Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Meppel

Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Meppel
Officiële naam regelingVerordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen
CiteertitelVerordening onroerende zaakbelastingen
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpFinanciën en economie

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 220

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201401-01-2015art. 5

19-12-2013

Elektronisch gemeenteblad, 24-12-2013

210947
01-01-201301-01-2014art. 5

20-12-2012

Elektronisch gemeenteblad, 27-12-2012

146994
29-12-201101-01-2013art. 5

15-12-2011

Elektronisch gemeenteblad, 21-12-2011

2011-15087
30-12-201030-12-2010art. 5

16-12-2010

Elektronisch gemeenteblad, 22-12-2010

2010-16134
30-12-201029-12-2011art. 5

16-12-2010

Elektronisch gemeenteblad, 22-12-2010

2010-16134
24-12-200930-12-2010 art. 5, titel

10-12-2009

Meppeler Courant, 16-12-2009

2009-17268
01-01-200924-12-2009nieuwe regeling

11-12-2008

Meppeler Courant, 24-12-2008

2008-20693

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen

Raadsbesluit, Nr

De R a a d der gemeente Meppel;

gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d.   ;

gelet op het bepaalde in de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;

b e s l u i t:

 

vast te stellen de:

Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen.

Artikel 1 Belastingplicht

1. Onder de naam 'onroerende-zaakbelastingen' worden ter zake van binnen de

gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:

a. een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar

een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet

krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt,

verder te noemen: gebruikersbelasting;

b. een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van

een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt

recht, verder te noemen: eigenarenbelasting.

2. Bij de gebruikersbelasting wordt:

a. gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is

gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft

gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven, is bevoegd de

belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is

gegeven;

b. het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik

aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikking

heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld

is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak

ter beschikking is gesteld.

3. Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens

eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het

kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij

blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of

beperkt recht is.

Artikel 2 Belastingobject

1. Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk

III van de Wet waardering onroerende zaken.

2. Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op

grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld

voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die

onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan

woondoeleinden.

Artikel 3 Maatstaf van heffing

1. De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering

onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het

kalenderjaar bedoeld in artikel 1.

2. Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de

heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige

toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede

lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 4 Vrijstellingen

1. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de

heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is

geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:

a. ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde

cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond

van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt

van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;

b. glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van

gewassen, voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a

bedoelde grond;

c. onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of

voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke

aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken

die dienen als woning;

d. één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de

Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de in artikel 1,

derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden met uitzondering

van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;

e. natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden,

zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met

volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend

het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;

f. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en

ander met inbegrip van kunstwerken;

g. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door

organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met

uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

h. werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en

die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van

publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van

zodanige werken die dienen als woning;

i. werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet

op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken.

j. onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de

publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige

onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van

onderwijs;

k. straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen -

niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van

het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente,

zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten,

fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;

l. plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of

waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt

recht, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen

als woning;

m. begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen van

zodanige onroerende zaken die dienen als woning.

2. De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het eerste lid

bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet voor zover de

gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit of

beperkt recht.

3. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de

heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de

waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen

dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 5 Belastingtarieven

Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de

heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt:

a. bij de gebruikersbelasting 0,209%;

b. bij de eigenarenbelasting

I voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,126%;

II voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,261%.

Artikel 6 Wijze van heffing

De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.

Artikel 7 Termijnen van betaling

1. De aanslagen onroerende-zaakbelastingen, rioolrechten, afvalstoffenheffing en reinigingsrechten worden voor zover van toepassing gecombineerd opgelegd op één aanslagbiljet.

2. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990, moeten de aanslagen worden betaald in vier gelijke termijnen waarbij de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de eerste maand volgend op de maand, vermeld in de dagtekening van de aanslag en de tweede en volgende termijnen telkens een maand later.

3. In afwijking van het tweede lid moeten de aanslagen die binnen het van toepassing zijnde belastingjaar worden opgelegd met een dagtekening 1 september en later, worden betaald in drie gelijke termijnen.

4. In afwijking van het tweede en derde lid moeten aanslagen zolang en voor zover de totaal verschuldigde bedragen daarvan door middel van automatische incasso kunnen worden afgeschreven, worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand vermeld in de dagtekening van de aanslag maanden zijn, met dien verstande dat;

a. het aantal termijnen ten hoogste tien bedraagt indien de aanslag binnen het van toepassing zijnde belastingjaar wordt geïnd;

b. het aantal termijnen drie bedraagt voor aanslagen die met een dagtekening na 1 september van het van toepassing zijnde belastingjaar worden opgelegd;

de eerste termijn vervalt één maand na dagtekening van het aanslagbiljet en de tweede en volgende termijnen telkens een maand later

5. Indien de automatische betalingsincasso als bedoeld in het vierde lid gedurende twee maanden niet mogelijk is, vervalt voor het betreffende aanslagbiljet de mogelijkheid tot automatische betalingsincasso en gelden de termijnen als bedoeld in het tweede en derde lid.

6. Automatische incasso is alleen mogelijk voor aanslagen waarvan het aanslagbedrag minder is dan € 2500,--. Aanslagen hoger dan € 2500,-- moeten worden betaald binnen de in lid 2 en 3 gestelde termijnen.

7. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met

betrekking tot de heffing en de invordering van de onroerende-zaakbelastingen.

Artikel 9 Inwerkingtreding en citeertitel

1. De 'Verordening onroerende zaakbelastingen 2008', nr. XXI/16 van 20 december 2007, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van

de bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2009.

4. Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening onroerende zaakbelastingen'.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van .

De griffier, de voorzitter,