Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nijmegen

Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNijmegen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingMaatregelenverordening Wet investeren in jongeren 2011
CiteertitelMaatregelenverordening Wet investeren in jongeren 2011
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpwerk en inkomen investeren jongeren Wij maatregelen sanctie verlagen uitkering

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, artikel 147, lid 1; Wet investeren in jongeren, artikelen 12, lid 1, onderdeel b en 41, lid 1

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201101-01-2012Onbekend

01-12-2010

Gemeenteblad 2011/007

Raadsvoorstelnummer 173/2010

Tekst van de regeling

Intitulé

Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren 2011

De Raad van de gemeente Nijmegen bijeen in zijn openbare vergadering van 1 december 2010,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 23 november 2010,

gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet, en de artikelen 12, eerste lid, onderdeel b en 41, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren,

overwegende dat het noodzakelijk is het verlagen van uitkeringen van jongeren van 18 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar bij wijze van sanctie bij verordening te regelen;

besluit vast te stellen de volgende Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren 2011

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Wet investeren in jongeren (WIJ);

    • b.

      WIJ-norm: de op grond van hoofdstuk 4 van de wet op de jongere van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

    • c.

      maatregel: de verlaging van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, eerste lid WIJ;

    • d.

      benadelingsbedrag: het bedrag van de ten onrechte aan de jongere verstrekte inkomensvoorziening en de daarover door het college verschuldigde belastingen, premies en vergoedingen, bedoeld in artikel 54, vierde lid van de wet;

    • e.

      college: het college van burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening niet worden omschreven hebben dezelfde betekenis als die in de Wet investeren in jongeren en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Verlaging

  • 1.

    Onverminderd artikel 42 van de wet, verlaagt het college, overeenkomstig deze verordening, het bedrag van de aan de jongere toegekende inkomensvoorziening, indien de jongere naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet, of de uit artikel 30c, tweede lid of derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen, niet of onvoldoende nakomt, dan wel zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

  • 2.

    Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde maatregelen.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

  • 1.

    De maatregel wordt toegepast op de voor de jongere van toepassing zijnde WIJ-norm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt de maatregel ook toegepast op de bijzondere bijstand indien aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de Wet werk en bijstand.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Onverminderd artikel 41, tweede lid, van de wet, ziet het college af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      De gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte inkomensvoorziening is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

    • b.

      Het college dringende redenen aanwezig acht.

  • 2.

    Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de jongere daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 6. Ingangsdatum

  • 1.

    De maatregel wordt opgelegd met ingang van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de jongere is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende inkomensvoorziening.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald.

  • 3.

    Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd.

  • 4.

    Indien de maatregel als bedoeld in artikel 11 niet opgelegd kan worden of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van de beëindiging van de inkomensvoorziening, kan de maatregel alsnog opgelegd worden, dan wel voor het deel van de maatregel dat niet ten uitvoer is gebracht wederom opgelegd worden, indien de jongere binnen een termijn van twaalf maanden na beëindiging van de inkomensvoorziening opnieuw een inkomensvoorziening op grond van de wet ontvangt.

  • 5.

    De maatregel met een duur van meer dan drie maanden wordt heroverwogen binnen drie maanden nadat deze is opgelegd.

Artikel 7. Samenloop

  • 1.

    Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

  • 2.

    Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 2, tweede lid, niet verantwoord is.

HOOFDSTUK 2. HET NIET NAKOMEN VAN DE VERPLICHTINGEN BEDOELD IN ARTIKEL 45 VAN DE WET

Artikel 8. Indeling in categorieën

  • Gedragingen van de jongere inhoudende het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 45 van de wet, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    Het niet dan wel onvoldoende meewerken aan het opstellen van een plan met betrekking tot de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het niet dan wel onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet of onvoldoende meewerken aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid;

    • b.

      het zich niet onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard;

    • c.

      het stellen van onredelijke eisen in verband met door de jongere te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren.

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      het niet dan wel onvoldoende meewerken aan activiteiten die de arbeidsinschakeling bevorderen;

    • b.

      nalaten opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten.

     

  • 4.

    Vierde categorie:

    • a.

      het weigeren algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden;

    • b.

      het weigeren om de volgende voorzieningen zoals vastgelegd in de Verordening Werkleeraanbod WIJ (2011) te aanvaarden: een proefplaats, een orientatieplaats of een baan gesubsidieerd middels een brugsubsidie.

Artikel 9. De hoogte en duur van de maatregel

  • 1.

    De maatregel wordt vastgesteld op:

    • a.

      10 procent van de WIJ-norm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      20 procent van de WIJ-norm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      50 procent van de WIJ-norm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      100 van de Wij-norm gedurende één maand bij gedragingen van de vierde categorie.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde onder lid 1 wordt de duur en - met uitzondering van het bepaalde onder lid 1 d - de hoogte van de maatregel verdubbeld, indien de jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit als bedoeld in lid 1, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen als bedoeld in artikel 5.

  • 3.

    De duur en de hoogte van de maatregel als bedoeld in het tweede lid wordt voor de categorieën één en twee opnieuw verdubbeld indien de jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit als bedoeld in lid 2, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie.

HOOFDSTUK 3. NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT

Artikel 10. Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

  • 1.

    Indien het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt een maatregel opgelegd van 5 procent van de WIJ-norm gedurende één maand.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan van het opleggen van een maatregel worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van een jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jongere een schriftelijke waarschuwing is gegeven

  • 3.

    De duur en de hoogte van de maatregel wordt verdubbeld, indien de jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Artikel 11. Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    De maatregel bedoeld in het eerste lid wordt op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      10 procent van de WIJ-norm gedurende een maand bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,-.

    • b.

      20 procent van de WIJ-norm gedurende een maand bij een benadelingsbedrag van € 1.000,- tot € 2.000,-.

    • c.

      20 procent van de WIJ-norm gedurende twee maanden bij een benadelingsbedrag van € 2.000,- tot € 4.000,-.

    • d.

      20 procent van de WIJ-norm gedurende drie maanden bij een benadelingsbedrag van € 4.000,- tot € 6.000,-.

    • e.

      20 procent van de WIJ-norm gedurende vier maanden bij een benadelingsbedrag van € 6.000,- tot € 10.000,-.

    • f.

      20 procent van de WIJ-norm gedurende een periode van vier maanden plus een maand voor elke € 6.000,- waarmee het benadelingsbedrag boven € 10.000,- uitstijgt.

  • 3.

    De duur en de hoogte van de maatregel wordt verdubbeld, indien de jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Artikel 12. Zeer ernstige misdragingen

  • 1.

    Indien de jongere zich tegenover het college of zijn ambtenaren zeer ernstig misdraagt, als bedoeld in artikel 41, eerste lid van de wet, wordt een maatregel opgelegd.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2 wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      honderd procent van de WIJ-norm gedurende een maand bij het uitoefenen van fysiek geweld tegen de in het eerste lid genoemde personen.

    • b.

      zeventig procent van de WIJ-norm gedurende een maand bij het uitoefenen van fysiek geweld tegen materiële zaken en bij mondelinge of schriftelijke bedreigingen gericht tegen de in het eerste lid genoemde personen.

  • 3.

    De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid, wordt verdubbeld, indien de jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een zeer ernstige misdraging.

  • 4.

    In afwijking van het tweede en derde lid wordt de maatregel vastgesteld op de periode dat de jongeren van het recht op een werkleeraanbod is uitgesloten, als bedoeld in artikel 22, eerste lid van de wet.

HOOFDSTUK 5. BELEIDSPLAN HANDHAVING

Artikel 13. Beleidskader

Het beleidskader Handhaving Wet Werk en Bijstand is van toepassing op de uitvoering van de WIJ.

HOOFDSTUK 6. SLOTBEPALINGEN

Artikel 14 Intrekking

De Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren (2010) wordt met ingang van 1 januari 2011 ingetrokken.

Artikel 15. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2011.

Artikel 16. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren 2011.

 

ALGEMENE TOELICHTING

 

De Wet investeren in jongeren en de inkomensvoorziening

Op 1 oktober 2009 trad de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking. Doelstelling van deze wet is de duurzame- en substantiële arbeidsparticipatie van jongeren tot 27 jaar. Om dit te bereiken is in de wet een recht op een zgn. werkleeraanbod vastgelegd. De nadere regels over het werkleeraanbod zijn vastgelegd in de Verordening Werkleeraanbod Wet investeren in jongeren. Het recht op een werkleeraanbod berust op het uitgangspunt dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken makkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien.

De WIJ verplicht gemeenten om te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren. Daartoe moeten gemeenten jongeren in beginsel een werkleeraanbod doen. Afgeleide van het werkleeraanbod is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Deze inkomensvoorziening is alleen beschikbaar als het werkleeraanbod wegens in de persoon van de jongere gelegen of niet verwijtbare omstandigheden zijnerzijds geen optie is, dit aanbod onvoldoende inkomsten genereert of er nog geen werkleeraanbod kan worden gedaan. Aanvaardt de jongere het werkleeraanbod en is het inkomen ontoereikend, dan bestaat in beginsel recht op een inkomensvoorziening. Deze inkomensvoorziening volgt in grote lijnen de Wet werk en bijstand (WWB) voor wat betreft de voorwaarden die aan het recht zijn verbonden en de normering die geldt voor de hoogte van deze voorziening.

Evenals in de WWB geldt binnen de WIJ een stelsel van rechten en plichten. De gemeente is verplicht een werkleeraanbod en eventueel een inkomensvoorziening aan te bieden, de jongere is daartegenover verplicht zich te houden aan diverse verplichtingen. Indien de jongere het werkleeraanbod aanvaard heeft en hij schendt vervolgens zijn verplichtingen, dan verlaagt het college de inkomensvoorziening (art. 41, eerste lid WIJ). Net zoals in de WWB is er dus geen sprake van een bevoegdheid maar van een verplichting om een maatregel op te leggen. Alleen wanneer iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, of als er sprake is van een dringende reden, dan wordt van een verlaging afgezien. De verlaging geschiedt conform de regels in de Maatregelenverordening WIJ.

Indien een jongere een werkleeraanbod heeft aangevraagd en tijdens de aanvraagfase blijkt dat de jongere zich in het geheel niet houdt aan zijn verplichtingen dan zal het college de jongere geen werkleeraanbod doen. Het gevolg hiervan is dat de jongere zolang hij niet meewerkt aan de totstandkoming van het werkleeraanbod, hij geen recht heeft op een inkomensvoorziening. Ook als de jongere het werkleeraanbod weigert heeft hij geen recht op een inkomensvoorziening.

Werkt de jongere wel mee aan de totstankoming van een werkleeraanbod en schendt hij vervolgens zijn verplichtingen, dan kan het college besluiten in plaats van een maatregel op te leggen, het werkleeraanbod in te trekken. Indien het college het werkleeraanbod intrekt, vervalt automatisch het recht op de gehele inkomensvoorziening. Gezien dit gevolg zal het college niet gauw tot intrekking van het werkleeraanbod overgaan. Gedacht moet worden aan situaties waarbij de jongere zijn verplichtingen stelselmatig niet nakomt of in het geheel niet wil nakomen. In die gevallen kan er van het college niet geverd worden dat het werkleeraanbod in stand blijft.

Reikwijdte Maatregelenverordening WIJ

De verplichtingen die op grond van artikel 41 WIJ kunnen worden gesanctioneerd betreffen de inlichtingen- medewerkings- en identificatieplicht (art. 44 WIJ), evenals een aantal concreet benoemde verplichtingen m.b.t. de arbeidsinschakeling en de totstandkoming en tenuitvoerlegging van een werkleeraanbod (art. 45 WIJ).

Er is zoveel mogelijk aansluiting gezocht met onze Maatregelenverordening WWB. Gehandeld wordt in overeenstemming met de wens om bijstandsgerechtigden en jongeren zoveel mogelijk gelijk te behandelen. Bij het inrichten van de Maatregelenverordening WIJ zijn categorie-indelingen van gedragingen gemaakt die een schending van de verplichtingen opleveren die zoveel mogelijk in overeenstemming zijn met de Maatregelenverordening WWB is. Bovendien is het beleidskader Handhaving Wet werk en bijstand van toepassing verklaard op de uitvoering van de Wij.

Verlagen is maatwerk

Evenals dat binnen de kaders van de WWB het geval is, dient de maatregel afgestemd te worden op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere. In de maatregelenverordening zijn de gedragingen die een schending van de verplichtingen opleveren genormeerd. Uitgangspunt is dat hoe ernstiger de gedraging is, hoe hoger de maatregel. De normering is echter niet absoluut. Zowel in de ernst van de gedraging als de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de jongere kan aanleiding worden gevonden om van de standaardmaatregel af te wijken. Ontbreekt elke vorm van verwijtbaarheid, dan is het college echter zondermeer verplicht om van verlaging af te zien (art. 41, tweede lid WIJ). Vanwege het karakter van de inkomensvoorziening als minimuminkomen is tevens bepaald dat binnen drie maanden heroverweging van de verlaging plaatsvindt. Daarmee wordt gewaarborgd, dat de verlaging ook afgestemd blijft op de omstandigheden van de jongere en deze niet onaanvaardbaar lang over een te laag inkomen laat beschikt.

Berekeningsgrondslag en duur van de maatregel

De maatregel wordt in deze verordening toegepast op de toepasselijke WIJ-norm. In deze verordening wordt gekozen voor één maand als de reguliere duur van de maatregel. Bij recidive geldt als regel dat deze duur en percentage verdubbeld wordt. Voor jongeren van 18 tot 21 jaar heeft een schending van de WIJ-verplichtingen tevens tot gevolg dat een maatregel op de bijzondere bijstand wordt opgelegd conform de Maatregelenverordening WWB. Deze groep jongeren ontvangt namelijk een lage inkomensvoorziening die wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. Indien voor deze jongeren de maatregel alleen op de lage WIJ-norm wordt toegepast zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de groep 21-jarigen en ouder.

 

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsomschrijving

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als in de WIJ.

De term ‘WIJ-norm’ wordt in deze verordening gebruikt. Daarmee wordt bedoeld de van toepassing zijnde norm, inclusief toeslag/verlaging.

Er is een omschrijving van het begrip ‘benadelingsbedrag’ gegeven, omdat dit begrip uitgangspunt is van de hoogte van de maatregel die verbonden is aan schending van de inlichtingenplicht in geval van ten onrechte of teveel verstrekte inkomensvoorziening (zie art. 11). Naast de ten onrechte verstrekte inkomensvoorziening tellen ook mee de belastingen, premies en vergoedingen die de gemeente verschuldigd is over de verstrekte inkomensvoorziening. Voor zover de af te dragen belastingen en premies nog niet bepaald kunnen worden omdat het boekjaar nog niet verstreken is, wordt de netto vordering fictief verhoogd met een percentage ter hoogte van de toepasselijke belasting- en premieheffing.

Artikel 2. Verlaging

Eerste lid

Herhaald is de wettelijke grondslag voor het opleggen van een maatregel (art. 41, eerste lid WIJ).

Tweede lid

In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college dient een op te leggen maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de jongere en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken jongere afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen en kan zowel zijn gebaseerd op de ernst van de gedraging als de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de jongere afzonderlijk. Waar verderop in de verordening gedragingen worden genormeerd, kan daarvan daarom worden afgeweken op de genoemde gronden.

Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:

Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.

Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid.

Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de jongere.

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 5.

Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn:

  • -

    bij sociale omstandigheden: bijvoorbeeld bij gezinnen met kinderen ( zo veel mogelijk dient immers voorkomen te worden dat de kinderen hierdoor onevenredig zwaar geraakt worden);

  • -

    bij een opeenstapeling van maatregelen: de zwaarte van het geheel van maatregelen is niet evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid;

  • -

    bijzondere financiële omstandigheden van de jongere zoals bijvoorbeeld hoge woonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiële tegemoetkoming mogelijk is of als er sprake is van een WSNP-traject.

Artikel 3. De berekeningsgrondslag

In dit artikel is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de toepasselijke WIJ-norm. In het geval een jongere van 18 tot 21 jaar, met toepassing van artikel 12 van de Wet werk en bijstand, aanvullend op zijn toepasselijke WIJ-norm bijzondere bijstand voor de kosten van levensonderhoud ontvangt, wordt de maatregel ook over de bijzondere bijstand toegepast. Om dit mogelijk te maken is in artikel 3 lid 2 van de maatregelenverordening Wet werk en bijstand hiertoe een bepaling opgenomen.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

Het verlagen van de inkomensvoorziening omdat een maatregel wordt opgelegd, vindt plaats door middel van een besluit. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met name het motiveringsbeginsel.

Artikel 5. Afzien van het opleggen van een maatregel

Naast de redenen genoemd in dit artikel waarin afgezien kan worden van het opleggen van een maatregel wordt verwezen naar artikel 41, tweede lid WIJ waarin is vastgelegd dat van een maatregel wordt afgezien als iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

Eerste lid onder a

Een reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder a. geregeld dat het college geen maatregelen oplegt voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.

Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte inkomensvoorziening is verleend of een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Met deze termijn wordt aangesloten bij de termijn die gelet op artikel 14e van de Algemene bijstandswet gold in verband met het opleggen van een boete wegens niet-nakoming van de informatieplicht. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig heeft om de omvang van het benadelingsbedrag vast te stellen.

Eerste lid onder b

Ten slotte kan in individuele omstandigheden wegens dringende redenen worden afgezien van het opleggen van een maatregel. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd.

Tweede lid

Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.

Artikel 6. Ingangsdatum

Eerste lid

Uit het oogpunt van rechtszekerheid en ter continuering van het bestaande beleid is er voor gekozenen de maatregel niet op te leggen met terugwerkende kracht maar met ingang van de eerst volgende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende WIJ-norm.

Tweede lid

Dit lid is toegevoegd om het opleggen van een maatregel bij de start van de uitkering mogelijk te maken.

Derde lid

Dit lid regelt dat een maatregel voor bepaalde tijd wordt opgelegd. Door een maatregel voor een bepaalde periode op te leggen, weet de jongeren die met een maatregel wordt geconfronteerd waar hij aan toe is. Het college kan na afloop van de periode waarvoor de maatregel is getroffen opnieuw een maatregel opleggen. Hiervoor is dan wel weer een apart besluit nodig.

Vierde lid

Indien een maatregel wordt opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht kan het zijn dat de inkomensvoorziening wordt beëindigd. De maatregel kan dan niet ten uitvoer worden gelegd. Wanneer de jongere zich opnieuw meldt voor een inkomensvoorziening, binnen één jaar nadat aan hem is meegedeeld dat zijn inkomensvoorziening verlaagd werd/diende te worden, dan kan niet automatisch het resterende bedrag op de dan toe te kennen inkomensvoorziening in mindering worden gebracht. Er dient eerst een nieuwe maatregelbeoordeling plaats te vinden waarbij betrokken dient te worden in welke mate de eerste maatregel reeds is geëffectueerd en in hoeverre actuele omstandigheden een maatregel toelaten.

Tegen de aankondiging in de beëindigingsbeschikking dat opnieuw een maatregel zal worden opgelegd zodra belanghebbende weer een inkomensvoorziening gaat ontvangen, is geen bezwaar en beroep mogelijk. Er is in dat geval namelijk alleen maar sprake van een voornemen. Er is nog geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

Vijfde lid

Wordt een maatregel opgelegd, dan zal het college de maatregel aan een herbeoordeling moeten onderwerpen. In overeenstemming met de Maatregelenverordening WWB is hier de keuze gemaakt om de herbeoordeling te doen bij lang lopende maatregelen, dat wil zeggen maatregelen van langer dan drie maanden. Bij zo’n herbeoordeling hoeft niet opnieuw een besluit te worden genomen, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden opnieuw tegen het licht worden gehouden. Een marginale beoordeling volstaat: het college moet beoordelen of het redelijk is dat de opgelegde maatregel wordt gecontinueerd. Daarbij kan worden gekeken naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeert, maar bijvoorbeeld ook of de betreffende persoon nu wel aan zijn verplichtingen voldoet.

Artikel 7. Samenloop

De regeling voor de samenloop heeft betrekking op de schending van de verplichtingen genoemd in de wet (in de artikelen 44 en 45 WIJ). Indien sprake is van één gedraging die als een schending van meerdere verplichtingen kan worden aangemerkt, dan dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de verplichting waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.

Is sprake van verschillende gedragingen (meerdaadse samenloop) dan dient voor iedere gedraging afzonderlijk het maatregelpercentage te worden berekend en gelijktijdig te worden opgelegd, tenzij dit niet verantwoord is. Ook in dit geval dient altijd de individuele toets van artikel 2 plaats te vinden.

Hoofdstuk 2 Het niet nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 45 van de wet

Artikel 8. Indeling in categorieën

In artikel 45 Wij zijn de verplichtingen omschreven die betrekking hebben op de arbeidsinschakeling en de totstandkoming en de tenuitvoerlegging van het werkleeraanbod. Deze verplichtingen gelden van rechtswege vanaf het moment dat de aanvraag voor een werkleeraanbod wordt ingediend. Schending van één van deze verplichtingen dient - als er een werkleeraanbod en een inkomensvoorziening wordt toegekend - in beginsel te leiden tot verlaging van de eventuele inkomensvoorziening.

Er is door de gemeente Nijmegen gekozen voor een differentiatie tussen de verschillende verplichtingen. De ene verplichting weegt volgens de gemeente zwaarder dan de andere. Hoe zwaarder de verplichting die geschonden wordt, hoe hoger het percentage is dat als maatregel opgelegd wordt. Hierbij is aansluiting gezocht bij de Maatregelenverordening WWB.Om deze aansluiting te bewerkstelligen zijn de verplichtingen die in de Maatregelenverordening WWB benoemd zijn, vergeleken met die in artikel 45 Wij. Gehandeld wordt in overeenstemming met de wens jongeren en bijstandsgerechtigden zo veel mogelijk gelijk te behandelen.

Zoals bij de algemene toelichting reeds is vermeld, kan er ook voor gekozen worden het werkleeraanbod niet aan te bieden dan wel het werkleeraanbod in te trekken met als gevolg dat de jongere in het geheel geen recht op een inkomensvoorziening heeft. Hiertoe zal worden overgegaan als er niet langer van de gemeente Nijmegen gevergd kan worden het werkleeraanbod in stand te laten. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de jongere stelselmatig zijn verplichtingen niet nakomt en toegepaste maatregelen niet tot de beoogde gedragsverandering hebben geleid.

Artikel 9. De hoogte en duur van de maatregel

Eerste lid

Deze bepaling bevat de standaardmaatregelen voor de onderscheiden categorieën van gedragingen. Er is voor de bepaling van de percentages aansluiting gezocht bij de Maatregelenverordening WWB.

Tweede lid

Indien binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur en de hoogte van de maatregel. De maatregel van 100% kan niet meer verder in hoogte worden verdubbeld, dat spreekt voor zich. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook indien de maatregel wegens dringende redenen niet is geëffectueerd. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de maatregel is opgelegd, bekend is gemaakt.

Derde lid

Indien er na de eerste recidive opnieuw sprake is van recidive (de tweede en eventuele volgende recidive) is het mogelijk om gebruik makend van deze bepaling een zwaardere maatregel op te leggen. Bij deze maatregel wordt de hoogte en de duur van de maatregel die wegens de eerste recidive is opgelegd verdubbeld (met dezelfde uitzondering als in het tweede lid).

Vierde lid

Indien er na de tweede recidive opnieuw sprake is van de recidive wordt bij gedragingen van de eerste en tweede categorie is het mogelijk om de maatregel die wegens de tweede recidive is opgelegd opnieuw te verdubbelen. Bij gedragingen van de derde en vierde categorie is dit niet nodig geacht omdat in dit geval overgegaan kan worden tot intrekking van het werkleeraanbod vanwege het niet nakomen van de daaraan verbonden verplichtingen. In dat geval bestaat er ook geen grond op een inkomensvoorziening (artikel 21 WIJ juncto artikel 42, eerste lid sub f WIJ).

Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht

In dit hoofdstuk worden twee vormen van het niet nakomen van de informatieplicht onderscheiden:

  • 1.

    Artikel 10: Het niet tijdig verstrekken van inlichtingen aan de gemeente. In deze situatie is artikel 40, eerste lid WIJ van toepassing. Het college kan in dat geval het recht op inkomensvoorziening opschorten en de jongere in de gelegenheid stellen binnen een door het college te bepalen termijn het verzuim te herstellen.

  • 2.

    Het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen als bedoeld in artikel 44 WIJ. Daardoor is het mogelijk dat er ten onrechte of een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is verstrekt of ten onrechte een werkleeraanbod is toegekend.

Het kan ook voorkomen dat bepaalde gevraagde gegevens niet aan de gemeente worden verstrekt. In dat geval kan het college de rechtmatigheid van de uitkering niet vaststellen. De inkomensvoorziening moet dan worden geweigerd (in de situatie dat een uitkering wordt aangevraagd) of het besluit tot toekenning van de bijstand moet worden ingetrokken (bij een lopende uitkering). Het opleggen van een maatregel is bij het niet-verstrekken van gegevens die noodzakelijk zijn voor het vaststellen van de rechtmatigheid van de uitkering niet aan de orde.

Artikel 10. Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

Indien een jongere de voor het werkleeraanbod of de inkomensvoorziening van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op inkomensvoorziening opschorten (artikel 40, eerste lid, WIJ). Het college geeft de jongere vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn). Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college het besluit tot vaststelling van de inkomensvoorziening intrekken (art. 40, vierde lid, tweede volzin WIJ). Worden de gevraagde gegevens wél binnen de hersteltermijn verstrekt, wordt de inkomensvoorziening voortgezet, maar wordt tevens een maatregel opgelegd. De hoogte hiervan wordt vastgesteld op 5% gedurende één maand net zoals bij de Maatregelenverordening WWB.Hetcollege kan ook volstaan met het sturen van een waarschuwing.

In dit artikel wordt tevens de zogeheten 'nulfraude' geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor het werkleeraanbod of de inkomensvoorziening. Een voorbeeld van nulfraude kan zijn het niet melden van een niet-rechthebbende partner. Ook hiervoor is de maatregel op 5% gedurende één maand vastgesteld.

Lid 3 van dit artikel maakt het mogelijk dat bij recidive de maatregel qua duur en hoogte verdubbeld wordt.

Artikel 11. Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

Eerste lid

In artikel 44, eerste lid, WIJ is bepaald dat de jongere op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn werkleeraanbod of het recht op inkomensvoorziening.

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan inkomensvoorziening. Het bedrag dat door de gemeente besteed is aan het werkleeraanbod wordt niet in benadelingsbedrag meegenomen.

Tweede lid

De hoogte van de maatregel wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag aan inkomensvoorziening dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte of te veel aan de jongere is betaald.

Derde lid

Indien binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook indien de maatregel wegens dringende redenen niet is geëffectueerd. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de maatregel is opgelegd, bekend is gemaakt.

Als door schending van de inlichtingenplicht teveel of ten onrechte inkomensvoorziening is vertrekt, wordt bij een benadelingsbedrag hoger dan € 10.000 aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie (OM). Hiermede moet rekening worden gehouden als het college een maatregel wil opleggen. Samenloop tussen een maatregel en een strafrechtelijke sanctie is in beginsel namelijk niet mogelijk. Komt het OM tot de conclusie dat strafrechtelijke vervolging niet wenselijk of niet mogelijk is, dan wordt dit medegedeeld aan de gemeente en dienst alsnog beoordeeld te worden of een maatregel wordt opgelegd.

Artikel 12. Zeer ernstige misdragingen

Eerste lid

De maatregel bij zeer ernstige misdragingen jegens het college of zijn ambtenaren is ook overeenkomstig de Maatregelenverordening WWB vorm gegeven.

Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. Zoals bij elke maatregel moet ook bij het opleggen wegens agressief gedrag, de verwijtbaarheid van het gedrag worden beoordeeld. Deze wordt deels bepaald door de omstandigheden waarin zich de misdraging voordeed. Daarbij maakt het college onderscheid tussen instrumenteel en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken. Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratiegeweld. In beginsel zal het college alleen een maatregel opleggen, wanneer er sprake is van instrumenteel geweld. Alleen ook bij instrumenteel geweld zal van een maatregel een preventieve werking uitgaan.

In lid 1 wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor het opleggen van een maatregel. Er kan dus geen maatregel worden opgelegd als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de WIJ (bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf). Het is in dat geval wellicht wel mogelijk om een maatregel op te leggen wegens het niet of onvoldoende gebruikmaken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

Tweede lid

Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een jongere zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de jongere. In deze bepaling worden twee categorieën onderscheiden:

  • a.

    fysiek geweld tegen leden van het college of ambtenaren;

  • b.

    fysiek geweld tegen materiële zaken en mondelinge of schriftelijke bedreigingen.

ad a. Hier wordt de hoogste maatregel (100%, voor de duur van een maand) opgelegd omdat deze vorm van geweld gezien wordt als de zwaarste vorm in relatie tot andere vormen van geweld.

ad b. Hierbij wordt een maatregel van 70% opgelegd onafhankelijk van het feit of daadwerkelijke schade is toegebracht (bij geweld tegen zaken). Bij de tweede groep gevallen wordt rekening gehouden met de geestelijke schade die dergelijke bedreigingen kunnen toebrengen.

Bij het opleggen van deze maatregel dienen de effecten en belangen van de jongere en medewerker worden afgewogen.

Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie.

Daarnaast beschikt het BVG over een zogenaamde interventieladder en een agressieprotocol waarin is aangegeven hoe wordt omgegaan met agressieve klanten. Uitgangspunt is dat agressie op geen enkele wijze wordt getolereerd. Indien een belanghebbende zich agressief misdraagt ten opzichte van medewerkers van de Mariënbeurs, dan wordt hiertegen opgetreden. Afhankelijk van de ernst van de gedraging kan dit leiden tot een waarschuwing of tot een ontzegging om het gebouw te betreden. De interventieladder wordt uitgebreid met een systeem van gele en rode kaarten. De uitwerking daarvan is opgenomen in het agressieprotocol.

Derde lid

Indien binnen één jaar na de eerste ernstige misdraging een herhaling hiervan volgt wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel. De hoogte kan immers niet meer verdubbeld worden.

Vierde lid

Artikel 22 van de WIJ bepaalt dat als de jongere zich herhaaldelijk zeer ernstig misdraagt, de jongere uitgesloten kan worden van een werkleeraanbod. Indien het college hiertoe overgaat, kan besloten worden om de duur van de maatregel te beperken tot de periode dat de jongere van het werkleeraanbod uitgesloten is. Dit is mogelijk omdat niet in de WIJ geregeld is dat uitsluiting van het recht op een werkleeraanbod op deze grond, automatisch leidt tot uitsluiting van het recht op een inkomensvoorziening. Het college moet uiterlijk binnen één maand het besluit tot uitsluiting heroverwegen. Dit betekent echter niet per definitie dat de uitsluiting beëindigd wordt. Dit is afhankelijk van het gedrag van de jongere.

Artikel 13. Beleidskader

Het beleidskader Handhaving Wet Werk en Bijstand is van toepassing op de uitvoering van de WIJ.

Artikel 14. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 2011.

Artikel 15. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren 2011.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 1 december 2010.

De voorzitter, mr. Th.C. de Graaf

De raadsgriffier, drs. M.M.V. Mientjes