minimumloon bedraagt, wordt de uitkering vastgesteld op 50 procent van het netto minimumloon voor de alleenstaande, 70 procent van het netto minimumloon voor de alleenstaande ouder en 80 procent van het netto minimumloon voor de gehuwden.

Artikel 8. Garantietoeslag voormalige alleenstaande ouder.
  • 1.

    Indien het laatste in de gezinsbijstand begrepen kind de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt kan aan de voormalige alleenstaande ouder, mits het kind zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft, een garantietoeslag worden verleend totdat het kind de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.

  • 2.

    De toeslag bedraagt het verschil tussen het gezamenlijke inkomen van het kind en de ouder, gezet tegenover de geldende norm voor gehuwden.

Artikel 9 Overgangsrecht.
  • 1.

    Voor de belanghebbende, die op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze verordening een bijstandsuitkering ontvangt, waarvoor geldt dat de vaststelling van de hoogte van de uitkering op basis van deze verordening ongunstiger is dan op basis van de verordening toeslagen en verlagingen Abw, geldt dat de wijze van de vaststelling van de hoogte van de uitkering op basis van deze verordening niet eerder volledig in werking treedt dan zes maanden, nadat belanghebbende over de wijziging van de uitkering middels een beschikking daarvan op de hoogte is gebracht.

  • 2.

    Bij het in overstemming brengen van de uitkering op basis van deze verordening, wordt een afbouw toegepast van 25 % per twee maanden.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN.

Artikel 10 Nadere regels.

Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

Artikel 12 Uitvoering.

De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

Artikel 13 Verantwoording.

Over de uitvoering van deze verordening legt het college jaarlijks door middel van het beleidsverslag verantwoording af aan de raad.

Artikel 14 Citeertitel.

Deze verordening kan worden aangehaald als: “Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand, gemeente Dongen”.

Artikel 15 Inwerkingtreding.

Deze verordening treedt onder toepassing van artikel 25 van de Tijdelijke referendumwet, na haar bekendmaking, in werking op 1 januari 2005.

 

Algemene toelichting

1.Norm, toeslag en verlaging

Hoofdstuk 3 van de Wet werk en bijstand (WWB) kent voor de verlening van bijstand in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen. Dit systeem is grotendeels overgenomen uit de Algemene bijstandswet (Abw).

De basisnormen zijn geregeld in de artikelen 20 tot en met 24 van de WWB. Daarnaast voorzien de artikelen 25 tot en met 29 WWB, in de mogelijke toepassing van toeslagen en verlagingen.

De gemeente is verplicht om in bepaalde gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden.

 

Norm

Voor personen van 21 jaar tot en met 65 jaar bestaat er een drietal basisnormen (artikel 21 WWB), te weten:

  • 1.

    gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

  • 2.

    alleenstaande ouder: 70% van de gehuwdennorm

  • 3.

    alleenstaande: 50% van de gehuwdennorm

     

Toeslagen

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht gedeeld worden.

De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm. Dit betekent dat de maximale uitkering voor een alleenstaande ouder 90% van de gehuwdennorm en de maximale norm voor een alleenstaande 70% van de gehuwdennorm bedraagt.

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Dit is uitgewerkt in artikel 3 van deze verordening. Budgettaire overwegingen mogen bij het vaststellen van de toeslag geen rol spelen. De gemeente is overigens niet verplicht om bij de verlening van een toeslag rekening te houden met lagere bestaanskosten. De gemeente heeft de mogelijkheid om alle alleenstaanden en alleenstaande ouders, zonder nader onderscheid, de maximale toeslag te verstrekken. (Zie Memorie van Toelichting; TK 28.870, nr. 3, pagina 53.)

 

Verlagingen

In de wet is geregeld in welke gevallen een verlaging mag worden toegepast. Het gaat hierbij om de volgende verlagingen:

verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 WWB);

verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB);

verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB);

verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29 WWB).

De verlagingen zijn voor zover daaraan toepassing werd gegeven binnen de uitvoering van de WWB uitgewerkt in de artikelen 4 tot en met 6 van de verordening.

 

2. De verordening toeslagen en verlagingen

In artikel 8, lid 1, onder c, jo. artikel 30, WWB, is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.

 

Categorieën

Artikel 30 WWB bepaalt dat de verordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering.

Het is niet nodig om in de verordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college immers de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand op grond van artikel 18, lid 1, WWB, bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen.

In deze verordening wordt, naast de toeslagen, invulling gegeven aan het merendeel van de verlagingen die de WWB mogelijk maakt. In artikel 7 van de verordening wordt het effect van samenloop van verschillende verlagingen beperkt door minimum hoogtes voor te schrijven waaraan de bijstand moet voldoen na toepassing van de verlagingen.

Vanwege de eenvoud is de werking van de verordening beperkt tot belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, hoewel de WWB de mogelijkheid biedt om de verlagingen ook toe te passen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar. In een uitzonderlijke situatie waarin een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar slechter af zou zijn dan een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar in overigens vergelijkbare omstandigheden, ligt het voor de hand dat het college eveneens op grond van artikel 18, lid 1, WWB, de bijstand aanpast. (Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2)

 

3.Berekening toepasselijke bijstandsnorm

In de WWB is - in tegenstelling tot in de Abw - niet voorgeschreven, dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang op de toeslag dient plaats te vinden. De reden van het vervallen van het voorschrift is gelegen in de financieringsstructuur van de WWB, waarbij het niet uitmaakt of de norm of de toeslag verlaagd wordt. Voor de toepassing van de leeftijdsverlaging maakt dit echter wel uit. Omdat noch uit de wettekst noch uit de Memorie van toelichting kan worden opgemaakt dat de wetgever heeft beoogd de leeftijdsverlaging een zwaarder gewicht te geven, blijft het bij voorrang toepassen van de verlaging op de toeslag de aangewezen volgorde. In de praktijk leidt dit overigens alleen bij de combinatie verlaging wegens woonsituatie en leeftijdsverlaging (een andere verlaging is niet mogelijk in combinatie met de leeftijdsverlaging) tot verschillende uitkomsten.

 

Bovenstaande in acht nemend kan hoogte van de uitkering algemene bijstand voor personen van 21 tot 65 jaar als volgt worden berekend:

  • 1.

    Basisnorm;

  • 2a.

    Optellen toeslag (alleen bij alleenstaanden en alleenstaande ouders)

    OF

  • 2b.

    Korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (alleen bij gehuwden)

  • 3.

    Korten met verlaging wegens woonsituatie;

  • 4a.

    Korten met verlaging voor 21- en 22-jarige alleenstaanden op (het restant van) de toeslag.

De verordening geeft aan welke verlaging geldt.

Leidt de uitkomst tot en lager bedrag aan bijstand dan de gestelde minima in artikel 7 van de verordening, dan moet het college de bijstand vaststellen op de van toepassing zijnde minimum hoogte. De uitkomst van deze berekening laat ook een eventueel aan de orde zijnde afstemming van de bijstand bij wijze van individualisering onverlet.

 

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB of Awb niet allemaal afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB of Awb ook de verordening moet worden gewijzigd.

De begrippen die niet zijn omschreven in de WWB of Awb, of die verduidelijkt moeten worden, zijn in het tweede lid omschreven.

Onder b is het begrip gehuwdennorm omschreven. Er is voor het gebruik van dit begrip gekozen omdat de hoogte van deze norm in de WWB zelf wordt gegeven in artikel 21 onder c. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.

Onder c en d worden de begrippen toeslag en verlaging nog expliciet omschreven met de verwijzing naar de betreffende artikelen uit de WWB.

Onder e is bepaald dat onder een woning ook een woonwagen of woonschip wordt verstaan.

Het begrip woonkosten is omschreven onder f.

Voor de woonkosten van een huurwoning wordt aangesloten bij de Huursubsidiewet.

Voor de woonkosten van een eigen woning wordt rekening gehouden met de te betalen hypotheekrente en de zakelijke lasten die aan het bezit van een eigen woning zijn verbonden. Voor wat betreft de hypotheekrente gaat het hierbij om de rente voor (dat deel van) de hypotheek die is afgesloten voor de financiering van de woning. Het rentedeel van een eventueel toegekende rijkssubsidie wordt hierop in mindering gebracht. Rente verbonden aan (een deel van) de hypotheek, die betrekking heeft op bijvoorbeeld de financiering van duurzame gebruiksgoederen, wordt niet meegenomen. Bij de overige zakelijke lasten gaat het om het eigenaardeel van de rioolrechten, het eigenaardeel van de onroerend zaak belasting, de brandverzekering, de opstalverzekering en het eigenaardeel van de waterschapslasten en een vast te stellen bedrag voor onderhoud.

Onder g is het begrip verzorgingsbehoevende omschreven. De vraag of iemand is aangewezen op verzorging ter voorkoming van opname in een verpleeg- of verzorgingstehuis zal moeten worden beantwoord op basis van een onafhankelijk medisch onderzoek.

Onder i is de omschrijving aangegeven van het minimum loon zoals als omschrijving weergegeven in artikel 37, eerste lid WWB en moet overeenkomstig worden uitgelegd.

 

Artikel 2 Werkingssfeer

Hoewel de tekst van de artikelen 26, 27 en 28 WWB ook categoriale verlagingen mogelijk maakt voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar, moet dit niet opportuun geacht worden. De normen voor deze leeftijdscategorieën zijn in artikel 20 WWB laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders van belanghebbenden. Betreffende ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware 'dubbel gekort' worden als hierdoor ook nog op basis van deze verordening een verlaging van de uitkering plaatsvindt. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar de uitvoering van de verordening nodeloos ingewikkeld maken.

Mocht echter het niet toepassen van de verordening op de jongerennorm van artikel 20 WWB onredelijke uitkomsten geven, dan blijft het college bevoegd om op grond van artikel 18, lid 1, WWB de bijstand lager vast te stellen. In de praktijk zal dit zich gezien de geringe hoogte van de jongerennorm niet veelvuldig voordoen, maar te denken valt aan de situatie waarin gehuwden met een kind in een kraakpand wonen. De gehuwdennorm van artikel 21 onder c WWB minus de verlaging van artikel 6 onder 2 van deze verordening leidt tot een lager bedrag aan bijstand dan de norm van artikel 20, lid 2, onder c, WWB. In dergelijke uitzonderlijke situaties moet het college gebruik maken van zijn bevoegdheid tot individualiseren.

De verlening van een toeslag aan personen jonger dan 21 jaar is op grond van de wet niet mogelijk. Indien een jongere te maken krijgt met hogere bestaanskosten dat waarin de norm voorziet dan kan het college bijzondere bijstand verlenen in deze extra kosten.

De in het tweede lid opgenomen verplichting voor het college om - zo nodig in afwijking van de uit deze verordening voortvloeiende hoogte van de bijstand - de bijstand anders vast stellen, als dat gelet op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbende gepast is, volgt uit artikel 30, lid 4, WWB. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin deze verordening niet voorziet. Om hierover bij de uitvoering van deze verordening geen misverstand te laten bestaan, is er voor gekozen om deze plicht expliciet in de verordening op te nemen.

 

Artikel 3 Toeslagen

Lid 1

De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 30, lid 2, onder a, WWB. Hierin is namelijk bepaald dat de “echte” alleenstaande (ouder) recht heeft op de maximale toeslag.

Als in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf.

 

Lid 2

Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagen verordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van het netto minimum loon in het geval één of meer anderen in dezelfde woning het hoofdverblijf hebben.

 

Lid 3 onder a

Artikel 30 lid 2 onder a WWB schrijft voor dat de toeslag, onverminderd het bepaalde in artikel 27,28 en 29 van de wet, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het in dat artikel genoemde maximum bedrag. De maximale toeslag komt neer op 20 % van het netto minimumloon. De artikelen 26,27,28 en 29 geven de gemeente de bevoegdheid om voor bepaalde categorieën de bijstandsnorm of de toeslag lager vast te stellen. Dit betekent dat het toch kan zijn dat er geen recht op een toeslag van 20 % van het netto minimumloon bestaat indien de gemeente gebruik maakt van de mogelijkheid om de bijstandnorm of de toeslag te verlagen( zie artikel 4 tot en met 6 van deze verordening)

 

Lid 3 onder b

Indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen de woning deelt met één of meer kinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet bereikt hebben, wordt aan de alleenstaande of de alleenstaande ouder de maximale toeslag toegekend. Inwonende kinderen tot 21 jaar zijn veelal aangewezen op een uitkering op grond van de Wet Studiefinanciering. Ook de jongeren onder de 21 jaar die zijn aangewezen op een minimum jeugdloon beschikken slecht over een bescheiden inkomen. Het inwonende kind tot 21 jaar kan derhalve in het algemeen niet volwaardig bijdragen in de gezamenlijke bestaanskosten.

 

Lid 3 onder c

Indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen de woning deelt met één of meer kinderen van 21 jaar of ouder welke beschikken over een netto inkomen dat ten hoogste 60 % van het netto minimumloon bedraagt, wordt aan de alleenstaande of de alleenstaande ouder de maximale toeslag toegekend. Het inwonende kind kan in dit geval niet geacht worden volwaardig bij te dragen in de gezamenlijke bestaanskosten.

 

Lid 3 onder d

Gezien de tendens om ouderen en verzorgingsbehoeftigen zo veel mogelijk thuis te verzorgen, wordt bij een hoofdverblijf in dezelfde woning, waarvan er één verzorgingsbehoeftig is, aan de verzorgende- alleenstaande en alleenstaande ouder een toeslag van 20 % verstrekt. Indien op voorhand uitgegaan zou worden van schaalvoordelen en dus een lagere toeslag zou worden verstrekt, zou dat de opname van verzorgingsbehoeftigen door medebewoners bevorderen.

 

Lid 4

De inkomsten die de alleenstaande of de alleenstaande ouder ontvangt van twee of meer (kamer)huurders of kostgangers worden geacht van dusdanige omvang te zijn dat volledig wordt bijgedragen aan de gezamenlijke kosten van het bestaan, waardoor het gerechtvaardigd is om geen toeslag te verlenen.

 

Artikel 4 Verlaging toeslag alleenstaande van 21 en 22 jaar.

Lid 1 en 2

Doordat er geen aparte normen zijn voor 21 en 22 jarigen alleenstaanden, kan tot gevolg hebben dat in bepaalde gevallen de bijstandsuitkering hoger is dan het loon dat men verdient. Ook het minimumloon dat men in een voltijdse dienstbetrekking kan verdienen is nauwelijks hoger. Op die manier is er geen of een geringe stimulans om arbeid te aanvaarden. Teneinde dit te voorkomen geeft artikel 29 van de WWB het college de mogelijkheid om de toeslag als bedoeld in artikel 25 van de WWB afwijkend vast te stellen. Artikel 4 van de verordening stelt derhalve de toeslag voor een alleenstaande 21 jarige op nihil en verlaagt de toeslag die aan een 22 jarige alleenstaande op grond van artikel 3 zou worden toegekend met 10 % van het netto minimumloon.

 

Artikel 5 Verlaging gehuwden.

Lid 1

De hoogte van de uitkering van alleenstaande en de alleenstaande ouders is afhankelijk van de mate waarin zij de kosten van het bestaan delen. Hoe meer kosten kunnen worden gedeeld, hoe lager de toeslag is. Ook gehuwden kunnen schaalvoordelen genieten indien zij de kosten van het bestaan kunnen delen omdat zij de door hen bewoonde woning niet alleen bewonen. Daarom geeft artikel 26 van de WWB het college de bevoegdheid de bijstandsnorm van een echtpaar te verlagen voor zover deze lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

 

Lid 2

Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slecht eenmaal in rekening worden gebracht. Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten, wordt de verlaging als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10 procent van het netto minimumloon.

 

Lid 3 onderdeel a en b

Indien gehuwden de woning delen met één of meer kinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet bereikt hebben, wordt op de uitkering van de gehuwden geen korting toegepast. Inwonende kinderen tot 21 jaar zijn veelal aangewezen op een uitkering op grond van de Wet Studiefinanciering. Ook jongeren tot 21 jaar zijn vaak aangewezen op een minimum jeugdloon en derhalve een bescheiden inkomen. Het inwonende kind tot 21 jaar kan derhalve in het algemeen niet volwaardig bijdragen in de gezamenlijke bestaanskosten. Hetzelfde geldt voor kinderen van 21 jaar of ouder die beschikken over een netto inkomen dat ten hoogste 60 % van het netto minimumloon bedraagt.

 

Lid 3, onderdeel c.

Gezien de landelijke tendens om ouderen en verzorgingsbehoeftigen zo veel mogelijk thuis te verzorgen, wordt bij woningdelers waarvan er één zorgingsbehoeftig is, bij de verzorgende gehuwden geen verlaging van de uitkering toegepast. Indien op voorhand uitgegaan zou worden van schaalvoordelen en dus een verlaging van de uitkering zou worden toegepast, zou dat de opname in een verpleeghuis of verzorgingstehuis van de verzorgingsbehoeftigen door medebewoners bevorderen.

 

Lid 4

De inkomsten die de gehuwden ontvangen van twee of meer (kamer)huurders of kostgangers worden geacht van dusdanige omvang te zijn dat volledige bijgedragen wordt aan de gezamenlijke kosten van het bestaan, waardoor het gerechtvaardigd is om een maximale korting van 20 procent van het netto minimumloon toe te passen.

 

Artikel 6 Verlaging woonsituatie.

Artikel 27 WWB geeft de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 WWB is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 WWB.

Artikel 27 WWB is ruimer gesteld dan de bepaling die hierover in artikel 35, lid 1, van de Abw was opgenomen. Artikel, 35, lid 1, Abw, voorzag enkel in een verlaging in het geval aan de door belanghebbende bewoonde woning geen woonkosten verbonden waren. Volgens de toelichting op 27 WWB is de verruiming bedoeld om ook ingeval er helemaal geen woning wordt bewoond, een verlaging te kunnen toepassen.

In dit artikel is onder lid 2 een verlaging opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken. Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18, lid 1, WWB de bijstand lager vast te stellen.

Het begrip woonkosten is in deze verordening in artikel 1, lid 2, onder f, gedefinieerd.

Daarmee wordt duidelijk, dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging van op grond van dit artikel te voorkomen. Dit verdraagt zich ook met de invulling die de Centrale Raad van Beroep heeft gegeven aan de invulling van het begrip woonkosten in de zin van artikel 35, lid 1, Abw. (Zie CRvB 06-11-2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW en CRvB 06-05-2003, nr. 00/4951 NABW.)

 

Artikel 7 Anti cumulatiebepaling

Indien gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden tot verlaging zoals die zijn genoemd in de artikelen 4 tot en met 6 van deze verordening, dan dient rekening te worden gehouden met de effecten van cumulatie van factoren.

Om te voorkomen dat een dergelijke cumulatie er toe leidt dat de uitkering die overblijft onvoldoende is om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, is bepaald dat:

  • -

    de uitkering van een alleenstaande niet minder mag bedragen dan 50 procent van het netto minimumloon;

  • -

    de uitkering van een alleenstaande ouder niet minder mag bedragen dan 70 procent van het netto minimumloon;

  • -

    de uitkering van gehuwden niet minder mag bedragen dan 80 procent van het netto minimumloon.

 

Artikel 8 Garantietoeslag voormalige alleenstaande ouder.

Kort voorafgaande aan de invoering van de Abw per 1-1-1996 is het besluit binnen de gemeente genomen om de “ Toeslag voormalige éénoudergezinnen” op te nemen in het bijzondere bijstandsbeleid. Dit betrof zowel een garantietoeslag als een overbruggingstoeslag. De garantietoeslag is een toeslag voor de voormalige alleenstaande ouder waarvan het jongste, tot de gezinsbijstand behorend kind, de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. Door het bereiken van deze leeftijd van het jongste kind veranderd de situatie voor de alleenstaande ouder direct. De norm veranderd naar die van een alleenstaande met een toeslag van 20 % en de kinderbijslag wordt niet meer ontvangen. Het jongste kind is vaak schoolgaand en ontvangt dan een tegemoetkoming onderwijsbijdrage in de schoolkosten dan wel studiefinanciering. Deze inkomsten van het jongste kind en het nieuwe inkomen van de ouder geeft vaak een inkomensachteruitgang te zien ten opzicht van de periode dat het jongste kind nog niet de leeftijd van 18 jaar had bereikt. De garantietoeslag is er voor om dit verlies in inkomen voor een bepaalde periode te compenseren. Bij ongewijzigde omstandigheden behoud de ouder deze toeslag tot het kind 21 jaar wordt. De toeslag bedraagt het verschil tussen het gezamenlijke inkomen van het kind en de ouder afgezet tegen de bijstandsnorm voor een echtpaar. Bij elke normwijziging van overheidswege wordt de toeslag aangepast evenals bij wijziging van het inkomen. De toeslag moet als bijzondere bijstand worden aangemerkt maar omdat het wel bijstand is voor inkomstenderving is het wel belast. Middelen hiervoor zijn in het verleden bij afschaffing van de rijksregeling “toeslag voormalige éénoudergezinnen”toegevoegd aan de bijzondere bijstandsgelden. Daar het een toeslag betreft voor een inkomensgarantie wordt het opgenomen in deze verordening.

 

Artikel 10 Overgangsrecht.

Tot de inwerkingtreding van deze verordening vindt de vaststelling van de hoogte van de toeslagen en verlagingen plaats op basis van de verordening toeslagen en verlagingen Algemene bijstandswet. Voor het geval zich situaties voordoen waarbij de nieuwe verordening ongunstiger is voor belanghebbende, is reden om het overgangsrecht vast te stellen. Dit overgangsrecht is alleen van toepassing op de belanghebbende die op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van de nieuwe verordening een bijstandsuitkering ontvangt.

Met name zal zich dit voordoen wat betreft de toeslag voor de alleenstaande waarbij het delen van de woning het gevolg is van een resocialisatieprogramma vanuit een psychiatrisch ziekenhuis, waardoor deze belanghebbenden er op achteruit kunnen gaan, wordt deze overgangsregeling getroffen. Vanwege het zorgvuldigheidsbeginsel wordt door een gefaseerde afbouw van de oude situatie de verandering in geleidelijke stappen ingevoerd. Nadat belanghebbende de beschikking heeft ontvangen gaat de afbouwregeling in per de eerste van de maand daaropvolgend.

Het verschil in uitkering, bij ongewijzigde omstandigheden, op basis van de oude verordening en de vaststelling van de uitkering op basis van deze verordening, wordt gedurende de eerste twee maanden vermenigvuldigd met de factor 0,75 de daaropvolgende twee maanden met de factor 0,50 om tenslotte de periode van de overgangsmaatregel af te sluiten door nog twee maanden de factor 0,25 toe te passen.

 

Artikel 11 Nadere regels.

Voor de juiste uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere uitvoeringsregels worden vastgesteld. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen.

 

Artikel 12 Uitvoering.

Evenals bij de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van deze verordening bij het college.

 

Artikel 13 Verantwoording.

De gemeenteraad kan zijn controlerende functie alleen op een goede wijze vormgeven indien beschikt wordt over de van belang zijnde gegevens. Om deze reden is in dit artikel bepaald dat het college jaarlijks verslag moet doen van de uitvoering van deze verordening. Deze verantwoording wordt afgelegd door middel van een beleidsverslag. Dit beleidsverslag wordt voorgelegd aan de Adviesraad Sociale Zekerheid.

 

Artikel 14 Citeertitel.

Dit artikel behoeft geen andere toelichting.

 

Artikel 15 Inwerkingtreding.

Deze verordening is op grond van artikel 8 van de Tijdelijke referendumwet referendabel. De datum van de inwerkingtreding van de verordening moet daarom, met in acht name van artikel 22 van die wet, op tenminste 6 weken na datum publicatie gesteld worden. De ingangsdatum van deze verordening moet echter uiterlijk ingaan op 1-1-2005 gezien het gegeven dat er een overgangstermijn van één jaar is genomen, gerekend vanaf 1-1-2004 waarbinnen de gemeente de tijd heeft om alle verordeningen in overeenstemming te brengen met de WWB.