Overheidsorganisatie | Gemeente Meppel |
---|---|
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen |
Citeertitel | Verordening onroerende zaakbelastingen |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | Financiën en economie |
De datum van ingang van heffing is 1 januari 2010.
Geen.
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
24-12-2009 | 30-12-2010 | art. 5, titel | 10-12-2009 Meppeler Courant, 16-12-2009 | 2009-17268 | |
01-01-2009 | 24-12-2009 | nieuwe regeling | 11-12-2008 Meppeler Courant, 24-12-2008 | 2008-20693 |
Raadsbesluit, Nr
De R a a d der gemeente Meppel;
gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. ;
gelet op het bepaalde in de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;
b e s l u i t:
vast te stellen de:
Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen.
1. Onder de naam 'onroerende-zaakbelastingen' worden ter zake van binnen de
gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:
a. een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar
een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet
krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt,
verder te noemen: gebruikersbelasting;
b. een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van
een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt
recht, verder te noemen: eigenarenbelasting.
2. Bij de gebruikersbelasting wordt:
a. gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is
gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft
gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven, is bevoegd de
belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is
gegeven;
b. het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik
aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikking
heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld
is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak
ter beschikking is gesteld.
3. Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het
kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij
blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of
beperkt recht is.
1. Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk
III van de Wet waardering onroerende zaken.
2. Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op
grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld
voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die
onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan
woondoeleinden.
1. De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering
onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het
kalenderjaar bedoeld in artikel 1.
2. Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de
heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige
toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede
lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
1. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de
heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is
geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:
a. ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde
cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond
van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt
van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;
b. glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van
gewassen, voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a
bedoelde grond;
c. onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of
voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke
aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken
die dienen als woning;
d. één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de
Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de in artikel 1,
derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden met uitzondering
van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;
e. natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden,
zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met
volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend
het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;
f. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en
ander met inbegrip van kunstwerken;
g. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door
organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met
uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;
h. werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en
die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van
publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van
zodanige werken die dienen als woning;
i. werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet
op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken.
j. onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de
publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige
onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van
onderwijs;
k. straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen -
niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van
het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente,
zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten,
fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;
l. plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of
waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt
recht, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen
als woning;
m. begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen van
zodanige onroerende zaken die dienen als woning.
2. De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het eerste lid
bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet voor zover de
gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit of
beperkt recht.
3. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de
heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de
waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen
dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
1. Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de
heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt:
a. bij gebruikersbelasting 0,141 %;
b. bij eigenarenbelasting
I voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,094 %;
II voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,181 %
De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.
1. De aanslagen onroerende-zaakbelastingen, rioolrechten, afvalstoffenheffing en reinigingsrechten worden voor zover van toepassing gecombineerd opgelegd op één aanslagbiljet.
2. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990, moeten de aanslagen worden betaald in vier gelijke termijnen waarbij de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de eerste maand volgend op de maand, vermeld in de dagtekening van de aanslag en de tweede en volgende termijnen telkens een maand later.
3. In afwijking van het tweede lid moeten de aanslagen die binnen het van toepassing zijnde belastingjaar worden opgelegd met een dagtekening 1 september en later, worden betaald in drie gelijke termijnen.
4. In afwijking van het tweede en derde lid moeten aanslagen zolang en voor zover de totaal verschuldigde bedragen daarvan door middel van automatische incasso kunnen worden afgeschreven, worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand vermeld in de dagtekening van de aanslag maanden zijn, met dien verstande dat;
a. het aantal termijnen ten hoogste tien bedraagt indien de aanslag binnen het van toepassing zijnde belastingjaar wordt geïnd;
b. het aantal termijnen drie bedraagt voor aanslagen die met een dagtekening na 1 september van het van toepassing zijnde belastingjaar worden opgelegd;
de eerste termijn vervalt één maand na dagtekening van het aanslagbiljet en de tweede en volgende termijnen telkens een maand later
5. Indien de automatische betalingsincasso als bedoeld in het vierde lid gedurende twee maanden niet mogelijk is, vervalt voor het betreffende aanslagbiljet de mogelijkheid tot automatische betalingsincasso en gelden de termijnen als bedoeld in het tweede en derde lid.
6. Automatische incasso is alleen mogelijk voor aanslagen waarvan het aanslagbedrag minder is dan € 2500,--. Aanslagen hoger dan € 2500,-- moeten worden betaald binnen de in lid 2 en 3 gestelde termijnen.
7. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met
betrekking tot de heffing en de invordering van de onroerende-zaakbelastingen.
1. De 'Verordening onroerende zaakbelastingen 2008', nr. XXI/16 van 20 december 2007, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van
de bekendmaking.
3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2009.
4. Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening onroerende zaakbelastingen'.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van .
De griffier, de voorzitter,