Organisatie | Westland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Financiële verordening gemeente Westland 2008 |
Citeertitel | Financiële verordening Westland 2008 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | de bestuurlijke organisatie van de gemeente |
Door de inwerkingtreding van dze verordening wordt de Financiële verordening gemeente Westland ingetrokken.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2011 | 01-01-2011 | intrekking | 14-12-2010 Gemeenteblad Westland, 23-12-2010 | 2010, 47 | |
01-01-2009 | 01-01-2011 | nieuwe regeling | 25-03-2008 Gemeenteblad Westland 2008 nr. 17, d.d. 24-04-2008 | besluitenlijst b&w d.d. 12-02-2008, nr. 5.3.1 |
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 12 februari 2008, nr. 5.3.1, betreffende het vaststellen van de financiële verordening gemeente Westland 2008;
gelet op het bepaalde in de artikelen 189 en 212 van de Gemeentewet;
gelezen het bijgevoegde advies van de raadscommissie Economie, Financieel Beleid en Organisatie van 10 maart 2008;
In deze verordening wordt verstaan onder:
iedere ondersteunende afdeling, vakafdeling en organisatorische eenheid, als genoemd in artikel 3 van de Organisatieregeling gemeente Westland.
het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Westland en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.
Voor de aanvang van een begrotingsjaar biedt het college een overzicht aan met daarin de data voor het aanbieden door het college van de jaarstukken, de voorjaarsnota, de bestuursrapportages en de begroting met de meerjarenraming.
Bij de uiteenzetting van de financiële positie worden de investeringen en de daaruit voortvloeiende kapitaallasten weergegeven. Van de lopende investeringen wordt bovendien de geraamde besteding in het lopende boekjaar weergegeven. De investeringen worden in een bijlage bij de begroting en de jaarrekening gespecificeerd.
Het college biedt voor 1 juni aan de raad een voorjaarsnota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de ontwerp-begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De raad behandelt deze nota voor 1 juli.
Indien het college voorziet dat een geautoriseerd budget of investeringskrediet dreigt te worden overschreden meldt het college dit uiterlijk in de eerstvolgende bestuursrapportage aan de raad. Het college voegt bij de bestuursrapportage een voorstel voor wijziging van het budget of het investeringskrediet en/of een voorstel voor bijstelling van het beleid.
Het college is bevoegd tijdens de uitvoering van de begroting middelen in te zetten voor het uitvoeren van taken passend binnen het doel en de reikwijdte van een bestemmingsreserve, waarvoor geen of onvoldoende budget in de begroting is opgenomen, maar waarvoor in de bestemmingsreserves wel middelen beschikbaar zijn.
Wanneer het college van de in de leden 1 en 2 vermelde bevoegdheden gebruik heeft gemaakt, legt het college daarover achteraf in de bestuursrapportage c.q. het programmaverslag verantwoording af. Bij verantwoording in de bestuursrapportage verwerkt het college een en ander in de begrotingswijziging bij de bestuurrapportage.
1. een uiteenzetting van de uitvoering, de afwijkingen en de bijstelling van het beleid en een overzicht met de bijgestelde raming van:
2. de verantwoording van het gebruik van de bevoegdheden genoemd in de leden 1 en 2 van artikel 7 van deze verordening;
3. de realisatie en raming van de besteding van de investeringsbedragen.
Bij een voorstel tot het instellen van een bestemmingsreserve geeft het college in ieder geval aan:
a. Het doel van de bestemmingsreserve;
b. De wijze waarop de bestemmingsreserve wordt gevoed;
c. De maximale hoogte van de bestemmingsreserve;
d. De gemotiveerde onderbouwing van de maximale hoogte van de bestemmingsreserve;
e. De wijze van toerekening en verwerking van rente over de bestemmingsreserve;
f. De maximale looptijd van de bestemmingsreserve;
g. De wijze waarop de bestemmingsreserve wordt besteed (bestedingsplan).
Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofde van de publieke taak bedingt het college indien mogelijk zekerheden. Het college motiveert in haar besluit het openbaar belang van dergelijke uitzettingen van middelen, verstrekkingen van garanties en financiële participaties.
De administratie is zodanig van opzet en werking dat zij dienstbaar is voor:
Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.
Aldus besloten door de raad in zijn openbare vergadering van 25 maart 2008,
de griffier - N. Broekemade
voorzitter - J. van der Tak
Artikelgewijze toelichting bij de verordening ex art. 212 Gemeentewet
Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, het Besluit begroting en verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) en het besluit accountantscontrole Provincies en gemeenten. Overige in de verordening voorkomende begrippen worden hier gedefinieerd. Ten opzichte van de huidige verordening is dit aantal sterk gereduceerd.
In het 1e lid van de thans geldende verordening is bepaald dat de raad 'in ieder geval bij de aanvang van een nieuwe raadsperiode een programma-indeling vaststelt'. In de nieuwe redactie verplicht de raad zich niet langer hiertoe. In het nu geldende 2e lid is geregeld dat de raad per programma de beoogde maatschappelijke effecten, de te leveren goederen en diensten en de baten en lasten vaststelt. Dat staat echter al in het BBV en kan dus vervallen. Verder regelt het bestaande 3e lid dat het college zorg draagt voor het verzamelen en vastleggen van gegevens over de geleverde goederen en diensten en de maatschappelijke effecten. De tekst van het nieuwe 2e lid is wat minder vrijblijvend en vraagt niet langer dat het college relevante indicatoren voorstelt voor het meten en verantwoorden van de productie en de maatschappelijke effecten. Dit laat de mogelijkheid open dat de Raad spontaan een indicator bepaalt. (Dit komt bij het samenstellen van een nieuwe programmabegroting sowieso ook aan de orde.)
Het bestaande 2e lid van artikel 3, waarin is bepaald dat de onderverdeling van de programma's in producten voor de raadsperiode vaststaat, tenzij er dringende redenen tot wijzigingen zijn, is vervallen. In de praktijk bestaat aan deze bepaling geen behoefte. Terughoudendheid op dit punt is vanzelfsprekend en hoeft niet te worden verordonneerd.
Artikel 3. Planning en controlcyclus
Ten opzichte van de huidige verordening is dit een nieuwe bepaling. Binnen de ambtelijke organisatie wordt al met een p&c-kalender gewerkt. Deze p&c-kalender werkt voor college en ambtelijke organisatie als een spoorboekje voor het opstellen van de p&c-documenten. De nieuwe bepaling dwingt het college deze kalender voor het begin van het begrotingsjaar samen te stellen en te communiceren met de raad.
Artikel 4. Informatie investeringen
Is een nieuw artikel, waarin nadrukkelijk informatie van het college wordt gevraagd over de investeringen. Heeft een relatie met het nieuwe artikel 6, waarin o.a. een gewijzigde wijze van autorisatie van de investeringen aan de orde komt.
Dit artikel komt overeen met het 1e lid van artikel 4 van de bestaande verordening; daarin wordt gesproken over een perspectiefnota; in de praktijk is dit de voorjaarsnota. Daarnaast bepaalt de bestaande verordening dat het college deze nota 'uiterlijk in juni' aanbiedt. In de nieuwe bepaling staat 'voor 1 juni'. Dat sluit aan bij de bestaande praktijk.
Verder is in de thans geldende verordening bepaald dat de raad de voorjaarsnota uiterlijk 15 juli vaststelt. Dit is gewijzigd in: "De raad behandelt de voorjaarsnota voor 1 juli." Met de nieuwe redactie legt de raad zich bij de voorjaarsnota nog niet vast en door het vervroegen van de datum wordt zeker gesteld dat de behandeling voor de vakantieperiode plaatsvindt.
Artikel 6. Autorisatie begroting en investeringskredieten
In de thans geldende verordening is geregeld dat de raad met het vaststellen van de programmabegroting de lijst van investeringskredieten tot een bedrag van maximaal € 250.000. In de nieuwe redactie autoriseert de raad met het vaststellen van de begroting de vervangingsinvesteringen, de investeringen die voortvloeien uit vastgestelde beheerplannen en investeringen gedekt ten laste van bestemmingsreserves. Afzonderlijke besluitvorming door de raad is alleen nog aan de orde voor nieuwe investeringen (ongeacht of de kapitaallasten al in de begroting zijn opgenomen) en die niet ten laste van een bestemmingsreserve worden gedekt. De leden 2 en 3 spreken voor zichzelf.
Artikel 7. Niet-voorziene uitgaven
Deze bepalingen zijn nieuw en vormen de uitwerking van het voorstel om uitgaven binnen het doel van een bestemmingsreserve en uitgaven ten laste van de post onvoorzien te kunnen doen met verantwoording achteraf. Voor uitgaven ten laste van de post onvoorzien is daar als voorwaarde aan verbonden dat deze uitgaven moeten voldoen aan de criteria (de drie O's) onvoorzienbaar, onvermijdbaar en onuitstelbaar en daarnaast moeten de uitgaven incidenteel van karakter zijn. De bevoegdheid van het college blijft beperkt tot het bedrag van de post onvoorzien dat in de door de raad vastgestelde begroting is opgenomen. Batige saldi van tussentijdse rapportages worden niet langer aan de post onvoorzien toegevoegd, maar worden verwerkt als een voorlopig rekeningsresultaat.
Artikel 8. Bestuursrapportages
De redactie van het 1e lid van dit artikel is vrijwel gelijk aan het huidige 1e lid van artikel 7, met dien verstande dat in de nieuwe redactie het aantal bestuursrapportages op twee per jaar wordt bepaald; in de oude redactie was het aantal bestuursrapportages niet opgenomen. Het 2e lid is t.o.v. de bestaande verordening opnieuw geredigeerd, maar de strekking is hetzelfde gebleven. Het 3e lid is nieuw en sluit aan bij de praktijk van de Bestuursrapportages van 2007.
Artikel 9. Waardering en afschrijving vaste activa
Ten opzichte van het bestaande 1e lid zijn de woorden 'en het saldo van agio en disagio' toegevoegd. Het 2e en het 3e lid zijn gelijk aan de huidige redactie. In het 4e lid wordt geregeld dat de raad de maximale afschrijvingstermijnen vaststelt via een bijlage bij de verordening. Door gebruik van het woord maximale kan indien nodig van een kortere afschrijvingstermijn worden uitgegaan, zonder dat wijziging van de tabel noodzakelijk is. Het 5e lid betreft de ook in de thans geldende verordening voorkomende mogelijkheid tot annuïtaire afschrijving, met dien verstande dat de redactie sterk is ingekort. De bestaande redactie meldt als randvoorwaarden voor annuïtaire afschrijving 'aanzienlijke omvang' en 'voorkoming van ongelijkmatige verdeling van kapitaallasten' en 'verstoring van het normaal te achten financiële beeld van de gemeente' In het 5e lid is tevens de mogelijkheid opgenomen om bij courante onroerende zaken rekening te houden met een restwaarde van maximaal 25%. Deze mogelijkheid vervangt de in de huidige verordening opgenomen bepaling dat te allen tijde rekening wordt gehouden met een restwaarde van maximaal 25% van de stichtings-of aankoopkosten. Voor gebruik van de annuitaire methode en het werken met een restwaarde wordt een raadsbeluit vereist.
In zowel de korte als de lange versie van de VNG-modellen wordt ervan uitgegaan dat activa met een meerjarig maatschappelijk nut ten laste van de exploitatie worden gebracht en slechts worden geactiveerd en afgeschreven wanneer de raad daartoe besluit. Dit komt echter niet overeen met de Westlandse praktijk; investeringen met maatschappelijk nut worden afgeschreven volgens de daarvoor vastgestelde tabel.
Artikel 10 Bestemmingsreserves
In de nu geldende verordening en in de uitgebreide modelversie van de VNG is bepaald dat het college eens in de vier jaar een nota reserves en voorzieningen aan de raad aanbiedt. In de nieuwe concept-verordening is deze bepaling niet meer opgenomen. Over toevoegingen en onttrekkingen aan (bestemmings)reserves besluit de raad bij het vaststellen van de begroting, de tussentijdse rapportages en de jaarrekening. Daarnaast geeft het college via de paragraaf Weerstandsvermogen in de begroting en in de jaarrekening inzicht in de ontwikkelingen van de reserves en de voorzieningen.
Nu in de nieuwe verordening in artikel 7 wordt geregeld dat het college bevoegd is uitgaven te doen binnen het doel van een bestemmingsreserve is in het nieuwe artikel 10 geregeld welke elementen in een voorstel tot het instellen van een bestemmingsreserve in ieder geval moeten zijn opgenomen. Dat betreft het doel, de voeding, de toerekening van rente, de (onderbouwing van de) maximale looptijd van de bestemmingsreserve en een bestedingsplan.
Artikel 11. Kostprijsberekening
Dit artikel is vrijwel gelijk aan het bestaande artikel 13.
Artikel 12. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen
In de bestaande verordening komt een dergelijke bepaling niet voor. Het 1e lid betreft de tarieven van de publiekrechtelijke heffingen die door de raad worden vastgesteld. Het 2e en het 3e lid hebben betrekking op het vaststellen van prijzen voor privaatrechtelijke gemeentelijke diensten en leveringen van goederen of werken. Dergelijke besluiten zijn een bevoegdheid van het college (eerste lid, kletter e artikel 160 Gemeentewet). Door de bepalingen in het 2e en 3e lid heeft de raad invloed op de wijze van berekening van deze tarieven.
Artikel 13. Financieringsfunctie
Dit artikel is vrijwel gelijk aan het huidige artikel 14. Het bestaande 4e lid is vervallen, omdat de daarin opgenomen verplichting van het college om een treasurystatuut op te stellen is geregeld in de Wet FIDO.
Dit artikel is t.o.v. de huidige verordening alleen redactioneel aangepast. Bij letter d wordt opgemerkt dat de hier beschreven situatie :' Het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de matschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid' op dit moment nog niet aan de orde is.
Dit is de tekst uit de korte versie en komt overeen met het huidige 1e lid van artikel 6. De leden 2 en 3 van het huidige artikel 6 dragen het college op bedrijfsonderdelen intern op een aantal aspecten te toetsen en daar de raad over te rapporteren. Dergelijke bepalingen komen in de nieuwe modellen van de VNG niet voor. Voor een deel wordt dit afgedekt door 213a onderzoeken; bovendien betreft dit bedrijfsvoering en dat is een verantwoordelijkheid van het college.
Het 2e en het 3e lid van de uitgebreide versie bepalen dat het college regelmatig controleert of de administratie van waardepapieren en registergoederen overeenkomt met de werkelijkheid, dat bij afwijkingen maatregelen voor herstel worden genomen en dat de resultaten van de controle en de verbeterplannen ter kennisneming aan de raad worden aangeboden. Dit lijkt op het huidige artikel 15. Ook hiervoor geldt dat dit kan worden afgedekt door 213a-onderzoeken en betreft ook de bedrijfsvoering.
Artikel 16. Misbruik en oneigenlijk gebruik
In de thans geldende verordening komt deze bepaling niet voor. Is wel meegenomen als onderdeel van de interne controle; (artikel 6, 2e lid, huidige verordening.) Het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik is een belangrijk onderdeel van de rechtmatigheidstoetsing. Bijv. het treffen van maatregelen voor de verificatie van de antecedenten van een subsidieaanvrager. Het 2e lid van de uitgebreide versie heeft nog als aanvulling dat het college de raad eens in de vier jaar een nota met de uitgangspunten aanbiedt voor het beleid tot het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik. Er is voor gekozen dit 2e lid niet in de verordening op te nemen. Indien nodig moet een vastgesteld beleid worden bijgesteld, maar zonder meer een verplichting hier elke vier jaar een raadsbesluit voor te vragen is niet efficiënt. Bovendien ontstaat een onrechtmatigheid wanneer dit na vier jaar niet gebeurt.
Artikel 17. Financiële organisatie
Met een enkele ondergeschikte wijziging is de redactie van dit artikel gelijk aan het huidige artikel 26. In de uitgebreide versie is nog een bepaling opgenomen voor te maken afspraken met afdelingen over te leveren prestaties en de wijze van verantwoording daarover. Ook kent de uitgebreide versie een 2e lid, waarin wordt bepaald dat de collegebesluiten van het 1e lid ter kennis van de raad worden gebracht. Omdat het college verantwoordelijk is voor de bedrijfsvoering zijn de bepaling over de afspraken over de te leveren prestaties en het 2e lid niet overgenomen.
De uitgebreide versie kent nog 2 artikelen waarin het college wordt opgedragen interne regels voor inkoop en aanbesteding, respectievelijk voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen, vast te stellen. Deze bepalingen komen in de korte versie niet voor en lijken overbodig.
In de thans geldende verordening is een aantal bepalingen opgenomen over de inhoud van de volgens het BBV verplichte paragrafen bij de begroting en de jaarrekening. Deze bepalingen zijn in feite echter overbodig omdat de basis voor de inhoud van de paragrafen is geregeld in het BBV. In de korte versie van de modelverordening zijn t.o.v. het BBV geen aanvullende bepalingen opgenomen. In de uitgebreide versie zijn voorbeelden gegeven van aanvullende bepalingen. Door via de verordening de inhoud voor te schrijven kan een zekere verstarring ontstaan, waardoor actuele ontwikkelingen in feite niet in de modellen kunnen worden verwerkt. Om deze reden is ervoor gekozen geen aanvullende bepalingen over de paragrafen op te nemen.