Organisatie | Vught |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening langdurigheidstoeslag WWB gemeente Vught 2009 |
Citeertitel | Verordening Langdurigheidstoeslag WWB gemeente Vught 2009 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | verordening |
Geen
Onbekend
Beleidsregels langdurigheidstoeslag WWB
Regeling Langdurigheidstoeslag WWB
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2014 | 01-01-2015 | De definitie van de peildatum, zoals opgenomen in artikel 1 sub d, is gewijzigd | 19-12-2013 Het Klaverblad, 31-12-2013 | Onbekend | |
19-04-2012 | 01-04-2012 | 01-01-2014 | In verband met de wijzigingen in de Wwb en de intrekking van de WIJ per 1 januari 2012 zijn de artikelen 3, sub d en e, 5a en 5b toegevoegd aan de verordening | 29-03-2012 Het Klaverblad, 11-04-2012 | Onbekend |
23-04-2009 | 01-01-2009 | 01-04-2012 | Nieuwe regeling | 02-04-2009 Het Klaverblad, 22-04-2009 | Onbekend |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien;
Hoofdstuk 2. Recht op langdurigheidstoeslag
Artikel 3. Langdurig, laag inkomen
Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor de langdurigheidstoeslagde belanghebbende die:
indien één van de gezinsleden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid van de wet, waardoor slechts één van de gezinsleden recht op langdurigheidstoeslag heeft, komt dit gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden;
Artikel 4. Hoogte van de langdurigheidstoeslag
Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13, lid 1 van de wet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem/haar als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
Hoofdstuk 3. Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012
Artikel 5b. Langdurig, laag inkomen vanaf 1 januari 2012
Vanaf 1 januari 2012 wordt in deze verordening onder ‘laag inkomen’ als bedoeld in artikel 36,eerste lid, van de wet, en zoals opgenomen in artikel 3 lid a van de verordening Langdurigheidstoeslag WWB gemeente Vught 2009verstaan: een inkomen tot ten hoogste 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 19 december 2013.
de raadsgriffier,
Mw. K.I. Goossens
de voorzitter,
R.J. van de Mortel
I Algemeen/Decentralisatie langdurigheidstoeslag
Op 1 januari 2009 is het wetsvoorstel inwerking getreden, waarmee de langdurigheidstoeslag wordt gedecentraliseerd naar gemeenten. De huidige langdurigheidstoeslag vindt zijn grondslag in artikel 36 van de Wet werk en bijstand. Daarin is nauw omschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden mensen met een laag inkomen in aanmerking komen voor de toeslag. De gedachte achter de toeslag is, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben, geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven.
In het Bestuursakkoord Rijk-gemeenten uit 2007 (“Samen aan de slag”) is afgesproken dat de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd wordt naar gemeenten. Artikel 36 van de wet blijft de basis, maar daarnaast zijn in artikel 8, lid 1 d en lid 2 WWB bepalingen toegevoegd waarin wordt bepaald dat gemeenteraad in een verordening regels moeten vastleggen die betrekking hebben op “de hoogte van de langdurigheidstoeslag” en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen “langdurig” en ”laag inkomen”.
Het criterium 'geen uitzicht op inkomstenverbetering' staat als zodanig in artikel 36, lid 1 van de WWB. Alleen de concrete invulling daarvan is aan de gemeente overgelaten. Nu het hier moet gaan om de interpretatie van een wettelijk criterium, ligt het volgens Schulinck (het buro dat de gemeenten ondersteunt bij de uitvoering van de WWB, WMO en aanverwante wetten) het meest voor de hand dat dit gebeurt in wetsinterpreterende beleidsregels van het college. Om deze reden is er voor gekozen om dit criterium niet nader uit te werken in de verordening langdurigheids- toeslag WWB.
Door deze wetswijziging vervalt de toets die de gemeenten moesten doen op het aanwezig zijn van arbeidsmarktperspectief. Tegelijkertijd is hierdoor de aard van de langdurigheidstoeslag gewijzigd. Waren de criteria in de periode 2004 t/m 2008 vooral geschreven vanuit re-integratie-perspectief , de huidige wettelijke regeling laat ook ruimte voor gemeenten om beleid te ontwikkelen voor belanghebbenden die betaald werk verrichten met een inkomen om en nabij het bijstandsniveau. Hierdoor heeft de langdurigheidstoeslag meer het karakter verkregen van een inkomensvoorziening.
In deze verordening is gekozen voor invulling die rekening houdt met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (verder te noemen: CRvB) en de in de huidige regeling en uitvoeringspraktijk gesignaleerde tekortkomingen.
II Artikelsgewijze toelichting
Begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB. Ten aanzien van een aantal begrippen, die als zodanig niet in de WWB zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening, aansluitend op de jurisprudentie van de CRvB.
Zo is met betrekking tot het begrip “peildatum” in deze verordening aangegeven dat hiermee bedoeld is de datum waartegen langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd. Nadrukkelijk wordt hiermee bedoeld de datum waarop een aanvrager aan de voorwaarden voor toekenning heeft voldaan. Omdat dat het geval kan zijn op, vóór of ná de datum van de feitelijke aanvraag, is gekozen voor de formulering “waartegen de langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd.”
Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht geeft om in de verordening regels te geven met betrekking tot het begrip ‘langdurig, laag inkomen’, is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36 lid 1 WWB nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36 lid 1 WWB (tekst tot 1-1-2009), doch wordt de wettechnische imperfectie weggenomen in die zin dat ook bijstandsinkomen daartoe wordt gerekend. Tegelijkertijd volgt hieruit ook dat overigens voor het recht op langdurigheidstoeslag geen andere invulling van het begrip inkomen gehanteerd dan voor het recht op algemene bijstand. Dit betekent dat de vrijgelaten middelen als bedoeld in artikel 31, lid 2 WWB (zoals bijvoorbeeld de jonggehandicaptenkorting) eveneens buiten beschouwing moeten blijven bij het recht op langdurigheidstoeslag. Dit betekent ook dat het onderscheid inkomsten uit of in verband met arbeid voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag niet relevant is.
Artikel 3. Langdurig, laag inkomen
In dit artikel worden de omschrijvingen van de begrippen langdurig en laag inkomen uitgewerkt.
Er is invulling aan het begrip “langdurig” gegeven door in sub a de referteperiode op 3 jaar, ofwel 36 maanden, voorafgaand aan de peildatum vast te stellen.
Hiermee wordt een andere zienswijze gevolgd dan die gebruikelijk was onder artikel 36, lid 1 WWB zoals dat gold tot 01 januari 2009. Hierbij gold een referteperiode van 5 jaar. In de WWB-uitvoeringspraktijk van gemeenten werd deze termijn als te lang ervaren.
Deze ervaring sluit aan bij resultaten van het NIBUD-handboek. Hieruit kwam naar voren dat nadat belanghebbenden 3 jaar op een minimum inkomen zijn aangewezen, er over het algemeen niet veel reserveringsruimte meer over is.
In sub a wordt ook invulling gegeven aan het begrip “laag inkomen”. Het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat netto gemiddeld niet hoger is dan 120% van de bijstandsnorm. Door de hoogte van het begrip “laag inkomen” te stellen op 120% van de bijstandsnorm wordt beoogd dat ook belanghebbenden die betaald werk verrichten met een inkomen om en nabij inkomensniveau, recht hebben op een langdurigheidstoeslag (voor zover zij ook overigens voldoen aan de toekenningsvoorwaarden).
De CRvB heeft voorts geoordeeld dat marginale overschrijdingen van deze inkomensgrens dienen te worden genegeerd (zie CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a.). In deze uitspraak ging het om afrondingsverschillen. Uit deze uitspraak volgt dat bij de beoordeling of het inkomen van de belanghebbende gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen, niet al te rigide te werk dient te worden gegaan.
Artikel 4. Hoogte van de langdurigheidstoeslag
In het eerste lid is de volgende hoogte van de langdurigheidstoeslag per 1 januari 2009 vastgesteld:
In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. De WWB voorziet immers niet in een afwijzings- grond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is. Nadrukkelijk wordt opgemerkt dat het derde lid enkel ziet op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB.
Echter, indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen. Dit betekent dus bijvoorbeeld dat in geval van een echtpaar van wie één echtgenoot op de peildatum 65 jaar is en de ander jonger dan 65, beiden niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag.
Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is middels lid 4 gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen. Omdat de bijstandsnormen in beginsel 2 maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag maar eenmaal, wordt steeds vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen van 1 januari van het voorafgaande jaar.
Tot slot is, omwille van duidelijkheid en praktisch hanteerbare bedragen lid 5 opgesteld.
Na de gedane aanpassing ingevolge lid 4, dienen bedragen ingevolge dit lid te worden afgerond op hele euro´s waarbij bedragen tot 50 eurocent naar beneden worden afgerond en bedragen vanaf 50 eurocent naar boven.
Artikel 5. Onvoorziene gevallen
In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college van burgemeester en wethouders. Deze bepaling is opgenomen om het college in de uitvoeringspraktijk de beoordelingsruimte te geven om in schrijnende situaties maatwerk te kunnen leveren naar de klant (analoog aan de toetsing zoals die geldt bij beleidsregels op grond van artikel 4:84 Awb).