Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Meppel

Vent- en standplaatsenbeleid gemeente Meppel

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMeppel
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVent- en standplaatsenbeleid gemeente Meppel
CiteertitelVent- en standplaatsenbeleid gemeente Meppel
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp
Externe bijlageexb-2018-38642

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Artikel bevat een overgangsrecht.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Algemene Plaatselijke Verordening, art. 5.2.2
  2. Algemene Plaatselijke Verordening, art. 5.2.3

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

03-04-2008nieuwe regeling

25-03-2008

Meppeler Courant, 02-04-2008

2008-4313

Tekst van de regeling

Intitulé

Vent- en standplaatsenbeleid gemeente Meppel

Burgemeester en wethouders van Meppel;

 

gelet op de artikelen 5.2.2 en 5.2.3 van de Algemene Plaatselijke Verordening Meppel:

 

besluiten:

 

vast te stellen het Vent- en standplaatsenbeleid gemeente Meppel

Artikel 1 Inleiding

Op 24 februari 2004 is het vaste standplaatsenbeleid gemeente Meppel vastgesteld. In de praktijk is nadien gebleken dat, ter afhandeling van aanvragen vent- en standplaatsvergunningen alsmede de uitvoering van de APV-bepalingen, behoefte is aan meer handvatten dan dit beleid biedt. Omdat het beleid zeer ruim van opzet is biedt het weinig mogelijkheden anders dan het honoreren van een aanvraag. Op basis van het beleid kunnen er namelijk meer vent- en standplaatsvergunningen worden verleend dan in de praktijk behoefte aan is. Hierdoor kan een aanvraag vaak niet anders dan toegekend worden. Hierbij geldt het systeem van ‘wie het eerst komt die het eerst maalt’.

Vergunningen voor venten en standplaatsen kunnen alleen worden geweigerd op gronden zoals genoemd in de APV. Zo wordt ten aanzien van ventvergunningen in artikel 5.2.2 bepaald dat het verboden is zonder vergunning van het college in de uitoefening van handel op of aan de weg of aan een openbaar water, aan een huis dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven dan wel diensten aan te bieden.

De vergunning kan worden geweigerd:

a. in het belang van de openbare orde;

b. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

c. in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

d. wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consumenten ter plaatse in gevaar komt.

Met betrekking tot de standplaatsen wordt in artikel 5.2.3 van de APV bepaald dat zonder vergunning van het college het verboden is om op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats:

a. met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden dan wel diensten aan te bieden;

b. anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek;

Aanvullend op de gronden waarop een aanvraag ventvergunning kan worden geweigerd, kan een aanvraag standplaatsvergunning worden geweigerd:

e. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

f. vanwege de strijd met een geldend bestemmingsplan.

Kort gezegd leidt het één en ander ertoe dat, indien de vergunning niet op grond van de APV bepalingen kan worden geweigerd, de vergunning wordt verleend.

Het vaste standplaatsenbeleid en de daarmee samenhangende werkwijze bieden te weinig mogelijkheden om de afgifte van vergunningen te reguleren terwijl hieraan wel behoefte bestaat. Om aan deze behoefte tegemoet te komen is het noodzakelijk om het vaste standplaatsenbeleid te actualiseren. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het onderzoek met betrekking tot de meest wenselijke situatie inzake het te voeren vent- en standplaatsenbeleid, voor ons verricht door het onafhankelijk onderzoeksbureau IMK Intermediair (hierna IMK). Het onderzoeksrapport is als bijlage opgenomen.

Dit beleid kan door belanghebbenden ten alle tijden worden ingezien en desgewenst wordt een afschrift, ten hoogste voor de kostprijs, verstrekt.

In het onderstaande wordt het nieuwe vent- en standplaatsenbeleid uiteengezet. Dit beleid is voornamelijk gebaseerd op de bepalingen zoals genoemd in de APV en het voornoemde onderzoeksrapport van het IMK.

Artikel 2 Maximumstelsel

In het kader van haar zorg voor de gemeentelijke huishouding stelt een gemeente vast op welke locaties standplaats kan worden ingenomen en bepaalt zij het aantal vent- en standplaatsvergunningen dat afgegeven wordt. De praktijk heeft uitgewezen dat dit aantal veelal wordt gebaseerd op hetgeen markttechnisch mogelijk is alsmede de feitelijke invulling van de in de APV genoemde weigeringsgronden. Het beleid wordt gebaseerd op het aantal mogelijk in te nemen standplaatsen en het maximum aantal af te geven vergunningen. Het aantal maximaal af te geven vergunningen wordt vooraf vastgesteld .

Standplaats kan worden ingenomen op het Kerkplein en nabij de winkelcentra Koedijkslanden, Oosterboer, Nijeveen (Dorpsstraat). Wat betreft het aantal af te geven vergunningen geldt de navolgende maxima die als volgt over de week worden verdeeld:

Voor het winkelcentrum Koedijkslanden wordt voor de maandag geen en voor de dinsdag tot en met donderdag maximaal één standplaatsvergunning verleend. Het aantal standplaatsvergunningen voor de vrijdag en zaterdag is maximaal twee per dag.

Voor het winkelcentrum Oosterboer wordt voor de maandag evenmin standplaatsvergunning verleend. Daarnaast wordt voor de dinsdag tot en met donderdag maximaal twee en voor de vrijdag en zaterdag maximaal drie standplaatsvergunningen per dag verleend.

Centrum: Op het Kerkplein kan van maandag tot en met woensdag en op vrijdag twee standplaatsen worden ingenomen. Op donderdag en zaterdag vindt op het Kerkplein de wekelijkse markt plaats en worden geen standplaatsvergunningen verleend.

Voor de kern Nijeveen/Kolderveen worden voor de maandag tot en met zaterdag per dag maximaal drie standplaatsvergunningen verleend mits de beschikbare ruimte het toelaat. 

Geen vergunning wordt verleend voor de navolgende locaties:

Centrum: Op het parkeerterrein van Albert Heijn bestaat momenteel van maandag tot en met zaterdag de mogelijkheid tot het innemen van één standplaats. Naar keuze van de vergunninghouder wordt op enkele dagen per week de standplaats ingenomen voor de verkoop van vis. Wanneer de huidige vergunninghouder de rechten opgeeft wordt voor deze locatie geen nieuwe standplaatsvergunning meer verleend. Met andere woorden: op deze locatie wordt het uitsterfbeleid toegepast.

Ten opzichte van het oude beleid blijft de situatie rondom de kern Haveltermade ongewijzigd. Er wordt geen standplaatsvergunning verleend vanwege het gebrek aan fysieke ruimte voor het innemen van een standplaats. Voor de vergunningen die op basis van dit beleid zullen worden verleend geldt samenvattend de navolgende aantallen:

 

 

Maandag

Dinsdag

Woensdag

Donderdag

Vrijdag

Zaterdag

Zondag

Koedijkslanden

Geen

1

1

1

2

2

Geen

Oosterboer

Geen

2

2

2

3

3

Geen

Centrum Kerkplein

2

2

2

Geen

2

Geen

Geen

Nijeveen

1

1

1

1

1

1

Geen

Centrum AH terrein

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Haveltermade

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

[Klik hier om het document te downloaden] Bovengenoemde maxima en de verdeling van het aantal vergunningen over de week zijn gebaseerd op gegevens met betrekking tot hetgeen op landelijk niveau als gebruikelijk wordt gezien (zogenaamde ervaringscijfer) gecombineerd met onderzoeksresultaten over de mogelijkheden op lokaal niveau. Per woonwijk/kern is onderzocht hoeveel vergunningen bijvoorbeeld op basis van het aantal inwoners, de mate van vergrijzing, het aanwezige winkelaanbod en mate van binding en toevloeiing etc. mogelijk is. Met betrekking tot de verdeling van het aantal vergunningen over de week is rekening gehouden met het feit dat mensen normaliter op de vrij- en zaterdag hun inkopen doen.

Met behulp van een feitelijke invulling van de in de APV gegeven weigeringsgronden zijn de locaties voor het innemen van een standplaats, vooral in het kader van het uiterlijke aanzien van de omgeving en overeenkomstig het vigerend bestemmingsplan, voornamelijk op parkeerplaatsen nabij winkelcentra gesitueerd. Ervaring heeft geleerd dat inname van standplaatsen op deze locaties weinig tot geen afbreuk doet aan de openbare orde en evenmin leidt tot overlast in welke vorm dan ook. De verkoopinrichtingen worden in overleg met de marktmeester dusdanig opgesteld dat de verkeersvrijheid en –veiligheid op en nabij de parkeerplaatsen gewaarborgd wordt.

Onverlet dit beleid wordt iedere aanvraag voor een standplaats- danwel ventvergunning afzonderlijk beoordeeld. Aan de hand van de in de APV vastgestelde weigeringsgronden en dit beleid moet een afweging plaatsvinden of de gevraagde vergunning verstrekt kan worden.

Artikel 3 Uitsterfbeleid

Het uitsterfbeleid houdt in dat de rechten die momenteel zijn verleend aan vergunninghouders in stand worden gelaten gedurende de periode dat men nog gebruik wenst te maken van de standplaats. Zodra de standplaats niet meer ingenomen wordt vervalt de vergunning en wordt voor de betreffende plaats geen nieuwe vergunning meer verleend.

De uitsterfconstructie wordt toegepast op de standplaats die momenteel in het centrum op het AH terrein wordt ingenomen. Daarnaast wordt deze constructie ingesteld voor de branches bloemen en planten, groente en zuivel in Nijeveen. Tenslotte wordt de uitsterfconstructie op het Kerkplein toegepast. Momenteel nemen hier twee bloemisten een standplaats in. Wanneer één van hen de rechten op de vergunning opgeeft wordt het aantal standplaatsen op het Kerkplein niet in aantal gereduceerd maar wordt de diversiteit in het aanbod vergroot. Met andere woorden, de vrij gekomen plaats wordt niet weer aan een tweede bloemist vergund.

 

Artikel 4 Inwisselbaarheid van vergunningen

In het bovenstaande is het maximum aantal vergunningen aangegeven die kunnen worden afgegeven aan zowel venters als standplaatshouders. Ter voorkoming van het ontstaan van een scheve verhouding tussen het aantal venters en standplaatshouders kan maximaal één standplaatsvergunning worden vervangen door één ventvergunning. Dit is echter alleen mogelijk wanneer er voor de standplaats geen belangstellenden zijn.

Artikel 5 Wachtlijst

Wanneer het aantal af te geven vergunningen het maximum aantal af te geven vergunningen overschrijdt, treedt het systeem van de wachtlijst in werking. Dit houdt in dat de aanvragen per branche worden geregistreerd. Zodra er een plaats vrij komt, bepaalt het college aan welke branche de vrijgekomen plaats wordt vergund. Binnen de branche-indeling worden de op de wachtlijst staande aanvragen wel gerangschikt naar datum van binnenkomst. Per locatie wordt een aparte wachtlijst gehanteerd.

Artikel 6 Vergunningverlening

De vergunningaanvraag vindt plaats door middel van een volledig ingevuld en ondertekend formulier dat daartoe door het college wordt verstrekt. Wanneer de aanvrager een vergunning aanvraagt voor meerdere locaties, moet per locatie een aparte aanvraag worden ingediend. Wanneer vergunningverlening past binnen dit beleid wordt de vergunning verleend. Bij een overschot aan aanvragen worden deze aanvragen geweigerd en indien de aanvrager dit wenst, wordt de aanvraag op de wachtlijst geplaatst.

Wanneer een aanvraag op de wachtlijst wordt geplaatst wordt de aanvrager schriftelijk, al dan niet gelijktijdig met het weigeringbesluit, geïnformeerd omtrent:

1. Het feit dat zijn aanvraag op de wachtlijst wordt geplaatst.

2. De wachtlijst jaarlijks per 1 januari wordt opgeschoond.

3. Aanvrager voor 1 december van het voorafgaande jaar schriftelijk aan het college kenbaar kan maken of diens aanvraag op de wachtlijst gehandhaafd moet worden.

4. Wanneer per 1 december van het voorafgaande jaar geen reactie zoals bedoeld onder aandachtspunt 3, van de aanvrager is ontvangen diens aanvraag automatisch van de wachtlijst wordt verwijderd.

Zodra er een plaats vrij komt is het aan het college te bepalen aan welke branche de vergunning wordt verleend. Hierbij is het uitgangspunt dat een breed aanbod de voorkeur geniet. Dit houdt in dat, wanneer er op een locatie bijvoorbeeld al vergunning is verleend aan een poelier en een bloemist, de vrijgekomen plaats bij voorkeur niet wordt verleend aan een poelier of een bloemist.

Wanneer de aangewezen aanvrager geen gebruik wil maken van de vrijgekomen plaats, bijvoorbeeld omdat deze op de verkeerde locatie beschikbaar is gekomen, hoeft de aanvrager de vergunning niet te aanvaarden.

 

Artikel 7 Branchebeding

Bij de vergunningverlening is van belang of voor de betreffende branche waarvoor vergunning wordt verleend wel of geen branchebeding is ingezet. Het inzetten van het branchebeding betekent verdere regulering van de vergunningafgifte middels het voor vergunning uitsluiten van branches. Dit instrument is een aanvulling op het maximumstelsel (ook wel directe sturing genoemd) en kan toegepast worden in situaties waarin sprake is van nieuwbouwontwikkelingen en wanneer in een bepaald verzorgingsgebied het voorzieningenniveau te wensen overlaat of wanneer de laatste winkel binnen een bepaalde branche bij vergunningverlening in gevaar komt (zogenaamde leefbaarheidsaspect). Op basis van dit laatste worden de voor de navolgende branchebedingen ingezet (zie ook het IMK rapport): BRANCHEBEDING Koedijkslanden: - aardappelen, groente en fruit (hierna: AGF), - drogisterijartikelen, - bloemen en dierbenodigdheden. Oosterboer: - drogisterijartikelen, - dierbenodigdheden. Nijeveen/Kolderveen:

- snoep, - groente, - zuivel, - droge kruidenierswaren. Centrum en Haveltermade: geen branchebeding.

Artikel 8 Gebruik van vergunning

De praktijk heeft uitgewezen dat ambulante handel, met name de komst van een standplaatshouder, door de gevestigde detailhandel doorgaans wordt ervaren als oneerlijke concurrentie. Theoretisch is het dan ook mogelijk dat een ondernemer een vent- of standplaatsvergunning aanvraagt zonder de intentie te hebben om daadwerkelijk van de vergunning gebruik te willen maken. Er wordt dan ‘een plekje vastgehouden’ en indirect wordt op deze wijze mogelijke concurrentie geweerd. Om dergelijke situaties te voorkomen wordt de vergunninghouder de verplichting opgelegd om tenminste eenmaal per twee weken en tienmaal per dertien weken de standplaats in te nemen. Ingeval van ziekte en of vakantie van de vergunninghouder kan het college van het vorenstaande ontheffing verlenen. De vergunninghouder moet hiervoor zelf tijdig een schriftelijk verzoek bij het college indienen. Plotseling opkomende situaties en of gebeurtenissen waardoor de vergunninghouder niet in staat is zijn standplaats tenminste eenmaal per twee weken en tienmaal per dertien weken in te nemen, worden door de vergunninghouder vooraf schriftelijk aan het college gemeld. Wanneer voorafgaande schriftelijke mededeling niet mogelijk is, worden zij door de vergunninghouder mondeling/telefonisch aan het college gemeld, spoedig gevolgd door een schriftelijke bevestiging. In voorkomende gevallen kan het college ontheffing verlenen.

De vergunning wordt aan een natuurlijk persoon op naam verstrekt en de vergunninghouder dient persoonlijk van de vergunning gebruik te maken. De vergunning wordt niet op naam van de rechtspersoon gesteld. Wanneer het de bedoeling is dat personeel gebruik zal maken van de vergunning wordt dit bij de aanvraag en op de vergunning vermeld.

De vergunning mag niet aan een derde worden afgestaan dan wel door een derde in gebruik worden genomen. Wel kan de vergunninghouder zich bij zijn werkzaamheden laten bijstaan door een, in de vergunning, bij name genoemde persoon. Wanneer de vergunninghouder mag worden vervangen wordt dit expliciet in de vergunning vermeld.

Wanneer voor het eerst gebruik wordt gemaakt van de standplaatsvergunning wordt de daadwerkelijke plaats op aanwijzing van/ in overleg met de marktmeester ingenomen. De verkoopinrichting wordt niet eerder dan het tijdstip waarop met de verkoop kan worden begonnen op de standplaats geplaatst. Dit tijdstip staat op de vergunning vermeld. De standplaats wordt door de vergunninghouder ontruimd door het verwijderen van de verkoopinrichting van de standplaats, binnen een uur na het tijdstip waarop overeenkomstig het vermelde in de vergunning, de verkoop wordt beëindigd. De vergunninghouder draagt ten tijde van de verkoop zorg voor de beschikbaarheid van afvalbakken in de directe omgeving van de standplaats en laat de standplaats na verwijdering van de verkoopinrichting schoon achter.

Het vormen van een terras bij de verkoopinrichting is zonder terrasvergunning van het college niet toegestaan.

De vergunninghouder en de persoon die de vergunninghouder bijstaat mogen zich niet schuldig maken aan wangedrag of bedrog.

Voorts is het bij ingebruikname van een vergunning verboden om met elektronische apparatuur versterkte muziek ten gehore te brengen op of nabij de standplaats dan wel tijdens het venten.

 

Artikel 9 Winkeltijdenwet

In geval van bedrijfsmatige uitoefening geldt voor het innemen van een standplaats en het venten de Winkeltijdenwet (Wtw). Dit houdt in dat het verboden is om goederen te koop aan te bieden of te verkopen aan en in rechtstreekse aanraking met particulieren:

a. op zondag,

b. op Nieuwjaarsdag, op Goede Vrijdag na 19.00 uur, op tweede Paasdag, op Hemelvaartsdag, op tweede Pinksterdag, op 24 december na 19.00 uur, op eerste en tweede Kerstdag en op 4 mei na 19.00 uur,

c. op werkdagen voor 6 uur en na 22 uur.

Uitzondering van bovenstaande wordt gemaakt voor de vastgestelde koopzondagen in het centrum. Indien men tijdens deze zondagen een standplaats wil innemen of wil venten dient hiervoor een aparte vergunning te worden aangevraagd.

 

Artikel 10 Verwijderen van verkoopinrichting

Aan de vergunninghouder wordt de verplichting opgelegd om diens verkoopinrichting geheel of gedeeltelijk te verwijderen wanneer dit door het college noodzakelijk wordt geacht ten behoeve van bijvoorbeeld het gebruik, beheer of onderhoud van de openbare weg, met inbegrip van de ondergrondse infrastructuur.

Wanneer de handhaving van de openbare orde en veiligheid, of enig andere openbaar belang dit, naar het oordeel van het bestuursorgaan vordert, verwijdert de vergunninghouder zijn verkoopinrichting eveneens geheel of gedeeltelijk.

Aanvullend aan bovenstaande is het bestuursorgaan bevoegd per situatie te bepalen of het noodzakelijk is om de vergunninghouder de verplichting op te leggen diens verkoopinrichting geheel of gedeeltelijk te verwijderen. In voorkomend geval wordt de vergunninghouder vooraf schriftelijk door of namens het bestuursorgaan geïnformeerd. Hierbij wordt een redelijke termijn in acht genomen.

Indien de vergunninghouder wordt verplicht zijn verkoopinrichting al dan niet tijdelijk geheel of gedeeltelijk te verwijderen biedt het college de vergunninghouder, indien beschikbaar, een alternatieve standplaats aan. Wanneer de vergunninghouder op vordering van het bestuursorgaan geen standplaats kan innemen en of hij geen gebruik wenst te maken van de hem aangeboden alternatieve standplaats, kan het college niet aansprakelijk worden gesteld voor eventueel geleden schade.

 

Artikel 11 Voorwaarden verkoopinrichitng

Bij het winkelcentrum Koedijkslanden zijn voor het innemen van standplaatsen 2 plekken van 3 bij 6 meter ingericht. Bij de overige locaties zijn overeenkomstig het maximaal aantal af te geven vergunningen standplaatsen ingericht met de omvang van 8 bij 4 meter. Voor het innemen van de standplaats geldt dat het geheel past binnen de aangegeven aantal m2 en worden geplaatst op aanwijzing van/in overleg met de marktmeester. Hierbij wordt onder het geheel verstaan:

• de verkoopinrichting,

• luifel gevestigd aan de verkoopinrichting,

• afvalbak(ken),

• eventueel reclame-bord,

• eventueel overige uitstalling.

 

Artikel 12 Precario en leges

Zoals reeds gezegd wordt voor het in behandeling nemen van een aanvraag, op basis van de legesverordening 2005, ongeacht van de uitkomst, een bedrag van € 27,55 in rekening gebracht.

Op grond van de “verordening op de heffing en de invordering van precariobelasting 2005” wordt voor het hebben of innemen van een standplaats op openbare gemeentegrond voor de verkoop of uitstalling van waren per m2 in beslag genomen gronden precario geheven. Tot de in beslag genomen m2 gronden wordt gerekend de omvang van de verkoopinrichting, luifel en uitstalling etc. met een maximum van 18 m2 bij het winkelcentrum Koedijkslanden en 32 m2 bij de overige locaties. Het totaal bedrag wat uiteindelijk in rekening wordt gebracht is voorts afhankelijk van het aantal dagdelen waarvoor de vergunning geldig is.

Bij het berekenen van het te betalen eindbedrag wordt uitgegaan van hele m2 met dien verstande dat 0,4 m2 naar beneden en 0,5 m2 naar boven wordt afgerond.

Op grond van de “verordening op de heffing en de invordering van leges 2005” wordt voor het verkrijgen van een ventvergunning leges in rekening gebracht.

De leges en precario worden ten name van een natuurlijk persoon (eenmanszaak of v.o.f.) of rechtspersoon in rekening gebracht.

Wellicht ten overvloede wordt hier opgemerkt dat de eerder genoemde parkeerplaats in het Centrum bij de Albert Heijn geen gemeentegrond betreft. Voor het innemen van de standplaats ten behoeve van de verkoop van vis, wordt derhalve geen precario geheven. Om dezelfde reden wordt voor het verlenen van de standplaatsvergunning bij Engelgaarde geen precario in rekening gebracht.

 

Artikel 13 Wanbetaling

Van iedere vergunninghouder wordt verwacht dat hij de in rekening gebrachte kosten in verband met de ontvangen vergunning tijdig voldoet. De procedure omtrent de betalingen wordt door de afdeling Burgerzaken, Belastingen, Informatiecentrum, voor haar rekening genomen. Ingevolge de Invorderingswet wordt bij wanbetaling direct overgegaan tot het versturen van een aanmaning waarbij de daarbij behorende aanmaningskosten in rekening worden gebracht.

Een ieder die wegens wanbetaling zijn standplaats heeft verloren, komt niet opnieuw voor een standplaats in aanmerking zolang de kosten niet zijn betaald.

 

Artikel 14 Geldigheidsduur van vergunning

De standplaatsvergunning wordt in beginsel voor een onbepaalde periode verleend. De ventvergunning geldt tot een jaar na afgifte. De venter dient, indien gewenst, zelf tijdig en schriftelijk voor het opvolgend jaar een nieuwe aanvraag in te dienen. Hiervoor geldt de in de APV opgenomen bepaling dat een aanvraag minimaal drie weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning nodig heeft de aanvraag indient.

Artikel 15 Voorrangsregels bij vergunningverlening

Wanneer er sprake is van een overschot aan aanvragen worden deze aanvragen, per locatie, op de wachtlijst geplaatst. De aanvragen worden per branche gerangschikt waarbij binnen de branche een onderverdeling naar datum van binnenkomst wordt gehanteerd. Wanneer een standplaats vrij komt is het aan het college om te bepalen aan welke branche de vrij gekomen plaats wordt vergund. De binnen deze branche op de eerste plaats staande aanvrager krijgt uiteindelijk de vergunning.

Met betrekking tot het verschil tussen de geldigheidsduur van de standplaatsvergunning en de ventvergunning en de inwisselbaarheid van beide soorten vergunningen zou in de praktijk de volgende situatie kunnen ontstaan. Wanneer op 1 januari jaar X wegens gebrek aan belangstelling in plaats van een standplaatsvergunning een ventvergunning wordt verleend verloopt de ventvergunning per 1 januari jaar X + 1. Wanneer zich gedurende het jaar X een belangstellende voor een standplaatsvergunning meldt doet zich de vraag voor aan wie per 1 januari jaar X + 1 de vergunning dient te worden verleend. Wanneer de houder van de ventvergunning vroegtijdig schriftelijk heeft aangegeven voor het jaar X + 1 de ventvergunning voort te willen zetten, wordt bij de verlening aan de houder van de ventvergunning voorrang verleend. Immers, dit biedt de meest rechtszekerheid voor de vergunninghouder van dat moment. De aanvrager van de standplaats wordt op de wachtlijst geplaatst.

Met betrekking tot vergunningverlening voor de ingestelde koopzondagen wordt, wanneer de reeds bestaande vergunninghouder en een nieuwe belanghebbende een aanvraag indienen, voorrang verleend aan de eerste.

In het geval de vergunninghouder komt te overlijden geldt het navolgende. Wanneer de partner of een kind van de vergunninghouder binnen een redelijke termijn aan het college schriftelijk kenbaar heeft gemaakt het gebruik van de vergunning voort te willen zetten wordt aan hem voorrang verleend mits hij de vergunninghouder op regelmatige basis heeft bijgestaan en het dezelfde handel (en standplaats) betreft.

In het geval de vergunninghouder rechten heeft verloren door wanbetaling wordt aan diens verzoek om vergunning geen voorrang verleend.

 

Artikel 16 Intrekken van vergunning

Er zijn diverse situaties naar aanleiding waarvan het college kan besluiten de vent- of standplaatsvergunning, al dan niet tijdelijk, in te trekken. Gedacht kan worden aan vergunningverkrijging op basis van onjuiste gegevens verstrekt door de vergunningaanvrager. Daarnaast kan de vergunning worden ingetrokken wanneer sprake is van het ‘vasthouden van een plaatsje’, blijkend uit het feit dat geen gebruik wordt gemaakt van de vergunning. Wanneer de vergunninghouder, naar het oordeel van het college, in strijd handelt met enig voorschrift opgenomen in dit beleid dan wel voorschriften opgenomen in de vergunning, kan het college eveneens besluiten de vergunning in te trekken. Dit geldt eveneens waneer de vergunninghouder de openbare orde op of in de directe omgeving van de standplaats of tijdens het venten verstoort en bij wanbetaling.

Indien mogelijk gunt het college de vergunninghouder, alvorens de vergunning al dan niet tijdelijk wordt ingetrokken, een redelijke termijn waarin hem de gelegenheid wordt gegeven om te reageren op het besluit welke het college voornemens is te nemen. Hierbij moeten de bepalingen genoemd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in acht worden genomen.

 

Artikel 17 Vervallen van standplaats- en ventvergunning

De standplaatsvergunning wordt voor onbepaalde tijd verleend. Dergelijke vergunningen komen niet van rechtswege te vervallen. Hierop zijn twee uitzonderingen. In het geval de vergunninghouder is overleden en diens partner en of kind niet heeft verzocht om overschrijving van de vergunning, komt de vergunning van rechtswege te vervallen. Dit is ook het geval wanneer de vergunninghouder heeft aangegeven geen gebruik meer te willen maken van zijn rechten op de vergunning.

De ventvergunning wordt voor de periode van een jaar na afgifte verleend. Na het verstrijken van deze periode komt de vergunning altijd te vervallen.

Artikel 18 Seizoensgebonden vergunning

Met seizoensgebonden vergunning wordt bedoeld een structurele (jaarlijkse) standplaats- danwel ventvergunning voor een vooraf aangegeven periode binnen het kalenderjaar voor de verkoop van oliebollen, kerstbomen en ijs (seizoensgebonden producten). De vergunning heeft dus een beperkte geldigheidsduur en komt na het verstrijken van de periode altijd te vervallen. Een vergunning voor het opvolgende jaar dient opnieuw en schriftelijk aangevraagd te worden.

Op de seizoensgebonden vergunning zijn alle bepalingen, genoemd in dit beleid, voor zover mogelijk, van toepassing.

De vergunning voor de verkoop van oliebollen heeft een maximale geldigheidsduur van 2 maanden. De geldigheidsduur van de vergunning voor de verkoop van kerstbomen en ijs is respectievelijk 1 maand en 6 maanden.

 

Artikel 19 Overgangsrecht

Voor vergunningen die op het moment van inwerkingtreding van dit beleid reeds zijn verleend zijn de bepalingen van dit beleid geldend voorzover zij voor de vergunninghouder niet nadeliger zijn ten opzichte van het voorgaande beleid.

Met betrekking tot de ventvergunning geldt dat na het verlopen van het jaar waarin de vergunning geldig was, de eventueel nieuw af te geven ventvergunning valt onder dit nieuwe beleid.

Op alle na inwerkingtreding van dit beleid ingediende aanvragen is dit beleid van toepassing.

Besloten in de vergadering van 25-03-2008.

de burgemeester, de secretaris,