Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Vught

Verordening langdurigheidstoeslag WWB gemeente Vught 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Vught
Officiële naam regelingVerordening langdurigheidstoeslag WWB gemeente Vught 2009
CiteertitelVerordening Langdurigheidstoeslag WWB gemeente Vught 2009
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpverordening

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Beleidsregels langdurigheidstoeslag WWB

Regeling Langdurigheidstoeslag WWB

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

19-04-201201-04-201201-01-2014In verband met de wijzigingen in de Wwb en de intrekking van de WIJ per 1 januari 2012 zijn de artikelen 3, sub d en e, 5a en 5b toegevoegd aan de verordening

29-03-2012

Het Klaverblad, 11-04-2012

Onbekend
23-04-200901-01-200901-04-2012Nieuwe regeling

02-04-2009

Het Klaverblad, 22-04-2009

Onbekend

Tekst van de regeling

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    bijstandsnorm: de norm bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet;

  • c.

    referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum;

  • d.

    peildatum: de datum waartegen de langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd;

  • e.

    inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien;

  • f.

    vermogen: vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet.

Artikel 2. Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Hoofdstuk 2. Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 3. Langdurig, laag inkomen

Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor de langdurigheidstoeslagde belanghebbende die:

  • a.

    gedurende een onafgebroken periode van drie jaar aangewezen is geweest op een inkomen dat gemiddeld niet hoger is dan 120 % van de voor hem geldende bijstandsnorm; én

  • b.

    geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet; én

  • c.

    ten tijde van de peildatum in de gemeente Vught woonachtig is;

  • d.

    indien één van de gezinsleden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid van de wet, waardoor slechts één van de gezinsleden recht op langdurigheidstoeslag heeft, komt dit gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden;

  • e.

    indien in een gezin sprake is van één of meer jongeren van 18 tot 21 jaar, die op grond van leeftijd zijn uitgesloten van het recht op Langdurigheidstoeslag, wordt de situatie van de overgebleven aanvragers behandelt conform het bepaalde in artikel 32, lid 3 en 4 van de wet.

Artikel 4. Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar:

    • a.

      voor gehuwden € 505,00;

    • b.

      voor een alleenstaande ouder € 453,00; en

    • c.

      voor een alleenstaande € 355,00.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3. Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13, lid 1 van de wet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem/haar als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 4. De in het eerste lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gehuwdennorm per 1 januari van dat jaar en de gehuwdennorm van het daar aan voorafgaande jaar.

  • 5. Bij de jaarlijkse aanpassing zoals genoemd in lid 4 worden de bedragen afgerond op hele euro´s waarbij bedragen tot 50 eurocent naar beneden worden afgerond en bedragen vanaf 50 eurocent naar boven.

Artikel 5. Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college van burgemeester en wethouders.

Hoofdstuk 3. Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012

Artikel 5a. Wijziging betekenis begrippen

  • 1. Waar in deze verordening de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

  • 2. Waar in deze verordening wordt gesproken over ‘gehuwde(n)’ of ‘gehuwdennorm’ hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als ‘gezin’, bedoeld in artikel 4, respectievelijk ‘gezinsnorm’, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

Artikel 5b. Langdurig, laag inkomen vanaf 1 januari 2012

Vanaf 1 januari 2012 wordt in deze verordening onder ‘laag inkomen’ als bedoeld in artikel 36,eerste lid, van de wet, en zoals opgenomen in artikel 3 lid a van de verordening Langdurigheidstoeslag WWB gemeente Vught 2009verstaan: een inkomen tot ten hoogste 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 6. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: "Verordening Langdurigheidstoeslag WWB gemeente Vught 2009".

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking de dag na bekendmaking in het Klaverblad en werkt terug tot 1 januari 2009.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 02 april 2009.

de griffier,

drs. H.C. de Visch Eijbergen

de voorzitter,

R.J. van de Mortel

Toelichting

I Algemeen/Decentralisatie langdurigheidstoeslag

Op 1 januari 2009 is het wetsvoorstel inwerking getreden, waarmee de langdurigheidstoeslag wordt gedecentraliseerd naar gemeenten. De huidige langdurigheidstoeslag vindt zijn grondslag in artikel 36 van de Wet werk en bijstand. Daarin is nauw omschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden mensen met een laag inkomen in aanmerking komen voor de toeslag. De gedachte achter de toeslag is, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben, geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven.

In het Bestuursakkoord Rijk-gemeenten uit 2007 (“Samen aan de slag”) is afgesproken dat de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd wordt naar gemeenten. Artikel 36 van de wet blijft de basis, maar daarnaast zijn in artikel 8, lid 1 d en lid 2 WWB bepalingen toegevoegd waarin wordt bepaald dat gemeenteraad in een verordening regels moeten vastleggen die betrekking hebben op “de hoogte van de langdurigheidstoeslag” en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen “langdurig” en ”laag inkomen”.

Het criterium 'geen uitzicht op inkomstenverbetering' staat als zodanig in artikel 36, lid 1 van de WWB. Alleen de concrete invulling daarvan is aan de gemeente overgelaten. Nu het hier moet gaan om de interpretatie van een wettelijk criterium, ligt het volgens Schulinck (het buro dat de gemeenten ondersteunt bij de uitvoering van de WWB, WMO en aanverwante wetten) het meest voor de hand dat dit gebeurt in wetsinterpreterende beleidsregels van het college. Om deze reden is er voor gekozen om dit criterium niet nader uit te werken in de verordening langdurigheids- toeslag WWB.

Door deze wetswijziging vervalt de toets die de gemeenten moesten doen op het aanwezig zijn van arbeidsmarktperspectief. Tegelijkertijd is hierdoor de aard van de langdurigheidstoeslag gewijzigd. Waren de criteria in de periode 2004 t/m 2008 vooral geschreven vanuit re-integratie-perspectief , de huidige wettelijke regeling laat ook ruimte voor gemeenten om beleid te ontwikkelen voor belanghebbenden die betaald werk verrichten met een inkomen om en nabij het bijstandsniveau. Hierdoor heeft de langdurigheidstoeslag meer het karakter verkregen van een inkomensvoorziening.

In deze verordening is gekozen voor invulling die rekening houdt met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (verder te noemen: CRvB) en de in de huidige regeling en uitvoeringspraktijk gesignaleerde tekortkomingen.

II Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB. Ten aanzien van een aantal begrippen, die als zodanig niet in de WWB zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening, aansluitend op de jurisprudentie van de CRvB.

Zo is met betrekking tot het begrip “peildatum” in deze verordening aangegeven dat hiermee bedoeld is de datum waartegen langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd. Nadrukkelijk wordt hiermee bedoeld de datum waarop een aanvrager aan de voorwaarden voor toekenning heeft voldaan. Omdat dat het geval kan zijn op, vóór of ná de datum van de feitelijke aanvraag, is gekozen voor de formulering “waartegen de langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd.”

Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht geeft om in de verordening regels te geven met betrekking tot het begrip ‘langdurig, laag inkomen’, is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36 lid 1 WWB nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36 lid 1 WWB (tekst tot 1-1-2009), doch wordt de wettechnische imperfectie weggenomen in die zin dat ook bijstandsinkomen daartoe wordt gerekend. Tegelijkertijd volgt hieruit ook dat overigens voor het recht op langdurigheidstoeslag geen andere invulling van het begrip inkomen gehanteerd dan voor het recht op algemene bijstand. Dit betekent dat de vrijgelaten middelen als bedoeld in artikel 31, lid 2 WWB (zoals bijvoorbeeld de jonggehandicaptenkorting) eveneens buiten beschouwing moeten blijven bij het recht op langdurigheidstoeslag. Dit betekent ook dat het onderscheid inkomsten uit of in verband met arbeid voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag niet relevant is.

Artikel 3. Langdurig, laag inkomen

In dit artikel worden de omschrijvingen van de begrippen langdurig en laag inkomen uitgewerkt.

Het begrip “langdurig”

Er is invulling aan het begrip “langdurig” gegeven door in sub a de referteperiode op 3 jaar, ofwel 36 maanden, voorafgaand aan de peildatum vast te stellen.

Hiermee wordt een andere zienswijze gevolgd dan die gebruikelijk was onder artikel 36, lid 1 WWB zoals dat gold tot 01 januari 2009. Hierbij gold een referteperiode van 5 jaar. In de WWB-uitvoeringspraktijk van gemeenten werd deze termijn als te lang ervaren.

Deze ervaring sluit aan bij resultaten van het NIBUD-handboek. Hieruit kwam naar voren dat nadat belanghebbenden 3 jaar op een minimum inkomen zijn aangewezen, er over het algemeen niet veel reserveringsruimte meer over is.

Het begrip “laag inkomen”

In sub a wordt ook invulling gegeven aan het begrip “laag inkomen”. Het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat netto gemiddeld niet hoger is dan 120% van de bijstandsnorm. Door de hoogte van het begrip “laag inkomen” te stellen op 120% van de bijstandsnorm wordt beoogd dat ook belanghebbenden die betaald werk verrichten met een inkomen om en nabij inkomensniveau, recht hebben op een langdurigheidstoeslag (voor zover zij ook overigens voldoen aan de toekenningsvoorwaarden).

De CRvB heeft voorts geoordeeld dat marginale overschrijdingen van deze inkomensgrens dienen te worden genegeerd (zie CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a.). In deze uitspraak ging het om afrondingsverschillen. Uit deze uitspraak volgt dat bij de beoordeling of het inkomen van de belanghebbende gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen, niet al te rigide te werk dient te worden gegaan.

Artikel 4. Hoogte van de langdurigheidstoeslag

Eerste lid

In het eerste lid is de volgende hoogte van de langdurigheidstoeslag per 1 januari 2009 vastgesteld:

  • a.

    voor gehuwden € 505,00,

  • b.

    voor een alleenstaande ouder € 453,00 en

  • c.

    voor een alleenstaande € 355,00.

Derde lid

In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. De WWB voorziet immers niet in een afwijzings- grond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is. Nadrukkelijk wordt opgemerkt dat het derde lid enkel ziet op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB.

Echter, indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen. Dit betekent dus bijvoorbeeld dat in geval van een echtpaar van wie één echtgenoot op de peildatum 65 jaar is en de ander jonger dan 65, beiden niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag.

Vierde lid

Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is middels lid 4 gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen. Omdat de bijstandsnormen in beginsel 2 maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag maar eenmaal, wordt steeds vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen van 1 januari van het voorafgaande jaar.

Vijfde lid

Tot slot is, omwille van duidelijkheid en praktisch hanteerbare bedragen lid 5 opgesteld.

Na de gedane aanpassing ingevolge lid 4, dienen bedragen ingevolge dit lid te worden afgerond op hele euro´s waarbij bedragen tot 50 eurocent naar beneden worden afgerond en bedragen vanaf 50 eurocent naar boven.

Artikel 5. Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college van burgemeester en wethouders. Deze bepaling is opgenomen om het college in de uitvoeringspraktijk de beoordelingsruimte te geven om in schrijnende situaties maatwerk te kunnen leveren naar de klant (analoog aan de toetsing zoals die geldt bij beleidsregels op grond van artikel 4:84 Awb).