Organisatie | Giessenlanden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Erfgoedverordening 2010 Giessenlanden |
Citeertitel | Erfgoedverordening 2010 Giessenlanden |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp |
Vervangt:
- Monumentenverordening Giessenlanden 26 januari 2006.
- Commissie monumentenzorg gemeente Giessenlanden 30 mei 1991.
Nadere regels artikel 10 Erfgoedverordening Giessenlanden 2010
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-10-2010 | 31-12-2018 | Vervangt: - Monumentenverordening Giessenlanden 26 januari 2006. - Commissie monumentenzorg gemeente Giessenlanden 30 mei 1991. | 24-06-2010 het Kontakt 15 juli 2010 | Zaak nr 09-4226 - 143 |
De raad van de gemeente Giessenlanden;
Gelezen het raadsvoorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 18 mei 2010;
Overwegende dat de wetswijzigingen door de Wabo, gevolgen heeft voor de verordening, waardoor deze opnieuw vastgesteld moet worden;
Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
Deze verordening verstaat onder:
de op basis van art. 15 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college van burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de erfgoedverordening en het monumentenbeleid alsmede met betrekking tot overige zaken die van belang zijn voor de monumentenzorg;
Hoofdstuk 2. Aanwijzing gemeentelijke monumenten
Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 7 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 10 tot en met 14 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6: Mededeling aanwijzingsbesluit
De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in het kadastrale legger bekend staan en indien om aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker.
Hoofdstuk 3. Instandhouding van gemeentelijke monumentale zaken
Artikel 10: Instandhoudingbepaling
Het bevoegd gezag verleent, met betrekking tot een monument met een religieuze bestemming, geen vergunning als bedoeld in het tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.
Artikel 11: De schriftelijke aanvraag
Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2 Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 10 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in 4-voud ingediend.
De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.
Hoofdstuk 7. Overige bepalingen
Artikel 21: Tegemoetkoming in schade
Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of naar bilijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, indien de schade in relatie staat tot:
Degene, die handelt in strijd met het derde lid van artikel 10, van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.
Artikel 24: Intrekken oude regeling
De “Monumentenverordening Giessenlanden”, vastgesteld op 26 januari 2006 en de verordening “commissie monumentenzorg gemeente Giessenlanden”, vastgesteld op 30 mei 1991, worden ingetrokken.
De wijziging van de monumentenvergunning naar erfgoedverordening houdt verband met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna te noemen: Wabo), de Invoeringswet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna te noemen: Invoeringswet Wabo), het Besluit omgevingsrecht (hierna te noemen: Bor) en de Regeling omgevingsrecht (hierna te noemen: Mor)
De Wabo en de Erfgoedverordening
De monumentenvergunning uit de erfgoedverordening integreert volledig in de omgevingsvergunning, omdat het om plaatsgebonden activiteiten gaat. Daarom is in artikel 2.2 van de Wabo bepaald dat het verboden is zonder een omgevingsvergunning een krachtens een verordening aangewezen monument te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen of te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waarop het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht. Een extra overweging voor het volledig integreren van de monumentenvergunning in de omgevingsvergunning is dat de verlening van de monumentenvergunning in de praktijk vaak samenliep met de verlening van de bouwvergunning of de aanlegvergunning. Er is voor gekozen om de instandhoudingsvergunning van archeologische terreinen op grond van artikel 2.2, tweede lid, Wabo aan te haken bij de omgevingsvergunning (facultatieve integratie). Zolang gemeentelijke bestemmingsplannen nog niet ‘Malta-proof’ zijn, kan op deze wijze in de omgevingsvergunning bescherming aan archeologische waarden in de bodem worden geboden bij de realisatie van een fysiek project.
De erfgoedverordening bevat de mogelijkheid om nadere regels te stellen. De Wabo ziet op vergunningen en ontheffingen en niet op nadere regels. Het college blijft hiervoor het bevoegd gezag. Het inhoudelijke toetsingskader van de omgevingsvergunning inzake de gemeentelijke monumenten is in de verordening bepaald.
B. Artikelsgewijze toelichting
Bij de omschrijving van het begrip ‘gemeentelijk monument’ is met uitzondering van de 50-jaar grens, aansluiting gezocht bij de omschrijving van een monument in de Monumentenwet 1988.
De cultuurhistorische waarde is volgens de toelichting bij de Monumentenwet 1988 de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van het bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Dit is een zo ruime omschrijving dat het ook betrekking kan hebben op zaken en gebieden met een geschiedkundige en of bouwhistorische waarde.
Omdat de 50-jaargrens voor rijksmonumenten niet voor gemeentelijke monumenten is overgenomen, biedt de verordening ook de mogelijkheid om monumenten die (nog) niet op de rijksmonumentenlijst zijn geplaatst omdat ze ‘te jong zijn’, al op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen.
Het begrip ‘terreinen’ als bedoeld in sub 2 van artikel 1, dient ruim te worden uitgelegd. Hoofdzakelijk betreft het locaties waar archeologische waarden in de bodem (kunnen) zitten, maar daarnaast kan het bijvoorbeeld ook gaan om parken, tuinen en een perceel met een of meer bomen. Het is niet vereist dat op het terrein ook een bouwkundig monument voorkomt om over een gemeentelijk monument te kunnen spreken. Een ‘zaak’ is immers een veel ruimer begrip.
Dit is de lijst waarop de gemeente de overeenkomstig de verordening aangewezen monumenten registreert. Registratie op deze lijst is slechts een administratieve handeling en heeft geen rechtsgevolg.
Voor de begripsomschrijving van een ‘beschermd monument’ is aangesloten bij de begripsomschrijving uit de Wabo. De Wabo zelf verwijst weer naar de Monumentenwet 1988. Deze wet omschrijft een beschermd monument als een onroerend monument die is ingeschreven in een ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgesteld register. Op de vergunningverlening voor rijksmonumenten zijn de bepaling uit de Wabo van toepassing.
Bij aanwijzing van een kerkelijk monument tot beschermd gemeentelijk monument is overleg nodig tussen eigenaar en het college van burgemeester en wethouders. Onderdeel van de vergunningsprocedure bij wijziging van een beschermd kerkelijk monument kan overeenstemming tussen beide partijen zijn.
De monumentencommissie is een commissie die adviseert aan het bevoegd gezag.
Behoeven geen nadere toelichting, definitie spreekt voor zich.
Het betreft hier vooral de gebruiksmogelijkheden die de eigenaar/gebruiker zelf aan het object toekent. Deze gebruiksmogelijkheden slaan op de constructie en de ligging van het object, maar ook het feitelijke gebruik van het object zelf.
Artikel 3: De aanwijzing tot gemeentelijk monument
Het besluit tot aanwijzing is een bevoegdheid van het college van Burgemeester en wethouders (geen verplichting). Na afweging van alle betrokken belangen kan tot aanwijzing worden besloten. De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen monumentale waarden moet uitdrukkelijk gemotiveerd in het besluit naar voren komen (de redegevende omschrijving). De aanwijzing geeft geen recht op schadevergoeding. De aanwijzing verandert over het algemeen niets aan het bestaande gebruik van het monument.
Het college van Burgemeester en wethouders moet het advies inwinnen van de monumentencommissie als bedoeld onder artikel 1, sub e. De manier waarop er geadviseerd wordt is geregeld in Hoofdstuk 6 van de erfgoedverordening.
Op basis van de artikelen 4:8 en 4:9 van de Algemene wet bestuursrecht moeten belanghebbende en eventuele aanvrager(s) in de gelegenheid gesteld worden om zienswijzen in te dienen.
In afwijking van lid 2, neemt het college van Burgemeester en wethouders eigen initiatief in het voeren van overleg met de belanghebbende. Dit omdat het overleg meer inhoudt dan het naar voren brengen van zienswijzen.
Monumenten die op grond van een aanwijzing door het Rijk al op de monumentenlijst geplaatst zijn, komen niet voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking.
Voorbescherming op een nog aan te wijzen gemeentelijk monument betekend dat in de periode van kennisgeving van het voornemen van het college van Burgemeester en wethouders om een monument op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen tot het daadwerkelijke aanwijzingsbesluit (dit kan ook een afwijzing zijn), de artikelen 10 tot en met 14 van deze verordening van toepassing zijn.
Dit betekend onder andere dat een monument tijdens de aanwijzingsprocedure tot beschermd gemeentelijk monument niet mag worden afgebroken, gewijzigd, verplaatst (etc.) zonder een omgevingsvergunning voor monumenten of anders dan de bij nadere regels opgestelde wijze.
Het gebruik van voorbescherming is gebonden aan een motivatieplicht, aangezien hieraan voor de eigenaar/gebruiker financiële consequenties zijn verbonden. Doordat gedurende de voorbescherming de bouwactiviteiten opgeschort dienen te worden.
Het inroepen van de voorbescherming van een object is een publiekrechtelijke beperking en een beperkingenbesluit in de zin van artikel 1, onder a, sub 1 juncto artikel 1, onder b, sub 5 van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Daarmee is ook onder andere artikel 13 van deze wet van toepassing wat betreft de aansprakelijkheid van gemeenten voor geleden schade. Daarom moet een gemeente gegronde redenen kunnen aanvoeren voor het inroepen van de voorbescherming.
Artikel 5: Termijnen advies en aanwijzingsbesluit
Dit artikel geeft het termijn aan waarbinnen de monumentencommissie moet adviseren en het termijn waarbinnen het college van burgemeester en wethouders na ontvangst van het advies van de monumentencommissie een beslissing moet nemen.
Het bepaalde in lid 2 heeft tot gevolg dat, wanneer de monumentencommissie niet tijdig adviseert, het college van Burgemeester en wethouders een keuze kan maken tussen een beslissing nemen zonder advies en besluiten om een te laat uitgebracht advies toch in hun overwegingen te betrekken.
Als het college niet tijdig beslist, is op grond van de Awb sprake van een fictieve weigering. Ingevolge artikel 6:2 Awb staat voor de aanvrager dan de mogelijkheid van bezwaar of administratief beroep open die ook tegen een reëel besluit open zou staan.
Artikel 6: Mededeling aanwijzingsbesluit
De ontvangst van de mededeling van aanwijzing is voor alle aan het monumentale object verbonden zakelijk gerechtigden van essentieel belang. De mededeling zal daarom in de regel aangetekend verstuurd worden.
Artikel 7: Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst
De registratie van de aanwijzing is een administratieve handeling en geen besluit. De bedoeling van de bij te houden monumentenlijst is om een ieder snel inzicht te geven in welke zaken als gemeentelijke monument zijn aangewezen.
Artikel 8: Wijziging van de aanwijzing
Op grond van dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke monumenten te wijzigen (lid 1). Hiervoor geldt dezelfde voorbereidingsprocedure als voor de aanwijzing zelf (lid 2), tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is (lid 3). Wijzigingen van de aanwijzing worden doorgevoerd op de gemeentelijke monumentenlijst (lid 4).
Artikel 9: Intrekken van de aanwijzing
Dit artikel geeft de mogelijkheid om de aanwijzing van gemeentelijke monumenten in te trekken.
Naast de registratie is geregeld dat monumenten niet dubbel aangewezen kunnen zijn in het geval dat het object ook als rijksmonument is aangewezen en geregistreerd. In dat geval vervalt de gemeentelijke aanwijzing en registratie als monument.
Monumenten op de gemeentelijke monumentenlijst waarvan de aanwijzing is ingetrokken (omdat ze zijn gesloopt of anderszins volledig teloor gegaan), worden door het college van Burgemeester en wethouders van de monumentenlijst gehaald.
Artikel 10: Instandhoudingbepaling
De verbodsbepaling vertoont gelijkenis met artikel 2.2, eerste lid, onder f van de Wabo waarbij het gaat om de beschermde monumenten uit de Monumentenwet 1988. In dit artikel gaat het alleen over gemeentelijke monument.
Indieningsvereisten en het opvragen ontbrekende gegevens is geregeld via de Awb en de Mor. De aard, de omvang en de locatie van de werkzaamheden bepalen welke indieningsvereisten gelden. Het bevoegd gezag heeft niet de mogelijkheid van deze indieningsvereisten af te wijken.
Het college krijgt de mogelijkheid om nadere regels te stellen die in plaats kunnen worden gesteld van het verbod uit het eerste lid en de vergunningplicht uit het tweede lid. Het gaat hierom wijzigingen aan een gemeentelijk monument die niet van ingrijpende aard zijn. Voornamelijk het regulier onderhoud kan in vast omlijnde regels worden opgenomen, zodat burgers niet voor relatief eenvoudige wijzigingen worden geconfronteerd met een vergunningsprocedure. In deze nadere regels kunnen dan expliciet die situaties worden benoemd waarin de burger geen vergunning hoeft aan te vragen.
Is er sprake van een vergunning voor het monument dan is overeenstemming tussen de eigenaar en de vergunningsverlener nodig. Overleg en overeenstemming betreffen de wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het religieuze monument. Dat betekent dat voor bijvoorbeeld een pastorie of catechisatieruimte deze bepaling niet geldt.
Artikel 11: De schriftelijke aanvraag
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning kan op grond van het Bor zowel digitaal als op papier worden ingediend. Een burger heeft de keuze tussen het digitaal dan we schriftelijk aanvragen van de omgevingsvergunning. Voor ondernemingen en personen met een zelfstandige beroep geldt in beginsel geen keuzevrijheid, zij kunnen uitsluitend een aanvraag langs digitale weg indienen. Aangezien een aantal, met name kleinere, bedrijven nog niet over de benodigde voorzieningen beschikken om een aanvraag digitaal in te dienen is in overleg met diverse brancheorganisaties besloten om de verplichting na verloop van twee jaren in werking te laten tredden.
Artikel 12: Termijnen advies en vergunningverlening
Op een aanvraag om vergunning voor een beschermd gemeentelijk monument zijn de regels van de Wabo van toepassing. De verordening regelt alleen de termijnen van advisering door de monumentencommissie.
Als bij de aanvraag om vergunning, alle stukken die benodigd zijn om de aanvraag goed te kunnen beoordelen zijn toegevoegd (ontvankelijk). Wordt de aanvraag onmiddellijk doorgestuurd naar de monumentencommissie. De monumentencommissie adviseert binnen drie weken over de aanvraag om vergunning.
In het kader van dit artikel moet worden afgewogen in hoeverre het belang van monumenten in het geding is. Inhoudelijk kan aangegeven worden dat het belang van de monumentenzorg zwaarder weegt dan andere belangen.
De tekst van dit artikel geeft namelijk aan dat het belang van de monumentenzorg zich niet tegen de vergunningverlening mag verzetten. Hierdoor wordt de monumentenzorg centraal gesteld. De vergunning moet op grond van dit artikel worden verleend in de gevallen dat het niet strijdig is met het belang van de monumentenzorg.
Artikel 14: Intrekken van de vergunning
Dit artikel bevat de mogelijke gronden om een vergunning in te trekken. De bepaling onder sub b heeft betrekking op het veranderen van de omstandigheden bij de vergunninghouder ten aanzien van het monument, dan zou het zo kunnen zijn dat als er een nieuwe belangenafweging zou kunnen plaatsvinden, de belangen van het monument behoren voor te gaan. In dat geval heeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om de vergunning in te trekken.
Artikel 15: Vergunning voor beschermd rijksmonument
Op een aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument zijn de regels van de Wabo van toepassing. De verordening regelt alleen de termijnen van de wettelijk verplichte advisering door de monumentencommissie.
Als bij de aanvraag om vergunning, alle stukken die benodigd zijn om de aanvraag goed te kunnen beoordelen zijn toegevoegd (ontvankelijk). Wordt de aanvraag onmiddellijk doorgestuurd naar de monumentencommissie. De monumentencommissie adviseert binnen acht weken over de aanvraag om vergunning.
Om te voorkomen dat vergunning verlening door het ontbreken van een advies van de monumentencommissie tot moeilijkheden leidt, is bepaald dat de monumentencommissie geacht wordt te hebben geadviseerd na het verstrijken van de in lid 2 gestelde adviestermijn.
Artikel 16: Lijst Karakteristieke panden
Het college kan besluiten panden, die geen gemeentelijk monument of rijksmonument zijn, als karakteristiek pand op de lijst van karakteristieke panden te plaatsen. Dit komt uit de structuurvisie waarin omschreven staat dat door splitsing van karakteristieke panden verstening tegen wordt gegaan en het draagt bij aan behoud van het pand en kan bijdragen aan enige groei. Het gaat hierover dan voornamelijk om (voormalige) boerderijen.
Op grond van artikel 15 van de Monumentenwet 1988 is iedere gemeente verplicht om een verordening op te stellen waarin tenminste de inschakeling wordt geregeld van een commissie op het gebied van de monumentenzorg die Burgemeester en wethouders adviseert over aanvragen om vergunning.
Mocht om bepaalde redenen de samenwerking tussen de monumentencommissie en de gemeente niet goed verlopen behoud de raad het recht om de samenwerking te beëindigen en een nieuwe commissie te benoemen.
Om tot een goede advisering te komen waarbij de belangen van de monumentenzorg niet wordt benadeeld is lokale kennis van belang. De raad kan er daarom voor kiezen om een of meerdere burgers lid te laten worden van de monumentencommissie. Om tot een advisering te komen die ook met het lokale aspect rekening houdt.
Deskundigheid op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratie (techniek), cultuurlandschap en stedenbouw zijn een vereiste.
Er kunnen ook aanvragen zijn die betrekking hebben op andere vakgebieden. De monumentencommissie zorgt er dan voor dat ook voor een specifiek vakgebied een deskundige aanwezig is tijdens de advisering.
De monumentencommissie adviseert gevraagd en/of uit eigenbeweging ongevraagd over zaken die te maken hebben met monumentenzorg.
Uitgebrachte adviezen worden schriftelijk naar de gemeente toegezonden. De adviezen kunnen positief of negatief zijn. De adviezen worden bij de aanvraag gevoegd en meegenomen in de besluit vorming.
De monumentencommissie vergadert een maal per twee weken, op een door de commissie gekozen locatie. De vergadering is openbaar tenzij het college van Burgemeester en wethouders anders beslist. Aanmeldingen voor het bij wonen van een vergadering moeten minimaal een week van te voren worden ingediend.
Artikel 21: Tegemoetkoming in schade
De afdeling van de Raad van State heeft uitgemaakt dat de Erfgoedverordening zonder een schadevergoedingsregel rechtsgeldig is. Echter om aan te sluiten bij de monumentenwet 1988 en de oude monumentenverordening waarin ook een schadevergoeding is opgenomen is ook in de erfgoedverordening opgenomen dat er in bepaalde gevallen een tegemoetkoming in de schade gevraagd kan worden.
De strafbepaling in de verordening is alleen nog van toepassing op de nadere voorschriften die het college van Burgemeester en wethouders kunnen stellen op grond van het derde lid van artikel 10. De strafbaarstelling van het gestelde in de leden 1 en 2 is geregeld in de Wet economische delicten (Wed). Het handelen zonder vereiste omgevingsvergunning of in strijd met de voorschriften daarvan wordt aangemerkt als economisch delict.
In dit artikel worden toezichthouders aangewezen overeenkomstig modelbepaling 90.M van de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving. Het is de bedoeling dat bij het eerste lid, onder a en b, functies van de ambtenaren die belast zijn met de opsporing worden ingevuld. Het aanwijzen van toezichthouders ingevolge het tweede lid kan door het college geschieden. Deze aanwijzingsbevoegdheid staat los van de vergunningverlening en valt derhalve buiten het bereik van de Wabo.
De basis voor deze aanwijzingsbevoegdheid wordt gevonden in hoofdstuk 5 van de Awb, waarin algemene regels worden gegeven voor de bestuursrechtelijke handhaving van algemeen geldende rechtsregels en individueel geldende voorschriften. Toezichthouders worden in artikel 5:11 Awb omschreven als zijnde personen, die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift, zodat de aanwijzing van toezichthouders derhalve in de Erfgoedverordening kan plaatsvinden.
In artikel 5:13 Awb is het evenredigheidsbeginsel neergelegd, wat inhoudt dat een toezichthouder zijn bevoegdheid slechts mag uitoefenen voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak noodzakelijk is. Een toezichthouder kan daarom niet te allen tijde gebruik maken van alle bevoegdheden die in de Awb standaard aan toezichthouders worden toegekend. Steeds zal de afweging gemaakt moeten worden of het voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs noodzakelijk is. Bepalend hiervoor is de aard van het voorschrift op de naleving waarvan een toezichthouder moet toezien.
Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. 'Plaatsen' is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere terreinen, maar ook gebouwen (niet-woningen). Nadrukkelijk zij hier vermeld dat het college op grond van dit artikel niet zelf opsporingsambtenaren aanwijst als bedoeld in artikel 141 Strafvordering. Dat kan en hoeft het college ook niet te doen aangezien artikel 142 lid 1 sub c Wetboek van Strafvordering regelt dat bij verordening aangewezen toezichthouders ook opsporingsbevoegdheid toekomt. Deze buitengewone opsporingsambtenaren hebben in de regel een opsporingsbevoegdheid voor een beperkt aantal strafbare feiten.
Artikel 24: Intrekken oude regeling
Dit artikel regelt de intrekking van de oude “Monumentenverordening Giessenlanden”, en de verordening “commissie monumentenzorg gemeente Giessenlanden”, zodat niet drie verordeningen van kracht zijn die hetzelfde onderwerp regelen.
Vanwege de rechtszekerheid en de eerbiediging van bestaande rechten is in deze verordening een overgangsbepaling opgenomen. De bestaande rechten betreffen de aanwijzing tot monument (artikel 3) en de vergunning verlening (artikel 10).
In het eerste lid worden de op grond van de oude verordening op de gemeentelijke monumentenlijst voorkomende monumenten geacht te zijn aangewezen en geregistreerd overeenkomstig deze nieuwe verordening. In het tweede lid is geregeld dat aanvragen om een omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten, die zijn ingediend voor het van kracht worden van deze verordening worden afgehandeld op grond van de oude verordening. Voor een bepaalde overgangsperiode kunnen er dus twee procedures gelden. Indien de verordening niet tijdig aan de Wabo is aangepast, terwijl deze wet al wel in werking is getreden zet de Wabo de bepalingen uit de verordening aan de kant. De Wabo gaat namelijk voor op lagere regelgeving. De bepalingen uit de verordening zijn van rechtswege onverbindend. Bij een nieuwe aanvraag voor een vergunning gelden dan de bepalingen uit de Wabo.