Organisatie | Zwijndrecht |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Procedureregeling planschadevergoeding |
Citeertitel | Procedureregeling planschadevergoeding |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Grondslag Wro is ingetrokken.
Wet op de Ruimtelijke Ordening, art. 49 en 49a
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
20-04-2006 | 01-07-2008 | Onbekend | 17-01-2006 Stadsnieuws, 2006-04-12 | onbekend |
derde-belanghebbende: degene als bedoeld in artikel 49a WRO die heeft verzocht om ten behoeve van de verwezenlijking van een project een bestemmingsplan te herzien of te wijzigen dan wel om vrijstelling te verlenen, anders dan bedoeld in artikel 31a of 31b WRO, en die met de gemeente een overeenkomst heeft gesloten inhoudende dat geheel of gedeeltelijk voor zijn rekening komt de schade die rechtstreeks haar grondslag vindt in het besluit op dit verzoek en waarvan aanvrager vergoeding vraagt;
Artikel 2 Indiening van de aanvraag en mededeling van ontvangst
Het college tekent de datum van ontvangst van de aanvraag als bedoeld in het eerste lid onverwijld aan op het formulier waarbij de aanvraag is ingediend. De ontvangst wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk medegedeeld aan aanvrager. Van de aanvraag wordt een afschrift toegezonden aan de derde-belanghebbende.
In de mededeling van ontvangst wijst het college de aanvrager erop dat voor het behandelen van de aanvraag een drempelbedrag verschuldigd is en deelt hem mede dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling op de rekening van de gemeente bij de BNG moet zijn gestort op rekeningnummer 285010352 ten name van de gemeente Zwijndrecht onder vermelding van naam en het toegekende planschadenummer.
Artikel 3 Besluit tot het niet-ontvankelijk verklaren van de aanvrager
Indien het drempelbedrag niet binnen de in artikel 2, vierde lid genoemde termijn is bijgeschreven of gestort, verklaart het college de aanvrager niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat aanvrager in verzuim is geweest.
Artikel 4 Besluit tot afwijzing van de aanvraag wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid of kennelijke ongegrondheid
Artikel 5 Besluit tot opdrachtverstrekking of andere afhandeling van het verzoek
De advisering kan achterwege blijven indien naar het oordeel van het college:
a. voldoende vaststaat dat de aanvrager schade als bedoeld in artikel 49 lijdt en omtrent de vergoeding van de schade met aanvrager overeenstemming kan worden bereikt, dan wel,
b. deze schade en de vergoeding zonder tussenkomst van de adviseur in voldoende mate kunnen worden vastgesteld.
Bij tijdige ontvangst van eventuele reacties brengt de adviseur binnen vier weken na verloop van de in het derde lid bedoelde termijn een definitief advies uit aan het college. Hij kan de termijn van vier weken eenmalig met vier weken verlengen, van welke verlenging hij mededeling doet aan het college.
Indien het college een vergoeding van planschade vaststelt, vindt uitbetaling plaats op een door aanvrager aangegeven rekening zo spoedig mogelijk na het onherroepelijk worden van dit besluit. Deze vergoeding is inclusief het drempelbedrag dat door de aanvrager betaald is.
Het college is bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze regeling naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager, af te wijken van deze regeling.
Voor die aanvragen voor planschade die zijn binnengekomen vóór 1 september 2005 blijft de "Procedure verordening planschadevergoeding 1994" zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 30 september 1993 en de 1e herziening hiervan, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 27 januari 1994 van toepassing.
Vastgesteld op 17 januari 2006door burgemeester en wethouders van Zwijndrecht;
de secretaris,
de burgemeester,
Toelichting bij de Procedureregeling planschadevergoeding
Op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) heeft een belanghebbende de mogelijkheid om van de gemeente een vergoeding te krijgen voor de schade die hij ondervindt als gevolg van een bestemmingsplan of een daarmee gelijk te stellen planologische maatregel, bijvoorbeeld een vrijstelling als bedoeld in de artikelen 17 en 19 WRO, die redelijkerwijs niet voor zijn rekening dient te komen.
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de WRO geven voorschriften over de wijze waarop een vergoeding, als bedoeld in artikel 49 WRO, in de praktijk ‘planschade’ genoemd, moet worden aangevraagd en hoe een aanvraag door het college moet worden behandeld. Burgemeester en wethouders hebben de mogelijkheid een regeling vast te stellen met aanvullende procedureregels voor die gevallen waarin om toepassing van artikel 49 WRO wordt gevraagd. Van deze mogelijkheid wordt hier gebruikgemaakt. De procedureregeling sluit aan bij de Wijzigingswet planschade, Wet van 21 juni 2005, Staatsblad 305,die voorziet in verbetering van de planschadewetgeving door wijziging van artikel 49 WRO en invoering van een nieuw artikel 49a.
In het voetspoor van de wijzigingswet bevat de gemeentelijke procedureregeling met name de volgende nieuwe elementen:
de initiatiefnemer van de planwijziging met wie de gemeente in een verhaalscontract heeft afgesproken dat hij de planschadekosten voor zijn rekening neemt, krijgt in de procedureregeling een positie als derde-belanghebbende: hij krijgt gelegenheid tot inspraak voorafgaand aan de beslissing op de aanvraag.
De Awb bevat in afdeling 3.3 regels inzake advisering. Artikel 3:7 Awb bevat bijvoorbeeld het voorschrift dat het bestuursorgaan aan de adviseur de gegevens ter beschikking stelt die nodig zijn voor een goede vervulling van diens taak. Bij onze opdrachten zullen wij de planschadeadviseur de nodige informatie verstrekken.
Het kan zijn dat de gemeente met de verzoeker van een planherziening of planvrijstelling een overeenkomst heeft gesloten ter compensatie van de door de gemeente eventueel toe te kennen vergoeding van planschade als gevolg van de gevraagde planologische maatregel. Deze verzoeker wordt in artikel 49a WRO aangemerkt als belanghebbende bij een besluit op een aanvraag om vergoeding van planschade ter zake van deze planologische maatregel. In aansluiting op deze bepaling krijgt de verzoeker in de procedureregeling gelegenheid tot inspraak bij de voorbereiding van het gemeentelijk besluit ter zake van de planschadeclaim.
Artikel 2: Indiening van de aanvraag en mededeling van ontvangst
Vast moet staan dat het binnengekomen schrijven een aanvraag bevat om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49 WRO en dat daarbij tevens wordt voldaan aan de vereisten van artikel 4:2 Awb: de aanvraag moet worden ondertekend en ten minste bevatten: naam en adres van de aanvrager, de dagtekening en een aanduiding van het besluit die wordt gevraagd.
Aanvrager moet gebruikmaken van een door het college vastgesteld formulier volgens bijgevoegd model. Daarin moet aanvrager onder meer ook aangeven welke van de in artikel 49 WRO genoemde planologische maatregelen volgens hem oorzaak zijn van schade.
Volgens artikel 4:2, tweede lid en artikel 4:5 Awb heeft het bestuursorgaan de mogelijkheid om later aanvulling van de aanvraag te verlangen. De wet noemt daarvoor geen termijn. Dit betekent dat het college op elk moment tijdens de behandeling van de aanvraag alsnog kan besluiten tot het laten aanvullen van de aanvraag, indien blijkt dat bepaalde belangrijke gegevens ontbreken.
Registratie van de datum van ontvangst van de aanvraag is van belang voor de bepaling van de wettelijke rente over de uit te keren schadevergoeding en voorts in verband met de verjaringsregeling in het nieuwe artikel 49 WRO: een aanvraag om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49, eerste lid, onder a, b, c of f, moet worden ingediend binnen vijf jaar nadat de desbetreffende bepaling van het bestemmingsplan of het desbetreffende besluit onherroepelijk is geworden. Het is ons beleid de envelop met postzegel of poststempel te bewaren.
Ter zake van een aanvraag om vergoeding van planschade is een drempelbedrag verschuldigd. De wet bepaalt dat teruggaaf wordt verleend indien op de aanvraag geheel of gedeeltelijk positief wordt beslist.
Artikel 3: Besluit tot het niet-ontvankelijk verklaren van de aanvrager
Deze bepaling is direct ontleend aan artikel 49, derde lid WRO. In uitzonderlijke gevallen kan worden geoordeeld dat aanvrager inderdaad niet in verzuim is geweest, bijvoorbeeld als het college de mededeling van ontvangst per abuis verkeerd heeft geadresseerd. Als dit blijkt, kan het college zijn besluit tot het niet-ontvankelijk verklaren van de aanvrager herzien.
Artikel 4: Besluit tot afwijzing van de aanvraag wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid of kennelijke ongegrondheid
Volgens vaste rechtspraak moet de gemeente bij de behandeling van aanvragen om planschadevergoeding objectief en deskundig advies inwinnen, behoudens de uitzonderingsgevallen dat de aanvraag wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid of ongegrondheid direct moet worden afgewezen. Overeenkomstig deze rechtspraak geeft artikel 4 aan dat het college in dergelijke gevallen een aanvraag kan afwijzen zonder advies in te winnen. Zo’n afwijzing zal slechts in bijzonder duidelijk liggende gevallen verantwoord zijn; daardoor worden onnodig werk en onnodige kosten voorkomen.
Tegen de achtergrond van de bestaande jurisprudentie en voorts de in artikel 49 WRO opgenomen nieuwe verjaringsregeling kunnen vermoedelijk de volgende voorbeelden worden genoemd van situaties waarbij directe afwijzing van de aanvraag voor de hand ligt:
De gestelde schade, indien en voorzover al aanwezig, vloeit niet voort uit de door de aanvrager vermelde planologische maatregel, en evenmin uit een andere in artikel 49 WRO genoemde planologische maatregel, maar kan slechts het gevolg zijn van een andere oorzaak dan de in artikel 49 WRO genoemde, zoals een gemeentelijk structuurplan, een gemeentelijke structuurvisie, een gemeentelijk verkeersplan of een niet-gemeentelijke planologische maatregel.
De gestelde schade kan weliswaar het gevolg zijn van de door de aanvrager vermelde planologische maatregel of een andere in artikel 49 WRO, eerste lid onder a, b, c of f genoemde planologische maatregel, namelijk …, maar deze oorzakelijke planologische maatregel is vijf jaar of langer geleden, gerekend vanaf de indiening van de aanvraag, onherroepelijk geworden.
In deze voorbeelden wordt ervan uitgegaan dat het college een eventuele vermelding door de aanvrager van de verkeerde planologische oorzaak ambtshalve converteert in de vermelding van de juiste planologische oorzaak, vermeld in artikel 49 WRO, indien zodanige oorzaak tenminste aan de orde is. Een eventueel verkeerde oorzaakvermelding kan in deze situatie derhalve niet direct leiden tot afwijzing van de claim. Stel bijvoorbeeld dat iemand een schadeclaim indient op grond van een bestemmingsplan, terwijl de gestelde schade in werkelijkheid slechts het gevolg kan zijn van een projectbesluit ex artikel 19 WRO, dan zal het college de claim als zodanig ook beschouwen en behandelen.
De genoemde beslissingstermijnen zijn in overeenstemming met artikel 4:13 en artikel 4:14 Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 5: Besluit tot opdrachtverstrekking
Het college schakelt een onafhankelijk, deskundig adviseur in om een zo goed mogelijk en zo objectief mogelijk advies te krijgen over de vraag of er inderdaad sprake is van schade ex artikel 49 WRO en vervolgens over de omvang van de schadevergoeding.
Op grond van het bepaalde in artikel 5 kan het college per geval een adviseur aanwijzen. Door per aanvraag te bezien welke adviseur moet worden ingeschakeld, bestaat de mogelijkheid om de keuze afhankelijk te maken van de complexiteit en de aard van het verzoek. Uiteraard is het mogelijk over het algemeen te werken met dezelfde adviseur of met bijzondere adviseurs voor bijzondere onderwerpen. Het tweede lid schept een ‘minnelijke’ schikking als uitweg.
Artikel 6: Werkwijze van de adviseur
Het horen van de aanvrager, de eventuele derde-belanghebbende en het college kan naar keuze gescheiden of gezamenlijk plaatsvinden. Voorts zal de adviseur zo nodig de situatie ter plaatse opnemen. Er is tevens aangegeven welke stappen de adviseur daarna nog neemt.
In dit artikel wordt met name geregeld dat de adviseur aan de aanvrager en een derde-belanghebbende inzage geeft in het conceptadvies met mogelijkheid tot reageren. Opbouw en volgorde van het advies kunnen aan de adviseur worden overgelaten.
Artikel 8: Besluit van het college
Het college dat voornemens is een aanvraag geheel of gedeeltelijk af te wijzen, behoeft de aanvrager, naar mag worden aangenomen, niet te horen: zie artikel 4:12 Awb op grond waarvan geen hoorplicht geldt bij beschikkingen van financiële aard.
In het tweede lid is een verlengingsmogelijkheid opgenomen, indien de termijn in het eerste lid onverhoopt niet gehaald kan worden. De genoemde beslissingstermijnen zijn in overeenstemming met artikel 4:13 en artikel 4:14 Algemene wet bestuursrecht.
Het overgangsrecht van artikel 49 bepaalt dat alle aanvragen voor schadevergoeding die voor inwerkingtreding van het nieuwe artikel 49 zijn gedaan, onder het oude recht blijven vallen.