Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Amersfoort

Besluit individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Amersfoort 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAmersfoort
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBesluit individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Amersfoort 2011
CiteertitelBesluit individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Amersfoort 2011
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Het besluit ‘individuele voorzieningen Wmo’ zoals op 9 december 2008 vastgesteld door het College van B&W wordt ingetrokken

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet Maatschappelijke Ondersteuning

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2011Artikelen gewijzigd

21-12-2010

Stadsberichten 29 december 2010

3643184

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Amersfoort 2011

 

 

 

Besluit individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Amersfoort 2011

Dit Besluit is een uitwerking van onderdelen van de Verordening individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Amersfoort. In de tekst wordt deze verordening aangehaald als de Verordening. Het verstrekkingenbeleid bestaat uit de Verordening, dit Besluit en het Verstrekkingenboek individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Amersfoort.

HOOFDSTUK 1 BIJZONDERE REGELS OVER HET PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 1.1 Verstrekking

  • 1.

    Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2.

    Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

    • a.

      Een algemene voorziening zoals omschreven in de Verordening adequaat is. Een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

    • b.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

    • c.

      de aanvrager eerder onverantwoord is omgegaan met een persoonsgebonden budget voor individuele WMO-voorzieningen.

    • d.

      Een aanvrager als bedoeld onder b. of c. kan alsnog in aanmerking komen voor een persoonsgebonden budget, als na een herbeoordeling blijkt dat, door gewijzigde omstandigheden, de aanvrager vermoedelijk wel verantwoord met het persoonsgebonden budget kan omgaan. Het college kan voor de herbeoordeling advies inwinnen bij terzake deskundigen.

  • 3.

    Het persoonsgebonden budget wordt bij beschikking bekendgemaakt aan de aanvrager. De beschikking vermeldt:

    • a.

      de omvang van het persoonsgebonden budget;

    • b.

      de termijn waarvoor het persoonsgebonden budget bestemd is;

    • c.

      voor welke voorziening het persoonsgebonden budget is bestemd, met verwijzing naar het bijgevoegde programma van eisen waarin is aangegeven aan welke vereisten de voorziening dient te voldoen om adequaat te zijn;

    • d.

      indien van toepassing: een aankondiging van de eigen bijdrage/het eigen aandeel in de kosten. De eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door het CAK.

    • e.

      Een toelichting op de voorwaarden verbonden aan de inzet van het persoonsgebonden budget.

Artikel 1.2 Betaling

  • 1.

    Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget ter beschikking gesteld door storting op de rekening van de aanvrager of een derde partij die als gemachtigde namens de aanvrager optreedt.

  • 2.

    Voor een persoonsgebonden budget voor hulp in het huishouden gelden de volgende bevoorschottingsritmes:

tot € 2.500 op jaarbasis

in een keer

tussen € 2.500 en € 5.000 op jaarbasis

per half jaar

tussen € 5.000 en € 25.000 op jaarbasis

per kwartaal

boven € 25.000 op jaarbasis

maandelijks

3.Voor een persoongebonden budget voor woonvoorzieningen geldt de volgende bevoorschotting:

tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten

in een keer

bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen tot en met € 6807,--

in een keer

bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen vanaf € 6807,--

geen bevoorschotting, uitbetaling na gereedmelding

roerende woonvoorzieningen

in een keer bij aanschaf, per maand bij huur

onderhoud, keuring en reparatie

per jaar

tijdelijke huisvesting

geen bevoorschotting, financiering achteraf per maand

verwijdering van in bruikleen verstrekte voorzieningen

in een keer

Financiële tegemoetkomingen voor woonvoorzieningen die worden verstrekt aan woningeigenaren, die niet zelf de aanvrager zijn worden niet bevoorschot maar uitbetaald na gereedmelding. Ook huurderving wordt achteraf gefinancierd en per maand uitbetaald.

4.Voor vervoersvoorzieningen geldt de volgende bevoorschotting:

PGB’s voor vervoer

per kwartaal

begeleidingskosten

per kwartaal

onderhoud, keuring en reparatie

per jaar

overige vervoersvoorzieningen

in een keer bij aanschaf, per maand bij huur

5.Voor voorzieningen voor het verplaatsen in en rond de woning geldt de volgende bevoorschotting:

onderhoud, keuring en reparatie

per jaar

overige voorzieningen

in een keer bij aanschaf, per maand bij huur

6.Voor sportvoorzieningen geldt de volgende bevoorschotting:

onderhoud keuring en reparatie

per 3 jaar

overige voorzieningen

in een keer

Artikel 1.3 Verantwoording

  • 1.

    De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt steekproefsgewijs plaats, waarbij de steekproef minimaal een omvang heeft van 10 % van de verstrekte persoonsgebonden budgetten, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar.

  • 2.

    Met uitzondering van budgethouders voor verhuizen, gebruik van eigen auto, taxi of rolstoeltaxi, dient iedere budgethouder de volgende stukken te bewaren:

  • a.

    de nota/factuur van de aangeschafte/gehuurde voorziening;

  • b.

    een betalingsbewijs van aanschaf/huur van de voorziening;

of:

  • c.

    bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

  • d.

    betalingsbewijzen van de woningaanpassing;

of:

e.een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen.

Artikel 1.4 Terugvordering

Na ontvangst van de in het vorige lid bedoelde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Is het persoongebonden budget niet ingezet, of niet ingezet voor het doel waarvoor het bestemd is, dan overweegt het college het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. In dat geval kan de voorziening alsnog in natura worden verstrekt.

Artikel 1.5 Eigendom

Met een persoonsgebonden budget aangeschafte roerende woonvoorzieningen, vervoermiddelen, verplaatsingsmiddelen of andere hulpmidden worden eigendom van de gemeente, als de voorziening niet meer adequaat is voor de aanvrager, of als het recht erop vervalt, bijvoorbeeld bij verhuizing naar een andere gemeente.

HOOFDSTUK 2 EIGEN BIJDRAGEN EN INKOMENSGRENZEN

Artikel 2.1 Omvang eigen bijdragen bij hulp in het huishouden

  • 1.

    Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 dienen te betalen bedraagt € 17,80 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 22.636,- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt.

  • 2.

    Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt € 17,80 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 15.838,-- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt.

  • 3.

    Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 25,40 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 27.902,- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt.

  • 4.

    Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 25,40 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 22.100,-- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden 15 % bedraagt.

    Artikel 2.2 Algemene gebruikelijkheid bij vervoersvoorzieningen

De grens waarboven een auto, met een auto vergelijkbare voorzieningen en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten als algemeen gebruikelijk worden beschouwd en niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen, zoals genoemd in artikel 26 van de Verordening individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Amersfoort, bedraagt 1,5 x het norminkomen. Het norminkomen is het rekeninkomen ten hoogte van de norm van de Wet werk en bijstand.

Door de zogenaamde glijdende schaal komt een aanvrager wel voor een vervoerskostentegemoetkoming in aanmerking indien de inkomensgrens wordt overschreden met een bedrag dat lager is dan de vervoerskostentegemoetkoming. In dat geval zal het verschil tussen de vervoerskostentegemoetkoming en de overschrijding van de inkomensgrens als tegemoetkoming worden uitgekeerd. Het algemeen gebruikelijke deel zal door de aanvrager zelf betaald moeten worden.

De glijdende schaal is niet van toepassing op de bruikleenauto. Speciale aanpassingen in verband met beperkingen aan algemeen gebruikelijke voorzieningen komen wel voor vergoeding in aanmerking. Dit geldt eveneens voor het verschil tussen de normbedragen voor individueel roltaxivervoer en gewoon individueel taxivervoer.

Bij verplaatsingsmiddelen als genoemd in artikel 4.13 van het Verstrekkingenboek geldt dat het in veel gevallen zal het gaan om een algemeen gebruikelijk verplaatsingsmiddel, waarbij alleen de meerkosten in verband met de beperking voor vergoeding in aanmerking komen.

HOOFDSTUK 3 HULP BIJ HET HUISHOUDEN.

Artikel 3.1 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

Het persoonsgebonden budget ten aanzien van hulp in de huishouding is als volgt vastgesteld:

  • a.

    Er wordt een bedrag per uur beschikbaar gesteld van € 15,18 welk bedrag 75 % is van het bedrag zoals de kosten van hulp bij de huishouding in natura bedragen daar waar het alleen schoonmaakwerkzaamheden betreft;

  • b.

    Er wordt een bedrag per uur beschikbaar gesteld van € 17,71 welk bedrag 75 % is van het bedrag zoals de kosten van hulp bij de huishouding in natura bedragen daar waar het schoonmaakwerkzaamheden met lichte ondersteuning in de huishouding betreft;

  • c.

    Er wordt een bedrag per uur beschikbaar gesteld van € 20,02 welk bedrag 75 % is van het bedrag zoals de kosten van hulp bij de huishouding in natura bedragen daar waar het schoonmaakwerkzaamheden met ondersteuning in een ontregelde huishouding betreft.

HOOFDSTUK 4 WOONVOORZIENINGEN

Artikel 4.1 Berekening persoonsgebonden budget

Een persoonsgebonden budget wordt altijd verstrekt aan de aanvrager. Soms is de aanvrager niet zelf de woningeigenaar. Als er in dat geval bouwkundige of woontechnische aanpassingen nodig zijn, wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt, maar wordt een financiële tegemoetkoming verstrekt aan de woningeigenaar. Zie ook artikel 1.6 van de Verordening.

Het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt als volgt vastgesteld:

  • 1.

    Het budget voor verhuiskosten als genoemd in artikel 15 onder a van de Verordening individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Amersfoort bedraagt € 3.427,-

  • 2.

    Bouwkundige of woontechnische voorzieningen tot en met € 6.807,-- die voorkomen op de Standaard voorzieningen Lijst op basis van standaardbedragen. Indien van toepassing verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie.

  • 3.

    Bouwkundige of woontechnische voorzieningen die niet voorkomen op de Standaard voorzieningen Lijst en voorzieningen vanaf € 6807,-- op basis van minimaal drie offertes. De hoogte van het persoonsgebonden budget is het bedrag van de goedkoopste door het college geaccepteerde offerte. Indien van toepassing verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie.

  • 4.

    Daarbij gelden voor bouwkundige of woontechnische voorzieningen de volgende maxima:

    • a.

      € 949,-- in een woonwagen die binnen 5 jaar is afgeschreven of waarvan de standplaats binnen 5 jaar wordt opgeheven;

    • b.

      € 949-- in een woonschip dat binnen 5 jaar is afgeschreven of waarvan binnen 5 jaar de ligplaats weg moet;

    • c.

      € 6.807,-- voor het bezoekbaar maken van een woning.

  • 5.

    Roerende woonvoorzieningen op basis van de kostprijs bij de door de gemeente gecontracteerde leveranciers, met aftrek van tussen de gemeente en de leverancier overeengekomen kortingspercentages. Indien van toepassing verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie.

  • 6.

    Voor roerende woonvoorzieningen die niet kunnen worden geleverd door de gecontracteerde leveranciers, berekening kostprijs op basis van de door het college geaccepteerde offerte.

  • 7.

    Voor vervanging vloerbedekking niet ouder dan 7 jaar bedraagt het persoonsgebonden budget € 35,00/m2 (inclusief arbeid, noodzakelijke materialen en BTW).

  • 8.

    Onderhoud, keuring en reparatie: het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie gebaseerd op het contract tussen gemeente en leveranciers van het lopende jaar.

  • 9.

    Tijdelijke huisvesting op basis van de werkelijke kosten, met een maximum van:

  • a.

    € 685,-- per maand bij zelfstandige woonruimte;

  • b.

    € 342,-- per maand bij niet-zelfstandige woonruimte

Artikel 4.2 Berekening financiële tegemoetkomingen

Een financiële tegemoetkoming voor bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen wordt als volgt vastgesteld:

  • 1.

    Op basis van de door het college geaccepteerde offerte. Voor voorzieningen vanaf € 6807,-- worden minimaal drie offertes aangevraagd, waarbij wordt gefinancierd op basis van de goedkoopste adequate offerte.

  • 2.

    Daarbij gelden voor bouwkundige of woontechnische voorzieningen de volgende maxima:

    • a.

      € 949,-- in een woonwagen die binnen 5 jaar is afgeschreven of waarvan de standplaats binnen 5 jaar wordt opgeheven;

    • b.

      € 949-- in een woonschip dat binnen 5 jaar is afgeschreven of waarvan binnen 5 jaar de ligplaats weg moet;

    • c.

      € 6.807,-- voor het bezoekbaar maken van een woning.

  • 3.

    Voor roerende woonvoorzieningen die niet kunnen worden geleverd door de gecontracteerde leveranciers, berekening kostprijs op basis van de door het college geaccepteerde offerte.

  • 4.

    Voor vervanging vloerbedekking niet ouder dan 7 jaar bedraagt het persoonsgebonden budget € 35,00/m2 (inclusief arbeid, noodzakelijke materialen en BTW).

  • 5.

    Onderhoud, keuring en reparatie: indien van toepassing op basis van de werkelijke kosten.

  • 6.

    Huurderving op basis van de werkelijke kosten, met een maximum van 100% van de maximale huur, waarbij Huurtoeslag wordt verstrekt.

Artikel 4.3 Meerwaarde bij verkoop

De meerwaarde als bedoeld in artikel 21 van de Verordening individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Amersfoort dient te worden teruggestort volgens het volgende schema:

  • a.

    voor het eerste jaar 100 % van de meerwaarde;

  • b.

    voor het tweede jaar 80 % van de meerwaarde;

  • c.

    voor het derde jaar 70 % van de meerwaarde;

  • d.

    voor het vierde jaar 60 % van de meerwaarde;

  • e.

    voor het vijfde jaar 40% van de meerwaarde;

  • f.

    voor het zesde jaar 20 % van de meerwaarde;

HOOFDSTUK 5 HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL

Artikel 5.1 Berekening persoonsgebonden budget voor vervoer

1.Voor gebruik van eigen auto, taxi en rolstoeltaxi zijn normbedragen op jaarbasis vastgesteld. Op de norm wordt op basis van artikel 4.4 van het Verstrekkingenboek een korting toegepast op grond van verblijf in een AWBZ-instelling, een samenvallende vervoersbehoefte, een beperkte vervoersbehoefte of andere aanwezige vervoersvoorzieningen. De normbedragen zijn:

a.voor 12-jarigen en ouder (100%)

individueel taxivervoer 2000 x € 1.72 p.km

p.jaar

€ 3.483,--

individueel rolstoeltaxivervoer 2000 x 1.97 p.km

p.jaar

€ 4.001,--

bruikleenautobudget Uwv kilometerprijs 2000 x 0.34 per km (UWV)

p.jaar

€ 683,--

b.voor 4 tot 12-jarigen (75%)

individueel taxivervoer

p.jaar

€ 2.613,--

individueel rolstoeltaxivervoer

p.jaar

€ 3.001,--

bruikleenautobudget

p.jaar

€ 512,--

c.voor echtparen beiden geïndiceerd (2x 75%)

individueel taxivervoer

p.jaar

€ 5.226,--

individueel rolstoeltaxivervoer

p.jaar

€ 6.002,--

bruikleenautobudget

p.jaar

€ 1.024,--

d.aanvullend op collectief vervoer (25%)

Als wordt voldaan aan de voorwaarden in artikel 4.7 van het Verstrekkingenboek.

individueel taxivervoer

p.jaar

€ 871,--

individueel rolstoeltaxivervoer

p.jaar

€ 1.000,--

e.bewoners van AWBZ-instellingen (50%)

individueel taxivervoer

p.jaar

€ 1.742,--

individueel rolstoeltaxivervoer

p.jaar

€ 2.001,--

bruikleenautobudget Uwv kilometerprijs

p.jaar

€ 341,--

f.toeslag bewoners AWBZ-instellingen

Afhankelijk van de individuele situatie.

g.Tegemoetkoming in het gebruik van een collectief vervoerssysteem van een AWBZ-instelling

De tegemoetkoming bedraagt niet meer dan de werkelijke kosten van het vervoer, en maximaal 50% van de kosten die de gemeente bijdraagt voor het gebruik van de Regiotaxi door zelfstandig wonende mensen met een beperking. Dit bedrag is afhankelijk van prijsafspraken met de vervoerder van de Regiotaxi en de vastgestelde reizigerstarieven.

  • 2.

    Begeleidingskosten

  • a.

    Het persoonsgebonden budget bestaat uit twee maal de enkele reisafstand van de begeleider naar de aanvrager. Bij de vaststelling van de hoogte van het budget voor de kosten van begeleiding wordt rekening gehouden met het feit dat de aanvrager ook bezoek kan ontvangen.

  • b.

    Als de aanvrager met het OV of met de Regiotaxi kan reizen, is de hoogte van de kosten van begeleiding gebaseerd op het tarief van OV.

  • c.

    Als de aanvrager met een (rolstoel)taxi, eigen auto of auto van derden kan reizen, wordt het persoonsgebonden budget voor de begeleidingskosten gebaseerd op het aantal kilometers gelegen tussen de woning van de begeleider en de woning van de aanvrager, tegen het kilometertarief, dat jaarlijks door de Uitvoering Werknemersverzekeringen (Uwv) wordt vastgesteld.

  • 3.

    Reiskosten in verband met de rij-, gewenningslessen voor vervoersvoorzieningen: een vergoeding van € 0,34 per kilometer.

  • 4.

    Overige individuele vervoersvoorzieningen

Op basis van de kostprijs bij de door de gemeente gecontracteerde leveranciers, met aftrek van tussen de gemeente en de leverancier overeengekomen kortingspercentages. Voorzieningen die niet geleverd worden door de gecontracteerde leveranciers op basis van een door het college geaccepteerde offerte. Indien van toepassing verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie. Voor voorzieningen die vallen onder artikel 4.13 van het Verstrekkingenboek geldt de bepaling in artikel 2.2 van dit Besluit.

5.Onderhoud, keuring en reparatie: het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie gebaseerd op het contract tussen gemeente en leveranciers van het lopende jaar.

HOOFDSTUK 6 VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING

Artikel 6.1 Berekening persoonsgebonden budget

  • 1. Op basis van de kostprijs bij de door de gemeente gecontracteerde leveranciers, met aftrek van tussen de gemeente en de leverancier overeengekomen kortingspercentages. Voorzieningen die niet geleverd worden door de gecontracteerde leveranciers op basis van een door het college geaccepteerde offerte. Indien van toepassing verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie.

  • 2.

    Voor de diverse rolstoelaccessoires gelden daarbij de volgende maximale bedragen (inclusief BTW):

schootskleed

€ 139,00

spaakbeschermers

€ 164,00

transferbord

€ 125,00

voorframebeschermers

€ 44,00

touch-up verf

€ 28,00

reflectorkit

€ 27,00

spiegel

€ 48,00

3.Onderhoud, keuring en reparatie: het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie gebaseerd op het contract tussen gemeente en leveranciers van het lopende jaar.

HOOFDSTUK 7 SPORTVOORZIENINGEN

Artikel 7.1 Berekening persoonsgebonden budget

Sportvoorzieningen worden uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget. Het bedrag van dit persoonsgebonden budget bedraagt maximaal € 3.392,00, welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf (maximaal € 2.707,00) en onderhoud (€ 685,00) van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

HOOFDSTUK 1 BIJZONDERE REGELS OVER HET PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 1.1 Verstrekking

Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.

De systematiek van de Verordening is dat algemene voorzieningen, zoals collectief vervoer, het primaat hebben. Bij algemene voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk. Voor alle andere voorzieningen geldt dat er een persoonsgebonden budget kan worden gevraagd.

Als een aanvrager eerder problemen heeft gehad met het omgaan met een persoonsgebonden budget, of als het ernstige vermoeden onstaat dat dat zal gebeuren, wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt. De aanvrager komt dan alleen in aanmerking voor een verstrekking in natura.

Het is mogelijk dat de aanvrager later wel in staat is verantwoord met een persoonsgebonden budget om te gaan. Er is geen vaste termijn te geven waarna iemand automatisch weer in aanmerking komt voor een persoonsgebonden budget, omdat het per persoon kan wisselen of de situatie kan veranderen en op welke termijn. Er moet altijd een herbeoordeling plaatsvinden. Een herbeoordeling kan op verzoek van de aanvrager plaatsvinden bij:

  • ·

    de aanvraag van een andere voorziening vanwege gewijzigde omstandigheden

  • ·

    de noodzaak tot vervanging van een hulpmiddel in verband met afschrijving

  • ·

    de wens tot omzetten van hulp in het huishouden in natura naar persoonsgebonden budget

Om te beoordelen of iemand nu wel in staat is tot het hanteren van een persoonsgebonden budget kan een deskundige worden ingeschakeld. Welke deskundigheid nodig is hangt af van de reden waarom de aanvrager in eerste instantie is uitgesloten van het persoonsgebonden budget.

Artikel 1.2 Betaling

In dit artikel wordt toegelicht op welke manier het persoonsgebonden budget wordt uitbetaald aan de aanvrager. Dit wisselt per voorziening. De bevoorschottingsritmes voor hulp bij het huishouden zijn overgenomen uit de werkwijze binnen de AWBZ. De uitbetalingsritmes voor individueel vervoer en begeleiding zijn overgenomen uit de huidige werkwijze binnen de WVG. Ook de uitbetaling van het budget voor sportvoorzieningen is overgenomen uit de WVG.

Voor de aanschaf van hulpmiddelen wordt een bedrag ineens uitgekeerd. In enkele gevallen kan sprake zijn van huur van een hulpmiddel. De betaling van het persoonsgebonden budget volgt dan dezelfde periodieken als de betaling van de huur.

Voor onderhoud en reparatie wordt jaarlijks een vast bedrag berekend en ineens uitgekeerd.

Kosten voor tijdelijke huisvesting en huurderving worden niet voorgefinancierd. Tevoren staat niet vast hoe lang tijdelijke huisvesting nodig is of hoe lang het duurt voordat een aangepaste woning opnieuw is toegekend aan een huurder met een beperking.

Een persoonsgebonden budget voor bouwkundige woonvoorzieningen wordt tot een bepaald bedrag voorgefinancierd op basis van standaardbedragen. In tegenstelling tot verstrekking in natura, is de aanvrager zelf verantwoordelijk voor de realisatie. Controle vindt steekproefgewijs achteraf plaats. Bij dure woningaanpassingen vindt meer controle plaats. Het persoonsgebonden budget wordt achteraf uitbetaald op basis van facturen.

Bouwkundige voorzieningen in huurwoningen worden ook achteraf gefinancierd op basis van facturen. De WMO legt de verplichting op om voor bouwkundige woonvoorzieningen een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Als de aanvrager niet zelf woningeigenaar is, wordt dus geen persoonsgebonden budget verstrekt aan de aanvrager. In plaats daarvan ontvangt de woningeigenaar een financiële tegemoetkoming na gereedmelding van de aanpassingen.

Artikel 1.3 Verantwoording

Op grond van de verordening vindt de controle van de besteding van het persoonsgebonden budget steekproefsgewijs plaats. De steekproef betreft minimaal 10% van de budgethouders, maar kan ook groter zijn. Bijvoorbeeld als er behoefte is aan meer informatie voor een evaluatie.

Budgethouders moeten die stukken bewaren waaruit blijkt dat een voorziening of hulp is ingekocht en betaald. Ook moet duidelijk zijn om welke voorziening of hulp het gaat. Op die manier kan worden beoordeeld of de voorziening of de hulp adequaat zijn.

Artikel 1.4 Terugvordering

Als het persoonsgebonden budget niet is ingezet, of niet is ingezet voor de hulp/het hulpmiddel waarvoor het bestemd is, overweegt het college het budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Het budget is in die gevallen niet nodig, voor andere doeleinden ingezet, of iemand weet niet hoe het in te zetten. Om te zorgen dat iemand daadwerkelijk hulp of een hulpmiddel krijgt kan het nodig zijn alsnog een voorziening in natura te verstrekking. Het persoonsgebonden budget wordt dan teruggevorderd. Dit sluit aan bij artikel 1.1 lid 2. Als het zeker is dat iemand alsnog zijn budget op de juiste manier zal inzetten wordt het niet teruggevorderd.

Overigens wordt binnen de AWBZ ook bedragen ingenomen als iemand wel hulp heeft ingekocht, maar niet het volledige budget nodig heeft gehad. Deze bepaling is niet opgenomen in het Besluit. Om dit te kunnen achterhalen moet, zeker bij hulp in het huishouden, een uitgebreidere financiële administratie worden bijgehouden. Dit leidt tot grotere administratieve lasten voor de budgethouder en voor de uitvoeringsorganisatie bij de controle. De uitvoeringskosten worden daarmee hoger, terwijl wij verwachten dat het terug te vorderen bedrag beperkt zal zijn.

Artikel 1.5 Eigendom

Hulpmiddelen in natura worden hoofdzakelijk in bruikleen verstrekt. Daardoor kunnen ze worden ingenomen en herverstrekt aan anderen, als ze niet meer adequaat zijn voor de eerste aanvrager. Met een persoonsgebonden budget schaffen aanvragers zelf een voorziening aan. Bij vertrek naar een andere gemeente wordt de voorziening eigendom van de gemeente die het persoonsgebonden budget heeft verstrekt. De nieuwe gemeente kan de voorziening overnemen.

HOOFDSTUK 2 EIGEN BIJDRAGEN EN INKOMENSGRENZEN

Artikel 2.1 Omvang eigen bijdragen bij hulp in het huishouden

Artikel 7 van de Verordening bepaalt dat bij een te verstrekken persoonsgebonden budget een eigen bijdrage verschuldigd kan zijn.

Voor de eigen bijdragen is een Algemene maatregel van bestuur vastgesteld. In de AMvB ligt vast welke maximale eigen bijdrage geïnd kan worden per inkomensgroep, voor WMO- en AWBZ-voorzieningen gezamenlijk. Binnen de gestelde grenzen kan de gemeente eigen beleid voeren.

Voor WVG-voorzieningen werd geen eigen bijdrage geheven. Voor rolstoelen heeft de rijksoverheid vastgesteld dat er nooit een eigen bijdrage gevraagd mag worden.

Voor de eigen bijdrage voor hulp in het huishouden werd ook binnen de AWBZ een eigen bijdrage geheven. De eigen bijdragen in artikel 2.1 sluiten daar zoveel mogelijk bij aan.

Deze eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).

Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken. In 2006 doet men aangifte over 2005, dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2004 in 2006 gebruikt wordt. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Het in mindering brengen van eigen bijdragen of een eigen aandeel zal daardoor vaak niet mogelijk zijn. Al deze activiteiten worden door het CAK uitgevoerd.

Artikel 2.2 Algemene gebruikelijkheid bij vervoersvoorzieningen

Het tweede deel van lid 2 van artikel 4 van de WMO dat luidt: “houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met (…….) alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.” Op grond van deze bepaling kan het college inkomensgrenzen stellen voor bepaalde voorzieningen bij een bepaald inkomen. Binnen de WVG werd een eigen auto boven bij een inkomen boven 1,5 keer het norminkomen al als algemeen gebruikelijk beschouwd. Ook voor individueel vervoer werd vanaf dit inkomen, met een glijdende schaal, geen tegemoetkoming verstrekt. Deze bepalingen zijn overgenomen in dit Besluit.

Als een algemeen gebruikelijk verplaatsingsmiddel wordt verstrekt met aanpassingen, komen alleen de meerkosten in verband met de beperking voor een tegemoetkoming in aanmerking. Het algemeen gebruikelijke deel wordt niet vergoed en zal door de aanvrager zelf betaald moeten worden.

HOOFDSTUK 3 HULP BIJ HET HUISHOUDEN.

Artikel 3.1 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld. Het budget betreft 75% van de gemiddelde uurprijs van de door de gemeente gecontracteerde aanbieders. Dit bedrag wordt uitgekeerd voor het geïndiceerde aantal uren. Het principe van de korting met 75 % is overgenomen uit de AWBZ en gebaseerd op het ontbreken van overhead in gevallen dat men zelf iemand inhuurt.

Voor mensen die vallen onder het overgangsrecht gelden de AWBZ-bedragen tot uiterlijk 1 januari 2008.

HOOFDSTUK 4 WOONVOORZIENINGEN

Artikel 4.1 Berekening persoonsgebonden budget

De bedragen voor verhuiskosten, vloerbedekking, de maximale bedragen in het vierde en negende lid zijn overgenomen uit het WVG-verstrekkingenbeleid.

Voor bouwkundige voorzieningen tot een bepaald bedrag wordt gewerkt met standaardbedragen. Boven dat bedrag, of bij complexe voorzieningen waar geen standaardbedragen voor bestaan, worden offertes aangevraagd. Het college financiert op basis van de goedkoopste adequate voorziening.

Voor roerende woonvoorzieningen lag in de WVG het primaat bij bruikleen. Het persoonsgebonden budget wordt berekend op basis van de kosten die de gemeente zou betalen aan de gecontracteerde leveranciers voor een naturaverstrekking. Daarbij is vaak sprake van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Als een voorziening niet kan worden geleverd door deze leveranciers wordt het budget bepaald aan de hand van een of meerdere offertes. Het college financiert op basis van de goedkoopste adequate voorziening.

Voor onderhoud, reparatie en keuring wordt een bedrag berekend op basis van de gemiddelde onderhoudskosten voor de betreffende voorzieningen per jaar. Deze bedragen zijn af te leiden uit de contracten met de door de gemeente gecontracteerde leveranciers.

Artikel 4.2 Berekening financiële tegemoetkomingen

Financiële tegemoetkomingen aan verhuurders voor bouwkundige woonvoorzieningen worden niet bevoorschot. Uitbetaling vindt plaats na gereedmelding op basis van facturen. Daarom wordt niet gewerkt met standaardbedragen maar met offertes. De bepalingen in lid 2, 4, en 6 zijn overgenomen uit het WVG-verstrekkingenbeleid.

Artikel 4.3 Meerwaarde bij verkoop

Dit artikel geeft aan volgens welk afschrijvingsschema de meerwaarde van een woning door een WMO-voorziening aan het college moet worden terugbetaald. Het schema is overgenomen uit het WVG-verstrekkingenbeleid.

HOOFDSTUK 5 HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL

Artikel 5.1 Berekening persoonsgebonden budget voor vervoer

Dit artikel geeft aan hoe een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. De bepalingen in lid 1, 2 en 3 zijn overgenomen uit het WVG-verstrekkingenbeleid.

Voor overige vervoersvoorzieningen lag in de WVG het primaat bij bruikleen. Het persoonsgebonden budget wordt berekend op basis van de kosten die de gemeente zou betalen aan de gecontracteerde leveranciers voor een naturaverstrekking. Daarbij is vaak sprake van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Als een voorziening niet kan worden geleverd door deze leveranciers wordt het budget bepaald aan de hand van een of meerdere offertes. Het college financiert op basis van de goedkoopste adequate voorziening.

Voor onderhoud, reparatie en keuring wordt een bedrag berekend op basis van de gemiddelde onderhoudskosten voor de betreffende voorzieningen per jaar. Deze bedragen zijn af te leiden uit de contracten met de door de gemeente gecontracteerde leveranciers.

HOOFDSTUK 6 VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING

Artikel 6.1 Berekening persoonsgebonden budget

Dit artikel geeft aan hoe een persoonsgebonden budget voor rolstoelen wordt vastgesteld. Voor deze voorzieningen lag in de WVG het primaat bij bruikleen. Het persoonsgebonden budget wordt berekend op basis van de standaardbedragen die de gemeente zou betalen aan de gecontracteerde leveranciers voor een naturaverstrekking. Daarbij is vaak sprake van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Als een voorziening niet kan worden geleverd door deze leveranciers wordt het budget bepaald aan de hand van een of meerdere offertes. Het college financiert op basis van de goedkoopste adequate voorziening.

Voor onderhoud, reparatie en keuring wordt een bedrag berekend op basis van de gemiddelde onderhoudskosten voor de betreffende voorzieningen per jaar. Deze bedragen zijn af te leiden uit de contracten met de door de gemeente gecontracteerde leveranciers.

HOOFDSTUK 7 SPORTVOORZIENINGEN

Artikel 7.1 Berekening persoonsgebonden budget

Sportvoorzieningen zijn overgenomen uit het WVG-verstrekkingenbeleid. Het is een bovenwettelijke voorziening die niet voorkomt in de WMO. De sportrolstoel is ooit in de WVG opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Met een gemeentelijke beleidswijziging is het pakket uitgebreid naar andere sportvoorzieningen. De verstrekkingswijze zoals bij de WVG wordt voortgezet. Dit betekent dat een sportvoorziening alleen wordt toegekend als een persoonsgebonden budget. Dit persoonsgebonden budget is niet altijd kostendekkend en moet beschouwd worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een persoonsgebonden budget worden toegekend.

Vastgesteld in de vergadering van 21 december 2010.

De secretaris, De burgemeester,

PUBLICATIEDATUM: 29 december 2010